Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de lange wachtlijsten en de ondoorzichtige procedure bij adoptie
Vraag om uitleg over de wachttermijnen in adoptieprocedures
Vraag om uitleg over de opschorting van buitenlandse adopties in Nederland en de situatie met betrekking tot adoptie in Vlaanderen
Vraag om uitleg over interlandelijke adoptie
Gedachtewisseling over het rapport van de Vlaamse Ombudsdienst 'Ontelbare jaren een kind verwachten – Binnenlandse adoptie: stresstest dringt zich op'
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg en deze gedachtewisseling via videoconferentie behandeld.
– Katrien Schryvers en Koen Daniëls worden als verslaggevers aangeduid.
Mevrouw D’Espallier heeft het woord.
Ik zal de inleiding geven, maar als er straks vragen zijn, dan is de ombudsman er natuurlijk ook.
Voorzitter, beste volksvertegenwoordigers, dank u wel om te worden gehoord. We hebben het vandaag over het rapport onder de titel ‘Ontelbare jaren een kind verwachten’, een rapport dat ik op 26 januari heb uitgestuurd. Voor het kader wil ik toch eerst zeggen waar het niet over ging. Dat vergemakkelijkt de gesprekjes zo dadelijk.
Het rapport ging níet over adoptie door stiefouders of meeouders. Het ging ook niet over adoptie na een lang traject van pleegzorg, bijvoorbeeld. Dat heet dan de endofamiliale adoptie. Het ging wel over caritatieve adoptie, waarbij een kind in een nieuwe context wordt opgenomen, door een gezin, als ware het een eigen kind. Het rapport ging ook níet over interlandelijke adoptie. Ik weet natuurlijk dat sommige van de vragen die we stellen op het einde, ook voor dat traject zeker van toepassing zijn, maar de insteek voor dit rapport was niet de interlandelijke adoptie.
Bij de bespreking vandaag haal ik drie kernelementen uit het rapport, die ik met u wil bespreken. Het eerste element daarbij is zonder enige twijfel het allerbelangrijkste. Dat is eigenlijk waar het rapport over gaat, en waar het volgens mij altijd over moet gaan. Adoptie gaat over kinderen, en het belang van het kind staat altijd voorop. Dat moet van meet af aan heel duidelijk zijn.
Wij zien inzake het thema adoptie een heel grote evolutie. Vroeger was adoptie eigenlijk nog een contract, een manier om een erfgenaam te krijgen, om de invloed voort te zetten op een erfgenaam, om iemand in de ‘patria potestas’ te brengen. We zien heel veel wijzigingen in het systeem, evoluties van het Romeins recht over de Franse Revolutie. 1940 was een groot kantelpunt, niet toevallig in oorlogsjaren. 2003 was een nieuw heel groot kantelpunt in de benadering van adoptie. Adoptie is vandaag een jeugdbeschermingsmaatregel, geen contract. Het gaat over een maatregel in het belang van het kind. Het is een heel verregaande maatregel, want hij gaat over de staat van personen, terwijl jeugdbescherming meestal gaat over heel andere dingen. Dat hoef ik deze commissie Welzijn natuurlijk niet te zeggen. Dit is dus geweldig ingrijpend.
Dat zien we ook aan de cijfers. Die vertonen een dalende lijn. Hoe langer hoe meer is de trend, de juiste evolutie ook, dat de andere jeugdbeschermingsmaatregelen, die minder ingrijpen op de staat van een persoon, voorrang hebben. Louter met betrekking tot de cijfers over binnenlandse adoptie hebben we het over vijftien, zestien kinderen de jongste twee jaar. Adoptie dient om een familie te geven aan een kind, maar niet om een kind te geven aan een familie. Het is niet toevallig dat ik hier zit, want dat strookt helemaal met de mensenrechtenbenadering, die stelt dat er geen recht op een adoptiekind is. Aan de andere kant heeft een kind wel recht op een gezinsleven.
Tot zover het eerste punt, dat gaat over het belang van het kind dat vooropstaat en de benadering van adoptie die veranderd is.
Het tweede punt gaat over de procedure. Het adoptiekind staat op een kruispunt, met aan de ene kant biologische ouders die het hebben afgestaan, hebben moeten afstaan omdat het niet anders ging, en aan de andere kant wensouders. Zoals ik al aangaf, zit adoptie in de staat van de persoon. Het is dus voor een groot deel federale materie. Maar alles wat leidt naar die adoptie, de voorbereiding, de matching enzovoort, is natuurlijk Vlaams, en daarom zitten wij hier vandaag.
Op dat kruispunt, waar dat kind in het midden staat, verwachten wensouders natuurlijk dat die procedure in het belang van het kind is – evident – en dat die procedure correct verloopt. De Vlaamse Ombudsdienst heeft een dergelijke klacht behandeld. Dat is ook de aanleiding waarom we samenzitten. In het rapport dat ik heb gestuurd, zult u zien dat ik dat traject heb bestudeerd. Algemeen genomen is dat een trage stroom, maar op bepaalde plekken heb ik een stroomversnelling voor sommigen vastgesteld. Een stroomversnelling voor sommigen, dat betekent dat er voor anderen een vertraging is geweest.
We hebben twee naar ons gevoel incorrecte vertragingen vastgesteld. De eerste gaat over het betalingsmoment. U leest dat in het rapport. Op een gegeven moment is de doorstroming bepaald op het moment waarop er betaald is, terwijl er een betalingstermijn van vier weken of een maand was gegeven. Dat was dus zeker een eerste element waarop sommigen zijn versneld en anderen dus zijn vertraagd.
Het tweede moment is wanneer geswitcht is van keuzes, door bijvoorbeeld te kiezen voor interlandelijke of binnenlandse adoptie of een specialneedkind of niet. Daar zijn versnellingen en vertragingen gegenereerd. Die waren in het nadeel van de verzoekers bij de Ombudsdienst en dat is dus zeker niet acceptabel. Van de procedure wordt, terecht, verwacht dat die correct is.
Het derde punt is fundamenteel. We zien de laatste weken een groot debat over adoptie. Dat debat is duidelijk aangezwengeld. Zowat elke week staan er meerdere opiniestukken in de kranten vanuit allerlei verschillende perspectieven. Dat debat is zeker ook mee aangezwengeld door het rapport in Nederland over interlandelijke adoptie. Het is heel goed dat dit debat wordt gevoerd. Alleen al aan de cijfers zien we een heel grote spanning tussen het aantal adoptabele kinderen, zoals dat dan heet, aan de ene kant, en het aantal kandidaten, wensouders, mensen die hun hart en huis willen openen voor die kinderen aan de andere kant.
Als we die cijfers dan combineren met de gewijzigde benadering van adoptie, dan zitten we eigenlijk waar we vandaag staan. Volgens ons is het moment aangebroken om voor adoptie een stresstest uit te voeren. Volgens Van Dale is een stresstest een zware test om te beoordelen of een systeem onder veeleisende omstandigheden blijft functioneren. Eigenlijk is die test al aan de gang in de kranten en in de media, en dat is goed. Een ander stuk van de stresstest gebeurt vandaag. Daarvoor zitten we hier vandaag samen. Laat ons ervan uitgaan dat dit het begin is.
Ik heb een aantal vragen geformuleerd die zeker een rol kunnen spelen in een dergelijke stresstest, maar het zijn natuurlijk niet de enige. Ik leg ze u hier voor. Ik heb zeker niet alle antwoorden bij mij. Een van die vragen is in elk geval of we verwachten dat de spanning op die cijfers, vijftien versus achthonderd, blijft stijgen. Hoeveel kinderen zijn eigenlijk op zoek naar een gezin? Gaat het misschien eerder over opvang en zorg dan wel over de staat van de persoon? Is er eventueel een oplossing om tegemoet te komen aan de zorg van ouders via bijvoorbeeld pleegzorg? Al weet ik natuurlijk meteen dat dit geen antwoord is op de kinderwens, dat is iets anders. Moeten er misschien sterkere systemen van pleegzorg bestaan? Moeten daar misschien aanpassingen gebeuren? Ik weet dat er in het personen- en familierecht al veel denkwerk is verricht. Welke denkbare bruggen zijn er tussen pleegzorg en adoptie, die er natuurlijk rekening mee houden dat het belang van het kind voorop moet staan?
Die stresstest vergt, ook na vandaag trouwens, een gesprek met u en met iedereen daarbuiten, maar zeker ook met biologische ouders en met wensouders, al dan niet op de wachtlijst. Maar een dergelijke stresstest begint en eindigt natuurlijk altijd bij het kind.
Mevrouw Van Den Berghe heeft het woord.
De eerste slides zijn bedoeld als inleiding. Die kunnen we dan ook vrij snel overlopen.
Ik start mijn presentatie, net zoals mevrouw D’Espallier heeft gedaan, met een blik te werpen op hoe we vandaag naar adoptie kijken. Het is immers belangrijk om dat mee te nemen in de evaluatie van wat er kan en moet gebeuren voor het traject van kandidaat-adoptanten.
Er zijn een aantal leidende principes. Zo is adoptie een van de jeugdbeschermingsmaatregelen. ‘I couldn’t agree more.’ Ik was heel blij om dat vandaag te horen, maar ook om dat in het rapport te lezen. Het klopt: we zijn op zoek naar veilige, warme gezinnen, een nieuwe thuis voor kinderen die niet kunnen opgroeien bij hun eigen ouders. Dat betekent dat we vooral op zoek zijn naar kandidaten die dat kunnen bieden, die daarrond een aantal minimale vaardigheden hebben en die we, met het oog daarop, voorbereiden en screenen.
Adoptie vertrekt van de nood van het kind, niet omgekeerd. Dat betekent ook dat de procedure in Vlaanderen erop gericht is om dit doel te bereiken. Ik heb het al gezegd: we gaan voor voorbereiding en screening. Maar er is in Vlaanderen ook een soort van instroombeheer. Dat is een maatregel om om te gaan met het grote spanningsveld tussen het aantal kandidaten en het aantal kinderen dat nood heeft aan adoptie. Dat neemt daar een belangrijke plaats in.
Op de volgende slide is het traject van de kandidaat-adoptant mooi in beeld gebracht. Nadat je je hebt aangemeld, geregistreerd en een infosessie hebt gevolgd, volgt de fase van het instroombeheer. Daarbij beogen we om te zoeken naar het juiste aantal, maar ook naar de mensen met het juiste profiel om een kind te adopteren. Daarna volgt het voorbereidend maatschappelijk onderzoek, om finaal al dan niet te gaan voor een geschiktheidsvonnis.
We kunnen overgaan naar een volgende slide. Zoals mevrouw D’Espallier al zei, is er onderzoek gevoerd naar het traject van kandidaat-adoptanten. Er werd op twee punten vastgesteld dat de procedure niet beantwoordt aan de wettelijke bepalingen of de principes van transparantie en gelijkheid: in een eerste fase, rond instroombeheer en de start van de voorbereiding, en in een tweede fase, na de opstart van de bemiddeling.
