Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Interpellatie over de vraag om een uitstel van de basisbereikbaarheid
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg en deze interpellatie via videoconferentie behandeld.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, het is inderdaad al een heel poosje geleden dat we in de Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken nagenoeg unaniem – of zelfs unaniem – uw boodschap steunden dat er nog wat werk was aan de basisbereikbaarheid, met de opdeling in kernnet, aanvullend net en vervoer op maat, en dat u dat goed en ordentelijk wilde doen. Zo zijn we ertoe gekomen om de uitrol van het systeem basisbereikbaarheid met een jaar op te schuiven, van 1 januari 2021 naar 1 januari 2022.
Nu, recent trok de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) aan de alarmbel – en de VVSG is toch niet de minste, want ze verenigt de lokale bestuurders, die de basisbereikbaarheid uiteindelijk moeten uitvoeren in die vervoerregioraden. De VVSG houdt een pleidooi om de lancering van de basisbereikbaarheid nog eens met zes maanden op te schuiven, tot 1 juli 2022.
Ze ziet namelijk een paar problemen rond het in de markt zetten en de implementatie van het vervoer op maat. Er zouden nog te veel drempels zijn die nog genomen moeten worden. Ik ga niet alles uit hun schrijven opsommen, maar wel een aantal belangrijke zaken. De VVSG ziet problemen bij het gunningsproces van het vervoer op maat, het aansturen van de mobiliteitscentrale – ook een belangrijk element in het verhaal –, het installeren van de Hoppininfrastructuur – de vroegere mobipunten –, de tarieven die nog bepaald moeten worden enzovoort. Er zijn dus nog een heel aantal elementen in het proces die rond moeten zijn om op 1 januari 2022 van start te kunnen gaan. Daarom zegt de VVSG: ‘Laat ons verstandig zijn en nog zes maanden opschuiven, mede om de lokale besturen en de vervoerregioraden nog meer kansen te geven om zich nog beter voor te bereiden op de start en verdere uitrol van basisbereikbaarheid en om ook op een goede manier te communiceren’ – het ging daarnet over communicatie – ‘met de reiziger.’
Minister, hoe reageert u op of hoe staat u tegenover deze vraag van de VVSG? Deelt u de analyse en het oordeel van de VVSG?
Vond er hierover – en ik kan mij onmogelijk inbeelden dat het niet zo was – de afgelopen maanden overleg plaats tussen u en de VVSG? Wat was het resultaat daarvan?
En belangrijk: houdt u vast aan de initieel vooropgestelde datum voor de uitrol van basisbereikbaarheid of bent u toch nog van plan de datum op te schuiven? Indien u niet wilt opschuiven en de datum van 1 januari 2021 behouden blijft, welke initiatieven neemt u dan om de door de VVSG aangehaalde drempels versneld weg te werken?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Op 1 januari volgend jaar treedt het decreet Basisbereikbaarheid in werking, wat inderdaad gaat zorgen voor een radicale omslag in de manier waarop we ons openbaar vervoer organiseren. We gaan van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd, met vijftien vervoerregio’s en vier vervoerslagen.
De eerste stap, het organiseren van het kern- en aanvullend net, is in de meeste vervoerregio’s al genomen. Dit deel van het aanbod is op de meeste plaatsen ook goedgekeurd en bekrachtigd door De Lijn. De meeste vervoerregio’s hebben aan het positief advies wel als voorwaarde gekoppeld dat de witte vlekken die ontstaan bij de uittekening van het kern- en aanvullend net, ingevuld moeten worden met vervoer op maat, vooraleer de basisbereikbaarheid kan worden gelanceerd. Die tweede stap, het vervoer op maat, is dus cruciaal voor de volledige uitrol, en die moet er inderdaad voor zorgen dat die blinde vlekken niet zonder openbaar vervoer vallen.
Zoals collega Maertens zegt, zijn er nog heel veel drempels die moeten worden genomen voor de uitrol van het vervoer op maat. De aanbesteding van de Mobiliteitscentrale is lopende. Die centrale zal de belbuscentrale van De Lijn moeten vervangen. Zij zal de reizigers moeten helpen bij het aanvragen en plannen van een reis. Zij zal ook de facturatie op zich nemen. Zij zal dus een heel belangrijke rol spelen in de operationalisering van het vervoer op maat. Een kandidaat bij de aanbesteding haakte al af omdat, naast andere redenen, de timing veel te strak was. Na de selectie zal alles nog operationeel gemaakt moeten worden.
Zoals collega Maertens het al heeft gezegd, moeten voor die operationalisering ook nog andere drempels worden genomen: de uitbouw van de Hoppininfrastructuur, de beslissing over de tarieven voor vervoer op maat, en de informatie van de reizigers over het nieuwe systeem. Heel veel collega’s hebben de afgelopen weken en maanden in de commissie hun bezorgdheid geuit over de haalbaarheid van de zeer ambitieuze timing. Wij hebben u al meermaals gevraagd, minister, of u alternatieven achter de hand hebt voor het geval die strakke timing niet gehaald wordt. Blijft er bijvoorbeeld een belbus rijden in afwachting van het nieuwe systeem als het niet operationeel is op 1 januari? Als dat niet zo is, hoe kunnen wij dan de meest kwetsbare reizigers die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer, opvangen? Wij zijn het er allen over eens dat wij absoluut moeten vermijden dat de reizigers in de kou blijven staan.
Intussen heeft de VVSG ook een grondige analyse gemaakt en komt zij tot een soortgelijke inschatting. De VVSG heeft u in een schrijven gevraagd de uitvoering met zes maanden uit te stellen, om zo de nieuwe vervoersmiddelen en de ondersteunende diensten operationeel te krijgen en om de communicatie te verbeteren.
