Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
De vraag die ik nu ga stellen is eerder technisch, maar niet onbelangrijk; ze is zelfs zeer belangrijk. We hebben het hier daarnet gehad over investeringen voor mensen met een beperking. Daar komen veel middelen bij. Ik vind dat een goede zaak, dat zal jullie niet verbazen. Maar iets wat ik de voorbije jaren altijd gezegd heb, is dat we ook moeten kijken naar wat er beter kan in het huidige systeem om meer mensen met de huidige middelen te kunnen helpen. Ik geloof dat er een aantal zaken beter kunnen, gelijkgeschakeld kunnen worden.
Dit is er eentje van: het gaat over het verschil in de waarde van punten bij de besteding in cash of voucher. Zoals jullie weten, heb je de keuze om je persoonsvolgende financiering (PVF) via voucher of cash te besteden. Dat wordt allebei uitgedrukt in punten. Een punt voor een voucher blijkt in 2020 echter 117,14 euro meer waard te zijn dan een punt in cash. Dat verschil wordt zelfs elk jaar groter. Het gevolg is dat, als je dat in het totaal bekijkt – ik spreek over het laatste jaar –, in 2020 de totale bestedingen in punten in vouchervorm 106 miljoen euro meer bedragen dan wanneer je dezelfde punten zou uitdrukken in cash. Dat is een serieus verschil, eigenlijk een heel erg groot verschil. Collega’s, ik moet er geen tekeningetje bij maken: 106 miljoen euro is het equivalent van enorm veel persoonsvolgende budgetten (PVB’s). Je zou er ongeveer 2.000 budgetten mee kunnen toekennen.
Ik heb natuurlijk ook een beetje onderzocht hoe het komt dat er zo’n hemelsbreed verschil is tussen de waarden van punten in voucher- en cashbesteding. Dat blijkt te komen – u hebt dat ook heel accuraat beantwoord in mijn schriftelijke vraag – omdat er bij de besteding in voucher rekening gehouden wordt met de anciënniteit van personeelsleden en er bepaalde andere voorwaarden voor cash gelden. Nu wordt het heel technisch: het gaat over een bepaald paritair comité, 319, waar personeelsleden in voucher wel aan gebonden zijn en in cash niet. De vraag is natuurlijk of dit correct is. Moet je personeelsleden in voucher wel vergoeden voor hun anciënniteit en die in cash niet? Dat lijkt me een beetje vreemd.
Minister, wat vindt u in eerste instantie van die grote verschillen in de waarde van punten tussen besteding in cash en voucher? Vindt u dat verschil gerechtvaardigd of vindt u dat we er eigenlijk aan moeten werken om die punten op een gelijkwaardig systeem te brengen?
Welk effect ziet u daarvan op de vergunde zorgaanbieder? Het is natuurlijk zo dat een vergunde zorgaanbieder die kiest voor het meest transparante systeem van cashbesteding, nu eigenlijk gepenaliseerd wordt en minder vergoeding voor anciënniteit aan zijn personeelsleden kan geven dan bij een voucherbesteding. Vindt u dat verschil voor de zorgaanbieders gerechtvaardigd?
En vooral, er zijn heel wat kleinschalige initiatieven, nieuwe vormen van zorg en ouderschapsinitiatieven die via cash werken. Ziet u voor hen ook een effect op personeel en besteding die in hun nadeel werken? Bent u bereid om misschien eens na te denken, bijvoorbeeld in het licht van de nieuwe investeringen, om die zaken gelijk te trekken?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, het klopt dat een budgethouder die met zelf aangeworven personeel werkt binnen zijn toegekende budget minder werkuren kan genereren dan er binnen de voucher kunnen worden gegenereerd. Maar de vergelijking die u maakt is niet helemaal correct.
Ten eerste zit er in het percentage totale kosten van een vergunde zorgaanbieder ook het aandeel organisatiegebonden kosten. Dat zijn de overheadkosten en de indirecte kosten, nodig om in een aantal randvoorwaarden voor het bieden van goede zorg te voorzien. Die kosten komen boven op het zorgbudget en in tegenstelling tot een vergunde zorgaanbieder hoeft een cashbesteder hiervoor geen middelen te voorzien.
Ten tweede heeft de cashbesteder veel meer mogelijkheden om te differentiëren: hij kan werken met dienstencheques, met takenovereenkomsten en met vrijwilligers. Hij kan ook een beroep doen op de diensten voor thuiszorg en betaalt dan enkel de eigen bijdrage. Een cashbesteder die gebruikmaakt van deze flexibele mogelijkheden zal tot een veel hoger aantal uren kunnen komen dan binnen de voucherformule.
