Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de juiste ondersteuning voor kwetsbare leerlingen
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Onderwijssociologen van de VUB publiceerden onlangs een vervolgrapport op het vijfjarige TALIS-onderzoek (Teaching and Learning International Survey) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), een lerarenbevraging bij 7135 leraren in 493 scholen. Uit het rapport blijkt dat de meest kwetsbare leerlingen doorgaans de leerkrachten met de minste ervaring voor hun klas krijgen.
In de meest kwetsbare klassen, met 30 procent of meer leerlingen van wie de thuistaal niet Nederlands is en/of van wie de moeder maximum een diploma secundair onderwijs haalde, blijken leerkrachten minder ervaren en volgden ze minder vaak een formele lerarenopleiding. Daarnaast zeggen deze leerkrachten vaker dat lesgeven niet hun eerste keuze was en hebben ze minder het gevoel actief betrokken te worden bij beslissingen op school.
Verder geeft het rapport aan dat er in kwetsbare klassen minder effectieve lestijd is door bijvoorbeeld ordehandhaving in de klas. En het valt ook op dat 25 procent van de leerkrachten die voor een kwetsbare groep staan vaker een vak geven waar ze eigenlijk geen opleiding voor volgden.
En ten slotte zien de onderzoekers dat de verwachtingen ten aanzien van leerkrachten in deze scholen toch wel heel hoog zijn. Bovendien geven de leerkrachten aan dat hun kennis en kunde eerder een resultaat is van ‘al doende leren’ dan het resultaat van hun opleiding.
De conclusies uit dit onderzoek, minister, zijn eigenlijk niet helemaal nieuw. Zo was er eerder al het TALIS-onderzoek van 2013 en een rapport van de OESO in 2015 die aantoonden dat de meest onervaren leerkrachten in de meest kwetsbare klassen terechtkomen. En in de commissievergadering van 30 oktober 2020 over kwaliteitsvol onderwijs duidde professor Pedro Debruyckere ook al op dit gegeven.
Mij lijkt het duidelijk, minister, dat élke klas recht heeft op sterke leerkrachten. En dit kunnen we alleen garanderen door onze leerkrachten een goede opleiding te geven, te voorzien in een degelijke aanvangsbegeleiding én hen veel meer kansen te geven om tijdens hun loopbaan verder te professionaliseren.
Minister, welke stappen zult u ondernemen om de aanvangsbegeleiding voor jonge leerkrachten te optimaliseren? Hoe zult u daarbij de lerarenopleidingen betrekken?
Hoe zult u tegemoetkomen aan de hoge nood tot professionalisering van leerkrachten?
Welke ondersteuning voorziet u voor de scholen om hun hr-beleid uit te bouwen zodat ook aan deze bezorgdheid tegemoetgekomen wordt?
De heer Danen heeft het woord.
Mijn vraag is ongeveer op dezelfde leest geschoeid. Uit recent onderzoek blijkt dat de kwetsbaarste leerlingen doorgaans de leerkrachten met de minste ervaring voor de klas hebben staan. Dit uit zich in deze klassen op verschillende manieren: de effectieve lestijd ligt lager, de leerkrachten geven vaker een vak waarvoor ze niet opgeleid zijn en de verwachtingen liggen bovenmatig hoog. Deze problemen situeren zich vooral in de grote steden, waar de zoektocht naar geschikte lesgevers een moeizame opdracht is.
Sterke leerkrachten zijn onontbeerlijk in het leerproces en de betere ontplooiing van jongeren. De pandemie heeft dit nogmaals bevestigd. Wat we echter ook onthouden uit deze crisis, is dat kwetsbare personen nog kwetsbaarder werden. Dat is al vaker naar voren gekomen, ondertussen is het wel duidelijk. Het is van het allergrootste belang maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze kwetsbare jongeren wel de juiste ondersteuning krijgen. De termen ‘leerachterstand’ en ‘kansarmoede’ – waarover momenteel hoorzittingen zijn in het parlement – gaan hand in hand. Geschikte en gemotiveerde leerkrachten zijn een essentiële stap op de weg naar kwalitatief onderwijs, voor iedereen.