Ik heb daarover volgende vragen, minister. Kunt u de huidige stand van zaken van de uitvoering van basisbereikbaarheid geven? Welke stappen moeten er nog genomen worden om het kern- en aanvullend net te operationaliseren? Welke stappen moeten er nog gezet worden voordat vervoer op maat geoperationaliseerd kan worden? Hoever staat men met de aanbesteding voor de Mobiliteitscentrale? Hoe staat u tegenover de vraag van de VVSG om de lancering van de basisbereikbaarheid zes maanden uit te stellen? Garandeert u dat vervoer op maat operationeel zal zijn op 1 januari 2021?
Minister Peeters heeft het woord.
De uitrol van ons decreet Basisbereikbaarheid is inderdaad heel belangrijk. Wij moeten daarin een doorstart kunnen maken. De heer Maertens heeft terecht gezegd dat wij in december 2019 in het kader van het decreet een uitstel hebben toegestaan omdat wij toen duidelijk wisten dat wij niet klaar gingen geraken. Er was een enorme tijdsdruk bij alle participanten van alle vervoerregio’s. Daarom hebben wij toen geopteerd voor een jaar uitstel. Wij staan nu verder. Er is heel veel werk geleverd. Ik heb vanmorgen in deze commissie al mijn waardering geuit ten aanzien van eenieder die daaraan heeft meegewerkt. Dat is eenieder binnen de vervoerregioraden en eenieder die zijn bijdrage heeft geleverd achter de schermen zoals de mensen van het Departement MOW.
Op dit ogenblik hebben alle vervoerregioraden hun vervoersplan, hun OV-plan, hun kern- en aanvullend net afgeklopt. Ik heb het vanmorgen heel even gehad over de situatie in Antwerpen. De uitrol van het aandeel tram van het kernnet is er on hold gezet, maar met de rest van het vervoersplan wordt wel voortgedaan. Er wordt gewacht op de levering van de zestig trams die in bestelling zijn en de revisie van de PSC-tramtoestellen waarvan de bestekken ook in de markt zijn geplaatst en waar men weldra mee kan starten.
Dus voor kernnet en aanvullend net is De Lijn op dit ogenblik volop bezig alles verder uit te werken. Dat betekent: het opmaken van de planningen, het zoeken van de nodige chauffeurs, gekoppeld aan de nodige voertuigen, het invullen van roosters, het opmaken van de budgetten voor 2022, het opmaken van jaarrollen, het opmaken van de programma’s en dergelijke meer. Daar is De Lijn op dit ogenblik mee bezig. Ik heb het vanmorgen nog eens voor alle zekerheid nagevraagd, maar De Lijn verzekert mij dat ze verder kunnen met de uitrol en dat zij het zien zitten om met ingang van 1 januari 2022 die nieuwe vervoersplannen uit te rollen.
Gelijktijdig heb ik vanmorgen ook samengezeten met de administratie van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, om ook daarvan de laatste stand van zaken te geven. Ook daar geeft men mij aan dat er wel nog veel werk moet gebeuren, maar dat er ook nog wel negen maanden tijd is. Ik denk dat we die negen maanden heel intensief moeten benutten om van datgene wat er nu nog te gebeuren staat, zo snel mogelijk een uitrol zichtbaar te maken.
Welke stappen moeten daar nog gebeuren? Er is de Mobiliteitscentrale – hier in de commissie reeds meermaals aan bod gekomen – die in de gunningsfase zit. Zodra we weten aan wie gegund kan worden, kunnen we daarmee verder. Dan zal de firma die het gaat worden, moeten zorgen dat er een testperiode komt in het najaar, zodat men kan proefdraaien, kan kijken waar er kinderziektes zijn, waar er mankementen zijn en waar moet worden bijgestuurd. Dat verhaal loopt dus.
Dan zijn er de bestekken voor het vervoer op maat. Ik moet dan even terugkomen op mijn eerder verhaal, want ik heb het gehad over het kernnet en het aanvullend net. Het vervoer op maat is bij een aantal vervoerregioraden al afgeklopt. Mevrouw Robeyns heeft de vraag gesteld. Zij weet zeker dat het in Limburg al is afgeklopt, maar er zijn nog een aantal regio’s waar dat al is gebeurd. Dat is nog niet in elke vervoerregioraad gebeurd, maar ik neem aan dat het daar ook zo snel mogelijk kan gebeuren. Alleszins is het departement volop bezig met de opmaak van de bestekken van het vervoer op maat: enerzijds voor de flexsystemen, en anderzijds de bestekken voor het hele verhaal rond de deelsystemen.
Zeker dat laatste zal een evolutief verhaal zijn, want het is natuurlijk gekoppeld aan de verdere uitrol van onze Hoppinpunten, onze mobipunten, onze overstapplaatsen waar men heel snel kan schakelen van het ene vervoersmiddel naar het andere. Ik roep eens te meer de lokale besturen op om daar werk van te maken. Ook daarvan heb ik vastgesteld dat een aantal vervoerregioraden al goedkeuring gegeven hebben aan de uitrol van een aantal Hoppinpunten, zeker die op hoger niveau. Ik hoop dat we daarvan ook zo snel mogelijk de resultaten op het terrein kunnen vaststellen, dat er dus heel wat Hoppinpunten gaan komen.