Ik zoom kort in op beide aspecten. Het eerste punt waarop er door de Ombudsdienst wordt opgemerkt dat er iets gebeurt wat niet helemaal kan, is op het moment dat de kandidaat-adoptanten mogen starten met de voorbereiding. In het kader van het instroombeheer worden elk jaar minstens dertig kandidaten uitgenodigd om te starten met de voorbereiding. Die dertig kandidaten mogen enkel en alleen instromen omdat het op dat moment ‘aan hen’ is. Het is op basis van hun plekje op de wachtlijst. Zij krijgen op dat moment op hetzelfde ogenblik een bericht met een uitnodiging tot betaling. Eenmaal per week krijgen wij vanuit de boekhouding een betalingsoverzicht. Dat sturen wij door naar Steunpunt Adoptie, dat instaat voor de voorbereiding, met de gegevens van de kandidaat-adoptanten, zodat ze kunnen worden uitgenodigd. Het is dat Steunpunt Adoptie dat de kandidaten drie verschillende startdata voorstelt, waaruit ze hun voorkeur kunnen doorgeven. Dat is een praktijk die we al een aantal jaren toepassen. Die praktijk is behoorlijk flexibel en speelt kort op de bal: na een week wordt er al gekeken. Kandidaten krijgen ook die verschillende startdata, waaruit ze zelf mogen kiezen. Ook voor hen is er dus wel wat flexibiliteit.
Dat heeft natuurlijk ook wel het nadeel – en dat is waarop de Vlaamse Ombudsdienst wijst – dat kandidaten die snel betalen, enkele weken of soms zelfs een paar maanden vroeger kunnen starten met de voorbereiding dan kandidaten die pas na vier weken betalen. Dat heeft ermee te maken dat er een aantal groepen zijn die in het voorjaar die voorbereiding volgen en een aantal groepen na de zomer. Als die eerste groepen vol zijn, dan kan er pas na de zomer met de voorbereiding worden gestart. Hier merkt de Vlaamse Ombudsdienst dus op: is dit wel oké?
Wat kunnen we daaraan verhelpen? Dat is vrij eenvoudig: door alle kandidaten één maand te geven voor de betaling en vervolgens te wachten tot de uiterste betalingsdatum om de gegevens door te sturen naar Steunpunt Adoptie. De mensen van Steunpunt Adoptie kunnen dan de kandidaten op volgorde van aanmelding met de voorbereiding laten starten.
Dit systeem geldt natuurlijk enkel voor wie start in volgorde van aanmelding, dus voor de instroom op chronologie, niet voor wie gericht instroomt voor een kindje met ‘special needs’ of een specifiek herkomstland. Dat is de strikte toepassing van de regelgeving zoals ze vandaag bestaat. Het Vlaams Centrum voor Adoptie (VCA) wijst jaarlijks minstens dertig kandidaat-adoptanten chronologisch, op basis van de datum van hun aanmelding, door naar Steunpunt Adoptie.
Dat heeft een beperkt nadeel: op die manier heb je tijdens de voorbereiding meer homogene groepen dan op dit moment het geval is. In de huidige werkwijze probeert Steunpunt Adoptie om zowel kandidaten voor een interlandelijke als voor een binnenlandse adoptie bijeen te brengen in een voorbereidingsgroep, waardoor je ook verschillende perspectieven, verschillende blikken en verschillende verwachtingen krijgt.
Waar we ook voor vrezen: op dit moment wordt de volgorde van aanmelding natuurlijk nog bij de start van de voorbereiding gerespecteerd. We zien dat later, doorheen het proces – bijvoorbeeld in de fase dat kandidaten naar de rechtbank gaan, als zij het maatschappelijk onderzoek voeren – wel veel verschillen zijn in de snelheid waarmee dingen gebeuren. De volgorde van die aanmelding bewaren, is niet mogelijk en ook niet wenselijk. Mensen hebben zelf, na het afronden van de voorbereiding, tot één jaar de tijd om hun verzoekschrift in te dienen bijvoorbeeld bij de rechtbank. Ook bij het inplannen van de gesprekken en bij het advies van het maatschappelijk onderzoek zien we dat er wel wat verschil is. Sommige mensen krijgen ook bij hun advies te horen dat ze het best een jaar uitstel nemen om eerst een aantal zaken zelf mee aan te pakken. We vrezen dus dat daar misschien een beetje de illusie of de onrealistische verwachting ontstaat dat er een volgorde is doorheen de procedure die te allen tijde gerespecteerd kan worden. Dat is natuurlijk niet zo. Maar voor alle duidelijkheid: deze bijsturing gaan we ook onmiddellijk doen en zullen we vanaf dit jaar ook al toepassen.
Als we in het tweede punt kijken waar een ongelijkheid is opgetreden tijdens de procedure, dan zien we dat die te maken heeft met het gerichte instroombeheer: de mogelijkheid om sneller in te stromen voor wie kandidaat is voor een kind uit een specifiek herkomstland of openstaat voor de adoptie voor een kindje met ‘special needs’. Die kandidaten mogen dus sneller starten met de voorbereiding omdat dat kandidaten zijn die we echt nodig hebben, maar dat betekent natuurlijk dat zij sneller kunnen starten dan kandidaten die op hetzelfde moment zijn aangemeld en die alleen gekozen hebben voor een binnenlandse adoptie. Daar ontstaat natuurlijk iets moeilijks als zij na het behalen van hun geschiktheidsvonnis op hun keuze terugkomen en alsnog kiezen om een bemiddelingscontract af te sluiten met een binnenlandse adoptiedienst. Dat heeft als ongewenst neveneffect dat de kandidaten die mooi het traject voor binnenlandse adoptie volgen, voorbijgestoken worden. En dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Hoe gaan we daarmee om in de praktijk? We zien dat we toch al vrij snel na de invoering van dat gerichte instroombeheer, dit misbruik een eerste keer hebben vastgesteld. Daarna hebben we beslist om een wachttijd in te voeren voor de mensen die op die manier willen switchen van procedure, vooraleer zij een contract konden afsluiten met een binnenlandse adoptiedienst.
Waaruit bestond die wachttijd? Deze mensen konden hun contract pas tekenen op het moment dat kandidaten met eenzelfde datum van aanmelding ook zouden mogen starten met de voorbereiding. Maar dat is natuurlijk niet voldoende, dat merkt ook de Ombudsdienst terecht op. Want je hebt natuurlijk ook nog een zekere periode waarin je bezig bent met de voorbereiding en het maatschappelijk onderzoek zelf. Vanaf vorige zomer is dat verder bijgestuurd, zodat het contract nu pas kan worden getekend wanneer de kandidaten die zich op hetzelfde moment hebben aangemeld, ook ongeveer die procedure van voorbereiding en geschiktheid hebben afgerond.
We gaan daarvoor kijken naar de gemiddelde doorlooptijd van de procedure. Dit probleem zou hiermee punctueel geremedieerd moeten zijn. Dat wordt nog opgemerkt in het rapport van de Vlaamse Ombudsdienst.
De vraag is of we nog strenger kunnen of moeten worden om de switch tussen die procedures toe te laten. We hebben ons afgevraagd of we moeten toelaten mensen enkel te laten veranderen als ze eerst een contract hadden met een interlandelijke adoptiedienst. Als daarna blijkt dat ze geen interlandelijke opties meer hebben, kunnen we hen bijvoorbeeld alleen dan laten switchen naar binnenlandse adoptie. Dat zou kunnen, maar het heeft als nadeel dat mensen een definitieve keuze moeten maken tussen binnenlandse en interlandelijke adoptie voor ze de voorbereiding hebben gevolgd en voor ze de juiste informatie hebben om de keuze goed of gemotiveerd te maken. Daar zit dus een nadeel aan.
We vinden het ook belangrijk om niet te vroeg in de procedure definitieve keuzes te moeten maken. Adoptie is een ingrijpende maatregel, niet alleen voor de kinderen, maar uiteraard ook voor de kandidaten. Het hele doel van de voorbereiding en de screening is natuurlijk om mensen van bepaalde zaken bewust te maken, om hun stof tot nadenken te geven. Dan is het ook belangrijk dat kandidaten de kans krijgen om bij te sturen. Het is heel belangrijk dat ze een realistisch beeld hebben van wat hun verwachtingen en mogelijkheden zijn, en dat ze zich daar gaandeweg op kunnen aanpassen. Dat is voor ons nog een open vraag, met voor- of nadelen.
We hebben in het rapport nog bekeken wat het nu betekent voor individuele klagers die zich hebben gewend tot de Vlaamse Ombudsdienst, en in hoeverre er voor hen een herstel mogelijk zou kunnen zijn. We zijn heel snel tot de vaststelling gekomen dat dat geen evidente vraag is, omdat een herstel in natura, bijvoorbeeld een correctie van de positie van die mensen op de huidige wachtlijst, niet vanzelfsprekend is, omdat er niet zoiets is als een vaste doorlooptijd of een vast stramien om de voorbereiding en het proces van het maatschappelijk onderzoek af te ronden.
Er zijn heel grote verschillen tussen trajecten van kandidaten, nog los van de twee zaken die door de Ombudsdienst worden aangehaald. Die hebben te maken met het tempo van kandidaat-adoptanten zelf, het tempo waaraan ze zakendoen, de keuze of ze meteen na het afronden van de voorbereiding de stap zetten naar de familierechtbank of niet, of ze eventueel een pauze inlassen in het proces, de doorlooptijden bij de rechtbanken. De uitkomst van de screening kan daarin heel sturend zijn, want niet alle mensen zijn vanaf het eerste moment geschikt. Velen krijgen ook een periode van uitstel. Dat maakt dat je op de wachtlijst van de binnenlandse adoptiedienst vandaag zowel mensen hebt die zich hebben aangemeld in 2011 als in 2016. Er is dus geen standaard doorlooptijd voor voorbereiding en screening. Als we dus nadenken over herstel in natura, is het heel moeilijk om een geschikte maatstaf te vinden waarmee we een gelijke behandeling kunnen garanderen.
Wat zouden verschillende mogelijkheden van herstel kunnen zijn? Eerst is er de vraag of we voor mensen die sneller zijn doorgestroomd omdat ze bijvoorbeeld de switch hebben gemaakt van interlandelijke naar binnenlandse adoptie, een correctie kunnen voorzien. Vandaag de dag is die er al. Bij de dossiers die door de Ombudsdienst zijn onderzocht, is bij een meerderheid van die kandidaten die langer geleden zijn gewisseld, al een kindje geplaatst. Daar kun je dus geen correctie meer doorvoeren. Bij de personen op de wachtlijst is de correctie nu al wel doorgevoerd.
Moet er een individuele correctie komen voor de verzoekers, in die zin dat ze op een wachtlijst zouden worden geplaatst? De vraag is dan: waar? Dan moet je gaan kijken naar wat een standaard doorlooptijd zou zijn, los van de twee problemen die worden geïdentificeerd.
Ook daar zien we dat die er niet echt is, omdat er – nog los van de problemen die door de Ombudsdienst beschreven werden – zowel mensen uit 2011 als uit 2016 op de wachtlijst staan, op verschillende plekken. Je krijgt het dus heel moeilijk om dan te zeggen wat correct of billijk zou zijn. We zouden het ook niet correct vinden om voor deze kandidaten een correctie door te voeren, maar dat niet te doen voor andere kandidaten die ook al een lang parcours of een lang traject gekend hebben.