Op welke manier kunt u scholen ondersteunen in de zoektocht naar geschikte leerkrachten, in het bijzonder in scholen waar kansarmoede en kwetsbaarheid eerder de regel dan de uitzondering zijn?
Op welke manier kunnen we de leerkrachten in deze scholen begeleiden en ondersteunen? Hoe kunnen we hen nog beter voorbereiden op deze taak?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is dankzij mijn voorganger dat de aanvangsbegeleiding sinds 1 september 2019 een recht en misschien ook een plicht is voor beginnende tijdelijke personeelsleden en een plicht voor het schoolbestuur dat die personeelsleden aanstelt. Momenteel krijgen onderwijsinstellingen al middelen om hun aanvangsbegeleiding voor tijdelijke personeelsleden vorm te geven. Maar die middelen zijn, toegegeven, wel zeer beperkt.
Daarom hebben we in het kader van het sociaal akkoord over de hervorming van de tijdelijke aanstelling en de vaste benoeming, dat ik op 11 februari met de sociale partners heb gesloten, ook het engagement opgenomen om die aanvangsbegeleiding te versterken. Dat maakt dus eigenlijk deel uit van het akkoord, om de job net aantrekkelijker te maken voor beginnende leerkrachten en vooral om iets te doen aan die drop-outratio van 37 procent. Dat cijfer van beginnende leerkrachten die binnen een termijn van vijf jaar uitvallen, moet echt naar beneden. Dit past dus perfect in dat plaatje. Ik bekijk nu samen met de sociale partners hoe we dat effectief gaan uitwerken en welk budget we daar tegenover gaan plaatsen.
Om aanvangsbegeleiding kwaliteitsvol te versterken, ontvangen we vanuit de Europese Commissie maatgerichte steun rond dat thema, met als doel een inspiratiegids te ontwikkelen, die alle Vlaamse scholen kan helpen om hun aanvangsbegeleiding te versterken. Want het geven van middelen is één zaak, maar op welke manier doe je dat het best professioneel? Dat gebeurt via professionaliseringssessies voor lerarenopleiders, pedagogische begeleiders en betrokkenen van scholenclusters. Finaal is het de bedoeling om in het voorjaar van 2023 een inspirerend kader te hebben voor aanvangsbegeleiding van startende leerkrachten, inclusief richtlijnen, praktijkvoorbeelden en voorstellen tot professionalisering van alle betrokken actoren.
Aanvangsbegeleiding, de lerarenopleiding en permanente professionalisering vormen samen een professioneel continuüm voor het waarborgen van sterke leerkrachten. Wat professionalisering betreft, verdient het sensibiliseren van leraren tot professionalisering permanent de aandacht. Leerkrachten kunnen zich op verschillende manieren professionaliseren. Er is vaak al veel expertise in het schoolteam aanwezig en via vormen van collectief leren, onder andere de lerende netwerken, kan die ook gedeeld worden in het team. Je stelt vast dat expertise en ervaring er wel zijn. Laat ons maximaal trachten om dat veel meer te gaan delen.
Daarnaast blijft het inbrengen van externe expertise ook belangrijk. Daarom hebben we een maand geleden een oproep gelanceerd voor pilootprojecten in de lerarenopleidingen. Er is een brede waaier van doelstellingen, maar professionalisering maakt daar ook deel van uit.
Ook samenwerking van het werkveld met de lerarenopleidingen staat centraal in het project ‘Kleine Kinderen, Grote Kansen’ dat we samen met de Koning Boudewijnstichting doen. Via dat project proberen we de vaardigheden van studenten in de lerarenopleidingen voor kleuter- en lager onderwijs in het omgaan met kansarmoede en diversiteit te versterken.
Verder kunnen scholen hun recurrente middelen aanwenden om hun professionaliseringsplan uit te voeren. Ook kunnen scholen een beroep doen op hun pedagogische begeleidingsdiensten om zich te professionaliseren.