Nog een punt waaraan gewerkt moet worden, of waarvan de administratie aangeeft dat er eventueel nog bijgeschakeld moet worden, is het verhaal van de tarieven en de tariefintegratie. We willen natuurlijk dat het allemaal betaalbaar wordt, dat het vervoer op maat straks niet een pak duurder wordt, vergeleken met de tarieven van De Lijn. Dat moet nog allemaal heel nauw met elkaar afgestemd worden. Het nodige overleg tussen de administraties en de vervoerregioraden zal daarover nog moeten plaatsvinden. Iedereen wil voorkomen dat er op bepaalde plaatsen vervoersarmoede gaat ontstaan, of dat er witte vlekken zijn in ons OV-plan. Binnen het vervoer op maat moet naar de oplossing gezocht worden, maar er moet zeker ook gewaakt worden over de betaalbaarheid. Over de tarieven en de tariefintegratie zal dus zeker ook de komende weken nog verder doorgeboomd moeten worden.
Een heel belangrijk element is de communicatie naar de burger toe. Wij zijn hier allemaal bezig met het decreet Basisbereikbaarheid en we kennen allemaal de details en finesse; nu wordt het zaak om de burger op eenzelfde hoogte te brengen via een heel goede communicatielijn, zodat burgers straks weten waar zij terechtkunnen, welk openbaarvervoersaanbod er is, hoe ze kunnen boeken en hoe ze zich op de snelste en meest op hun noden aangepaste manier kunnen verplaatsten van punt A naar punt B.
We hebben hier in de commissie ook al vaker de bekommernis gehad rond de zwakkeren in onze samenleving, de mensen die aangewezen zijn op het aangepast vervoer, de Diensten Aangepast Vervoer (DAV’s) en de Mobiliteitscentrales Aangepast Vervoer (MAV’s). Ook daar hebben we zeker alle aandacht voor. Ik heb zelfs gezegd dat, als het nodig zou zijn, ik daarvoor een terugvalbasis wil, een vangnet. De mensen die het absoluut nodig hebben, mogen we namelijk niet in de kou laten staan. Maar ik heb vandaag geen signalen dat er problemen zouden zijn, al houd ik het altijd achter de hand dat we eventueel een oplossing moeten voorzien, voor als dat nodig zou zijn.
Dan kom ik bij het schrijven dat ik op 8 maart heb ontvangen vanwege de VVSG. Iedereen heeft dat schrijven klaarblijkelijk al gezien. Nu, die brief die ik heb gekregen van de VVSG, verwijst specifiek naar een gesprek met mij op 5 februari. Op 5 februari kreeg ik in het kader van de opname van een filmpje voor Mobibad ook de vraag of we het hele verhaal van de basisbereikbaarheid nog eens een jaar zouden kunnen uitstellen. Ik zei toen dat we het nog maar net een jaar hadden uitgesteld, en toen was het antwoord of het niet voor negen maanden kon. Daarbij was mijn opmerking dat we toch niet op 1 september van start gaan met de uitrol van nieuwe openbaarvervoersplannen (OV-plannen). Ik denk dat iedereen wel weet dat september de meest drukke maand is inzake verkeer en dat we dan zeker niet moeten komen met een nieuw OV-plan. Een maand later kreeg ik dan een brief met de vraag of we het zes maanden zouden kunnen uitstellen.
De bekommernissen of drempels die men inroept om te zeggen dat men nog niet klaar is of dat er toch nu al over uitstel moet worden nagedacht, heb ik bijna allemaal al benoemd. Er ligt inderdaad nog veel werk op de plank, maar we hebben ook nog wel negen maanden. Uit respect voor iedereen die de voorbije maanden – en eigenlijk de voorbije twee jaar – heel intensief gewerkt heeft aan de uitrol van het decreet Basisbereikbaarheid, vind ik dat ernaar moet worden gestreefd om datgene wat nu verder moet gebeuren, het vele werk binnen mijn eigen administratie, binnen de vooropgestelde termijn af te werken. Ze hebben mij aangegeven dat die timing haalbaar is en ik heb hun gevraagd om alles op alles te zetten om dat ook effectief te doen.
Maar ik besef natuurlijk wel dat er nog altijd een paar risico’s zijn: de toewijzing of de gunning voor de Mobiliteitscentrale bijvoorbeeld, of de toewijzing van de bestekken die straks in de markt geplaatst worden voor het vervoer op maat. Er kan altijd nog wel ergens iets gebeuren. In het kader van de Mobiliteitscentrale kan een partij bijvoorbeeld nog een proces starten. Ik heb geen glazen bol en ik hoop dat al die doemscenario’s zich niet zullen voordoen, maar vandaag krijg ik geen signalen dat er nood is aan uitstel, in tegenstelling tot toen in december 2019. Nu zijn er geen signalen dat er zich een uitstel opdringt. Maar we beseffen wel allemaal dat er nog heel hard gewerkt zal moeten worden, en daar zullen we zeker op toezien. Ik neem aan dat iedereen in deze commissie daar ook op zal toezien en te gepasten tijde een stand van zaken zal vragen van de verdere uitrol.
Dan was er nog de specifieke vraag of er periodiek overleg plaatsvindt met de VVSG. Ja, er is overleg tussen de administratie en de VVSG. Er is al heel wat over en weer gecommuniceerd. Ze weten ook dat er op dit ogenblik vanuit de administratie geen signalen zijn om te zeggen dat het nog eens opnieuw uitgesteld moet worden, dus mijn houding is: laat ons de komende negen maanden gebruiken om heel hard te werken en ervoor te zorgen dat we op 1 januari 2022 van start kunnen gaan. Ik hoop sowieso dat de vervoerregioraden die hun vervoer op maat nog moeten goedkeuren, dat zo snel mogelijk doen. Ik weet dat er daar voorwaarden aan gekoppeld zijn, maar die nemen we zeker ter harte, zodat we zo snel mogelijk kunnen landen.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik merk in uw antwoord heel veel vertrouwen voor de medewerkers van uw diensten, die al sinds een aantal jaar bezig zijn met de uitrol van de basisbereikbaarheid, en terecht, want die mensen doen echt alles wat ze kunnen om alles op tijd rond te krijgen.
