Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de telling van daklozen door de Koning Boudewijnstichting
Vraag om uitleg over de dak- en thuislozentelling van de Koning Boudewijnstichting
Vraag om uitleg over de nieuwe cijfers over dak- en thuisloosheid
Vraag om uitleg over de toename van dak- en thuisloosheid
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik heb een vraag over de grootschalige telling van het aantal dak- en thuislozen in de steden Gent, Aarlen, Luik en de provincie Limburg die de Koning Boudewijnstichting een tweetal weken geleden organiseerde. De resultaten waren toch enigszins pakkend. Ze tonen dat de dak- en thuisloosheid in de openbare ruimte slechts het topje van de ijsberg is; er is heel veel verborgen dakloosheid aan het licht gebracht. Het gaat dan over mensen die vaak noodgedwongen tijdelijk bij familie of vrienden moeten slapen.
Ook werd opgemerkt dat heel wat kinderen betrokken zijn. Dat is toch heel verontrustend. We wisten al dat bij uithuiszettingen een op de vier kinderen betrokken zijn. Nu blijkt toch ook dat heel veel kinderen in de situatie van verborgen dakloosheid zitten. Daar maken we ons zorgen over, omdat kinderen in een heel kwetsbare positie zitten. Ze nemen niet alleen het feit mee dat er geen dak boven hun hoofd is, maar onderzoek toont aan dat zij ook veel sociale, familiale- en gezondheidsproblemen opstapelen daardoor. Ze ontwikkelen trauma’s die ze vaak hun hele leven meenemen, soms zelfs generaties lang. Daar zijn we dus heel erg bezorgd over.
Daarom denken we dat het tijd is voor actie. U hebt in de kerstvakantie weliswaar samen met minister Diependaele al een actieplan bekendgemaakt. Ik heb dat zelf besproken in de commissie Wonen omdat dit natuurlijk een bevoegdheid is die over twee domeinen gaat. Vanuit Groen vinden we de maatregelen in het actieplan eerder beperkt, niet echt fijnmazig genoeg, omdat de bestrijding en voorkoming van dak- en thuisloosheid vaak een fijnmazige multidisciplinaire methode vergt.
De belangrijkste vraag die ik vandaag wil stellen, gaat eigenlijk over de telling. Om zicht te krijgen op het aantal dak- en thuislozen, maar ook op de doelgroep, voor de fijnmazige aanpak, is zo’n telling wel heel belangrijk, niet alleen in een aantal steden of in één provincie, maar in heel Vlaanderen. Dat is de voorbije jaren al door diverse actoren gevraagd. De vraag om zo’n telling in Vlaanderen te verkrijgen, om zicht te krijgen op de omvang en op de profielkenmerken van de doelgroep, blijft staande. Minister, naar aanleiding van de resultaten van de Koning Boudewijnstichting in de steden Gent, Aarlen, Luik en Limburg werd die vraag ook gesteld, niet alleen door deze steden, maar ook door andere steden en ook door de Koning Boudewijnstichting. De vraag of Vlaanderen ook zo’n telling over heel Vlaanderen zou organiseren, was dus een van de grote vragen naar aanleiding van de telling.
Ik heb eerst een eerder algemene vraag. U hebt de resultaten waarschijnlijk ook gelezen. Welke initiatieven bent u bereid te nemen naar aanleiding van deze resultaten?
Bent u van plan om zo’n meting over heel Vlaanderen te organiseren, zoals eigenlijk al diverse jaren gevraagd is en nu andermaal naar aanleiding van de resultaten van de Koning Boudewijnstichting, ten einde eindelijk zicht te krijgen op het aantal dak- en thuislozen in heel Vlaanderen? Dus niet in een aantal steden, maar in heel Vlaanderen.
Het is ontluisterend dat er best veel kinderen in een rijke regio als Vlaanderen bij de statistieken van dak- en thuislozen zitten. Hoe wilt u meer aandacht binnen het beleid geven aan de kwetsbare positie van dak- en thuisloze kinderen?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, om de problematiek van dak- en thuisloosheid te kunnen aanpakken, is er behoefte aan een beleid gebaseerd op cijfers over de omvang en evoluties en over basisprofielkenmerken van de doelgroepen. De noden van een jongere dakloze zijn heel anders dan die van een oudere. Om beleid op maat te voeren, is deze informatie erg belangrijk. In Vlaanderen ontbreken cijfers en informatie over de dakloosheid en op initiatief van de Koning Boudewijnstichting worden de profielkenmerken van daklozen in 43 gemeenten in Vlaanderen in kaart gebracht. Hiermee zou een leidraad ontwikkeld kunnen worden voor beleid omtrent de aanpak van dak- en thuisloosheid voor lokale besturen en een coördinerende rol voor Vlaanderen.
Honderden organisaties en vrijwilligers telden 9677 dak- en thuislozen. 7 op de 10 zijn mannen. Ongeveer 1 op de 5 zijn tussen 18 en 25 jaar oud. Bovendien blijkt dak- en thuisloosheid vaak een langdurig probleem te zijn, met een aanzienlijk deel van de dak- en thuislozen die al meer dan een jaar op straat leven. Het valt ook op dat dak- en thuislozen vaak een achtergrond in de institutionele zorg hebben of met gezondheidsproblemen kampen.
Minister, hoe evalueert u de resultaten van het initiatief van de Koning Boudewijnstichting? Biedt dit onderzoek handvatten voor een structureel beleid door Vlaanderen inzake de voorkoming van dakloosheid?
