Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over studieruimtes bij lokale besturen in het licht van de coronacrisis
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, zoals vaak in deze crisisperiode is een vraag al een beetje gedateerd tegen het moment dat ze aan bod komt in de commissie. Dat is geen verwijt, want ik heb ze vorige week ingediend en ze is meteen geagendeerd, waarvoor dank, voorzitter – en ook secretaris, uiteraard –, maar dat was nog na het voorlaatste Overlegcomité en ondertussen is er nog een Overlegcomité geweest dat deze kwestie nog prangender op de agenda zette door het onmiddellijk sluiten van de scholen sinds afgelopen maandag.
Intussen is de Vlaamse Regering afgelopen vrijdag ook al bijeengekomen. Ze heeft een systeem uitgewerkt om lokale besturen te ondersteunen voor het organiseren van noodopvang deze week en de komende weken: het systeem dat bestond, is verlengd. Minister, ik vind dat een goede en ook zeer snelle keuze. Ik ben zeer blij dat er meteen is gehandeld. Aan de andere kant stel ik vast – en ook daar kan niemand aan doen – dat het opnieuw de lokale besturen zijn die de problemen mogen oplossen op het moment dat ze opduiken. Het zijn toch vooral zij die worden geconfronteerd met die chaos. Beslissingen genomen op Vlaams of op federaal niveau, hebben soms tot gevolg dat de lokale besturen wat in de problemen komen. In de contacten die ik heb gehad, merk ik toch dat de rek er stilaan op een aantal terreinen uit is.
Minister, ik pas mijn vraag een beetje aan. Niet om u te verrassen, maar omdat die vragen niet zo relevant meer zijn.
Kunt u wat meer duiding geven bij de beslissing die afgelopen vrijdag door de Vlaamse Regering is genomen wat betreft dit thema?
Hoeveel zicht hebt u momenteel op de situatie op het terrein voor noodopvang? Ik zag in de beslissing van de Vlaamse Regering dat er maar rekening werd gehouden met een percentage van 0,2 of 0,3 procent kinderen die nood zullen hebben aan noodopvang. Dat lijkt mij zeer weinig in deze onverwachte tijden en gezien de drukke combinatie met telewerk van ouders. Hebt u zicht op de situatie op het terrein? Zijn er lokale besturen die niet alle vragen van hun bevolking kunnen inlossen en daardoor in de problemen komen? Ik dank u.
De heer Warnez heeft het woord.
We blijven bij de jeugd, de iets oudere jeugd dan, die ook de steun van deze commissie en van de minister verdient. Ik heb het namelijk over studieruimtes.
Op 1 december 2020 stuurde u samen met de minister van Onderwijs Ben Weyts en minister van Jeugd Benjamin Dalle een omzendbrief naar de lokale besturen waarin de mogelijkheid werd gecreëerd om stille studieruimtes op een veilige manier te organiseren.
Na het Overlegcomité van 24 maart werden nieuwe en strengere maatregelen uitgevaardigd. Voor de studenten is het op dit ogenblik een belangrijke periode, namelijk de paasvakantie, of het paasreces – zoals dat in het hoger onderwijs wordt genoemd –, waarin het eerste deel van hun blokperiode aanbreekt.
Die stille studieruimtes zijn in die periode heel belangrijk voor hen, voor hun mentaal welzijn, maar ook voor hun studieresultaten. Heel wat jongeren en studenten hebben geen goede studieomgeving, om allerhande redenen: niet alleen kwetsbare jongeren, maar ook ouders die thuiswerken, broers of zussen die thuis zijn, waardoor het moeilijk studeren is.
Minister, behouden de lokale besturen de mogelijkheid om studieruimtes te organiseren?
Blijven dezelfde voorwaarden van toepassing?
Zult u de lokale besturen hierin verder ondersteunen?
Ik dank u.
Minister Somers heeft het woord.
Ik wil de twee vraagstellers danken voor de vraag. Mijnheer Vaneeckhout, ik begrijp dat u kort op de bal probeert te spelen. Dat is uw plicht, uw taak en uw verantwoordelijkheid als parlementslid. Hetzelfde geldt voor de heer Warnez. Wanneer zich een nieuwe situatie aftekent, moet de Vlaamse overheid schakelen en maatregelen nemen. Het lijkt mij heel gezond dat jullie daar heel snel vragen over stellen.