Ik vrees wel een beetje dat uw optimisme – en ik hoop van niet – een beetje te positief is, misschien op het randje van naïef, omdat u – als ik uw antwoord dan hoor – zegt dat er nog heel wat zaken moeten gebeuren. Daarvan zullen een aantal zaken zonder problemen op tijd klaar zijn, maar er zijn ook een aantal ‘drempels’, zoals de VVSG ze noemt, die een bijkomend risico inhouden. Dan gaat het onder andere over die Mobiliteitscentrale. Dat zit nu in een gunningsfase, met een testperiode na de zomer. Als alles goed loopt met de gunning, dan is alles misschien wel nog haalbaar, maar wat als? Wat als er een beroepsprocedure zou worden ingesteld? Dan hebben we wel degelijk een probleem.
Twee, het vervoer op maat: u zegt dat de bestekken nu worden opgemaakt. Het busvervoer op maat, de kleine busjes en het taxivervoer, dat zal allemaal wel loslopen. Maar die Hoppinpunten en de deelsystemen baren mij toch wel wat zorgen, en ik zal u zeggen waarom. Met basisbereikbaarheid gaan we echt een trendbreuk creëren. Het meest zichtbare en het meest vernieuwende in heel dat verhaal, dat zijn net die Hoppinpunten en die deelsystemen, die ook voor de burger zeer visueel zullen zijn. Dat moet allemaal op tijd klaar zijn om voldoende draagvlak te creëren voor de nieuwe manier van werken, voor de nieuwe organisatie van ons openbaar vervoer. En ik vraag me echt af of we op tijd klaar zullen zijn.
Ik heb dus al een bijkomende vraag. Wanneer zullen die bestekken rond zijn? Wanneer worden ze gegund? Zullen de Hoppinpunten en deelsystemen er zijn op het moment dat basisbereikbaarheid ingevoerd wordt? Wanneer zou dat zijn?
En bijkomend, stel dat we op obstakels botsen, zoals die gunningsproblemen met de Mobiliteitscentrale of zoals met de levering van Hoppinpunten en deelsystemen, wanneer is dan voor u het ultieme moment om te beslissen of we op 1 januari van start gaan of niet?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, uw antwoord verwondert mij een beetje. Het verwondert mij vooral dat u zegt geen enkel signaal te hebben ontvangen, terwijl er een brief is van de VVSG waarin aan u gevraagd wordt om alles zes maanden uit te stellen. Ik weet het niet, hoor. Dat is een brief van de vertegenwoordiger van de steden en gemeenten, en u zegt dat u geen enkel signaal ontvangen hebt? Ik kan niet zo goed volgen, want volgens mij is een brief van de VVSG een ernstig signaal, en niet zomaar iets om naast u neer te leggen.
U hebt een hele stand van zaken gegeven, waarvoor mijn dank. U hebt ook bevestigd dat er nog heel wat drempels zijn en er nog heel wat werk voor de boeg is. U zegt ook dat u alles op alles gaat zetten en u gelooft dat het nog haalbaar is. Collega Maertens noemt u positief of naïef, maar ik zou eerder zeggen dat u halsstarrig bent. U bent halsstarrig, want u blijft vasthouden – en straks komen we bij de bussen, daar gaan we dat verhaal ook zien – aan uw eigen gelijk, terwijl u van alle kanten signalen krijgt dat dit fout gaat lopen. En wie is daarvan dan de dupe, als het fout loopt? De reiziger.
Ik kan begrijpen dat u alles op alles wilt zetten om het wel goed te laten lopen, en dat siert u, maar ik kan niet begrijpen dat u geen plan B hebt voor als blijkt dat het niet zo loopt en dat het op 1 januari 2021 niet allemaal in werking kan treden.
Dat het kernnet en het aanvullend net operationeel zullen zijn, wil ik wel geloven. Maar de vervoerregio’s hebben de invulling van de blinde vlekken door vervoer op maat als voorwaarde gekoppeld aan hun positief advies voor de goedkeuring van hun kern- en aanvullend net. Het ene is niet los te zien van het andere. De grote vragen betreffen het vervoer op maat. Ik ben van mening dat het beter is te komen met een plan dat goed is voor iedereen dan halsstarrig voort te doen aan een plan dat met haken en ogen aaneenhangt. We moeten vermijden dat basisbereikbaarheid uiteindelijk slechts een principe blijft.
Ik vraag u toch nog een plan B uit te werken als zou blijken dat het niet tijdig in orde zal komen. Er moeten dure nieuwe vervoersmiddelen komen. Alles moet nog operationeel worden gemaakt. De communicatie is nog niet geregeld. De tarieven zijn nog niet uitgewerkt in veel vervoerregio’s. De tarieven, waarover nog veel discussie wordt gevoerd, moeten nog op elkaar worden afgestemd. Er zijn nog veel vragen over bijvoorbeeld de sociale tarieven enzovoort. Hoe gaat u dat allemaal evalueren, minister? Maar mijn belangrijkste vraag is: wat met het plan B? Doe alstublieft niet alsof er geen ernstig signaal is.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Dit is een interessant debat over het nieuwe systeem dat wij in Vlaanderen gaan invoeren onder de naam basisbereikbaarheid. Dat zal toch een paradigmashift moeten veroorzaken in het openbaar vervoer in Vlaanderen. Wij zijn daaraan nu al jaren aan het werken. Vanaf 2022 moet het dan eindelijk in gang schieten.