Op een gegeven moment rees de vraag of we geen maatregel zouden moeten voorzien voor alle kandidaten waarvan de wachttijd heel erg lang oploopt – bijvoorbeeld boven de acht of tien jaar. Dat vinden we zelf moeilijk. Dan kom je namelijk op een gegeven moment op een punt waarop je moet beoordelen of de correctie nodig is. Want sommige trajecten die acht of tien jaar duren, duren zo lang omdat kandidaten zelf een pauze ingelast hebben, omdat ze niet vanaf de eerste keer geschikt waren, omdat ze eerst een interlandelijk adoptietraject hebben doorlopen. Dan zou het VCA eigenlijk altijd een soort van beoordeling moeten maken, die volgens mij moeilijk te objectiveren is. We zouden het dan ook moeilijk vinden om alleen een collectieve maatregel te voorzien voor kandidaten voor binnenlandse adoptie. We zien dat er ook bij interlandelijke adoptie lange trajecten zijn. Het zou daarbij gaan om een ‘relatief’ groot aantal kandidaten, toch in verhouding tot het aantal kinderen dat jaarlijks geadopteerd wordt. Daardoor worden eigenlijk opnieuw problemen gecreëerd. We konden ons dus zeker vinden in de bevindingen van de Ombudsdienst. Het lijkt ons dus eigenlijk niet wenselijk om zulke correcties door te voeren, ook omdat – en dat vind ik wel een heel belangrijke reden – dit een heel grote impact heeft op andere kandidaten, en dit in de fase vlak voor de plaatsing van het kind. Daardoor wordt er namelijk gezorgd voor heel veel onzekerheid en stress. Dat werd ons ook aangereikt door de adoptiedienst zelf: dat willen we het liefst vermijden.
Dat brengt ons tot een volgende punt, de nood aan stresstesten. We kunnen wel een aantal punctuele aanpassingen doorvoeren inzake de procedure van voorbereiding en geschiktheid, maar het is ook ons aanvoelen dat dit wellicht geen soelaas zal brengen voor het meer fundamentele probleem van het spanningsveld tussen het grote aantal kandidaten en het beperkte aantal kinderen dat hier in Vlaanderen nood heeft aan adoptie. We zijn dan eigenlijk ook heel blij dat dit vraagstuk een plaats krijgt in het debat. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we dit debat voeren, maar – opnieuw aansluitend bij de hoorzitting met de Vlaamse Ombudsdienst – we vinden het wel heel belangrijk om het vraagstuk en de oplossingen te benaderen vanuit het juiste perspectief, met name vanuit het idee dat adoptie een jeugdbeschermingsmaatregel is en dat we hierbij heel erg goed moeten kijken naar het belang van het kind.
We hebben zelf de vrijheid genomen om al eens te kijken naar de vragen die de Vlaamse Ombudsdienst opwierp in het kader van de stresstest, omdat die natuurlijk ook prikkelend zijn voor ons. Centraal daarbij staat, denk ik, de vraag naar welke evolutie we in de toekomst verwachten met betrekking tot de cijfers en het onevenwicht daarin. Verwachten we dat de wachtlijst voor kandidaat-adoptanten verder zal blijven aangroeien? Ik denk dat het aantal aanmeldingen voor adoptie al enkele jaren heel erg hoog is, zeker of vooral voor binnenlandse adoptie. Dat heeft natuurlijk een cumulatief effect over de jaren heen. We zien dat de wachttijd gradueel aan het oplopen is. We verwachten op dat vlak in de toekomst eigenlijk niet meteen een daling. Zeker op dit moment, ondanks of misschien dankzij het publieke debat, zien we geen daling in het huidige aantal aanmeldingen gedurende de eerste maanden. Ik denk dat dat eigenlijk ook niet onlogisch is. Want die kinderwens – bij een aantal kandidaten vooral ook de ongewenste kinderloosheid – blijft een belangrijke factor, die niet van vandaag op morgen zal verdwijnen. Dat zien we ook wel wat in het profiel van de kandidaten, zeker voor binnenlandse adoptie. Dat zijn vaak mensen die weinig andere mogelijkheden hebben om hun kinderwens te vervullen. Het gaat vaak om koppels met een gelijk geslacht, waarvoor bijvoorbeeld interlandelijke adoptie of een fertiliteitsbehandeling niet meteen tot de mogelijkheden behoort.
Er is natuurlijk ook de piste van het draagmoederschap, maar ook dat is in België niet geregeld en blijft heel erg onzeker.
Voor alle duidelijkheid: die kinderwens is uiteraard niet problematisch. Het is ook een voorwaarde om een adoptie te laten slagen. We denken wel, en dat is ook al een antwoord op die eerste vraag rond de stresstest, dat adoptie zeker niet het enige antwoord kan en mag zijn.
Een versnelde doorstroming op basis van de samenstelling van een ouderpaar, dus van hetzelfde of van verschillend geslacht, heeft in het verleden een paar keer plaatsgevonden. De vraag was of dit iets is wat nog kan of nog nodig is. Dan raak je aan het principe van de gerichte instroom.
Als we daarnaar kijken, en dan zeker in de context van het grote aantal kandidaten, dan is een vorm van instroombeheer absoluut noodzakelijk. Louter cijfermatig heeft het geen zin om tweehonderd mensen elk jaar voor te bereiden op een adoptie, en dan voornamelijk een binnenlandse adoptie, als er jaarlijks maar een beperkt aantal kinderen nood hebben aan adoptie. Dat moeten we dus blijven doen.
In het kader van de interlandelijke adoptie komt daar nog bij dat het belangrijk is om op zoek te gaan naar de juiste kandidaten die nood hebben aan adoptie. We zien dat er vanuit de herkomstlanden vooral vragen komen om kinderen met een soms zwaarder zorgprofiel of met een oudere leeftijd te adopteren. Niet elke kandidaat staat daarvoor open. Dat is ook perfect legitiem als keuze, maar dan moeten we er wel voor zorgen dat de kandidaten die daar wel voor openstaan, snel kunnen doorstromen en voorbereid kunnen worden. Die twee zaken zijn en blijven in deze context heel belangrijk.
De instroom op basis van de kenmerken van een ouderpaar is eerder een uitzonderlijke praktijk. Die is in het verleden een paar maal toegepast, en dan vooral bij binnenlandse adoptie. Op een gegeven moment stelden we bijvoorbeeld vast dat er op de wachtlijst van de binnenlandse adoptiedienst nog heel weinig diversiteit was. Er stonden nog bijna enkel kandidaten met eenzelfde geslacht op de wachtlijst. Op zich is dat perfect oké, maar we zien dat voor een beperkt aantal afstandsouders dit soms meespeelt bij hun keuze. Men geeft bij adoptiehuizen ook aan dat het belangrijk is om op de wachtlijst voldoende diversiteit te houden. Die praktijk is natuurlijk niet zo evident. Daarover hebben we in het verleden ook al advies van Unia gekregen. Daar stelt men dat dit wel kon als dit op een zorgvuldige wijze gebeurt en als men bij de begeleiding van de afstandsmoeders hen voldoende coacht op het vlak van openheid en diversiteit. We stellen echter vooral vast dat dit vandaag niet meer nodig is. We zullen dit ook niet zomaar doen. Pas je de doorstroming dus aan op basis van de samenstelling van het ouderpaar? Als we dat niet meer doen, dan is het effect op de totale wachtlijst van de kandidaten voor binnenlandse adoptie eigenlijk heel erg beperkt. Het is geen structurele oplossing voor de spanning tussen het aantal kinderen en het aantal adopties.
Zo komen we tot de kern van de vragen. De vragen van de Vlaamse Ombudsdienst gaan vooral over het grote aantal kandidaten voor adoptie en de wachttijd. Wat is het effect daarvan op de mensen zelf? Dat is een zeer terechte vraag of bezorgdheid. In dit debat willen we ook graag eventjes stilstaan bij de andere kant van het verhaal, en dan met name het geringe aantal adopties dat in Vlaanderen wordt gerealiseerd. Is dat een opvallend cijfer? Misschien wel in verhouding tot het aantal kandidaten. Anderzijds is het absoluut niet problematisch. Integendeel: het is volledig in overeenstemming met de leidende principes in het Verdrag van Den Haag en in de mensenrechtenverdragen. Het is volgens ons ook het resultaat van het beleid dat er rond binnenlandse adoptie wordt gevoerd, waarbij het de eerste opdracht van de adoptiedienst is om ongewenst zwangere vrouwen te begeleiden bij hun keuze of overweging om afstand te doen. We zien dat drie vierde uiteindelijk voor behoud kiest, al dan niet met ondersteuning vanuit bijvoorbeeld de pleegzorg.
En dat is iets wat we, denk ik, niet willen veranderen. Dat is op zich wat we willen bereiken: adoptie als laatste stap in een heel parcours van jeugdbescherming. Het is belangrijk dat we dat in dit debat niet uit het oog verliezen. We moeten de juiste zaken ter discussie blijven stellen.
Dat brengt ons naadloos bij het pleidooi voor een fundamentelere oefening, waarbij we bekijken hoe we omgaan met het spanningsveld. Het meest voor de hand liggend, is dat we de instroom bekijken. Moet hij beperkt worden, kan hij beperkt worden?
Een eerste zaak die we daar moeten doen is: minstens heel duidelijk informeren, zodat kandidaten weten waar ze aan beginnen, en eventueel sensibiliseren in de richting van pleegzorg. Hier en daar werd al geopperd dat er beperkingen moeten komen aan de mogelijkheid om te starten met een adoptieprocedure. Dat is alleszins geen Vlaamse bevoegdheid. De vraag wie mag starten of wie kandidaat mag zijn voor adoptie, is een federale bevoegdheid. Het lijkt ons ook niet zo evident om daar een geschikt criterium op te leggen. In een aantal herkomstlanden wordt gewerkt met vaste leeftijdsgrenzen. Je kunt je maar kandidaat stellen tot en met de leeftijd van 42 jaar. Dat zou je hier in België ook kunnen onderzoeken, maar zo’n categoriale beperking staat vaak op gespannen voet met de ambitie om vooral op zoek te gaan naar de meest geschikte ouders. Het is niet omdat je een bepaalde leeftijd bereikt, dat je geschikter bent. Ik vind het minder voor de hand liggend dat dat het soort maatregel is waarnaar we op zoek zijn.
Een van de andere pistes die moet worden onderzocht, is het stimuleren of mogelijk maken van andere manieren van gezinsvorming. Dan kom je al snel bij de suggestie om te bekijken of er geen brug kan worden geslagen tussen pleegzorg en adoptie. Helemaal nieuw is dat idee voor ons niet. Het ondernemingsplan van het agentschap Opgroeien bevat al een project rond de samenwerking van pleegzorg en adoptie. Dat had als eerste focus het delen van expertise rond thema’s als matching, screenen en nazorg, en een vlottere samenwerking tussen de diensten die bemiddelen voor adoptie en de pleegzorgdiensten voor gezinnen die een dubbel traject lopen. Dat voelde voor ons heel logisch aan, maar in het licht van dit rapport moeten we natuurlijk onderzoeken of dat perspectief niet moet worden verruimd naar een verdergaande vorm van samenwerking of kruisbestuiving tussen de beide trajecten.