In welke mate slaagt het Housing Firstproject erin om langdurige dakloosheid te voorkomen? Hoe evalueert u dit project in het kader van het onderzoek van de Koning Boudewijnstichting?
Op welke manier kan de Vlaamse Regering voorzien in een leidraad en een budgettering die kunnen worden gebruikt door lokale besturen om dak- en thuisloosheid effectief te bestrijden?
Moet op basis van dit onderzoek het Vlaamse actieplan ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid 2020-2024 worden aangepast?
Welke samenwerkingsverbanden bestaan er tussen het federale en het Vlaamse niveau om tot een coherent beleid te komen voor de bestrijding van dak- en thuisloosheid? Hoe evalueert u deze samenwerking met het federale niveau?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik zal mijn inleiding niet brengen, want dan val ik in herhaling. Ik zal me dan ook beperken tot mijn drie vragen.
Minister, hoe evalueert u de resultaten van deze telling, in het bijzonder het verontrustend grote aantal dak- of thuisloze kinderen waar in de tellingen sprake van is?
Welke beleidsconclusies trekt u uit deze cijfers? Zijn er volgens u wat uw beleidsdomeinen betreft belangrijke quick wins?
Bent u van plan om naar het voorbeeld van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest deze tweejaarlijkse tellingen te ondersteunen en in de toekomst Vlaanderenbreed verder te zetten?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik zal de cijfers evenmin herhalen; de collega’s hebben dat al gedaan. Het zijn wel indrukwekkende cijfers van mensen die een hele tijd op straat moeten doorbrengen, evenzeer kinderen, wat gevolgen heeft voor het welzijn op het moment zelf maar ook op de lange termijn.
Minister, ik vind dat u echt moet stilstaan bij het feit dat we nu pas zicht krijgen op de dak- en thuisloosheid in Vlaanderen. En het gaat dan nog slechts over één provincie en twee steden en niet over heel Vlaanderen. Nochtans lees ik in het dak- en thuisloosheidsplan 2017-2019 net als in het huidige actieplan 2020-2024 dat er werk zou worden gemaakt van het in kaart brengen van de dak- en thuisloosheid in Vlaanderen. Het was dus al een doelstelling in 2017, maar daar is het jammer genoeg bij gebleven. Die doelstelling is niet gerealiseerd. Nochtans zien we dat bijvoorbeeld het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest tweejaarlijks een telling organiseert. Maar aangezien wij in Vlaanderen geen eerdere cijfers hebben en zelfs vandaag nog geen globale cijfers hebben, weten we zelfs niet hoe dak- en thuisloosheid de afgelopen jaren is geëvolueerd.
Vlaanderen heeft toch heel wat handvatten in de strijd tegen dak- en thuisloosheid. Die liggen dus evenzeer op Vlaams niveau. Het gaat dan om armoedebestrijding, welzijnswerk en woonbeleid. Ik hoor graag zeggen dat Vlaanderen excelleert, en de leden van de Vlaamse Regering laten ook geen kans onbenut om het federale beleid te bekritiseren, maar op het vlak van dak- en thuisloosheid heeft de Vlaamse Regering tal van handvatten die ze vandaag blijkbaar niet gebruikt om een efficiënt beleid te voeren. Ik denk dat de cijfers die naar boven zijn gekomen, boekdelen spreken.
Minister, hoe reageert u op de cijfers?
Hoe wilt u ervoor zorgen dat het aantal dak- en thuislozen wordt teruggedrongen? Hoe wilt u dat specifiek voor dak- en thuisloze kinderen doen? Welke concrete stappen wilt u ondernemen om die ambitie waar te maken?
Zult u bijkomende middelen vrijmaken om dak- en thuisloosheid te bestrijden? Zo ja, waaraan worden die besteed? Welk deel daarvan gaat specifiek naar de bestrijding van dak- en thuisloosheid bij kinderen?
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Ik zal net als mijn collega’s de cijfers niet meer herhalen. Daar is al uitvoerig op ingegaan.
Ik wil u hierover een aantal vragen stellen.
Minister, wat vindt u van de resultaten en hebben deze invloed op de aanpak van het beleid in het kader van dak- en thuisloosheid?
Wat zijn de voorwaarden om toegang te hebben tot Housing First? Zijn er dak- en thuislozen die hier geen aanspraak op kunnen maken? Zo ja, over welke groepen gaat het dan?
Zijn er plannen om een diepgaander onderzoek te voeren rond de situatie en achtergrondkenmerken van dak- en thuislozen? We merken vandaag dat we die nog niet altijd in beeld hebben.
Zult u er ook bij de minister van Wonen op aandringen om naar oplossingen te zoeken voor mensen die met een beperkt budget een woning moeten zoeken?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, de grote meerwaarde van de tellingen die nu zijn uitgevoerd, is dat er door de verschillende typologieën, die in deze studie gehanteerd worden – de zogenaamde ETHOS Light – ook minder zichtbare groepen van dak- en thuislozen in beeld komen. Ik denk bijvoorbeeld aan de sofaslapers en aan de mensen in niet-conventionele woonvormen zoals kraakpanden, garageboxen, enzovoort. Ik ben net als de betrokken lokale besturen verrast door de omvang van de problematiek bij deze minder zichtbare doelgroepen, ook buiten de centrumsteden.
Gezien de aard van de dak- en thuisloosheid, die multiproblematisch is en waarbij niet één oorzaak één gevolg kan hebben, vrees ik dat quick wins hier niet snel aan de orde zijn. Zowel op lokaal als bovenlokaal en regionaal vlak zullen krachten interdisciplinair gebundeld moeten worden om deze problematiek te counteren.