Wij vinden een goede uitrol belangrijk. Het zou echt jammer zijn als het in mineur zou moeten starten. In elk systeem zullen er wel problemen zijn die te maken hebben met kinderziektes. Wij zitten hier op een moeilijke zoektocht naar een evenwicht tussen een snelle uitrol en een geslaagde uitrol. Wij hebben liefst beide. Voor ons is het belangrijk dat vooraleer het systeem start, vasthoudend aan de deadline, het toch moet draaien. Er zullen allicht kleine startprobleempjes zijn, maar het vervoer op maat moet toch meteen effectief operationeel zijn. Het mag niet zijn dat er op 1 januari gestart wordt met het nieuwe OV-plan dat nu overal is goedgekeurd met zijn kern- en aanvullend net, maar dat het vervoer op maat nog niet is ingevuld. Het is belangrijk dat die onderdelen samen kunnen starten. Ik vind dat essentieel.
In dat verband heb ik een vraag. U hebt hier al eens gezegd dat de aanbesteding van de Mobiliteitscentrale zal plaatsvinden in de loop van maart. Is dat nog haalbaar? Gaat u dat deze maand nog beslissen met de regering? Ik ben ook wel heel blij dat u gesproken hebt met de DAV’s en de MAV’s om te kijken hoe zij het beste kunnen worden ingeschakeld. Zodra de Mobiliteitscentrale is aangesteld, zouden die bestaande systemen onmiddellijk aan het nieuwe moeten worden gekoppeld.
Wilt u afronden, collega Brouwers?
Ik ging dat net doen. Ik begrijp dat u, minister, nu niet wil horen van uitstel nu er nog wel heel wat zaken moeten gebeuren maar dat die nog kunnen gebeuren binnen de tijd. Ik vind het persoonlijk een goed antwoord.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, ik heb zelf al herhaaldelijk mijn twijfels erover uitgedrukt of wij er effectief in zouden slagen om vanaf 1 januari 2022 basisbereikbaarheid operationeel te hebben. Maar ik wil u vandaag niet halsstarrig noemen en al zeker niet naïef. Ik denk dat u de druk hoog wilt houden. Dat siert u.
Tegelijk ziet u dat er een grote ongerustheid is op het terrein en ook hier in de commissie over de haalbaarheid van de doelstellingen. In dat verband wijs ik er toch op dat ook mobiliteitsspecialisten vrezen dat 10 procent van de Vlamingen zonder openbaar vervoer zou kunnen vallen. Daar moeten wij antwoorden op vinden voor wij het systeem invoeren.
In de Vlaamse Rand is het OV-plan deze week goedgekeurd met een tweederdemeerderheid, maar nog altijd hebben 9 gemeenten tegen gestemd. Zij zijn ervan overtuigd dat met de voorliggende plannen en met de slechts 2000 euro per dag voor een gebied van 600.000 inwoners voor vervoer op maat, hun inwoners zonder deftig openbaar vervoer zullen vallen. Dat willen zij niet laten gebeuren.
Daarom, minister, wil ik graag uw mening kennen over twee voorstellen. In de verschillende regio’s zijn de plannen er nu. U zegt dat het vervoer op maat nog moet worden uitgewerkt. Maar de situatie die ik schetste in de regio Vlaamse Rand, zal niet opgelost worden met dat vervoer op maat. Ik roep u dus op om de verschillende plannen te screenen op witte vlekken en stuur bij zoals u ook voor Antwerpen ingrijpt. U moet kijken waar op het kern- en aanvullend net in de verschillende vervoerregio’s aanpassingen nodig zijn. Laat dat niet liggen. Ga er niet van uit dat het, omdat het is goedgekeurd, effectief voldoende is.
Collega Bex, ik moet u vragen om af te ronden.
Ik rond af, voorzitter.
Er is ongerustheid bij heel veel actoren, zoals de aanbieders van deelmobiliteit, de mindermobielencentrales enzovoort. Mijn oproep is, collega’s, om al die actoren ook eens te horen in deze commissie. Zij hebben bijzonder veel vragen. Ze weten echt niet wat er op hen afkomt. Laat ons hen dat verhaal eens vertellen, zodat wij duidelijk weten wat de noden op het terrein nog zijn.
De heer D’Haese heeft het woord.
Ik vind het nogal bizar wat wij hier meemaken. Minister, u zegt dat er geen signalen zijn dat het niet goedkomt, terwijl de VVSG een brief heeft geschreven. Ik hoor meerderheidspartners een minister naïef noemen. Ik heb dat nog nooit meegemaakt in het parlement. Dat is heel verregaand maar ook tekenend voor het wantrouwen. Zelfs CD&V zegt slechts voorlopig vast te houden aan de datum. Wij zijn evenwel het punt gepasseerd tot wanneer je voorlopig aan een datum kunt vasthouden.
Die voorlopige datum is binnen negen maanden. In die negen maanden moet er nog heel veel gebeuren. Los van onze appreciatie van de formule van de basisbereikbaarheid moet De Lijn zelf nog haar plannen rondkrijgen. Maar dat zal waarschijnlijk geen probleem zijn. Het vervoer op maat moet in de meeste regio’s nog aanbesteed worden, zoals ook de Mobiliteitscentrale. Die centrale staat voor een bijzonder complexe taak. De Lijn en Siemens Mobility zagen het niet zitten samen om een dergelijke centrale uit te baten. Toch moet dat nog worden uitgewerkt en nadien moeten alle verschillende aanbieders, die wij vandaag nog niet kennen, geïntegreerd worden in één platform, met ticketing, reisplanner enzovoort. Daarna moet alles nog gecommuniceerd geraken aan de bevolking. Je hebt geen negen maanden meer, want je kunt niet op 31 december communiceren dat het de dag nadien begint.