Wat zouden we in dit verband kunnen bekijken? De eerste, meest voor de hand liggende stap is dat we met elke kandidaat een open dialoog zouden kunnen voeren over de wens om een kind plek te geven in het gezin. Daarbij ga je heel actief informeren of sensibiliseren om bijvoorbeeld een pleegzorgtraject in gang te zetten. Je zou op termijn ook de mogelijkheid kunnen onderzoeken of het, vanuit het perspectief van het recht van een kind om op te groeien in een gezin, nog nuttig is om beide trajecten naast elkaar, apart van elkaar, te organiseren. Zou je de voorbereiding en screening voor wie de wens heeft om een kind in zijn gezin op te vangen, niet meer als een geheel kunnen benaderen? Dat vergt natuurlijk bij de kandidaten een openheid van bij de start, voor de verschillende types van plaatsen. Daarbij ga je natuurlijk nog wel in dialoog over hun mogelijkheden, hun voorkeuren – het kindprofiel, tijdelijk of permanent –, met het oog op een goede match. Dat strookt, denk ik, ook wel met de beweging binnen de jeugdhulp, waarbij we op zoek zijn naar gezinnen die bereid zijn om in partnerschap met het biologische gezin een kind op te voeden en daar flexibel mee te om te gaan. Die zaak speelt vandaag ook al: de bereidheid om door te groeien van bijvoorbeeld een crisis- of kortdurende opvang naar een duurzamere opvoeding. Dat kan zeker verder worden geëxploreerd.
We zien daarin niet alleen organisatorische voordelen, maar ook kansen op inhoudelijk vlak. Als je immers zo’n gezamenlijk traject zou kunnen vormgeven, dan denk ik dat de focus op het belang van het kind en de openheid voor de gezinnen van oorsprong nog sterker zouden zijn, dat je misschien ook meer mogelijkheden krijgt tot plaatsing in een gezin voor kinderen in de jeugdhulp.
Betekent dat dat binnenlandse adoptie als zodanig moet verdwijnen? Dat lijkt me te kort door de bocht. Mevrouw D’Espallier heeft het ook al gezegd: dat verdwijnt niet als beschermingsmaatregel. De afstand voor adoptie is ook iets dat bekend is in het burgerlijk recht, en dat blijft. Ook de adoptie van kinderen die men kent, de stiefouderadoptie blijft een mogelijkheid. Die adoptie van een kindje waarvoor men al een tijdje zorgde als pleegouder, is ook iets dat vandaag de dag al af en toe gebeurt. Dat zijn zeker ook allemaal pistes die in dat landschap kunnen blijven bestaan, denken wij.
We geloven dus in de suggestie die wordt gedaan om dat te onderzoeken. We willen wel even meegeven dat het debat van vandaag een startpunt is van een traject dat met heel veel zorg zal moeten worden afgelegd. We zien heel veel voordelen in zo’n verbinding tussen pleegzorg en adoptie, maar we moeten dat debat ook voeren vanuit het oogpunt van het belang van het kind, en in dialoog met alle betrokkenen. We hopen wel dat we zo kunnen komen tot meer professionele zorg op maat, waarbij alle kinderen die er nood aan hebben om op te groeien in een ander gezin, ook een faire kans krijgen.
Dat waren onze eerste bespiegelingen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ik zal mijn vraag van een kleine maand geleden nu niet letterlijk brengen. Dat lijkt me niet echt zinvol, na deze zeer boeiende toelichtingen van zowel mevrouw D’Espallier als mevrouw Van Den Berghe. Ik denk dat we beter meteen naar de kern van de zaak gaan, en de minister ook overhoren over wat er allemaal op tafel ligt.
Eerst en vooral wil ik mijn appreciatie uitdrukken voor de toelichting. Ik denk ten tweede dat alle collega’s in deze commissie ook wel beseffen dat we met zeer gevoelige materie bezig zijn, waarover we beter genuanceerd en niet te lichtzinnig praten. Dat is dus ook mijn voornemen bij de bespreking van dit thema, vooral ook omdat er eigenlijk twee kanten zijn aan wat hier vandaag wordt gebracht. Enerzijds zijn er de vragen en de zoektocht naar een structureel beleid: hoe kunnen we een aantal bijsturingen doen? Er is anderzijds de concrete aanleiding voor het rapport, en ook de concrete aanleiding voor een aantal vragen die hier zijn gesteld aan de minister en het beleid. Dat gaat over een aantal persoonlijke dossiers. We moeten daar ook zeer veel respect voor hebben.
Ik wil een paar zaken aanstippen. Specifiek met betrekking tot wat er hier vandaag voorligt en de concrete aanleiding hiervoor denk ik dat we het er allemaal over eens zijn dat de basispremisse de nood van het kind is, dat daarvan moet worden vertrokken. Onze fractie is het daar zeker mee eens. Daar mogen we dus niet van afwijken. Mevrouw Van Den Berghe, het aantal adopties kunstmatig naar boven halen, zou inderdaad geen teken van deugdelijk beleid zijn en zou zeker niet in het belang van de kinderen zijn. Daar mogen we dus zeker niet van uitgaan.
Tegelijk vind ik dat we ook moeten beseffen dat het natuurlijk gaat over die mensen die op die wachtlijsten staan. Dat is hier vandaag nog niet gezegd. Ik zeg ook niet dat iemand dat niet zo heeft bedoeld. Dat zijn mensen die inderdaad vaak een legitieme kinderwens hebben. Dat hoeft geen probleem te zijn. Ik heb de voorbije weken en maanden toch ook wel aangevoeld in mijn contacten over dit dossier, zowel wat het rapport als de getuigenissen betreft, dat het gesprek daarover niet altijd gemakkelijk verloopt, wat allerlei redenen zal hebben, en dat het aankaarten van een aantal probleempunten of gevoelens waarmee kandidaat-adoptieouders zitten, ook niet altijd even evident verloopt.
Ik vind het wel belangrijk dat we ook dat durven te erkennen en daar lessen uit trekken. Soms gaat het misschien ook verder dan procedures, het gaat soms ook over hoe we met elkaar in gesprek kunnen gaan over een aantal van deze zaken. Uiteraard zijn dat ook mensen, mensen met een kinderwens, mensen die dat ook in een bepaalde fase in hun leven zien. Ik ondervind zelf dat we niet eeuwig jong blijven. Mensen veranderen ook in hun levensloop. In die zin zien zij bepaalde keuzes ook in een bepaalde fase van hun leven.
Ik pleit er toch voor om voor een aantal zaken te overwegen om meer consistentie, transparantie en eenvoud in te bouwen in de procedures. Er zijn een aantal argumenten waarom de aanmelddatum niet heilig moet zijn. Ik ben daar gedeeltelijk van overtuigd, maar ook niet op alle vlakken. Wanneer je op bepaalde terreinen met een aantal mensen samen in een volgende fase komt, dan nog lijkt het me logisch dat wordt teruggekeken naar die aanmelddatum en dat daar een soort van momentum van wordt gemaakt waarop men kan terugblikken om een verdedigbare volgorde te bepalen.
Er is ook sprake van om het betaalmoment te gebruiken als datum om een volgorde te bepalen. Daar heb ik het zelf om twee redenen heel erg moeilijk mee. Het risico bestaat immers dat mensen die meer geld hebben, gemakkelijker die stap kunnen zetten. Ik veronderstel dat dat ook niet uw bedoeling is. Verder vind ik dat een eindbetalingsdatum op een document geen reden mag zijn om daar een aantal weken eerder voor te moeten betalen om dan als eerste op de lijst te staan, zeker niet wanneer dat niet op die manier is gecommuniceerd en mensen zich dus niet bewust zijn van het feit dat dit meespeelt.
Wat het geschiktheidsvonnis betreft, begrijp ik dat er redenen zijn waarom sommige dossiers langer lopen dan andere. Dat lijkt me ook geen enkel probleem. Ik vind wel dat er overleg moet komen met de sector zelf, omdat ik begrijp dat over een aantal dossiers al is beslist terwijl ze nog op de stapel liggen. Dat is niet jullie verantwoordelijkheid, maar dat is wel onverdedigbaar en tragisch voor de betrokkenen.
Ik begrijp ook dat de aanmelddatum daar niet de leidraad kan zijn om de procedures te laten lopen. Maar op het moment dat mensen uit die procedure komen, kan men opnieuw voor een deel teruggrijpen naar die aanmelddatum om het verdere vervolg te bepalen.
Wat de keuze voor een specifieke doelgroep van kinderen betreft, kinderen met ‘special needs’, interlandelijke adoptie, in het verleden toch ook wel de wens van afstandsmoeders om een kind af te staan aan een hetero-ouderpaar, kan ik me daar van alles bij inbeelden, maar denk ik dat we ons toch de vraag moeten stellen of mensen geen prioriteit kunnen krijgen voor die specifieke doelgroep en niet voor de algemene lijst van kinderen. Bij die groep zou men dus naar voren schuiven, bij andere doelgroepen niet. Ik denk dat daar bepaalde bijsturingen mogelijk moeten zijn.
Ik ben het er wel helemaal mee eens dat we mensen in de procedure de tijd moeten geven om tot inzichten en overtuigingen te komen om eventueel op een later moment in de procedure te kunnen bijsturen en van hun oorspronkelijke wensenlijst te kunnen afwijken. Het is absoluut ook niet in het belang van het kind om mensen te gijzelen in de voorkeur die ze in het begin hebben geuit.
Ik pleit ervoor om echt actiever te zoeken hoe we niet alleen de klagers maar de hele groep van mensen die op dit moment in die situatie zitten en onrechtmatig tijd hebben verloren in de procedure, kunnen helpen. Dit is geen pleidooi om in te grijpen op de koppels die klaarstaan voor plaatsing. Maar vanaf bijvoorbeeld de tiende, twaalfde of vijftiende plaats op de wachtlijst zou men mensen opnieuw vervroegd kunnen laten inschuiven.
Wat de stresstest betreft, moeten we de link met pleegzorg absoluut leggen en daarnaar op zoek gaan. We moeten ons er wel van bewust zijn dat een groep van kandidaat-adoptieouders daar net actief de keuze maakt om voor adoptie te gaan en niet voor pleegzorg. We moeten hen bij het begin van het proces nog veel meer bewust maken van de uitgangspunten en de realistische perspectieven op het invullen van die wensen.
Je kunt alleen maar ontgoocheling krijgen als je daar niet transparant over bent.
Dat zijn een aantal insteken. Voorzitter, ik zal het daarbij houden. Mijn vraag is vooral hoe jullie en de minister daar specifiek naar kijken. Eventueel vul ik straks nog wel een en ander aan.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, ook ik pas vanzelfsprekend mijn vraag aan. Ten eerste, de procedure werd niet correct toegepast, waarbij het moment van betalen veel bepaalde. Het is goed dat dat ondertussen is aangepast. De aanpassing zoals men die nu voorstelt, lijkt mij een terechte aanpassing. Het is jammer dat dit moest gebeuren om te ontdekken dat er toch een onrechtvaardigheid in het systeem zat. Misschien is het niet slecht dat mensen af en toe procedures tegen het licht houden. Het is jammer dat het tot een klacht moest komen alvorens dit werd vastgesteld.