Op het vlak van een structureel beleid moet ik verwijzen naar het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. Dat verzamelt de acties van de verschillende Vlaamse ministers omtrent armoedebestrijding. Daarnaast heb ik vorig jaar, samen met mijn collega-minister Diependaele, een actieplan ter voorkoming van dak- en thuisloosheid op de agenda van de Vlaamse Regering gezet.
Het is duidelijk dat een fijnmazige telling, zoals in dit onderzoek, enkel op lokaal niveau kan. De betrokkenheid van en gedragenheid door de lokale actoren is cruciaal om tot betrouwbare resultaten te komen en om de telling eenvoudigweg te kunnen uitvoeren. Er hebben namelijk op iedere locatie telkens 25 tot 35 lokale spelers meegewerkt aan de tellingen, gaande van diegenen die dagelijks met dak- en thuislozen werken, opvanginitiatieven, de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s), de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s), tot wijk- en buurtcentra, de politie, de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS), enzovoort.
Vlaanderen kan een dergelijke mobilisatie van organisaties voor een ‘one point in time’-telling alleen nooit zo goed realiseren, of toch niet op die manier. Wat wel belangrijk is, en waarin we als Vlaanderen wel kunnen investeren, is de ondersteuning van die tellingen, zodat ze volgens eenzelfde methodiek worden uitgevoerd en door een wetenschappelijke en onafhankelijke organisatie worden geïnterpreteerd. Om dit te garanderen bekijk ik momenteel hoe dit vanuit de Vlaamse Regering kan worden ondersteund. Dat engagement heb ik ook opgenomen in het reeds vermelde actieplan ter voorkoming van dak- en thuisloosheid. Hierover hebben mijn kabinet en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (DWVG) ook al overleg gehad met de Koning Boudewijnstichting en LUCAS. Als we ervoor kunnen zorgen dat de tellingen overal volgens dezelfde methodiek kunnen worden aangepakt, kunnen we daaruit ook een betrouwbaar beeld afleiden voor het Vlaamse Gewest. Daarnaast zet de sterke betrokkenheid lokale besturen er ook toe aan om te handelen. Ik verwijs naar Leuven, waar men naar aanleiding van de telling tien doelstellingen en negentig acties heeft vastgelegd met de verbintenis om binnen drie jaar opnieuw te tellen.
Een van de meest aangrijpende resultaten van deze recente tellingen is inderdaad het groot aantal kinderen dat door de situatie van hun vaak alleenstaande ouders in dak- en thuisloosheid zijn beland. Het Kinderrechtencommissariaat heeft in 2016 al gewezen op de problematiek van minderjarigen in een precaire huisvestingssituatie. De eerste van de zeven aanbevelingen in het rapport van de kinderrechtencommissaris was om de dak- en thuisloze kinderen zichtbaar te maken in de statistieken. Met deze tellingen wordt de problematiek zichtbaar tot op het lokale niveau.
Ik wil er wel op wijzen dat de ETHOS-typologie ons ook een beeld geeft van de verschillende vormen van dak- en thuisloosheid. Zo zijn er bijvoorbeeld in Limburg geen kinderen die op straat moeten slapen, maar zijn zij wel ruim vertegenwoordigd in andere groepen met een precair verblijf. Die nuance is belangrijk omdat dat zowel lokaal als bovenlokaal een andere aanpak vraagt dan indien het zou gaan om de zogenaamde straatslapers.
In het huidige plan ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid vragen we explicieter aandacht voor dit kindperspectief aan de hand van drie doelstellingen. Geen enkel kind wordt op straat gezet ten gevolge van uithuiszetting. Bij vorderingen tot uithuiszetting wordt de gezinssamenstelling meegenomen als onderdeel van het dossier. Het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen kan worden geactiveerd. Twee, er komen geen kinderen in de groepsmatige opvang. In geval van kinderen wordt collectieve opvang vermeden en volop gegaan voor individuele woonunits. Drie, er is een gelijke behandeling van thuisloze kinderen in de opvang, zodat ook kinderen in de opvang hun rechten, zoals het recht op onderwijs of het recht op vrije tijd kunnen laten gelden en uitoefenen.
Omdat we het kindperspectief zo belangrijk vinden, heb ik aan de kinderrechtencommissaris gevraagd om deel te nemen aan het gemengd platform tegen dak- en thuisloosheid, waar de betrokken woon- en welzijnsactoren tweemaal per jaar samenkomen om de uitvoering van het plan op te volgen.
Tot slot verwijs ik nog naar de acties in het plan voor jongeren en jongvolwassenen met een verhoogd risico op dak- en thuisloosheid. Dit is in de studies ook een belangrijke categorie.
Housing First vormt een module binnen het begeleidingsaanbod, naast andere modules als woonbegeleiding met verblijf, woonbegeleiding ambulant of preventie van uithuiszetting. Deze methode wordt toegepast voor de groep dak- en thuislozen die meer dan twee jaar dak- en thuisloos zijn en bovendien psychisch kwetsbaar zijn of een ernstige vorm van verslaving hebben. Housing First start bij een duurzame woonoplossing in plaats van die te zien als een eindpunt of gevolg van het doorlopen van een begeleidingstraject. Ik financier bij de CAW’s zogenoemde ‘dedicated teams’. Dat zijn gespecialiseerde multidisciplinaire teams die voorzien in een methodische, intensieve aanpak. Daarnaast investeren op het terrein ook lokale besturen in de uitrol van Housing First, als een van de instrumenten in de aanpak van dak- en thuisloosheid.