Het goede is ook – u hebt dat zelf ook gezegd, mijnheer Vaneeckhout – dat we hebben geprobeerd heel snel te schakelen. Samen met minister Beke hebben we woensdag inderdaad onmiddellijk de beslissing genomen om de regeling die al in het verleden bestond en die we hebben toegepast in de verlengde herfstvakantie – herinner u dat we die toen met een week hebben verlengd – en ook al in de vorige paasvakantie, toen er problemen waren met de opvang, te verlengen. We hebben toen zeer snel geschakeld door een pragmatische en creatieve samenwerking te stimuleren tussen scholen, lokale besturen en andere partners.
We kennen de maatregelen. Ik denk niet dat ik daar heel lang bij moet stilstaan. Een lokaal bestuur krijgt 20 euro per opgevangen kind en 10 euro per effectief opgevangen kind voor de inzet en het veiligheidsonderhoud van de infrastructuur. Samengeteld moet 30 euro per opgevangen kind de kosten vergoeden. Dat moet grotendeels lukken, het hangt wat af van situatie tot situatie. Daarmee, zo hebben we begrepen, kunnen de gemeenten vooruit.
We vragen opnieuw een enorme inspanning van de gemeenten. U zegt dat juist: bij die gemeenten is, net zoals in de rest van de samenleving, de rek er bijna uit. Uiteraard begrijpt iedereen dat we nergens anders naartoe kunnen dan naar die lokale besturen, en dat we bij hen aan de deur moeten kloppen. We vragen dan ook heel duidelijk, in de eerste plaats aan de ouders zelf: ‘Zorg, in de mate van het mogelijke, zelf voor een oplossing. Wees de oplossing.’ Vele mensen moeten thuiswerken. Dat is niet gemakkelijk, het is heel vermoeiend voor sommige mensen. Kleine kindjes combineren met thuiswerken, dat is allemaal veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Maar dat is de eerste ‘line of defense’ in dit systeem: een beroep durven en moeten doen op de ouders. Daarna vragen we aan de scholen, de jeugdwerking, de reguliere opvang, om zoveel mogelijk mee de opvang te helpen ondersteunen.
U vraagt mij of ik op dit moment een beeld heb op het terrein. We proberen daar een beetje een beeld op te krijgen, maar eigenlijk zullen we dat beeld pas achteraf hebben. Ik moet daar niet flauw over doen. Dat is ook heel moeilijk: vele dingen zijn al opgestart of zijn nog aan het opstarten. Elders werkt het al, op een aantal plaatsen zelfs zeer goed.
Maar ik kan u wel een beeld geven van vorige keer. Ik breng het even in herinnering. In die extra week na de herfstvakantie hebben 109 besturen noodopvang georganiseerd. In totaal ging het over 30.910 opvangdagen en over een bedrag van 859.770 euro. Dat geeft toch een beeld van de inspanningen die toen verzet zijn. Ik denk, in alle eerlijkheid, dat dat vandaag niet veel anders zal zijn. Mijn kleine teen zegt dat we zullen landen in die grootteorde.
U mag ook niet vergeten dat, wanneer er de afgelopen weken beperkte noodopvang werd georganiseerd door lokale besturen bij lokale uitbraken van covid in scholen – op de telling van 23 maart ging dat toch over 36 scholen –, in die procedure voor de sluiting van de school het lokaal bestuur altijd op voorhand werd betrokken, zodat er op voorhand kon worden nagedacht over extra noodopvang. De vraag vanuit het onderwijsveld komt dus steeds via lokaal overleg. Op het Vlaams niveau hebben we een draaiboek met uniforme procedures voorzien, in samenspraak met minister Weyts. Die extra opvang werd vergoed via het coronabesluit. Er is dus al enige ervaring met deze methodologie. We hebben niet iets nieuws willen uitvinden. Dat kan een antwoord zijn.
Twee, wat betreft de studieruimtes, begrijp ik dat de timing van de nieuwe maatregelen een bepaalde mate van onzekerheid met zich mee kan brengen. Met de nieuwe examenperiodes in het vooruitzicht is het voor studenten belangrijk om te weten waar ze terechtkunnen om zich verder en goed te kunnen voorbereiden. Ik ben ervan overtuigd dat de stille studieruimtes hier in het verleden een belangrijke en positieve rol hebben gespeeld.
Door de vervroegde start van de paasvakantie is het bovendien belangrijk om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de lokale besturen en natuurlijk ook aan onze studenten.