Ten tweede, over de ongelijkheid tijdens de procedure, het gerichte instroombeheer. Er wordt terecht opgemerkt dat het onrechtvaardig is als mensen die een specifieke keuze maken en daardoor andere ouderparen zouden kunnen voorbijsteken, nadien die keuze wijzigen. Mevrouw Van Den Berghe, u hebt dat eerder licht aangepast, maar onvoldoende. Nu zult u dat aanpassen in de zin dat andere kandidaten die de procedure ook ongeveer hebben afgrond, tegelijk een kind kunnen adopteren, op basis van de gemiddelden. Dat lijkt mij al veel rechtvaardiger. Maar op dat moment stel ik mij natuurlijk ook de vraag – die ook later aan bod is gekomen – of we er niet eerder over moeten durven na te denken om een gemengdere groep aan de procedure te laten starten, waarna mensen een geïnformeerde keuze kunnen maken. Want vanzelfsprekend zou iemand moedwillig de shortcut kunnen nemen, maar mensen hebben soms vooraf een idee over wat zij het best zouden kunnen bieden aan een kind, om dan tijdens de procedure te merken dat ze wellicht beter in een andere situatie een goede ouder kunnen zijn. Misschien is het niet slecht om het keuzemoment iets later in de procedure te laten plaatsvinden. Dat hoeft wel niet helemaal op het einde te zijn. Ik kan mij voorstellen dat er deelaspecten zijn die zeer verschillend zijn naargelang de weg die je verder volgt. Maar een belangrijk deel zal gelijk zijn. Daar voel ik wel iets voor.
En meteen komen we dan ook bij de eventuele brug die wordt gelegd naar pleegzorg. Ook op dat vlak is er een stukje overlap, natuurlijk minder dan bij mensen die een kind willen adopteren en eventueel nog niet zeker zijn over of zij gaan voor interlandelijke dan wel binnenlandse adoptie, en of zij wel of niet zouden openstaan voor een kind met ‘special needs’. Maar ook daar denk ik dat, al was het maar een initiële sessie of een deel van het traject, waarbij mensen met alles kennismaken, zinvol zou zijn. Dat mag natuurlijk niet betekenen, in het geval van mensen die zich zouden aanmelden voor pleegzorg, dat zij langer zouden moeten wachten om een vorming in die richting te kunnen volgen. Er is een tekort en we zijn altijd blij als mensen zich dan toch nog aanmelden. Ik begrijp wel dat men daar tracht een brug te slaan.
Ik had verder nog een aantal heel specifieke vragen. Een gaat over de verschillen in snelheid bij bijvoorbeeld maatschappelijk onderzoek. U hebt een aantal voorbeelden gegeven over verschillen in snelheid tijdens de procedure die louter en alleen te maken hebben met keuzes van de wensouders. Maar is het niet ook zo – en ik weet het niet, het is echt een open vraag – dat verschillen in snelheid daar ook te maken kunnen hebben met het feit dat men bijvoorbeeld op de ene plek sneller werk doet dan op de andere plek? Ligt dat altijd aan de wensouders of niet? Daarover kunt u mij misschien meer zeggen.
Ik wil nog een tweede aspect aanhalen. Ik begrijp dat het in essentie niet hierover gaat, maar het heeft me wel getroffen. Ouders van hetzelfde geslacht kunnen soms sneller een kind adopteren omdat er afstandsouders zijn die zeggen dat ze enkel willen werken met een ouderpaar van hetzelfde geslacht. Ik vind dat helemaal niet zo evident. Wat voor keuzes mogen afstandsouders daarin maken?
Mogen zij zeggen dat zij geen ouders willen ouder dan een bepaalde leeftijd? Geen ouders van een bepaalde origine? Hoever gaat dat recht om te kiezen op basis van criteria die wij toch wel op andere vlakken vatten onder non-discriminatie? Ik vind dat zeker geen evidentie. Ik stel graag de vraag aan de Ombudsdienst of zoiets houdbaar is. Zal dit wel elke toets van rechtvaardigheid doorstaan?
Ten slotte heb ik ook gevraagd naar de tegemoetkoming van de klagers of de gedupeerden. Mevrouw Van Den Berghe, u zei dat het heel moeilijk is om te weten of we hun kunnen tegemoetkomen, er is namelijk geen vaste doorlooptijd. Maar voor het andere aspect van de procedure hebt u gezegd dat u de gemiddelde doorlooptijden zou gebruiken. Zou dat misschien een mogelijkheid zijn om ergens een vorm van … (onverstaanbaar) … te geven aan mensen die gedupeerd zijn en op dat vlak ook zouden … (onverstaanbaar).
Tot slot, ook van mijn kant, minister Beke, welke aanpassingen wilt u graag voorzien of welke beleidsinitiatieven wilt u graag nemen rond dit thema – en ik vraag het u in de breedte – voor elk van de aspecten die ik heb aangehaald?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega’s, ik sluit me eveneens aan bij de vorige vraagstellers: ik zal in grote lijn mijn vraag volgen, maar toch enigszins wat aangepast aan de informatie die we ondertussen bijkomend gekregen hebben en waarvoor ik de sprekers ook zeker wil danken.
Zoals de sprekers heel duidelijk benadrukken, wil ik ook zelf heel duidelijk benadrukken dat in heel deze thematiek en in al datgene wat in deze bespreking aan bod komt, ik ook overtuigd ben dat we inderdaad permanent moeten vertrekken vanuit het kindperspectief. Laat daar geen misverstanden over bestaan. Maar dat wil uiteraard niet zeggen dat we geen vragen mogen stellen bij de toestand of de wijze of de procedure hoe omgegaan wordt met eventuele kandidaat-ouders. Ook daar wil ik heel duidelijk benadrukken: als we daar vragen over stellen, is dat niet ingegeven vanuit het feit dat de ouders het recht hebben op kinderen, maar wel dat we ouders die bereid zijn om een kind in een gezinssituatie op te vangen, moeten koesteren en dat zij natuurlijk ook het recht hebben op een goede, fijne, open, transparante, correcte behandeling. In die zin wil ik die principes toch heel duidelijk benadrukken, zodat daar geen misverstand over zou ontstaan.
Het element van de wachttijden, waar ik mijn vraag over gespecifieerd heb, is inderdaad ingegeven omdat we moeten vaststellen, zoals eenieder, dat er toch wel lange wachttijden, doorlooptijden zijn. Of dat nu ten aanzien van interlandelijke of binnenlandse adoptie is – ik weet dat dit rapport zich heel sterk gefocust heeft op binnenlandse –, is voor mij in dezen van minder belang, in die zin dat ouders voor beide trajecten een procedure moeten doorlopen en dat dat natuurlijk wel één geheel is. Ouders moeten inderdaad ook kunnen switchen en uiteindelijk de keuze kunnen maken, ook na het doorlopen van een heel traject.
In die focus op de ouders zou ik toch graag enkele elementen willen bevragen. We moeten vaststellen dat er een heel grote groep is die zich aanmeldt. Maar ik krijg heel wat vragen en bezorgdheden te horen over ‘vooraleer ouders reactie ontvangen’ en de manier waarop ze weten wanneer er mogelijk een procedure zou kunnen starten. Ik hoor nu dus een suggestie om misschien nog meer een sensibiliserende rol in dat voortraject op te nemen. Ik denk inderdaad dat dat een heel positieve evolutie zou zijn. Dat is echt een grote wens. De groep ouders die daar staan, die die zich aanmelden, die heel duidelijk aangeven dat zij bereid zijn, hebben op dat moment nood aan informatie en ook aan begeleiding.
Er wordt hier aangegeven dat adoptie niet het enige antwoord is. We moeten dit niet vanuit een negatief oogpunt bekijken. Adoptie kan inderdaad wel een mogelijke kindbescherming zijn op verschillende momenten in een traject en afhankelijk van de specifieke situatie. Ouders die zich aanmelden, hebben natuurlijk nood aan verschillende mogelijkheden.
Wat wordt er nu gedaan met ouders die zich aanmelden? Hoe wordt met hen gecommuniceerd, hoe wordt er informatie gegeven over de verschillende elementen van adoptie? Begrijp ik het goed dat pleegzorg nu helemaal niet wordt meegenomen? Hoe zit dat precies? In welke mate kan er een brug worden gevormd, zeker inzake informatie? Op welke manier garanderen we de gelijkwaardigheid tussen de verschillende mogelijkheden?
Natuurlijk is er een verschil tussen adoptie en pleegzorg. Dat zijn verschillende manieren van opvang van een kind in een gezin. Dat mogen we niet uit de weg gaan. Allebei hebben ze uitdagingen en ook dat mogen we niet uit de weg gaan. Die verschillen mogen we niet wegcijferen. Het ene koppel zal meer voelen voor de ene vorm dan voor de andere vorm.
Misschien zijn er wel dossiers waarin een pleegzorg kan overvloeien naar adoptie, maar dat mag op zich geen doel zijn. Ik stel dan ook vragen bij het voorstel dat werd gedaan om dit meer als een geheel voor te stellen. Hoe vermijd je dan precies dat men verwachtingen zou hebben? De informatie in het begin van het traject moet duidelijk zijn. Een bewuste keuze is heel belangrijk om te vermijden dat er op een ander vlak verwachtingen zouden ontstaan.
Wat de spanningen in de cijfers betreft: ook dat is een onderdeel van communicatie. In welke mate wordt dat element meegenomen in het voortraject, voor men start met de voorbereidende procedures? Wordt dat meegedeeld of is er regelmatig contact met de ouders om daarover te spreken en dat terug te koppelen? In welke mate gaan ouders daardoor aan het twijfelen? Wordt de lijst dan ook aangepast? Hoe wordt daarmee omgegaan?
Dat er een instroombeheer moet zijn omdat er een spanningsveld is, daar is iedereen in het parlement het over eens. We hebben daar in het verleden al discussies over gehad. Ik ben heel blij dat er een aanpassing is gebeurd in de procedure over de betaling. Iedereen kan betalen in een bepaalde periode. Je weet totaal niet wanneer je de brief zult ontvangen, wanneer je kunt starten en toch moet je elke dag naar de brievenbus lopen om dan te merken dat je toch maar tijdig betaald zult hebben om vooraan op de lijst te kunnen staan. Dat is een stresssituatie die je niemand mag aandoen. Ik ben dan ook heel blij dat dit is aangepast. Dat zal heel wat rust geven. Het feit dat je de volgorde niet in het hele proces kunt garanderen, daar is iedereen zich van bewust. Dat is niet het issue, hoewel communicatie daarin natuurlijk heel belangrijk is.
Dat er gerichte instroom zou moeten gebeuren, dat is een belangrijk onderdeel, zeker in het kader van specifieke kindprofielen. Voor kinderen die bepaalde extra noden hebben, is dat belangrijk.
Maar ik begrijp ook de aanpassing op dat vlak zeer goed. Het kan niet zo zijn dat er een ‘snelweg’ genomen kan worden. Want op een gegeven moment wordt dat dan het onderwerp, in de plaats van het effectief in opvang voorzien voor kinderen met speciale noden. Ik denk dus dat dat wel een positief element is. Ik denk dat die gerichte instroom op zich inderdaad wel een belangrijk issue blijft. Ook daarom wil ik dit aanbrengen. Zeker daar zien we dat bij de doorstromingswachtlijst voor zowel binnenlandse als interlandelijke adoptie het aantal geschikt verklaarde ouders verschilt tussen binnenlandse en interlandelijke adoptie. Soms zijn er wel speciale noden bij de interlandelijke adoptie van kinderen die wachten op geschikte ouders. Ik denk dus dat we voldoende oog moeten hebben voor dit issue, inzake de verfijning en de mogelijkheid om inderdaad versneld te kunnen laten doorstromen.