Minister, u bent een van de grote pleitbezorgers van de gegarandeerde dienstverlening bij de vakbonden. Maar waar is uw gegarandeerde dienstverlening?
Ik heb begrepen – dat is een concrete vraag – dat de deadline om aan De Lijn te vragen om eventueel toch nog bij te springen als het niet rond geraakt, om dan bijvoorbeeld nog belbussen te laten rijden, maandag verstreken is, en dat er dus geen vraag meer kan vertrekken naar De Lijn, omdat zij al haar plannen nu aan het herwerken is, en dat de deadline om dat als plan B in te roepen dus verstreken is. Dat is een concrete vraag: klopt het dat die deadline versteken is? En in dat geval is de vraag: wat is in godsnaam uw plan B?
De heer Verheyden heeft het woord.
Dank u wel. Minister, het gebeurt zelden, denk ik, dat er over alle partijgrenzen heen overeenstemming is rond de ongerustheid die nu toch wel heerst over die vervoersregio’s. U zegt dat u nog geen signaal hebt dat er zich uitstel opdringt, maar laat ons eerlijk zijn: u zegt zelf dat er nog heel wat uitdagingen zijn en dat er nog bijzonder hard gewerkt moet worden. Ik heb nog nooit geweten dat een project zomaar gerealiseerd kan worden, zonder dat er complicaties optreden. Dus ikzelf, en ook de meeste collega’s hier, wij houden toch wel een beetje ons hart vast, of u inderdaad op die negen maanden tijd alles zult kunnen realiseren.
De collega’s hebben een aantal zaken opgenoemd: de mobiliteitscentrale die nog gegund moet worden, het vervoer op maat waar nog niet veel duidelijkheid over is en in bepaalde vervoersregio’s zijn er zelfs nog discussies over het kernnet en aanvullend net. Vorige keer hebben heel veel gemeenten heel dat vervoersplan gewoon moeten slikken, zonder dat er enige discussie of enig debat aan voorafgegaan is. Reizigers stonden voor voldongen feiten. Ik heb zo’n beetje de indruk dat we weer dezelfde kant opgaan, en dat de gemeenten weer de zaak zullen moeten aannemen, zullen moeten slikken. Dat zal het zijn, het moet er gewoon doorgeramd worden, en dat is bijzonder jammer.
Ik sluit me ook aan bij de opmerking over communicatie. De reiziger moet toch weten waar hij voor staat? Wat zullen deelsystemen zijn? De Hoppinpunten, die toch wel wat werken en investeringen vereisen, daar heb ik in onze regio nog nauwelijks weet van waar die gaan komen, hoe die zullen worden opgevat , en dergelijke. Er zijn dus nog heel veel vragen die zich opdringen.
Openheid ook, dat blijft dezelfde achilleshiel van heel het opzet. Ik ben daarnet eens gaan kijken op de website van vervoerregio Mechelen. Het laatste verslag dateert van november vorig jaar. We zijn ondertussen vier maanden verder. Ik zie daar niets verschijnen, ik zie daar geen vooruitgang. Dus inderdaad, net zoals de collega’s denk ik dat u dringend werk moet gaan maken van een plan B, voor het geval dat – ja voorzitter, ik ga afsluiten – er zich complicaties voordoen. Hoe sneller dat u dat plan B hebt, hoe beter, me dunkt.
De heer Keulen heeft het woord.
Ja collega’s, ‘il fut un temps’, maar ooit zat ik ook op de schoolbanken, en ik kwam ook altijd in de examentijd enkele weken te kort. Dan moesten alle zeilen worden bijgezet: schakelen in vijfde en zesde versnelling, en dag en nacht doorwerken. Dat lukte dan altijd ook wel, en dan maakte ik met mezelf de stellige afspraak om dat uitstelgedrag in de toekomst niet meer aan de dag te leggen, en dan herviel ik toch weer in diezelfde fout. En, minister, dit is nu al een jaar uitgesteld. Want men doet alsof u dat nu met sturm-und-drang en met de karwats wilt opleggen, maar het is al een jaar uitgesteld, dat wil ik toch nog eens herhalen. Dus als u dat nu met zes maanden bijkomend zou uitstellen, dan komt binnen een aantal maanden die druk opnieuw.
Ik maak me ook geen begoochelingen, collega’s, alle grondige hervormingen – en dit is een mini-revolutie – zullen op een gegeven ogenblik kinderziekten blootleggen, en dan moet er bijgesteld worden, bijgestuurd worden. Daarom heb ik ook vertrouwen in de openheid van geest van de minister om dat dan ook te doen. Maar die kinderziekten ga je niet vermijden met zes maanden uitstel te gunnen. Dat is nu eenmaal de universiteit van het leven. Op een gegeven ogenblik word je daarmee geconfronteerd, en alle voorbereidingen en alle overleg kunnen dat eigenlijk niet vermijden, vooral ook gezien de grondigheid van deze mini-revolutie. Minister, ik sta wat dat betreft dus helemaal aan uw kant. Laat dat vertrekken. Moet er bijgestuurd worden, dan moet u dat doen. Maar er is ondertussen al een jaar uitstel gegeven. Ook dat is een deel van de waarheid.