Om eventueel elementen aan het Vlaamse beleid rond professionalisering te veranderen en bijkomende maatregelen te treffen, neem ik ook de resultaten van het OESO-project ‘Professional learning for quality teaching’ mee. We zouden nog in de eerste jaarhelft die resultaten moeten krijgen, waar we met interesse en misschien ook een klein beetje met een bang hartje naar kijken. Alleszins gaan we die conclusies dan ook wel meenemen in de beleidsmaatregelen die we zouden kunnen treffen.
De maatregelen rond functiebeschrijving en vaste benoeming kunnen dienen als hefboom om een nog sterker waarderend, duurzaam, enthousiasmerend en coachend personeelsbeleid te kunnen voeren. De inspiratiegids uit het SONO-onderzoek (Steunpunt voor Onderwijsonderzoek) rond strategisch humanresourcesmanagement-beleid kan scholen helpen om via hun personeelsbeleid in te zetten op hun strategisch beleid en de noden van leerkrachten.
De vele uitdagingen in een grootstedelijke context maken het natuurlijk moeilijker om nieuwe leerkrachten aan te trekken en te behouden. Daarom werd verleden jaar, in opdracht van het departement, een onderzoek gevoerd naar dat fenomeen. Het is opvallend dat de onderzoekers vaststellen dat vooral de werkcondities bepalend zijn voor de mate waarin scholen erin slagen leraren aan te trekken en te behouden. Meer specifiek zegt men dat een sterke schoolleider en een duidelijk personeelsbeleid in combinatie met een goed samenwerkend lerarenteam, een hecht functionerend team, ervoor zorgt dat leraren aangetrokken worden en ook effectief in de school blijven. Die scholen in kwestie zijn de succesfactoren voor een hoge retentie. Aangezien scholen met een kansarme leerlingenpopulatie via de compensatiefinanciering ruimer worden omkaderd, geeft dit scholen de mogelijkheid om creatief om te gaan met de middelen en een personeelsbeleid af te stemmen op hun specifieke noden.
Zoals al aangegeven, is professionalisering van schoolleiders essentieel. Ik investeer in professionaliseringstrajecten voor leiderschap om, aan de hand van het ondersteunen van collectieve leerprocessen, schoolleiderschap te versterken met het oog op herstel en veerkracht in Vlaamse scholen.
Daarnaast kunnen, in het kader van deze subsidie, schoolleiders ook worden versterkt in hun onderwijskundig leiderschap, onder meer met het oog op het remediëren van leerachterstanden. De professionaliseringsprojecten zullen lopen voor twee jaar. Het is de bedoeling dat ze starten op 1 september 2021 en eindigen op 30 juni 2023.
Ook de meelooptrajecten voor schoolleiders zijn ondertussen gestart en kennen een groot succes, waardoor de aspirant-directeurs voorlopers kunnen worden in goed personeelsbeleid. Ik herhaal. De meelooptrajecten wil zeggen dat we toelaten dat kandidaat-directeurs vanuit de privé of vanuit de school zelf, een beetje kunnen meelopen, om te proeven van de functie. Voor mensen uit de privé gaat het over drie maanden, voor mensen uit de school zelf over maximaal zes maanden, maar dan halftijds. Dat kan de drempel verlagen en de job aantrekkelijker maken.
Om meer mensen aan te moedigen om voor het onderwijs te kiezen en om de uitstroom te verminderen, werken we momenteel aan een communicatiestrategie. We hebben daarvoor een overeenkomst gesloten met een communicatiebureau, dat de komende maanden samen met mijn administratie de strategie uitwerkt. Dat moet resulteren in een communicatieplan dat we dan in de tweede jaarhelft echt zouden kunnen uitrollen. Ik kan daar nog niet op vooruitlopen. Maar het lijkt me evident dat we ook gaan kijken naar moeilijk bereikbare groepen. Daar is verhoudingsgewijs onze winst immers het grootst.