Dat is dus het hele traject waarover ik me vragen stel. Kunnen we in dat voortraject, voor ouders die wachtende zijn, al wat meer doen? Waar ik evenwel veel minder over gehoord heb, is het hele traject waarbij ouders wel effectief starten met hun voorbereidingen. Ook daar moeten we vaststellen dat er, zoals mevrouw Van Den Berghe al zei, een immens groot verschil is inzake doorlooptijd. Inderdaad, dat heeft ongetwijfeld mogelijk te maken met de keuze van ouders. Ik heb echter een aanvoelen, en wil hierbij ook een vraag stellen aan mevrouw Van Den Berghe, dat het niet enkel dat is, wat bepalend is. Ouders staan er niet altijd bij stil welke gevolgen hun keuze eventueel zou kunnen hebben op de loop van de procedure.
Ik stel me daarbij een vraag, die aansluit bij mijn vraag over de stresstest. Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat ook die periode alsnog verkort kan worden? Want eenmaal men in een procedure zit, is het vlot doorlopen daarvan toch wel wenselijk. Mijn vraag is dus of er nog hefbomen zijn om die te versnellen en of de gemiddelde periode voor iedereen gegarandeerd kan worden. Kunnen bepaalde excessen daaruit gehaald worden? Wat zijn de redenen voor excessen? Daarover leeft er heel veel frustratie bij heel wat ouders, voel ik aan. Dat is een heel moeilijke procedure, waarin heel veel verschillen bestaan.
Ik wil aan mevrouw Van Den Berghe vragen of het mogelijk is voor alle kandidaten die vandaag in een procedure zitten – dus niet diegenen die op de gewone wachtlijst staan, want die zitten in de eerste stap, maar die die al een stap verder staan – om daar een overzicht van te kunnen krijgen. Dat hoeft niet per kandidaat, maar misschien wel ingedeeld in groepen. Hebben we zicht op de verschillende stappen en de doorlooptijd per kandidaat? Hoe wordt dat precies opgevolgd?
Mochten er excessen ontstaan, neemt het VCA dan acties om te bekijken wat er aan de hand is en hoe dit verder begeleid kan worden? Worden er proactief acties ondernomen naar de ouders? Hoe wordt daarmee omgegaan?
Dat waren mijn specifieke vragen voor de sprekers. Ik heb ook mijn vragen gesteld aan u, minister. Hoe kijkt u naar deze doorlooptijden? Ziet u mogelijkheden om deze tijden voor de ouders in te korten en/of beter op te vangen door sensibilisering inzake communicatie?
Een tweede vraag: ziet u heil in een stresstest of het toetsen van de procedure?
Mijn laatste vraag gaat over de pleegzorg. Ik haalde het al aan in het begin van mijn tussenkomst. Ziet u daar een brug? Op welke manier kan de gelijkwaardigheid tussen de verschillende mogelijkheden die aangeboden worden aan ouders, of hun momenten van keuze, gegarandeerd worden? Hoe staat u daartegenover? Wenst u aanpassingen op dat vlak?
De heer Parys heeft het woord.
Ik dank de ombudsvrouw en de adoptieambtenaar. Hier worden heel veel discussies door elkaar gevoerd. Ik zal proberen ze uit elkaar te halen.
De eerste discussie gaat volgens mij over de toekomst van adoptie. De tweede gaat over de problemen met het huidige adoptietraject. De derde gaat over hoe we mensen kunnen helpen die het slachtoffer zijn geworden van fouten die gemaakt zijn in het adoptietraject.
Wat betreft de eerste discussie, de toekomst van adoptie, was ik zeer blij met het uitgangspunt, dat iedereen onderschrijft, namelijk dat adoptie een jeugdbeschermingsmaatregel is. Ik zeg altijd dat lange wachtrijen op zich niet altijd problematisch hoeven te zijn. Ik weet dat heel veel kandidaat-adoptieouders dat niet graag horen, maar als die lange wachtrijen het resultaat zijn van het feit dat er zeer weinig kinderen geadopteerd moeten worden, dan is dat goed. Als die lange wachtrijen het resultaat zijn van het feit dat de doorstroom in onze eigen procedure hapert, is dat een probleem.
Ik zeg al sinds 2014 dat er een paradox bestaat. Er staan honderd kinderen op de wachtlijst voor een gezin in de pleegzorg, en er staan honderden kandidaten-adoptieouders op de wachtlijst voor een kind in de adoptieprocedure. Ik was dus zeer blij met de suggestie van de Vlaamse adoptieambtenaar om – als we het allemaal over het uitgangspunt eens zijn, namelijk dat het over een jeugdbeschermingsmaatregel gaat – het traject te bundelen, want het gaat dan uiteindelijk over een kind dat een gezin zoekt. We moeten dan onderzoeken welk soort gezin, welk soort opvangmaatregel voor dat kind het geschiktst is. Ik ben blij dat de geesten daarin gerijpt zijn.
Zelf ben ik een voorbeeld van hoe je een adoptieouder én een adoptievader kunt zijn van een klein meisje, maar aan de andere kant ook pleegouder kunt zijn. Ik zeg niet dat ik een goed voorbeeld ben: ik ben een even slechte of goede pleegouder als dat ik een adoptieouder ben. Ik wil mijzelf niet tot voorbeeld bombarderen, maar wel als het gaat over het feit dat je de twee perfect kunt combineren. Mensen zijn ertoe in staat om daarin het verschil te zien.
Ik heb hierover al eens een, als ik het mij goed herinner, vruchtbare discussie gehad met mevrouw Van Den Berghe. We moeten zonder taboes naar adoptie zelf kijken. We leven in 2021. Een open adoptie waarin contacten niet voor eeuwig en altijd uitgesloten zijn tussen het geadopteerde kind en zijn geboorteouders: dat moet onder bepaalde voorwaarden kunnen. Natuurlijk is er instemming van beide partijen voor nodig, dat is essentieel. Het concept van gedeeld ouderschap kan verschillende juridische vormen aannemen. We moeten daarover een standpunt durven in te nemen. Dat van mij is alleszins heel duidelijk: zoiets zou mogelijk moeten zijn wanneer iedereen het ermee eens is.
Ook de figuur van de gewone adoptie is iets wat we vaak vergeten. Ik heb daarover op het einde van de vorige legislatuur een conceptnota geschreven. In bepaalde gevallen zijn er kinderen die met een gewone adoptie een extra paar ouders kunnen krijgen. Met een gewone adoptie breek je niet de familiebanden met de geboorteouders, maar zorg je er wel voor dat een kind geadopteerd kan worden dat bijvoorbeeld 15 jaar is en dat in een voorziening zit en dat bijvoorbeeld half wees is omdat de moeder is overleden, een kind wiens vader, wiens naam op de geboorteakte staat, niet de echte vader is of niet de biologische vader, een kind dat heel graag zou worden opgenomen in een gezin – waar het dat niet zou kunnen omdat de ouders bijvoorbeeld geen toestemming geven. Dat is iets waarover wij moeten kunnen nadenken: dat in een bepaalde, beperkte groep van kinderen, dat ook een oplossing kan zijn. Dus ja, dat is heel duidelijk mijn antwoord op de piste die hier werd geopperd door de Vlaamse adoptieambtenaar, om in één traject te voorzien. Dat zou veel beter kunnen zijn voor die kinderen.
Ik wil kort ingaan op de vraag die collega Van den Bossche heeft gesteld: wat kunnen de afstandsouders nu beslissen? Kunnen ze bijvoorbeeld beslissen dat een kind niet mag worden geadopteerd door een homogezin en als voorwaarde stellen dat dat door hetero’s zou gebeuren? Eerlijk gezegd, ik ben zeer meegaand als het gaat over die vragen van de afstandsouders. Waarom is dat zo? Eerst en vooral is er een juridische reden. Tot op het ogenblijk dat ze hun eigen kind afstaan, zijn zij de ouders van dat kind en mogen zij dus ook beslissen wat daarmee gebeurt. Ten tweede, als ouders volgens hun overtuigingen een heel goede reden hebben waarom ze vinden dat hun kind niet mag opgroeien in een gezin met twee ouders van hetzelfde geslacht, en we gaan dat wettelijk verbieden en het ouderperspectief van de kandidaat-adoptieouder centraal stellen, dan hebben we een probleem. Dan zullen immers minder ouders de beslissing nemen om hun zwangerschap te voltooien en hun kind dan af te staan. Er is dus zowel een juridische reden als een heel goede reden van niet-juridische aard die ervoor zorgt dat we die keuzevrijheid wél aan die afstandsouders moeten laten.
Als het dus gaat over de toekomst van adoptie, zeker binnenlandse adoptie, dan zeggen wij heel duidelijk het volgende: pleegzorg en adoptie moeten dichter bij elkaar komen. We hebben dat al eens in een conceptnota gesteld, en bij het eerste decreet betreffende binnenlandse adoptie, dat we zelf mee hebben mogen schrijven in de vorige legislatuur. Laten we dat nu dan ook veel concreter maken. Ik herinner me ons eigen adoptietraject. De opleiding, daar had ik toen wel wat vragen bij, maar de stukken die het meest zijn bijgebleven, waren de getuigenissen van geadopteerde kinderen, van kandidaat-adoptieouders, van afstandsouders in dat traject. Laten we op zijn minst al beginnen met hetzelfde te doen met pleegouders, pleegkinderen en ouders van kinderen die in een pleeggezin zitten. Laten we die inpassen in dat traject. Laten we daar één traject van maken. Het zijn voorbeelden die strekken. Dat heeft echt een heel groot effect. Dat lijkt me dus een heel duidelijk standpunt wat dat eerste vraagstuk betreft.
Wat de problemen in het huidige traject betreft, zijn we het eens met de remediëring die het Vlaams Centrum voor Adoptie al heeft doorgevoerd. De vraag was: moeten bepaalde punten nog strenger worden? Dat is volgens mij niet noodzakelijk. Wel blijf ik grote vragen hebben bij het instroombeheer. Dat werkt vandaag niet naar behoren. We zien vandaag een grote paradox. Ik surf bijvoorbeeld eventjes naar de website van FIAC-Horizon, een van onze drie interlandelijke adoptieagentschappen. Alhoewel de Vlaamse Ombudsdienst spreekt over de grote spanning tussen het aantal kandidaat-adoptieouders en het aantal adopties die daadwerkelijk worden gerealiseerd, lees ik op de homepagina van de webstek van FIAC: “Heb je een geschiktheidsvonnis en heb je interesse om te adopteren uit Ghana, Filipijnen, Thailand, Chili of Bulgarije, dan geven we je graag informatie (...). Op dit moment zoekt FIAC kandidaat-adoptanten voor deze herkomstlanden.” Op de website van Het Kleine Mirakel lezen we: “Wij zijn op zoek naar kandidaat-adoptieouders voor alle lopende kanalen en kanalen in proeffase.”