De uitwerking van een leidraad voor lokale besturen is een van de doelstellingen in het project van de Koning Boudewijnstichting. Het lijkt me weinig zinvol om daarnaast te investeren in een andere leidraad. Aan de andere kant zal ik, zoals al aangegeven, investeren in de methodische ondersteuning van de lokale tellingen en heb ik contact met de Koning Boudewijnstichting zodat het werk dat daar gebeurt ook mee verspreid kan worden.
Het fijnmazige onderzoek naar aanleiding van de tellingen in Leuven, Gent en de provincie Limburg geven alvast een scherp beeld van de problematiek, zeker voldoende scherp om verder te werken op concreet actieniveau.
Ik vermeldde reeds de opvolging van dit plan door het gemengd platform dak- en thuisloosheid, waar de nodige suggesties voor verbetering en concrete acties kunnen worden besproken, ook in relatie tot de resultaten van dit onderzoek. Verder vindt u in het plan ook de bijhorende budgetten die geïnvesteerd worden door de Vlaamse overheid.
Er is een interfederaal overleg dak- en thuisloosheid waar mijn administratie deel van uitmaakt. Dit overleg wordt georganiseerd in de schoot van het interfederaal Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting.
Tot hiertoe heeft men zich daar vooral gebogen over de MEHOBEL-doelstellingen (Measuring Homelessness in Belgium) en de eventuele wenselijkheid van een 'one moment in time'-telling over het hele land. Ook hier wordt gesteld dat het gemeentelijke niveau relevant blijft om daar tellingen te organiseren, omdat dit het niveau blijft waar de zaken het best worden geoperationaliseerd. Het hogere niveau – in dit geval het federale – kan wel een ondersteunende rol spelen, maar u had al begrepen dat ik hierop niet wil wachten voor Vlaanderen.
Verder heb ik in dit parlement reeds gewezen op de intentie van de Federale Regering om het samenwerkingsakkoord inzake dak- en thuisloosheid te evalueren en waar wenselijk bij te sturen. Ik heb toen al mijn engagement om hieraan ten volle mee te werken, uitgedrukt.
Het genoemde actieplan ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid is het resultaat van mijn samenwerking met mijn collega-minister Diependaele. Ook in de uitvoering en opvolging van het actieplan zullen wij blijven samenwerken. Het actieplan en het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding tonen overigens aan dat de minister van Wonen blijft investeren in de huisvestingsproblematiek.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Minister, u wilt steden en gemeenten ondersteunen in de telling, maar niet de telling zelf uitvoeren, omdat de uitvoering van de telling het best lokaal gebeurt. Dat klopt natuurlijk, maar er is een groot verschil tussen de telling lokaal uitvoeren en de organisatie van die telling lokaal laten doen, zoals u zegt dat u wilt doen. Ik ben dus heel teleurgesteld in uw antwoord. Ik vind dat u de organisatie van de telling op zich moet nemen.
In het actieplan wordt de telling nu ondersteund. Vandaag is daar 80.000 euro voor ingeschreven. Dat is goed voor een handvol tellingen, en dat is niet echt veel. Mijn belangrijkste kritiek is dat de organisatie van de telling Vlaams zou moeten zijn, omdat er weer een verantwoordelijkheid naar de lokale besturen wordt doorgeschoven. Dat is een beetje de rode draad van de voorbije jaren. Het zal het resultaat van een lappendeken van cijfers en kennis zijn die over heel Vlaanderen gespreid is, want de ene stad zal het doen en de andere niet, de ene gemeente wel en de andere niet.
De Koning Boudewijnstichting heeft heel duidelijk gezegd dat ze nood heeft aan cijfers en metingen op het platteland, ook in de kleinere gemeenten. Kleine gemeenten hebben helemaal niet de slagkracht, laat staan het personeel, om zo'n telling te organiseren.
Bovendien houdt u in dat scenario ook geen rekening met dubbeltellingen. Dak- en thuisloosheid stopt volgens het onderzoek van de Koning Boudewijnstichting niet bij de gemeentegrenzen. Als die telling niet op één dag wordt uitgevoerd, zul je constant dubbeltellingen hebben en ben je niets met het resultaat. Ik ben daar teleurgesteld in.
Minister, u zei dat de resultaten in de steden nu al informatie geven om fijnmaziger te werken. Dat is inderdaad een ander tekort van het beleid. Ik heb daarnet het gebrek van een fijnmazig en multidisciplinair beleid en beleid op maat van dak- en thuisloosheid aangehaald. Vorige donderdag hebben we in de commissie Wonen naar aanleiding van de vraag om uitleg van mevrouw Verheyen over dit probleem gediscussieerd. Ook daar is het gebrek aan beleid op maat aan bod gekomen. De minister van Wonen heeft zich al positief geuit om dat actieplan te actualiseren en zo fijnmaziger te maken en specifieker in te gaan op een aantal domeinen van dak- en thuisloosheid om het zo efficiënter te kunnen maken.
Minister, bent u ook bereid om het actieplan te actualiseren zodat er een fijnmazigere aanpak kan worden geschreven en uitgerold?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, de cijfers zeggen niets over de omvang van de problematiek, maar eigenlijk weten we heel weinig over degenen over wie het gaat. Welke omstandigheden hebben ertoe geleid dat mensen in die situatie terecht zijn gekomen? Wat is hun achtergrond? Wat hebben ze precies nodig om te worden geholpen? Het antwoord op dergelijke vragen moet ons in staat stellen om gerichte maatregelen te nemen. We hadden het er al eerder over in de commissie, de groep dak- en thuislozen is heel divers. Een ‘one-size-fits-all’-aanpak zal niet voor iedereen soelaas brengen.