Naast het Vlaamse niveau nemen ook lokale partners, zoals de steden Antwerpen, Gent en Brussel, zelf tal van initiatieven om leerkrachten aan te trekken en te behouden. Voorbeelden daarvan zijn Onderwijstalent, in de stad Antwerpen. De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in Brussel doet gelijkaardige inspanningen. Dat resulteerde in een specifiek aanwervingsplatform voor leraren, jobdagen, informatie rond lerarenstages, intervisies voor startende leerkrachten, extra vormingen, enzovoort.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. In het onderzoek zegt men: 'Vlaanderen wordt steeds diverser. Niet alleen in onze grotere steden, maar ook de rest van Vlaanderen zal volgen.' We hebben daar in de commissievergadering van verleden week ook al over gesproken. 'Er zijn ook grote en groeiende sociaaleconomische verschillen, genderverschillen, enz.' Diversiteit kwam ook vanmorgen even aan bod.
Wat belangrijk is, collega's, is wat hier staat: ‘Wie denkt terug te kunnen naar een Vlaanderen van een paar decennia geleden zal door de feiten ingehaald worden. Tegen de kracht van demografische evoluties inroeien, is nu eenmaal onmogelijk. Wat een beleid kan en moet doen, is dergelijke ontwikkelingen in goede banen leiden.’ Dat is wat we ook voor ogen moeten houden, minister.
Wat ik ook in het onderzoek las, is dat men aandacht moet hebben voor de systematiek die de verschillen in stand houdt. We merken immers dat het bijna altijd in het nadeel is van de meest achtergestelde leerlingen – ik vind dat een beetje een raar begrip, ik hoor liever ‘kwetsbare leerlingen’ – en we zien dynamieken die eigenlijk het potentieel hebben om net die verschillen te vergroten. Ik denk dus dat we leerkrachten moeten hebben die in alle klassen heel sterk staan, die het onderwijs niet vaarwel zeggen. Minister, dat was ook iets wat uit het onderzoek naar voren kwam en toch wel opmerkelijk is: men is eigenlijk van plan om in het onderwijs te blijven, maar gaat toch vaker op zoek naar een andere school, met andere leerlingkenmerken. Ik denk dat we nood hebben aan sterke leerkrachten en dat we dat mattheuseffect moeten tegengaan. Het code-antwoord is: professionalisering.
Eigenlijk raad ik iedereen aan om het onderzoek na te lezen. Men geeft een zestal eigenschappen aan die kenmerkend zijn voor professionele leerkrachten. We moeten hoge diplomavereisten stellen. We moeten de aanvangsbegeleiding meenemen. Het is een permanent ontwikkelingsproces. Iets heel specifieks: we verwachten van leerkrachten dat ze specialisten zijn, dat ze experten zijn. De vergelijking wordt gemaakt dat we bijvoorbeeld ook niet van een hersenchirurg verwachten dat hij bevallingen helpt inleiden, dus van leerkrachten mag ook verwacht worden dat ze specialist zijn in hun vak. Verder zijn ook kenmerkend: verantwoordelijkheid, zelfbestuur, beslissingsmacht. En het laatste: door dit alles, door die vijf voorgaande punten, krijg je ook respect, waardering en prestige.
Minister, ik denk dat dat een basis kan zijn voor de communicatie waar u naar verwijst: als we deze vijf of zes punten meenemen, kunnen we mensen echt warm maken voor het onderwijs. Ik hoor graag dat u zegt verder beleidsmaatregelen te zullen treffen die voortbouwen op het andere OESO-onderzoek. Kunt u daar nog een timing voor geven? Het onderzoek wordt nu bekendgemaakt in het voorjaar. Wat is uw timing dan om nog bijkomende beleidsmaatregelen te treffen voor het personeelsbeleid?