Dat betekent dus eigenlijk dat we in een situatie zitten met een instroombeheer – nu spreek ik over interlandelijke adoptie, maar het voortraject is gemeenschappelijk – dat er niet voor zorgt dat er ouders worden gevonden voor een aantal kinderen die kunnen worden geadopteerd uit een aantal herkomstlanden. Wat een verschrikkelijke paradox is dat! De cijfers uit 2019 geven misschien wat opheldering. Er zijn 373 nieuwe kandidaten aangemeld. 174 daarvan zijn in voorbereiding gegaan, 148 hebben het traject voor een vonnis gestart, 100 hebben een maatschappelijk onderzoek ondergaan, 64 hebben dan een positief resultaat behaald en 30 zijn uiteindelijk als kandidaat-adoptieouder op de ‘echte’ wachtlijst gezet. Als dan bij die 30 niet de juiste profielen zitten, bijvoorbeeld omdat men niet streng genoeg durft te zijn en men niet durft te zeggen dat wie vandaag aan een traject voor interlandelijke adoptie begint en niet bereid is om een specialneedkind te adopteren, er gewoon niet aan moet beginnen ... Laten we dat nu toch eens heel eerlijk en heel duidelijk zeggen.
Alle kinderen die uit herkomstlanden komen waaruit wij vandaag adopteren, zijn ofwel ouder of hebben broers en zussen of hebben een beperking. En als je op die lijst van kandidaat-adoptieouders staat en je verwacht bij wijze van spreken een blank kind, dat in de eerste weken of maanden van zijn leven effectief wordt geadopteerd, geen enkele beperking heeft en geen broers of zussen heeft, dan zul je nog lang op die wachtlijst staan, want dat zal waarschijnlijk niet gebeuren. Laat ons dat als overheid ook heel duidelijk durven te zeggen.
En als het dan gaat over de toekomst van interlandelijke adoptie, is mijn vraag aan de minister de volgende. We zien heel goed dat er in Nederland met de adoptiestop een debat leeft dat overwaait naar Vlaanderen. Dat is heel terecht. Laat alle vragen en alles wat fout is gelopen met adoptie maar naar boven komen. Wij kijken ook uit naar het verslag dat daarvan zal worden gemaakt door het expertenpanel. Maar laat ons alstublieft wel kiezen voor het moedige. En ik zal niet zeggen het moedige midden, minister. Maar ik zal wel zeggen: voor wat moedig is om te doen. En ik bedoel daarmee: stoppen is gemakkelijk. Het is moeilijker om door te gaan en de procedure zo te remediëren dat er zo weinig mogelijk fouten kunnen gebeuren. Er zijn 8 miljoen wezen en halfwezen in de wereld. Ik zou niet willen dat er kinderen zijn waarvoor er echt geen andere oplossing is dan te worden geadopteerd, die niet worden geconnecteerd met de Vlamingen die op een wachtlijst staan en die bereid zijn om te adopteren. Ik zou dat een abdicatie vinden ten opzichte van die kinderen. Laat ons dus alstublieft een toekomst behouden voor interlandelijke adoptie en de fouten uit het systeem werken. Minister, gaat u ermee akkoord dat interlandelijke adoptie nog altijd een toekomst heeft in Vlaanderen, in het belang van de kinderen?
Ik kom tot de derde discussie die wij vandaag voeren. We voeren niet alleen discussie over, één, de toekomst van adoptie, zowel interlandelijke als landelijke, en twee, de fouten in de procedure. Maar we voeren ook discussie over, drie, welke oplossing er is voor – ik zal ze noemen – Christophe en Koen, die al heel lang aan de deur kloppen. Ik denk dat mijn eerste vraag over hun zaak – en ik heb er ondertussen al zes of zeven gesteld – van vóór de zomer van vorig jaar dateert. Minister, waar ik het heel moeilijk mee heb, is dat zij, zonder dat zij daarvoor zelf een fout hebben gemaakt, het slachtoffer zijn geworden van een onbillijke adoptieprocedure. En oké, we hebben daar nu wel structureel aan geremedieerd. Ik ben het VCA daar erkentelijk voor. Maar daarmee hebben zij nog geen oplossing. En het allerergste is dat, in het traject dat zij hebben doorlopen om die onbillijke procedure aan te klagen, zij nog eens onbillijk of onfair zijn behandeld. Want eerst is hun verteld: ‘We zullen een oplossing zoeken.’ En dan is hun verteld: ‘Er zal een oplossing uit de bus komen.’ En vervolgens is hun verteld: ‘Nee, er zal geen oplossing komen.’ En dan is hun verteld: ‘We zullen er toch nog eens naar kijken.’ Ja, als ik iets heb geleerd, is het dat mensen heel veel aankunnen. Maar er is daarbij één voorwaarde, en die is dat je kristalhelder bent. En dat is hier, één, niet gebeurd tijdens de adoptieprocedure, en twee, niet tijdens hun traject om naar een soort van genoegdoening of remediëring te zoeken. Zij liggen zelf niet aan de oorsprong van hun vertraging, die ondertussen onbillijk geworden is, in hun adoptie. Minister, de vraag is: wat kunt en zult u daaraan doen? Want met alle structurele ingrepen die we voor de toekomst doen, hebben zij natuurlijk nog geen antwoord gekregen op de heel pertinente vraag die zij terecht stellen.
Collega's, we hadden met de commissie besloten om dit onderwerp van adoptie ruim te behandelen. Ik begrijp dat er inderdaad een aantal zaken worden aangebracht die eigenlijk buiten de scope van het rapport vallen. Maar we houden een gedachtewisseling. Het is aan de minister en de sprekers om al dan niet te antwoorden op alle vragen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, ik zal straks de concrete vragen stellen die ik in mijn vraag om uitleg had ingediend. Eerst wil ik even verder ingaan op de toelichtingen die we hebben gekregen van mevrouw D’Espallier en mevrouw Van Den Berghe, waarvoor ik hen beiden eerst wil bedanken.
Adoptie is een heel gevoelig thema, ik ben absoluut tevreden, collega’s, dat we dat hier allemaal in de tussenkomst die we daarnet hebben gehoord met de nodige nuance benaderen. Er zijn heel veel betrokkenen bij adoptie en er zijn ook heel veel verschillende situaties. Ik heb, net zoals collega Parys zonet zei, de laatste weken toch de indruk dat het allemaal op een hoopje wordt gegooid. Dat heeft natuurlijk ook mogelijk zijn redenen in het feit dat het rapport van de Vlaamse Ombudsdienst en de beslissing in Nederland een beetje gelijktijdig zijn gekomen, waardoor we heel wat opiniestukken hebben gelezen, waardoor vragen zijn gesteld. Die zijn allemaal samengevoegd, maar er worden toch heel wat zaken door elkaar gehaald. Ik denk dat het echt nodig is dat we een aantal zaken echt heel zuiver houden en de vraagstellingen ook heel duidelijk doen, want anders ziet niemand de dingen nog klaar.
Ten eerste, adoptie is – dat is hier ook al door meerdere collega’s gezegd – inderdaad een maatregel van jeugdbescherming en het belang van het kind staat en blijft daarbij natuurlijk altijd vooropstaan. Ik kan het niet vaak genoeg herhalen: we zijn niet op zoek naar een kind voor een gezin, maar we zijn telkens bij een adoptie op zoek naar een gezin voor een kind dat daar nood aan heeft. Dat geldt zowel bij binnenlandse als bij interlandelijke adoptie. Of dat nu binnenlands of interlandelijk gebeurt, we moeten zien dat we dat op een goede manier omkaderen, zowel procedureel met het oog op het beperken en uitsluiten van risico’s, maar ook op het vlak van begeleiding, want het zijn ingrijpende zaken die gebeuren, voor kandidaat-adoptanten, vooral ook voor het kind en eigenlijk voor iedereen in een bepaalde omgeving. Ook voor een afstandsmoeder of -ouders is dat een enorm ingrijpende stap. Ik denk dat we heel veel begrip moeten hebben voor verschillende situaties waarin die mensen zich bevinden.
De voorbije jaren hebben we al heel wat stappen gezet. Die waren nodig. Er is vorige legislatuur een nieuw decreet Binnenlandse Adoptie gekomen, er is een aanpassing van het decreet Interlandelijke Adoptie gebeurd, we hebben vorige legislatuur ook een resolutie rond interlandelijke adoptie ingediend. Die hadden allemaal hun redenen: we zagen dat er veel meer nood was aan een stroomlijning van procedures – ook toen al –, aan meer harmonisering van wachtlijsten, waar we voordien zagen dat ze helemaal los van elkaar liepen, zowel binnenlandse als interlandelijke. Ook bij interlandelijke, bij de verschillende adoptiediensten, konden er toch wel grote verschillen zijn. Trouwens, nu is dat nog zo, dat is vanzelfsprekend ook afhankelijk van het kanaal van waaruit je adopteert. We hebben die decreten en de resolutie ook opgemaakt om een aantal risico’s toch duidelijk in kaart te brengen en ook verder te beperken. We zagen dat dat nodig was, omdat we ook toen al vaststelden dat het aantal kinderen dat voor adoptie in aanmerking komt, binnenlands en interlandelijk, en het aantal kandidaat-adoptanten stelselmatig verder uiteenliepen. Dat komt ook – we moeten daar ook heel duidelijk in zijn – onder meer omdat steeds meer landen het Verdrag van Den Haag onderschrijven en dat er dus ook wordt gezocht naar oplossingen binnen eigen land.
Ik wil het toch even hebben over het verschil tussen binnenlandse en interlandelijke adoptie. Voor een buitenstaander lijkt dat misschien allemaal hetzelfde, maar de problematiek en de specifieke pijnpunten die hier vandaag ook worden aangekaart, zijn op een aantal vlakken heel verschillend.
Wat binnenlandse adoptie betreft, stellen we inderdaad vast dat er heel wat kandidaten zijn en een heel beperkt aantal kinderen die daar jaarlijks voor in aanmerking komen. Vorig jaar ging het over vijftien à zestien. We komen vijf jaar geleden van dertig, en dat was ook al heel laag, maar dat is nog altijd het dubbele van wat we nu hebben. Hoewel we veel begrip hebben voor de situatie van kandidaat-adoptanten, is er geen oplossing voor. Als er onredelijke wachttijden zijn, dan kan ik dat begrijpen vanuit het standpunt van kandidaat-adoptanten. Het is geen doel op zich, helemaal niet, om te zorgen voor een korte wachttijd. Dat er zo weinig kinderen voor binnenlandse adoptie in aanmerking komen, betekent dat we heel veel vrouwen die zich vragen stellen, toch kunnen begeleiden. We weten dat maar driekwart van hen kiest om het kindje te behouden en die kunnen nadien worden begeleid, wat ook wel goed is.
Hoe kunnen we de band met pleegzorg versterken? Dat is een vraag die in de voorbije jaren al vaker is gesteld. Er is een heel duidelijk verschil tussen pleegzorg en adoptie. Mensen die zich kandidaat stellen voor een adoptie, moeten we vanzelfsprekend informeren over hoe ze ook binnen pleegzorg hun huis en hun hart kunnen openstellen om voor zo'n kindje te zorgen. We moeten bekijken hoe we kandidaat-adoptanten naar de pleegzorg kunnen toeleiden.