De huidige situatie is in zekere zin vergelijkbaar met de periode van november/december vorig jaar. Ook toen werden wij geconfronteerd met een situatie van verhoogde alertheid en een prangende vraag naar geschikte studeerplekken. De omzendbrief van 1 december hield rekening met die situatie van verhoogde alertheid en bevatte een aantal maatregelen en voorschriften die specifiek gericht waren op een veilige organisatie van de stille studeerplekken.
Deze omzendbrief kent geen einddatum. Dat heb ik u al bevestigd op de commissievergadering van 2 maart. Omdat het echter belangrijk is steeds te kijken naar de meest actuele situatie, werd de omzendbrief getoetst aan het meest recente wetgevend kader. De omzendbrief doorstaat die test; de bepalingen en voorschriften van die omzendbrief kunnen dus nog steeds worden gebruikt. Dat heeft ook minister Weyts zo afgesproken met de sector van de hogescholen en de universiteiten, die zelf ook studeerruimtes organiseren. Net zoals in het verleden het geval was, kan ik vanuit mijn rol enkel trachten de lokale besturen aan te moedigen en te inspireren om stille studeerplekken te organiseren.
Tijdens de commissievergadering van 2 maart werd geopperd om de omzendbrief nogmaals onder de aandacht te brengen van de lokale besturen. Ik gaf toen reeds aan dat dat een goed idee is. Ik zal de besturen via de CCVO-nieuwsbrief (Crisiscentrum van de Vlaamse overheid) nogmaals wijzen op het bestaan en de inhoud van de omzendbrief. Of lokale besturen daarop ingaan, hangt natuurlijk – dat weet u – af van de lokale autonomie. Ze moeten rekening houden met de federale covidregels.
Het werken met een reservatiesysteem, zoals voorzien in de richtlijnen, biedt een groot voordeel op het vlak van veiligheid. Er is immers altijd op voorhand geweten wie er verwacht wordt en hoeveel personen op elk moment aanwezig zullen zijn.
Ik heb er het volste vertrouwen in – en ik denk u ook, mijnheer Warnez – dat de lokale besturen opnieuw de nodige acties zullen ondernemen en zelf de inschatting kunnen maken welke locaties hier het best voor in aanmerking komen.
Voorbeelden van gelijkaardige initiatieven kan men ter inspiratie steeds vinden op de website Vlaanderenhelpt.be of op de website van Bataljong.
Besluitend kan ik zeggen dat de omzendbrief de juiste drager is om aan dat probleem tegemoet te komen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er is inderdaad snel geschakeld. Dat moest natuurlijk ook wel, want we zaten zeer dichtbij. In die zin was het ook een echte lastminutebeslissing.
Die noodopvang is superbelangrijk. Daarom wil ik daar iets meer op ingaan. Die noodopvang is super belangrijk, omdat we, ten eerste, absoluut moeten vermijden dat grootouders opvang zouden moeten verlenen in deze periode. Ik vrees dat, wanneer mensen niet terechtkunnen in de noodopvang, ze heel snel bij dergelijke pistes uitkomen, en dat zou virologisch misschien wel meer problematisch zijn dan noodopvang. Ten tweede, we weten ook wat de impact is van het sluiten van het onderwijs of het sluiten van opvangmogelijkheden op verontrustende stresssituaties. Ten derde is er ook het aspect van mentale gezondheid. U hebt het zelf al aangegeven. In sommige situaties is het echt onhoudbaar om dat allemaal te combineren: op een goede manier voor de kinderen zorgen en dat combineren met allerlei andere zaken. Het voorkeurscenario blijft evenwel om dat toch te proberen.
Minister, ik heb een aanvullende vraag. U zegt dat er in de herfstvakantie 109 lokale besturen noodopvang hebben georganiseerd. Dat wil natuurlijk zeggen dat 191 lokale besturen in Vlaanderen dat niet hebben gedaan. Hoe is men daar op die plaatsen dan mee omgegaan? In welke mate was er op dat moment dan geen nood om dat te doen? Of op welke andere manier is dat opgelost? Hebt u daar zicht op? Ik dank u.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik ben blij met uw signaal dat de omzendbrief de toets van de nieuwe regels doorstaat. Dat is een heel duidelijk signaal dat de stille studeerruimtes mogelijk blijven. Voor alle duidelijkheid: ik vind het ook goed dat die universiteiten en hogescholen zelf die studieruimtes kunnen voorzien. Ik ben blij dat minister Weyts dat met de sector heeft afgesproken. Maar thuis, dichtbij, een studieplek hebben, is toch cruciaal. Daarbij kunnen we opnieuw, zoals bij de noodopvang, rekenen op onze lokale besturen. Ik heb daar alle vertrouwen in. Ik heb dan ook geen verdere vragen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, ik dank u. Minister, ik dank u voor de bevestiging die u vorige keer ook al hebt gegeven: die omzendbrief rond stille studieruimtes is eigenlijk nooit weggeweest. Het is niet omdat er sluitingen zijn, dat het nu wel kan. Het kon voordien ook altijd al. Dat vind ik goed.