Ik volg u ook in uw mening over de schoolleider die ertoe doet en het functioneren van een hecht team. Ook daar hebt u een aantal stappen gezet. U spreekt over de meelooptrajecten. Kunt u daar misschien al even een tipje van de sluier lichten? Hoe lopen die meelooptrajecten? Is daar voldoende interesse in? Moet daar eventueel nog aan gesleuteld worden, zowel voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs als het deeltijds kunstonderwijs (dko)? Zijn daar kandidaten? Ik verneem het graag.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, u hebt een heel breed antwoord gegeven, en ik begrijp daaruit dat u gaat inzetten om de job aantrekkelijk te maken zodat de instroom in het lerarenberoep groter wordt. En dan hebben we misschien ook wel meer keuze, in de zin dat we sterkere leerkrachten voor de kwetsbare klassen krijgen. Ik weet niet of ik het zo moet begrijpen? Het probleem dat mijn collega en ikzelf naar voren schuiven, is eigenlijk dat momenteel de jongste en minst ervaren leerkrachten voor de kwetsbare klassen komen en dat die, kort gezegd, niet altijd opgewassen zijn tegen de taak. Dat heeft uiteraard verschillende gevolgen: ze stromen uit, wat natuurlijk heel jammer is voor de leerkracht in kwestie, maar ook de leerlingen in kwestie krijgen een tijdlang niet de juiste ondersteuning. Zo heb ik het toch alleszins begrepen.
Ik heb nog twee bijkomende vragen. Minister, u zegt dat de leerkrachten die starten, momenteel recht hebben op aanvangsbegeleiding, en de schoolbesturen hebben de plicht om daarin te voorzien. U zei dat op een manier waaruit ik begreep dat u misschien twijfelt of dat al overal gebeurt. Hebt u er zicht op of dat al overal op die manier gebeurt? Indien niet, wilt u daar zicht op krijgen? U hebt heel wat maatregelen toegelicht die u wilt nemen, maar u hebt ook gezegd dat de middelen voor de aanvangsbegeleiding vrij beperkt zijn. Bent u van plan om die middelen wat uit te breiden? Want het lijkt me toch wel heel erg waardevol om bijkomend en verder in te zetten op die op die een-op-eenaanvangsbegeleiding.
De heer Laeremans heeft het woord.
Wat het rapport betreft, dat zijn allemaal niet zulke onverwachte vaststellingen. We weten al jaar en dag dat het heel moeilijk is om leerkrachten in moeilijke scholen, en dan vooral de concentratiescholen in Brussel en in andere grootsteden, te behouden. Zeker jonge leerkrachten zijn vaak nog niet opgewassen tegen die moeilijke omstandigheden, maar zelfs ervaren leerkrachten geven er de brui om omdat ze het gewoon niet meer zitten. Ze gaan liever een rustigere school opzoeken in hun buurt omdat er overal wel plaatsen vacant zijn of in te vullen. In dat soort scholen heb je precies veel uitval en dus ook veel vervangingen waardoor, als je een steekproef doet naar wie er allemaal les geeft, je een ietwat vertekend beeld zou kunnen krijgen ten opzichte van andere scholen.
Ik wens geen vermenigvuldiging van die moeilijke scholen. Mevrouw Vandromme geeft aan dat je tegen de demografische evoluties niet kunt ingaan. Sorry, maar ik vind dat heel defaitistisch. Als ik terugkijk op de laatste tien jaar en je ziet dat er plots 1 miljoen mensen... Angela Merkel heeft gezegd: 1 miljoen vluchtelingen, we gaan die allemaal opnemen, 'wir schaffen das', met alle gevolgen van dien, terwijl een land als Hongarije zegt: neen, we sluiten de grenzen. Je hebt daar wel degelijk iets van in de hand, maar het probleem is dat de immigratieregels op Belgisch niveau zitten en dat we die in Vlaanderen graag zouden aanpassen, maar we krijgen de kans niet. Ik denk dat het al moeilijk genoeg is met diegenen die er nu zijn en dat we er niet nog systematisch een grote stad moeten bijkrijgen met alle problemen die dat met zich meebrengt.
Minister, u zei terecht dat vooral de werkcondities belangrijk zijn, dat een goede en sterke schoolleider of -leidster daarin een heel belangrijke rol speelt en dat dat voor veel leerkrachten een reden is om al dan niet te blijven, en daaraan gekoppeld een goed personeelsbeleid. Dat is er in de scholen te weinig geweest omdat men toch altijd wel mensen vond die het wilden doen en men schonk daaraan niet zoveel aandacht. We kunnen nochtans wat het personeelsbeleid betreft wel wat leren uit de privésector. Ik denk dat het goed is dat we…
Hebt u een concrete vraag?