Als we dak- en thuisloosheid willen aanpakken, moeten we in de eerste plaats vermijden dat mensen dak- of thuisloos worden. Daartoe moeten we weten wat de scharniermomenten zijn waarop mensen dak- of thuisloos worden, en daar preventief op inzetten. Ook dat kan een opdracht zijn voor verder onderzoek.
Een structurele aanpak van dak- en thuisloosheid vraagt om een goede samenwerking tussen de beleidsdomeinen Welzijn en Wonen. De laatste jaren zijn de woningprijzen zowel op de koop- als op de huurmarkt drastisch gestegen. Tegelijk zijn de wachtlijsten voor een sociale woning heel lang en zijn er altijd mensen die niet in aanmerking komen voor een sociale woning.
Het hoeft niet te verbazen dat in die omstandigheden steeds meer mensen het moeilijk hebben om een eigen woning te kopen of te huren. Zolang er geen sterk aanbod is van kleine, betaalbare woningen, zal de problematiek van dak- en thuisloosheid niet opgelost raken, of in het slechtste geval, nog toenemen.
Wat ons ook opviel aan het onderzoek van de Koning Boudewijnstichting is de oververtegenwoordiging van personen met een achtergrond in de institutionele zorg. Het gebrek aan opvolging van die kwetsbare groep baart onze fractie zorgen.
De correcte begeleiding naar een woning om het leven weer op de rails te krijgen, is belangrijk om de integratie in de samenleving mogelijk te maken.
Minister, wordt er ingezet op een correcte opvolging van personen met een achtergrond in de institutionele zorg om dak- en thuisloosheid te voorkomen? Kunt u dat toelichten? Wat zijn de voorwaarden om toegang tot Housing First te hebben? Zijn er dak- en thuislozen die hier geen aanspraak op kunnen maken? Zo ja, om welke groepen gaat het dan precies?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb in deze commissie al eerder aangehaald dat ik die tellingen belangrijk vind, maar ik vind dat die tellingen in heel Vlaanderen en niet enkel in Limburg en enkele grote steden moeten gebeuren. Dan kunnen we de toename van de dak- en thuisloosheid vergelijken. Als we een goed beeld van het probleem hebben, kunnen we ook oplossingen aan de dag leggen en kunnen we de vooruitgang en de effectiviteit van het beleid meten. Ik doe nog eens de oproep om de tellingen naar heel Vlaanderen uit te breiden.
De belangrijkste conclusie heb ik vorige week ten aanzien van minister Diependaele al aangehaald. Er bestaat niet zoiets als de daklozen. In Bree, mijn eigen gemeente, hebben we de telling ook uitgevoerd. De resultaten waren zeer breed, en uit de cijfers bleek dat er niet zoiets als de dakloze is.
Als we naar de verschillende types van dak- en thuisloosheid kijken, slaapt gelukkig een absolute minderheid op straat of op de openbare ruimte. Iedere persoon die op straat moet slapen, is er eentje te veel. Gelukkig zijn er in mijn gemeente geen. Ik ben heel blij dat u net hebt aangehaald dat in Limburg geen kinderen op straat slapen. Toen het rapport twee weken geleden in de pers kwam, lieten de titels van een aantal artikels dat uitschijnen. De titels waren niet echt genuanceerd, maar de artikels waren dat gelukkig wel. Ik ben blij dat u dit nog eens hebt aangehaald.
We hebben het er al vaak over gehad dat dak- en thuisloosheid vaak om multiproblematieken gaat. Iemand met een verslavingsproblematiek of een psychische problematiek, bijvoorbeeld, kan geen zicht op een behandeling hebben en kan op straat belanden. Die mensen zijn echt gebaat bij de Housing Firstinitiatieven. We mogen de instellingsverlaters niet vergeten. Als ze meerderjarig worden, worden ze plots aan de jeugdhulp onttrokken. Die groep heeft een aparte begeleiding door de welzijnssector nodig. We hebben hier ook al de mensen aangehaald die uit huis dreigen te worden gezet. Zij hebben niet enkel een noodwoning nodig, maar hebben vaak ook woonbegeleiding of structurele hulp nodig.
Ik kan zo blijven doorgaan, maar het punt is dat een en dezelfde aanpak niet op zijn plaats is. Ik heb deze vraag om uitleg ook in de commissie Wonen gesteld. Bent u van plan het actieplan aan te passen en meer op maat te werken? Er zijn verschillende typologieën van dak- en thuisloosheid. Is het een optie dit opnieuw te bekijken en op maat te werken?
Ik heb nog een bijkomende vraag. De beleidsdomeinen Wonen en Welzijn moeten heel sterk samenwerken, maar we vergeten vaak de verantwoordelijkheid van de federale overheid. Als ik me niet vergis, dateert het samenwerkingsakkoord uit 2014. Is dat volgens u nog voldoende up-to-date? Zo neen, zult u initiatieven nemen om de verschillende verantwoordelijkheden beter op elkaar af te stemmen?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik vind dat een beetje bescheidenheid op zijn plaats zou zijn. Sinds 2017 staat in de actieplannen van de Vlaamse Regering dat werk zal worden gemaakt van een telling, maar we stellen vast dat de Koning Boudewijnstichting en LUCAS de telling zelf hebben moeten organiseren. Het lijkt dat het voor de Vlaamse Regering tot nu toe geen prioriteit is geweest om op zijn minst al zicht te krijgen op het probleem en op het aantal mensen die vandaag op straat slapen. U bent nu verrast door de omvang, en ik hoop dan ook dat de genoemde maatregelen effectief zullen worden uitgevoerd.