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter. Ik heb hier heel veel gehoord. Ik heb ook een en ander genoteerd. Men verwijt mij dat ik te halsstarrig ben, men verwijt mij dat ik naïef ben, men verwijt me dat ik geen signalen detecteer, terwijl ik toch wel degelijk een brief ontvangen heb van de VVSG.
Mevrouw Robeyns, ik wil eerst even op uw reactie ingaan. Ik denk dat u alleen hoort wat u wilt horen. Maar nogmaals, zoals gezegd heb ik vanmorgen nog, voor de commissie begon, opnieuw een overleg gevraagd met het Departement Mobiliteit en Openbare Werken om te kijken waar we staan, en of we verder kunnen, omdat ik het nu wou weten. En ik heb heel duidelijk gezegd dat ik van mijn administratie, met name de mensen bij de vervoersmaatschappij De Lijn, maar ook Mobiliteit en Openbare Werken (MOW), géén signalen gekregen dat we alles ‘on hold’ moeten zetten, dat we alles moeten gaan uitstellen, met minstens zes maanden, of zoals de VVSG initieel wou, opnieuw met een jaar.
Dat ik een brief gekregen heb van de VVSG? Ja, die heb ik inderdaad wel gekregen. Maar dat is geen signaal van mijn eigen diensten. Dat heb ik heel duidelijk gezegd, en dat blijf ik ook herhalen.
Ten tweede: het woord ‘vertrouwen’ is hier ook een paar keer gevallen. De heer Maertens, mevrouw Brouwers, en ook de heer Keulen, zeggen terecht dat ze veel vertrouwen hebben dat het zal lukken. We moeten ook vertrouwen kunnen hebben in onze diensten, als zij zeggen: ‘Er is nog veel werk voor de boeg, maar we kunnen verder.’ En ik heb de indruk, mevrouw Robeyns, dat u geen vertrouwen hebt. U hebt geen vertrouwen in onze ambtenaren, geen vertrouwen in onze vervoerregioraden zelfs, waar u zelf deel van uitmaakt. Ik heb gezien dat die mensen heel hard gewerkt hebben, en ik heb er wél vertrouwen in dat zij kunnen landen. Ik weet ook dat heel veel vervoerregioraden hun kernnet, aanvullend net hebben goedgekeurd onder voorwaarden. Ik weet ook dat een aantal vervoerregioraden hun vervoer op maat nog niet hebben afgeklopt, en dat is natuurlijk ook iets wat impact heeft op het verdere verloop. Zodra alle vervoerregioraden hun vervoer op maat hebben afgeklopt, kan men definitief ook alles in kaart brengen en de bestekken gaan finaliseren. Wat dat betreft zijn er dus op dit ogenblik een aantal vervoerregioraden die sneller werken, een aantal die iets trager gaan. Zij die hun vervoer op maat-plan hebben afgeklopt, daar kan de administratie mee verder, de andere zullen we iets later ontvangen, maar men werkt daar heel hard en naarstig aan voort. En nogmaals, ik heb daar vertrouwen in. Als mijn mensen me zeggen dat ze – mits de nodige inspanningen geleverd worden, mits ze heel hard werken – erin gaan slagen, dan heb ik daar vertrouwen in. Daar blijf ik ook op hameren.
En ja, zoals de heer Keulen en mevrouw Brouwers terecht zeggen: er zullen een aantal kinderziektes zijn. Dat is bij elk nieuw plan dat men uitrolt. En er zijn nog altijd een aantal risico’s. Ik kan nu niet voorspellen, als we straks de Mobiliteitscentrale toewijzen, dat er niet één is die het niet haalt die dan al dan niet naar de Raad van State gaat. Dat kan ik nu niet voorspellen. Ik hoop dat het niet gebeurt, maar ik heb geen glazen bol. Wat dat betreft, mijnheer Verheyden, begrijp ik u daarin niet goed. Gisteren zei u in de plenaire vergadering dat ik heel veel ambitie heb, dat ik heel veel aankondig, maar dat ik niets wil realiseren, of niets gerealiseerd krijg. En vandaag zegt u dat we toch beter opletten, en dat er een signaal is dat we toch beter een uitstel geven, en dergelijke. Ik zie niet goed hoe dat matcht met elkaar: enerzijds te veel ambitie hebben en geen realisatieplan kunnen voorleggen, en als we met iets vooruit willen dan is het ‘oei oei, angst, paniek’. Ik denk dat angst en paniek sowieso een slechte raadgever zijn. Nogmaals, ik heb geen signalen van onze administratie of van De Lijn dat het niet gaat lukken. Dus we gaan verder, we zullen nog negen maanden intensief moeten werken, maar we gaan er wel mee verder.
En natuurlijk, zoals een aantal collega’s ook gezegd hebben: er moet nog veel gebeuren inzake de mobipunten, inzake het vervoer op maat, de flexsystemen, de flexbussen, en ook het hele verhaal van de deelmobiliteit. Maar ook daar hebben we nog wel wat maanden voor de boeg. Ik heb eerder vandaag ook al gezegd dat de sector die me het meest zorgen baart, de mensen zijn die aangewezen zijn op aangepast vervoer, de mindermobielen in onze samenleving. Daarvoor wil ik wel absoluut iets achter de hand hebben, voor het geval er ergens iets mank loopt, omdat die sector sowieso aangewezen is op aangepast, zeer specifiek vervoer. Wel, voor die sector wil ik iets achter de hand hebben, en dat heb ik ook al specifiek gevraagd aan mijn administraties.