Ik kom tot mijn concrete vraag, minister. De ordehandhaving in dat soort scholen is een groot probleem en daar moet ook iets aan worden gedaan. Ik zie dat u dat jammer genoeg te weinig meeneemt.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, collega’s, ik sluit graag even aan. In de verschillende uiteenzettingen ging het over een strategisch personeelsbeleid. De minister heeft dat ook in zijn antwoord gegeven, als een antwoord op uitdagingen. Ik zie dat vandaag heel vaak terugkomen. Voor het grote doel, de kwaliteit van het onderwijs, is een strategisch personeelsbeleid in die schoolorganisatie een heel cruciale voorwaarde en ik denk dat we dat misschien nog wat onderschatten. Als we op het terrein gaan kijken, komen heel wat scholen daar niet toe. Ze worden vandaag overladen met taken en opdrachten. De minister somde een heel aantal goede inspanningen of initiatieven ter versterking van scholen op, zoals een beleid voor schoolleiders en de schoolteams.
Als we spreken over professionalisering, kan ik me daar een opleidingsbeleid bij voorstellen. Dat is een heel algemeen containerbegrip, maar als je echt in de diepte … De heer Laeremans verwijst naar het personeelsbeleid in de privésector. Ik heb er al een paar keer naar verwezen. Het gaat over echte persoonlijke ontwikkelingsplannen, met mensen individueel aan de slag gaan. Je komt binnen: waar sta je met je competenties? Waar liggen je groeimogelijkheden en je kansen? Het opmaken van een persoonlijk ontwikkelingsplan in functie van het versterken van leerkrachten leidt tot zelfontplooiing, een grotere jobtevredenheid en een lagere uitval. Ik geloof daar heel sterk in, ook in het heel veel verantwoordelijkheid geven aan schoolteams. Dat zijn allemaal onderdelen van een echt strategisch personeelsbeleid waar vandaag heel wat scholen op het terrein niet toe komen. Dan stel ik me de vraag: wat is daar het antwoord? Moeten we kijken naar de structuur van scholen, hoe ze zich organiseren? Is schaal daar een thema dat mag worden besproken en dat aanleiding kan geven tot een sterker schoolbeleid?
Hoe ziet u dat, minister? Hoe denkt u heel concreet dat strategisch personeelsbeleid op het niveau van de verschillende scholen te versterken? Is voor u daarbij de schaal van een schoolbestuur mogelijk een antwoord?
Minister, u engageerde zich om begin volgend schooljaar meer middelen in te zetten op de aanvangsbegeleiding voor starters. Op 11 februari bereikte u een akkoord met de sociale partners. De extra middelen zouden echt terechtkomen in scholen met startende leerkrachten. Dat lijkt me een zeer goede maatregel. Het is hier al aangehaald: er is een uitstroom van 37 procent van nieuwe leerkrachten binnen vijf jaar. Dat moeten we een halt toeroepen. Het is heel goed om hen te ondersteunen zodat ze sterker in hun schoenen staan.
Ik begrijp uit uw antwoord dat momenteel de concrete modaliteiten en middelen nog worden uitgewerkt. Ik had hier nog een bedenking bij. Het gaat hier de laatste tijd heel vaak over die sterke schoolleiders. Dat is enorm belangrijk voor het beleid van een school omdat zij de onderwijskwaliteit kunnen doen stijgen. De heer Brouns vroeg het al, heel wat schoolleiders komen er niet aan toe om een plan te maken rond de onderwijskwaliteit. Misschien is dat een kwestie van de kip en het ei. Scholen met sterke schoolleiders, met een sterk beleidsvoerend vermogen, kunnen misschien ook wel een aantal taken verminderen of schrappen. Scholen met een sterk beleidsvoerend vermogen hebben veel minder planlast. We moeten – u doet dat ook – inzetten op sterke schoolleiders.