Maar, collega’s, we moeten daar wel eerlijk in zijn: het sluiten van de scholen – voor diegenen die daarvoor hebben gepleit – heeft wel geleid tot de vraag waar die kinderen dan heen moeten. We stellen vast dat in sommige gemeenten de scholen sluiten, om dan opnieuw open te gaan om er opvang te organiseren. Maar de kinderen mogen geen les krijgen omdat het opvang is en geen les. Zouden we dan niet beter lesgeven in coronaomstandigheden? Dat is een vraag die in sommige omstandigheden terecht kan worden gesteld.
Minister, ik herhaal mijn oproep van mijn actuele vraag van vorige week, om de opvang niet te beperken tot zogenaamde essentiële beroepen. We stellen immers vast dat er momenteel ook ouders zijn die een essentieel beroep hebben, omdat ze de inkomsten van hun job nodig hebben. Zij kunnen niet nogmaals gebruikmaken van de technische werkloosheid of van eender welke formule. Zelfstandigen kunnen gebruikmaken van een overbruggingskrediet. Ja ja, maar als je job, je zaak net opnieuw draait, dan wil je die gewoon openhouden en niet zeggen: ‘Ik ben dicht en ik maak gebruik van een overbruggingskrediet.’ Kunt u de gemeentebesturen vragen om die restrictie van wat essentieel is, niet te beperkend toe te passen, temeer omdat die tussenkomst van 30 euro er is? Ik dank u.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik druk me voorzichtig uit, maar door de haperende beslissing over het al dan niet openhouden van onze scholen, en als uitloper daarvan de haperende beslissing over het al dan niet openhouden van de kleuterscholen, wisten de gemeenten pas donderdagavond dat ze vanaf maandag in opvang moesten voorzien. Het is natuurlijk een heel goede zaak dat de Vlaamse Regering heel snel heeft laten verstaan dat ze de regeling uit het verleden in verband met die 30 euro overeind houdt, maar ik heb toch ook het gevoel op het terrein dat het voor vele steden en gemeenten wel heel kort dag was. Ik weet niet of we de 109 nu zullen halen.
Het zou misschien nuttig zijn om tijdens de paasvakantie na te gaan hoeveel lokale besturen in die heel korte periode op de boot zijn kunnen springen. Stel dat zich een worstcasescenario voordoet, wat voor alle duidelijkheid niemand onder ons hoopt, waarbij de paasvakantie nog verder moet worden verlengd, dan zullen misschien toch meer gemeenten klaar zijn om vanaf de eerste week na de paasvakantie opvang te organiseren. Nu zijn het vaak de scholen die insprongen omdat ze niet echt op de gemeenten konden rekenen, maar we hopen dat het na de paasvakantie, in het geval dat nodig is, beter kan. Minister, kan men tijdens de paasvakantie niet eens checken hoeveel steden en gemeenten opvang hebben georganiseerd en hun wat extra informatie geven voor het geval dat nodig zou zijn?
Achter Dessel mag je een streepje zetten.
Minister Somers heeft het woord.
Bedankt voor het streepje achter Dessel. Dat is goed gewerkt van de lokale burgemeester daar.
Van het personeel.
Dus, van het personeel van de lokale burgemeester. Proficiat aan het personeel.
We weten allemaal dat snel organiseren ‘a hell of a job’ is. Ik heb ongelooflijk veel respect voor iedereen die lokaal, maar ook in de scholengemeenschappen en in de scholen, enorme inspanningen doet om te zorgen voor opvang wanneer ouders echt geen opvang hebben voor hun kinderen omdat ze, zoals de heer Daniëls zegt, actief moeten zijn op de arbeidsmarkt, een eigen zaak hebben, tot een essentiële beroepscategorie behoren of omdat de thuissituatie het echt niet toelaat. Er zijn ook sociale situaties denkbaar waarin er beter geen opvang is. We moeten daar een oplossing voor zoeken en ik dank dan ook al die mensen die daar hun nek voor uitsteken.