Het is altijd het doel geweest om te kunnen starten op 1 januari 2022. Er is dan al een jaar uitstel, want initieel – zoals de heer Keulen benadrukte – was het 1 januari 2021. Het is nu 1 januari 2022 geworden. Ik wil vasthouden aan die datum. Ik wil zo snel mogelijk kunnen overschakelen naar dit nieuwe systeem, zodat we straks opnieuw een vraaggestuurd en performant openbaar vervoer hebben dat in het belang van de reiziger een optimale dienstverlening kan garanderen, uiteraard gekoppeld aan alle andere systemen die daaraan vasthangen.
Mijnheer Bex, de Vlaamse Rand heeft pas op de raad van 16 maart finaal groen licht gegeven. U weet dat er een voorstel is gekomen om een verschuiving te doen van het kernnet naar het aanvullend net om zodoende een antwoord te bieden op die specifieke vlekken, het hele gebied rond het Pajottenland. (N.v.d.r.: Het kabinet van minister Peeters heeft gevraagd om volgende rechtzetting aan het verslag toe te voegen: “De minister stelde dat er eventueel middelen verschoven kunnen worden van het kernnet naar het aanvullend net. Dit dient echter van het aanvullend net naar het vervoer op maat te zijn.”) We zitten daar met een heel heterogeen systeem van verdichte kernen en perifere gebieden in eenzelfde vervoerregio. Ook zij hebben hun vervoer op maat al afgeklopt. Het is niet dat ik selectief ben en dat ik bij de vervoerregioraad Antwerpen wil ingrijpen en niet bij andere. Neen, ik wil zeker uw vraag ter harte nemen en alle voorliggende plannen en voorwaarden die gesteld zijn, ter harte nemen en kijken waar eventueel nog bijgestuurd moet worden.
Ik hoop dat we kunnen slagen in het opzet en dat we straks op 1 januari 2022 kunnen overgaan op dit nieuwe systeem. De zaden voor dit nieuwe systeem zijn in de vorige legislatuur geplant en het systeem is op het einde van de vorige legislatuur afgeklopt met een decreet dat goedgekeurd is in april 2019. Wel, we zijn bijna twee jaar verder. Ik denk dat we dan nu ook wel mogen starten met de uitrol van het decreet, zonder daarin halsstarrig te zijn, zonder daarin naïef te zijn, maar wel met vertrouwen in de mensen die mij zeggen dat we nog negen maanden hebben en er zullen geraken.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Laat me heel duidelijk zijn: er is veel vertrouwen in de mensen die vandaag met die voorbereidingen bezig zijn, die met de uitrol bezig zijn. Absoluut. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik zeker vertrouwen heb in het ambitieniveau en het welslagen van het project door aansturing van de minister. Absoluut. Ik hoop met u dat we die invoeringsdatum op 1 januari 2022 zullen halen, maar we mogen daar best wel eens sceptisch over zijn, omdat net het signaal van de steden en gemeenten komt die het uiteindelijk op het terrein zullen moeten waarmaken. We moeten daar dus echt wel kritisch over nadenken.
We hebben het gehad over respect voor iedereen die er de afgelopen jaren aan heeft gewerkt. Ik denk dat dat respect er ook voor zorgen is dat, als we basisbereikbaarheid uitvoeren, het deftig gebeurt, niet bric-à-brac.
Minister, ik heb u niet horen antwoorden op mijn vraag wanneer een kantelmoment kan zijn, wanneer het ultieme moment is om toch nog naar een uitstel te moeten gaan. Alle begrip, we zullen dat wel zien in de komende maanden. Ik hoop, net als u, dat het niet nodig zal zijn en dat we er op 1 januari 2022 zullen staan.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik zal zeker geen afbreuk doen aan het harde werk dat door iedereen wordt gedaan om deze timing te halen en om de basisbereikbaarheid uit te rollen. Ik ben daar in de vervoerregio van mijn provincie mee getuige van. Maar u krijgt een schrijven van de VVSG. De lokale besturen, die een cruciale rol spelen om de uitrol te doen slagen, zeggen dat vasthouden aan de timing, enorme risico's inhoudt. Meer nog, een van de grote omwentelingen in de basisbereikbaarheid is dat we het zwaartepunt bij de lokale besturen leggen.
Als de lokale besturen dan bij u aan de alarmbel trekken, zegt u dat u daar niet naar luistert en dat u vertrouwt op uw administratie. Ik noem dat inderdaad halsstarrig. Ik heb daar geen ander woord voor. Ik hoop heel oprecht dat op 1 januari 2022 alles loopt zoals het zou moeten lopen. Maar, collega Keulen, we hebben het hier wel over openbaar vervoer, waar heel veel mensen afhankelijk van zijn, afhankelijk om op school te geraken, op hun werk te geraken, in de winkel te geraken. Die moeten toch de garantie hebben dat dat blijft doorlopen, ook als er een nieuw systeem is. Die mensen hebben er eigenlijk niet veel mee te maken, dat systeem zou het juist beter moeten maken. Daarom vraag ik aan u, minister: wat is dat plan B?
Ik wil nog een suggestie doen. Meestal krijgen wij hier vanuit MOW in het begin van het jaar een update over de stand van zaken van basisbereikbaarheid. Ik denk dat dat nog niet in de agenda voorzien is. Ik heb gehoord dat collega Bex ook pleit voor hoorzittingen. We zouden daar misschien een combinatie van kunnen doen op korte termijn: hoorzittingen samen met een update van de heer Boelaert van de stand van zaken.
We zullen dat voorstel in de regeling der werkzaamheden ook agenderen.
De vraag om uitleg en de interpellatie zijn afgehandeld.