We hebben het altijd over het beleidsvoerend vermogen van scholen. Kunnen we daar in Vlaanderen een percentage op plakken? Hoeveel procent van de scholen heeft een sterk beleidsvoerend vermogen? Hoeveel met voldoende en hoeveel met een zwak beleidsvoerend vermogen? Ik weet niet of u daar een antwoord op hebt, ik weet niet of dat gemeten wordt. Het interesseert me gewoon.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dit thema is even oud als het onderwijs zelf. Ik volg dit al een tijdje. Wat is de oplossing? Beeld u in dat we een decreet zouden schrijven over de opdrachten die beginnende leerkrachten moeten krijgen. Ik denk dat er wel mensen naar het Grondwettelijk Hof zouden stappen voor hun vrijheid. Dat is niet aan te bevelen, dat wordt ‘staatspedagogiek’. We moeten dat overlaten aan de autonomie van de school. Maar we kunnen wel de oproep doen om wijs om te gaan met al het personeel – ik denk dat we het daarover eens zijn – en zeker met hun beginnend personeel. We gaan naar een krapte, de school die dat niet doet, geraakt moeilijk aan personeel.
Er is nog een ander element dat speelt: de lerarenopleiding. Ik roep op om de stages zo realistisch mogelijk in te vullen en de studenten bij te brengen hoe een school draait en keert. Ik zie dat men in sommige lerarenopleidingen stages kan volgen in de bibliotheek en een leesproject kan doen als onderwijsstage. Dat kan boeiend zijn, maar als beginnend leerkracht heb ik ervaren wat de ‘real stuff’ is, hoe dat er echt uitziet. Dat is de praktijkschok. Ik wil oproepen om dat mee te nemen.
Minister Weyts heeft het woord.
Dat zijn uiteenlopende vragen, mag je wel zeggen.
Ik begin met de meest concrete vraag, over de meelooptrajecten. Die zijn nog maar net gestart, sinds maart. Dat loopt als een trein. In het basisonderwijs zijn al 72 trajecten goedgekeurd, in het secundair onderwijs 29 en in de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB's) 5. Dat zijn de cijfers na 14 dagen. Dat is een beetje zoals het verhaal van de bijsprong. Ik ga me weer moeten afvragen of we altijd geld moeten bijsteken, dan wel moeten plafonneren. Maar liever zo dan anders, natuurlijk.
Dan was er de concrete vraag over het catalogeren. We catalogeren scholen niet op grond van leiderschap en professionalisering, maar de inspectie neemt dat natuurlijk altijd wel mee bij hun doorlichting. Corona heeft ook duidelijk gemaakt dat we echt moeten inzetten op versterking van het schoolleiderschap, omdat dat natuurlijk bij uitstek ook andere talenten vraagt: management skills, operationeel hands-on de zaken kunnen oppikken. Dat zie je nu heel sterk naar boven komen, en ook de grote verschillen tussen de scholen.
Er was ook een vraag over de timing van beleidsmaatregelen. Ik heb gezegd dat de aanvangsbegeleiding deel uitmaakt van het akkoord rond de vaste benoeming. We bespreken dat nu met de sociale partners, ook in het kader van de andere besprekingen rond cao's voor de nabije toekomst.
Mijnheer Danen, we gaan die middelen van de aanvangsbegeleiding verhogen, want momenteel zijn ze heel beperkt. Het was niet mijn bedoeling om te suggereren dat er in sommige scholen niets zou gebeuren, maar ik veronderstel dat het inderdaad in sommige scholen niet gebeurt, omdat de middelen zo beperkt zijn en het zo fragmentair is.
Met betrekking tot de studie over de belangrijke factoren voor retentie, dus om beginnende leerkrachten bij je te houden, vind ik het heel hoopgevend dat het een ander licht werpt op de discussie. De succesfactoren voor retentie bevinden zich namelijk binnen de schoolmuren, en niet erbuiten. Het is dus niet zo dat per definitie in een stedelijke omgeving of in bepaalde wijken je ervan mag uitgaan dat de leerkrachten daar wel zullen weglopen. Neen, het gaat hem over het beleid in de school, en dus over schoolleiderschap en de mate waarin men erin slaagt om een team te vormen. Dat zijn de succesfactoren in functie van retentie. Die zitten niet buiten de schoolmuren, dus de sociaal-economische omgeving of de wijk. Dat vind ik echt hoopgevend.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Bedankt voor de aanvullingen en de antwoorden, minister.