Ten derde werd bij de opstart van de PVF bij het vaststellen van de omslagsleutel van punten naar euro’s in de achterliggende berekeningen en in functie van de indexering ook een zeker aandeel anciënniteit ingebouwd. Op die manier wordt indirect ook rekening gehouden met de anciënniteit.
Het feit dat een vergunde zorgaanbieder met cash werkt, betekent niet noodzakelijk dat hij minder middelen krijgt dan binnen de voucher. Als sociaal ondernemer bekijkt hij welk personeel hij voor die ondersteuning het best inzet. Vergunde zorgaanbieders weten dit, en het is aan hen om goed te monitoren in welke situatie besteding via cash dan wel via voucher het meest voordelig is voor de budgethouder.
Tot nu toe zijn de personeelsleden die werken binnen de ouderinitiatieven niet onderworpen aan de verloningsmodaliteiten van het paritair comité 319. Voor alle vergunde zorgaanbieders, hoe klein ze ook zijn, geldt dit wel, en moet aan het personeel ook de anciënniteit uitgekeerd worden.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op uw eerste vraag, met name dat ruimere bestedingsmogelijkheden bij cash toelaten om veel meer opties te overwegen om de nodige omkadering te genereren. Het is aan de budgethouder om keuzes te maken binnen die mogelijkheden. Als hij er effectief voor opteert om zelf werkgever te worden, dan zal hij de afspraken en de arbeidsvoorwaarden van het paritair comité dat van toepassing is, ook moeten volgen.
Indien we verschillen toelaten tussen cash en voucher, dan moeten we daar objectieve redenen voor hebben. Zoals reeds aangehaald, biedt cashbesteding ook een aantal mogelijkheden die binnen de voucherbesteding niet kunnen. Maar het klopt dat de volgende jaren beide systemen nog meer op elkaar afgestemd moeten worden.
De vraag is bijvoorbeeld of het budgettair haalbaar en wenselijk is om een loonkostendekkend systeem, inclusief het vergoeden van de reële anciënniteit, te blijven aanhouden bij vergunde zorgaanbieders binnen een vouchersysteem. De vraag is evenzeer of het budgettair en administratief haalbaar en wenselijk is om een anciënniteitgerelateerde financiering te voorzien binnen de cashbesteding. Dat vraagt een verder debat ten gronde met alle betrokken stakeholders.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik ben toch blij met een aantal dingen die u zegt, onder andere dat we in de toekomst de zaken moeten herbekijken, kijken waar het beter kan, dat er een bepaalde gelijkstemming mogelijk onderzocht wordt en dat we inderdaad kijken hoe bepaalde zaken uit het verleden, bijvoorbeeld anciënniteitsregelingen, in beide systemen op een meer gelijkwaardige manier aangepakt kunnen worden. Ik ben blij dat u dat wilt onderzoeken. Het spreekt voor zich dat we daaraan zullen meewerken en kijken hoe we de vrije keuze voor mensen – want daar gaat het uiteindelijk toch over – kunnen blijven garanderen.
U sprak ook over de overheadkosten die daartussen zitten. Dat klopt, we hebben in het begin van de legislatuur al gezegd dat die ook herbekeken moeten worden. We moeten kijken hoe we het daar met minder kunnen doen. We zitten nu aan een markup van 21 procent, in Nederland bijvoorbeeld is dat 11 procent. Ik vind het goed dat daar ook naar gekeken wordt. Daar zou er ook een gelijkschakeling moeten zijn tussen beide systemen. Het klopt misschien dat bepaalde voorzieningen die met voucher werken meer administratie met zich meebrengen. Maar als we kijken naar sociaal ondernemerschap, dan denk ik dat het juist de incentive moet zijn om zo efficiënt mogelijk te werken, door alle middelen en geld naar de zorg te laten gaan in plaats van naar de overheadkosten.
Dat zijn twee bedenkingen. Ik heb geen concrete vragen meer. Ik ben alleszins blij dat u bereid bent om die verschillen verder te analyseren en te kijken hoe we daar in de toekomst de keuzevrijheid, zowel voor de vergunde zorgaanbieders als voor de mensen kunnen blijven garanderen.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Dank u wel, collega Vande Reyde, om dit nog eens op tafel te leggen. Ik heb dat al meerdere malen aangehaald, ook in de vorige legislatuur al. Op zich is dat toch echt wel een ongelijkheid, minister. U zegt dat er veel meer mogelijkheden zijn als men zijn budget cash besteedt. Dat klopt, maar als je in cash enkel werkt met een persoonlijke assistent, dus enkel echt zorggericht, dan zijn er heel weinig voordelen. Dan is bijvoorbeeld het probleem van anciënniteit echt groot en moet de discriminatie tussen die twee systemen toch onder de loep genomen worden.