Ik ga helemaal akkoord met collega Moerenhout. Het wil niet zeggen dat, als de telling lokaal moet worden uitgevoerd, er via de Vlaamse overheid geen coördinatie en geen budget daarvoor vrijgemaakt kunnen worden. Ik denk niet dat we daarvoor een beroep moeten blijven doen op de Koning Boudewijnstichting. Men moet dat als overheid zelf in handen nemen en als men het dan zelf kan organiseren, kan men het lokaal laten uitvoeren.
Ten tweede lijkt het alsof het probleem, zowel rond armoede als rond dak- en thuisloosheid, een zeer ingewikkeld en complex probleem is, dat het bijna kernfysica is om het op te lossen, terwijl er wel degelijk maatregelen op korte termijn zijn die genomen kunnen worden om iets te doen aan de dak- en thuisloosheid. Ik wil even het voorbeeld van Finland meegeven. Daar hebben ze 20 jaar geleden een enorm ambitieuze doelstelling vooropgesteld. Toen waren er 18.000 daklozen; vandaag hebben zij nog slechts 50 bedden beschikbaar in de opvang en is er zo goed als onmiddellijke doorstroming naar een permanente woonvorm. Dat is spectaculair. Ze hebben ingezet op het principe van Housing First en dat zeer consequent toegepast. De KU Leuven en de Université de Liège hebben nu ook onderzocht welke dak- en thuislozen meteen in aanmerking zouden komen voor Housing First. Dat blijkt toch een aanzienlijk deel te zijn. Maar wat uniek is aan die Finse aanpak, is dat ze Housing First ook combineren met een enorme investering in sociale woningbouw. In Helsinki alleen worden er jaarlijks al meer sociale woningen gebouwd dan in Vlaanderen. Daarvan zijn er enkele handvatten die meteen ingezet kunnen worden.
Minister Beke, ik vind het uw verantwoordelijkheid als minister van Armoedebestrijding dat we ten eerste de huurwaarborg kunnen terugbrengen naar twee maanden – vandaag is die naar drie maanden gebracht –, dat de huurpremie meteen uitgebreid wordt naar alle mensen die op de wachtlijst staan voor een sociale woning – nu kan dat enkel voor mensen die daar al vier jaar op staan –, en dat er meteen een verbod ingevoerd wordt op uithuiszettingen als er geen noodwoning aangeboden kan worden. Daarom mijn bijkomende vraag: gaat u in het licht van de cijfers, waar u zelf zegt verrast te zijn door de omvang ervan, het actieplan tegen dak- en thuisloosheid samen met minister Diependaele grondig herzien en actualiseren?
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Eerst en vooral is het een feit dat de lokale besturen de lokale aanpak op maat het beste kunnen organiseren. Ik denk dat de lokale besturen op het terrein het beste weten wat er reilt en zeilt in hun gemeente. Dat lijkt mij een zeer goede aanpak. Het beleid op maat is belangrijk. We zien ook dat één oplossing niet bestaat – collega Verheyen zei het ook al. Het is zo belangrijk om net de diversiteit tussen steden en gemeenten te hanteren en dat ook verder in dat plan zichtbaar te maken. Vandaar ook mijn bijkomende vraag. Minister, ziet u nog een noodzaak om eventueel die actualisatie te doen om nog meer te kunnen sturen op dat lokale niveau, omdat elke gemeente toch anders is en dat er daarop ingespeeld moet worden?
Ik heb vorige week ook de vraag gevolgd in de commissie Wonen, waarbij minister Diependaele gezegd heeft dat er vanuit Vlaanderen wel een kader zal komen met de nodige instrumenten die aangereikt worden aan de lokale besturen, zodat ze wel met iets aan de slag kunnen. Maar ik ben er wel van overtuigd dat het het beste is dat die organisatie lokaal gebeurt. De lokale besturen weten het best hoe het eraan toe kan gaan. Minister, gaat u ook in samenspraak met minister Diependaele mee dat kader en die instrumenten kunnen aanreiken aan de lokale besturen, zodat wij wel een kader hebben, maar dat de organisatie dan verder volledig in handen van de lokale besturen ligt? Is er ook al meer zicht op de financiering?
De heer Veys heeft het woord.
Ik heb het webinar van de Koning Boudewijnstichting gevolgd. Die dak- en thuislozentellingen zijn een heel belangrijk instrument, vooral om het probleem in kaart te brengen. De vaststellingen die daar gedaan zijn, zijn op zich niet zo nieuw. Dat zijn zaken die we al jaren zien in de nachtopvang. De wachtlijsten voor sociale woningen, collega’s, dat gaat over die mensen die in één week tijd op drie verschillende sofa’s moeten slapen. Ik hoop dan ook dat we niet enkel willen dat mensen niet meer op straat moeten slapen, maar dat we ons ook het lot willen aantrekken van hen die op zetels van anderen moeten slapen. Het is goed dat die tellingen gebeuren. Het is ook goed dat Vlaanderen dit jaar eindelijk voor het eerst zelf budget voorziet. Dat is ongeveer evenveel als de Koning Boudewijnstichting. Dat zou een viertal tellingen per jaar moeten kunnen opleveren.
Maar de mensen die in dak- en thuisloosheid zitten, lopen tegen drempels op. Ze staan stil en kijken naar de politiek voor oplossingen. De oplossing, zo weet ik uit de webinar, is al jaren bekend, namelijk Housing First. Het voorbeeld van Finland werd daarnet aangehaald. Daar gaat het net om.