Collega Laeremans, u hebt wel een heel enge visie op diversiteit. Toen ik mijn tekstje voorlas, had ik het over sociaal-economische ongelijkheid, het verschil in perceptie rond gender, maar vooral ook kansarmoede. U brengt het nogal heel eng ten aanzien van één bepaalde groep mensen, inwoners van ons Vlaanderen. Ik ga helemaal niet mee in uw verhaal, want diversiteit is veel ruimer. Dat hebben we vanmorgen trouwens ook gehoord. Ze hebben dat bevestigd en ik heb dat ook benoemd. Ik ga dus helemaal niet mee in uw visie.
Maar goed, de vraag ging over het continuüm van professionalisering. Er bestaat inderdaad geen codewoord, niet één oplossing voor de kwaliteit van ons onderwijs en voor de vragen die we ons stellen. Ik denk aan een klein citaat van mijn grootmoeder zaliger, die altijd aangaf dat een goeie fond een geheim is van een goed recept. Wel, een goeie fond voor het recept dat we nodig hebben, is toch professioneel personeel.
Dan heb ik het zowel over leerkrachten – beginnende leerkrachten, maar ook leerkrachten in hun verdere carrière, die de tijd en ruimte krijgen en worden ondersteund om zich bij te scholen, expert te zijn en te blijven in hun vakgebied, in het leraar-zijn – als over de directeurs. De directeurs moeten de ruimte krijgen om zich te versterken, om het hoofd van het personeel te kunnen zijn en te kunnen bouwen aan een sterk team. Dat is het geheim van het recept dat we samen moeten maken, minister, collega’s.
Minister, het verheugt mij om in het onderzoek te horen en te lezen dat er inderdaad heel veel succesfactoren zijn die bepalen of leerkrachten wel of niet in het onderwijs blijven. Het was hoopvol om te lezen dat leerkrachten echt wel kiezen voor het onderwijs en daarin willen blijven, maar wegens een aantal schoolkenmerken misschien wel voor een andere school kiezen. Dat is de sleutel waaraan we moeten werken. Kamerbreed zijn we het erover eens dat we moeten inzetten op professionalisering, op aanvangsbegeleiding, op een goede lerarenopleiding. Ik zie het als een continuüm van professionalisering, startend in de lerarenopleiding en verder werkend in de aanvangsbegeleiding. Levenslang leren als leerkracht is hierbij het antwoord. Laat ons van elke school een lerende organisatie maken. Dan zijn we al een hele stap verder. Ik dank u.
De heer Danen heeft het woord.
Ik ben het eens met collega Vandromme. Maar ik wil graag het volgende toevoegen. Minister, u zegt terecht dat schoolleiders of schooldirecteurs instaan voor het beleidsvoerend vermogen van die school en dat dat soms andere competenties vraagt dan leerkracht zijn. U hebt daar natuurlijk gelijk in. Ik stel samen met u vast dat ook schooldirecteur vaak een knelpuntberoep is. Misschien is het interessant, volgend op de meeting met het Rekenhof van vorige week, om na te gaan of het mogelijk is om wat meer directeurs van scholen van buiten de school zelf aan te trekken. Ik zeg niet dat dat alles zou oplossen. Maar ik stel nu vast dat veel scholen in de eigen school kijken of er geen goede directeur te vinden valt. Waarschijnlijk is dat wel het geval. Maar niet iedereen heeft daar zin in. En soms beschikken de mensen die daar wél zin in hebben, niet over de juiste competenties. U kent allicht het probleem. Om van die scholen lerende organisaties te maken, moeten we heilige huisjes durven te slopen. Ik wil u daarbij helpen, niet om elk heilig huisje te slopen, maar misschien wel een aantal huisjes.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.