Mijnheer Vaneeckhout, u zegt terecht dat iets meer dan honderd gemeenten het gedaan hebben, en dat is prachtig van die gemeenten, maar het wil ook zeggen dat een pak gemeenten het niet hebben gedaan. In die gemeenten valt de opvang terug op drie groepen. Eerst en vooral zijn er de ouders. We vragen van iedereen om zoveel mogelijk thuis te werken – thuiswerk is een belangrijk onderdeel van de aanpak in de strijd tegen corona –, waardoor ouders, via aanpassingen en met alle problemen en moeilijkheden van dien, in staat zijn om de kinderen thuis op te vangen.
Ook scholen hebben vaak inspanningen gedaan. Ik zie dat ook vandaag nog. Ik wil een kleine nuance maken bij wat de heer Daniëls zegt. Ik denk dat hij dat ook niet bedoelt op de manier waarop het zou kunnen worden gelezen. Wanneer een school beslist geen les te geven, betekent dat niet dat de dag nadien alle kinderen van die school moeten worden opgevangen. Als ik het aantal in mijn eigen stad bekijk, dan gaat dat slechts over een fractie. In een school van bijvoorbeeld 500 leerlingen moeten er soms 20 of 25 worden opgevangen. Dat is een andere context, ook virologisch. Ik denk dat scholen in die gemeenten ook grote inspanningen hebben gedaan. En vaak is dat in overleg met de gemeenten. Vaak bekijken gemeenten en onderwijsinstellingen samen wie wat kan doen.
Mijnheer Daniëls, u vraagt om de opvang niet te laten beperken tot enkel essentiële beroepen. Dat is niet de bedoeling. Ik denk dat daar een stuk lokale autonomie moet spelen. Het enige wat we gezegd hebben, is dat, wanneer de vraag groter wordt dan het aanbod, er ruimte is voor de lokale besturen om naar eigen wijsheid en inzichten een stuk prioritering in te bouwen. Ik denk dat men dit op een dergelijk korte termijn niet anders kan oplossen. De lokale besturen kennen het best het terrein en de mensen om daar maatwerk te kunnen leveren. Maar in principe moet voor iedereen die echt nood heeft aan opvang, kunnen worden voorzien in opvang, dus ook voor mensen die niet tot die afgebakende groep essentiële beroepen behoren. Op dat vlak zitten we zeker op dezelfde lijn.
Mijnheer Ongena, uw opmerking is terecht. Het was zeer kort dag, maar op virologisch vlak moet men soms zeer kort schakelen. We zullen proberen, om op uw suggestie in te gaan, om zo snel mogelijk te scannen, zodat we weten waar we staan. Ik kan niet beloven dat dit een sluitende oefening is, want dit betekent dat we opnieuw mensen moeten bevragen die al overbevraagd zijn. Dat betekent dus een telefoontje of een mail naar een burgemeester met een bevraging over de opvang, terwijl zij al verzuipen in het werk en dan ook het liefst met rust worden gelaten. Ik denk dat u daar wel begrip voor hebt, maar we zullen wel proberen om een scan te maken. U hebt gelijk dat we moeten proberen een indicatie te krijgen over hoe het loopt op het terrein en waar er eventueel nog kan worden bijgestuurd.
Ik moet ook zeggen dat noch de administratie, noch het kabinet veel klachten of hulpgeroep heeft gekregen. Dat is voor mij wel een signaal dat er hard wordt gewerkt op het terrein om alles in orde te krijgen. We zullen toch proberen om zo snel mogelijk een scan te hebben, maar wel in het besef dat we die mensen niet mogen overbevragen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, u mag ook een streepje trekken achter Anzegem, waar de fantastische meerderheid – maar vooral de medewerkers – ervoor hebben gezorgd dat er voldoende krachten zijn gevonden om dat waar te maken.
Daarnaast heb ik nog een kleine bedenking. We moeten ervoor zorgen dat we de juiste cijfers met elkaar vergelijken. Enerzijds zijn er de schoolvakantieweken, waarin we geen beroep kunnen doen op de scholen om in te springen. Anderzijds zijn er de weken waarin de scholen gesloten waren. Die cijfers moeten we uit elkaar halen. Mijn oorspronkelijke vraag ging over de paasvakantie en op dat moment kunnen we natuurlijk niet rekenen op de scholen om een deel van dat werk te verzetten.
De heer Warnez heeft het woord.
Ook vanuit Wingene een streepje uiteraard. Maar ik hoop vooral ook dat er bij jullie allemaal een streepje staat wanneer het gaat over stille studieruimtes.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.