Minister, u hebt ambities rond Housing First. Ik ben al enkele weken bezig om u en minister Diependaele daarover te bevragen. Minister Diependaele verwijst naar het lokale beleid en de voorziene begeleiding. U verwijst naar het lokale beleid en de voorziene woningen. Ik weet dat u niet superviseert maar coördineert, maar ik vind dat in het Housing Firstbeleid de coördinatie toch wat ontbreekt.
Ik geef een concreet voorbeeld. De stad Turnhout zou graag een project van Housing First starten, maar heeft vooral nood aan begeleidingscapaciteit. Het centrum algemeen welzijnswerk (CAW) aldaar is daar niet op voorzien. Niet alle CAW's doen dit. Dat zit verdeeld. Hoe kunnen we dit oplossen, minister?
Ik denk dat vooral het budget voor Housing First zal moeten worden opgetrokken. Dat is nu 800.000 euro. Dat is eigenlijk regulier beleid dat u voortzet. U haalde daarnet het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen aan. Daar zit 8,7 miljoen euro in. Eind vorig jaar was daarvan 1 procent uitgegeven. Het is mijn taak als oppositielid om te controleren, maar ik wil ook wel wat suggesties doen. Het is beter de centen buiten te krijgen om effectief resultaten te boeken. Gaat u specifiek voor Housing First het budget voor de begeleidingscapaciteit bij de CAW’s uitbreiden zodat in heel Vlaanderen alle lokale besturen een project kunnen starten? Het is immers maatwerk. Dat lijkt mij heel belangrijk.
Minister Beke heeft het woord.
Op Housing First heb ik in de eerste vragenronde al geantwoord. Ik ga daar nu niet meer op terugkomen.
Wat de organisatie van die telling betreft, ben ik ervan overtuigd dat dat het best lokaal gebeurt. Ze hebben een verantwoordelijkheid wat dit thema betreft, maar daarnaast zijn zij dermate goed en fijnmazig georganiseerd om het beste die telling te doen en die foto's te nemen. De kleinere gemeenten kunnen dat ook. Collega Verheyen heeft daarnaar verwezen. De telling die gebeurd is in de provincie Limburg, getuigt van het feit dat het een zaak is waar ook kleine lokale besturen en niet alleen de grootsteden ons bij kunnen helpen.
Ik denk dat de organisatie in de telling alleen maar op lokaal niveau praktisch haalbaar is. Daarom hebben wij gezegd dat wij methodische ondersteuning willen geven zodat dat op alle plaatsen op dezelfde manier gebeurt, met dezelfde methodiek, zodat we ook geen appelen en peren met elkaar gaan vergelijken.
Het actieplan is een dynamisch gegeven dat wordt opgevolgd door een gemengd platform dak- en thuisloosheid waar ook de verschillende middenveldactoren en de vertegenwoordigers van de verschillende kabinetten en administraties in aanwezig zijn. Als blijkt dat er bijsturingen aan bod moeten komen, dan zal dat daar ook wel gebeuren.
Wat betreft de vraag naar wat met mensen die in een instelling of een voorziening verblijven: ook daarover zitten punten in die we kunnen terugvinden in het actieplan.
De thematiek van de jeugdhulpverlaters is inderdaad belangrijk. Daar hebben we ‘A Way Home’, met voorbeelden als het Oranjehuis in Kortrijk met het project van de social impact bonds die daarrond werken.
De typologieën uit ETHOS light waren ons al bekend voor het opstellen van het actieplan, net zoals we bij het opstellen al met de Koning Boudewijnstichting in overleg zijn gegaan. Dat is op zich niet nieuw. Daarom hebben we bijvoorbeeld ook instellingsverlaters specifiek in het plan opgenomen. Dit is wat nu in het plan staat. We kunnen daar altijd in bijsturen.
Er zijn een aantal belangrijke vragen gesteld met betrekking tot deze problematiek en thematiek waar minister Diependaele voor bevoegd is. Ik ga daar in deze commissie niet op in.
Collega De Rudder, wat betreft het actieplan: wij ondersteunen methodologisch en wij financieren dat dus ook mee. Op die manier hebben de lokale besturen inderdaad een kader om de praktische organisatie op zich te nemen. Als de stad Turnhout wil investeren in Housing First, dan is dat een goede zaak, dan kan dat ook. De CAW’s zetten hier ook op in, maar het zorgen voor woonbegeleiding is geen exclusieve bevoegdheid voor de CAW’s. Alle lokale besturen in Vlaanderen kunnen daar perfect mee starten, al dan niet in samenwerking met CAW’s of met andere. U zegt dat dat gewoon het doortrekken van het reguliere beleid is. Wij hebben het Vlaamse budget daarvoor in 2019 verhoogd. Uiteraard zal ik niet ontkennen dat die verhoging – als ik mij niet vergis – eerder beperkt is geweest.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Minister, u zegt dat u geen appelen met peren wilt vergelijken, maar als u geen appelen met peren wilt vergelijken, dan moeten we niet alleen dezelfde methodiek hebben die u nu wilt uitrollen, maar dan moet die telling op alle plekken op dezelfde dag gebeuren. Het klopt dat er maar 80.000 euro voorzien is. Ik sprak over een handvol tellingen. Collega Veys heeft gelijk: dan gaat het over vier lokale besturen per jaar. Dat is totaal onvoldoende. Ik ben daar heel erg in teleurgesteld omdat dit ook al zo’n lange voorgeschiedenis heeft. Alle bouwstenen om een stap vooruit te zetten zijn er vandaag. Er is al heel veel werk verzet. Er is daarjuist gezegd dat de doelstelling van een Vlaamse telling in 2017 wel in het actieplan stond. Ja, die stond er, mede door de pioniers van toen, die CD&V-parlementsleden hebben getrokken. Dan is er inderdaad ook dat onderzoek van de kinderrechtencommissaris geweest, waar u terecht naar verwijst, en waar inderdaad diverse dingen in de wetgeving zijn veranderd. Dan hebben we ook nog een lijvig advies gehad van de Vlaamse Woonraad. Er is zo veel voorhanden van werk dat er de voorbije legislatuur is verricht als onderbouw. Ik vind het superjammer dat nu de stap vooruit voor de telling op Vlaams niveau niet gebeurt.