Waar ik ook altijd aan denk, is dat we allemaal langer moeten werken en dat werkbaar werk zeer belangrijk is, ook in deze sector. Als we dan bijvoorbeeld kijken naar 55-plussers die al heel lang in de sector werken en al wat meer rugproblemen hebben, dan zou een een-op-eenbegeleiding als assistent heel goed zijn om de volledige carrière af te ronden. Maar nu zullen mensen natuurlijk nooit kunnen overschakelen naar een een-op-eenassistentiewerking, omdat hun anciënniteit veel te hoog ligt. Mensen kunnen dat misschien nog wel betalen, maar dan kunnen ze op veel minder uren zorg een beroep doen. Als ze kiezen voor iemand jonger, moeten ze die minder betalen en kunnen ze dus meer uren zorg krijgen. Dan is de keuze heel snel gemaakt en gaan de meeste mensen voor iemand jong kiezen. Als we willen dat alle mensen ook in deze sector lang genoeg blijven werken, denk ik dat dat een mogelijke oplossing is. Maar dan moeten die mensen hun anciënniteit mee kunnen nemen. Het is belangrijk dat we bekijken hoe we daarmee omgaan, want voor mij is dit onrechtstreeks toch wel discriminatie.
Ik heb een bijkomende vraag: heeft dit onderwerp ook op de tafel gelegen bij de VIA6-onderhandelingen (Vlaams intersectoraal akkoord)? Misschien kunnen we daar nog iets mee doen.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Ik vind dat collega Vande Reyde een heel terechte opmerking heeft gemaakt over het verschil tussen voucher en cash. Ik ondersteun ook heel erg de tussenkomst van collega van der Vloet. Minister, ik hoor dat u dit wilt onderzoeken, maar ik had wel graag gehoord binnen welke termijn. Gebeurt dat nog dit jaar of schuift u de gelijkmaking van beide systemen door naar de volgende legislatuur?
Minister Beke heeft het woord.
Collega van der Vloet, in de VIA’s zijn in het verleden al maatregelen genomen. Ik denk aan het minimumloon en het invoeren van de eindejaarspremie. We hebben vorig jaar nog middelen uitgetrokken om die engagementen na te komen. Dat maakt deel uit van sociale akkoorden. Zeggen dat we niets doen voor die assistenten, is dus niet juist.
Het is natuurlijk zo dat het ofwel het ene ofwel het andere is. Ofwel zijn er twee mogelijkheden waar men gebruik van kan maken maar dan kun je die twee ook niet helemaal op elkaar leggen. Ik heb dat met een aantal voorbeelden voldoende duidelijk gemaakt. Maar de aantrekkelijkheid van het beroep van assistent is inderdaad een uitdaging. Wij zijn bereid na te gaan wat binnen de budgettaire mogelijkheden kan worden gedaan om dat nog te verbeteren.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Mevrouw van der Vloet, ik verontschuldig me dat ik uw verleden niet heb vermeld in deze kwestie. Ik heb uw vragen daarover niet nagekeken. Normaal check ik dat zorgvuldig, zodat ik alles kan nakijken wat u daarover in het verleden hebt gedaan. Ik heb deze schriftelijke vraag dus opnieuw gesteld. ‘Great minds think alike’, zeggen ze, en ik ben dus blij dat u dat ook op tafel hebt gelegd. Ik zie de voorzitter lachen; het geldt ook voor u, voorzitter.
Ik herhaal tot slot nogmaals het bedrag: 106 miljoen euro, dat zijn meer dan tweeduizend budgetten. Dat is het verschil tussen beide. Ik volg het antwoord van de minister en ik begrijp wat de oorzaken zijn, maar ik denk dat het echt nodig is om eens te bekijken hoe we dingen beter, vrijer en efficiënter kunnen doen voor iedereen, dus zowel voor de zorgaanbieder als voor de mensen die zorg nodig hebben. Ik stel voor dat we dit punt ook meenemen naar de hoorzitting met het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) als onderdeel van het grotere geheel hoe we dingen beter kunnen maken zodra het uitbreidingsbeleid bekend is. Want ik ben ervan overtuigd dat dit ook een punt is dat moet worden geüpdatet om iedereen de zorg te kunnen bieden die hij of zij nodig heeft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.