Ten tweede, u zei ook – dat is dan positiever – dat bijsturing van het actieplan mogelijk is. Ik heb ook bij de andere sprekers over de partijen heen een breedgedragen vraag gehoord naar een actualisering van het actieplan om fijnmaziger – met beleid op maat – te werk te gaan. Dat is alvast een puntje in de goede richting. Dat zullen we dan ook met Groen blijven opvolgen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, geen dak boven je hoofd hebben, geen thuis hebben, dat zijn schrijnende situaties en het is een bekommernis van ons allemaal. Om zicht te krijgen op de omvang is het belangrijk om die tellingen in steden en gemeenten te organiseren. Meten is weten. Het is van cruciaal belang dat er een goede samenwerking is tussen het federale niveau, de gemeenschappen en de gewesten als we die dak- en thuisloosheid degelijk willen aanpakken.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Inderdaad, goed nieuws wat betreft de bijsturing van het actieplan. Ik ga dat zeker ook verder opvolgen bij de commissies. Nogmaals, wat de telling betreft, ik geloof dat kleine gemeenten, lokale besturen dat kunnen doen, maar er moet vanuit Vlaanderen een kader komen. Vlaanderen moet een kader uitwerken om de lokale besturen daarin te ondersteunen. Dan geloof ik er zeker in dat dat over heel Vlaanderen moet kunnen. Ik wil nogmaals erop wijzen dat zoiets als ‘de dakloze’ niet bestaat. Dat is iets heel complex. Ik denk dat het collega Vandecasteele was die zei dat het simpel is, maar dit is absoluut niet simpel. Dit is echt een complexe materie. Het is niet dat iemand die het financieel moeilijk heeft, alleen om die reden op straat belandt. Het gaat veel verder en het is echt wel complex. We kunnen daar nog uren over debatteren.
Ik blijf ook een zeer grote voorstander van Housing First. Ik geloof daar ook in. Maar we moeten uitkijken: dat is een goed initiatief voor een bepaald gedeelte van dak- en thuislozen, niet voor iedereen. De andere types hebben ook wel een andere aanpak nodig. Ik denk dat we als parlement daar onze ogen echt voor moeten openhouden.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ook ik ben teleurgesteld in uw antwoord. Ik vind het frappant dat u zegt dat u verrast bent door de omvang van het probleem van dakloosheid. Tegelijkertijd hoor ik geen ambitie om echt te zeggen: ‘Oké, we willen eigenlijk echt zicht krijgen op de dakloosheid in Vlaanderen.’
Het gaat hier nu vandaag om enkele steden die geteld zijn, waarbij we nu al zeggen dat die omvang al erg groot lijkt te zijn. Dan moet er toch een ambitie zijn om tegen een bepaalde datum alle daklozen in Vlaanderen te tellen, in de steden en daarbuiten. Het is niet enkel een grootstedelijk probleem. We moeten die tellingen organiseren op lokaal niveau. Dat mag niet afhangen van een lokaal bestuur. De minister moet die ambitie hebben. Hij moet de telling organiseren ‘op die termijn, met dat budget’. Er moet een plan komen om de omvang te kennen. Dat plan ontbreekt volledig. Dat vind ik redelijk frappant.
Mevrouw Verheyen, ik ben het een beetje moe dat men zich verstopt achter het feit dat het complex is. Tegelijk zijn er maatregelen genomen die het probleem van de dakloosheid kunnen verergeren, zoals de verhoging van de huurwaarborg naar drie maanden, zoals het niet verbreden van de huurpremie. Men verstopt zich achter de complexiteit om geen maatregelen te hoeven nemen. Men blijft hangen. We moeten daarvan af. Er zijn heel wat organisaties, adviezen, maatregelen die kunnen helpen, die snel kunnen worden toegepast, die we nu moeten toepassen in plaats van telkens opnieuw te zeggen dat het complex en moeilijk is, dat het nu eenmaal niet lukt.
Finland, zoals ik al vertelde, toont dat het kan. Als men een einde wil maken aan de schending van de mensenrechten die dakloosheid is, dan kan dat als men voldoende ambitie toont en een plan en budget opstelt.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Collega’s, iedereen is het erover eens dat dakloosheid een schrijnende problematiek is. Tellingen geven meer zicht op de kwestie die in sommige gevallen zeer complex is. Het is zeer goed, minister, dat de lokale besturen die opdracht meekrijgen binnen een bepaald kader om daar aan de slag te gaan. Zij kennen hun terrein het best om daar werk van te maken. Laat ons de vinger aan de pols houden om daarop in te zetten en de problematiek aan te pakken. Samen met het beleidsdomein Wonen moeten we daarop verder inzetten. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Het is een complexe verantwoordelijkheid, die zowel bij Wonen als bij Welzijn zit. Er kan samen zeker aan gewerkt worden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.