Uit vragen die ik recent heb gesteld, blijkt dat er vorig jaar in Vlaanderen tien aanmeldingen voor adoptie van een pleegkind zijn gebeurd. Heel soms gebeurt het dat een pleegkindje nadien ook wordt geadopteerd. Ik zeg wel voluit ja tegen het versterken van de banden tussen pleegzorg en adoptie. In de vorige legislatuur hebben we daar naar aanleiding van een conceptnota van collega Parys hoorzittingen over gehouden en discussies over gevoerd.
Ze zijn toch wel heel verschillend. We mogen er niet in vervallen mensen te laten denken dat pleegzorg een bepaald voortraject zou kunnen zijn voor adoptie, want dat ondergraaft de essentie van pleegzorg zelf. De essentie van pleegzorg is dat je het contact met de biologische ouders bewaart en dat je in de meeste gevallen – ik weet dat het niet overal lukt, zeker niet in de perspectiefbiedende pleegzorg – werkt naar een terugkeer. Als bij het biologische gezin de vrees zou bestaan dat er een adoptie zou kunnen volgen, dan wordt de relatie met de pleegouders ondergraven, en dat is natuurlijk het laatste wat we willen, want dat is het laatste wat in het belang van het kind is.
We weten ook wel allemaal dat er pleegkinderen zijn van wie de ouders helemaal uit beeld zijn, van wie we zelfs niet weten wie de ouders zijn. Dat zijn vanzelfsprekend andere gevallen. Laten we met heel veel sereniteit onderzoeken wat daar de mogelijkheden zijn en wat kandidaat-adoptieouders daar zelf over vinden. In hun gevoel is adoptie helemaal anders dan pleegzorg. Daar moeten we heel veel respect voor hebben.
Dat is wat ik wou zeggen over binnenlandse adoptie en over het verschil tussen het groot aantal kandidaat-adoptanten en het aantal te adopteren kinderen. Het volgende punt gaat over de procedure.
Als mensen zich inschrijven in die procedure, dan beseffen ze dat er een lange wachttijd is. Ik denk dat niemand die daarmee van start gaat, het idee heeft dat het op heel korte tijd mogelijk is en dat het heel gestroomlijnd aaneengeschakeld kan worden. Mensen beseffen dat echt wel. Mensen zijn er ook toe bereid om die procedure, die lange wachttijden, te doorlopen. Ze weten namelijk dat er nu eenmaal veel meer kandidaten zijn dan kinderen. Waar we wel voor moeten zorgen – en dat is het pijnpunt – is dat de procedure voor diegenen die zich hier wetens en willens voor inschrijven, correct verloopt, en dat ze erop mogen rekenen dat de verschillende fases correct verlopen. Dat is natuurlijk allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ze moeten het idee hebben dat het voor iedereen aan een gelijke snelheid verloopt. Dat besef ik ook heel goed. Er zijn namelijk ook zoveel verschillende fases in zo’n procedure, waarin er een verschil in snelheid kan zijn. Mevrouw Van Den Berghe gaf het eerder al aan: het begint bij de aanmelding, de informatie, de voorbereiding, het maatschappelijk onderzoek en zo verder. Er zijn veel stappen in de procedure waarin er zich verschillen kunnen voordoen.
Mijn punt is dat, waar niet de kandidaten zelf maar wij, Vlaanderen, de zaken in handen hebben, we ervoor moeten zorgen dat het voor de kandidaten zoveel mogelijk op dezelfde manier verloopt. We hebben ook stappen gezet op dat vlak. Zo hebben we, in het decreet dat de vorige legislatuur goedgekeurd werd, gezegd dat we zouden evolueren naar één dienst voor maatschappelijk onderzoek. Dat had zijn redenen. De redenen waren dat we zo de expertise wilden bundelen, omdat we zagen dat er grote verschillen waren in de beoordeling door verschillende diensten, op het vlak van ‘positief’, ‘negatief’ of ‘uitgesteld’. We zagen ook dat er een groot verschil was op het vlak van de duurtijd van de maatschappelijke onderzoeken. We zijn geëvolueerd naar één dienst. Die is er nu. Ook daar zijn er natuurlijk nog pijnpunten en daar is de vertraging heel erg opgelopen. Ik hoop toch dat we, met de erkenning die er binnenkort aan komt van een nieuwe dienst, stappen voorwaarts kunnen zetten naar een versnelling opdat mensen veel minder lang moeten wachten op dat maatschappelijk onderzoek. We willen dat er minder tijd verloopt tussen de datum van het voorleggen van een maatschappelijk onderzoek aan een rechtbank en het voorleggen op de rechtbank. Dat hebben we zelf in de hand. Kan dat voor elk koppel of voor elke kandidaat-adoptant hetzelfde zijn? Vanzelfsprekend niet. Maar ik denk dat we daar zelf veel aan kunnen doen.
Wat het verkrijgen van een geschiktheidsvonnis betreft, zien we heel grote verschillen tussen verschillende gerechtelijke arrondissementen inzake het indienen van zo’n verzoekschrift. Vanzelfsprekend is dat geen Vlaamse bevoegdheid, maar we kunnen daarover misschien wel eens een overleg hebben met Justitie met het oog op het krijgen van meer stroomlijning? Want er bestaan verschillen van vele maanden tussen verschillende familierechtbanken, afhankelijk van wanneer dat maatschappelijk onderzoek ingesteld wordt en van wanneer er dan een geschiktheidsvonnis volgt. We weten dat er pas vanaf het moment van het geschiktheidsvonnis verdergegaan kan worden en dat men zich pas dan kan inschrijven bij de adoptiedienst.
We hebben de vorige legislatuur de beslissing genomen om één dienst op te richten voor binnenlandse adoptie. De bedoeling was het verkrijgen van meer stroomlijning in de wachtlijsten en een meer gelijke behandeling van de verschillende kandidaat-adoptanten. Dat is een van de grote pijnpunten. We lezen namelijk in het rapport dat ingediend werd door de Ombudsdienst, dat er, los van het vertragen of versnellen door kandidaten, door Vlaanderen zelf een aantal stappen genomen zijn die geleid hebben tot een ongelijke behandeling.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik, toen ik las over die datum van betaling, wist dat je eigenlijk een probleem zoekt. Als je op hetzelfde moment aan enkele tientallen kandidaat-adoptanten, die met een heel verschillende aanmeldingsdatum zijn vertrokken, dezelfde brief schrijft om te melden dat ze worden verzocht te betalen binnen een bepaalde termijn en je laat de volgorde bepalen door de datum van betaling, zonder dat daarover iets vermeld stond in de brief, dan weet je dat dit in de huidige omstandigheden, met zo’n laag aantal adoptabele kinderen, een grote impact heeft op termijn. Zeer goed dat dit nu is rechtgezet, en dat jullie de instroom vanuit het interlandelijke hebben aangepakt. Maar het blijft op dat vlak wel een feit dat er kandidaat-adoptanten zijn die daardoor langer moeten wachten.
Interveniëren? Ik begrijp heel goed de moeilijkheden die er zijn, omdat je dan alle stappen in de adoptieprocedure van iedereen op de wachtlijst zult moeten analyseren, om te zien waar de kandidaten het zelf in de hand hebben gehad. Hebben ze zelf gewacht om bijvoorbeeld een verzoekschrift in te dienen? Of hebben ze zelf het maatschappelijk onderzoek een tijdje on hold gezet? Ligt het aan andere factoren? Ik begrijp die moeilijkheden, maar anderzijds blijf ik toch met een heel wrang gevoel van onrechtvaardigheid zitten voor diegenen die daar het slachtoffer van zijn geweest. Ik herhaal dat het goed is dat het voor de toekomst in orde is gemaakt, maar voor de mensen die er de voorbije jaren het slachtoffer van zijn geweest, is het wel schrijnend. We moeten daar heel veel begrip voor hebben.
Tot slot iets over de interlandelijke adoptie. Daar zijn de problemen anders en hangen we veel meer af van wat er in de herkomstlanden gebeurt. We hebben de voorbije jaren gezien dat heel wat herkomstlanden zelf de adopties hebben stopgezet. Er worden wel verschillende kanalen onderzocht, maar we zien toch elk jaar dat er vanuit die verschillende kanalen maar heel weinig kindjes naar hier komen voor adoptie. Dat betekent misschien een jaar geen uit een kanaal, een jaar eentje, een jaar twee. Voor de drie diensten die er momenteel nog zijn, is het onvoorstelbaar moeilijk om die kanalen op een goede manier op te volgen en om de expertise te blijven hebben om die kanalen goed op te volgen. We werken met heel andere culturen, met heel andere rechtssystemen, met andere talen, met andere vormen van wachtlijsten, enzovoort. Dat maakt het allemaal heel moeilijk.
We hebben daar tijdens de vorige legislatuur al een aantal inspanningen geleverd. Ik wil jullie toch wel herinneren aan mijn herhaalde oproep – en ik wil hem nog eens doen – om te wijzen op de risico’s die gepaard gaan met interlandelijke adoptie, ondanks de enorme inzet en de goede wil van de mensen die erbij betrokken zijn, zeker ook bij de interlandelijke adoptiediensten. Er zijn een aantal zaken die wij van hieruit niet in de hand hebben. Dat is natuurlijk veel moeilijker, dat is een heel ander iets dan bij een binnenlandse adoptie. Dan heb ik het over onder meer de betrouwbaarheid van contactpersonen, waarover we in de resolutie vragen hebben gesteld, over de veiligheid van de kanalen, over de manier van betalen van projectsteun. Komt die steun terecht waar hij moet terechtkomen? Dient hij voor de ondersteuning en het helpen van kinderen in moeilijke situaties ginder? Ik denk dat Vlaanderen daar de voorbije periode echt wel meer het voortouw heeft kunnen nemen en ook nog wel kan nemen, om er internationaal mee voor te zorgen dat dat kader wordt aangescherpt.
We zitten nu natuurlijk ook met het feit dat een aantal landen stoppen. We hebben ook het verslag van Nederland gelezen, en de beslissing van Nederland. Hier is het expertenpanel aan het werk, dat de analyse zal maken van de adopties doorheen de jaren, ook van tientallen jaren geleden. Ik denk dat het goed is dat we daarop wachten en dat we dan in alle openheid verder de discussie voeren. Die discussie gaat, denk ik, over de rol van interlandelijke adoptie in de toekomst. Die discussie gaat ook zeker over het ethische. We zien immers dat het grootste deel van de weinige kinderen die naar hier komen voor adoptie, specialneedkinderen zijn. Dan heb ik het niet alleen over bepaalde zorgnoden hebben, maar ook over al ouder dan 8 zijn. Sommigen zijn zelfs al ouder dan 10 jaar. Ook dat moeten we durven te bekijken: tot waar kan men daarmee gaan? Ook enorm belangrijk is tot slot het volgende: als we die analyses hebben gemaakt, hoe kunnen we dan eventueel de verdere stappen zetten, op een heel veilige manier, binnen een veilig kader? Opnieuw, dan gaat het zowel over de kanalen als over de contactpersonen en de projectsteun, bijvoorbeeld.
Een van de middelen daartoe was de stap de voorbije jaren om te evolueren naar één dienst voor interlandelijke adoptie, om die expertise te bundelen, want dat is momenteel niet meer mogelijk voor de diensten. Ik heb in de krant gelezen dat die diensten nu veel te veel geld krijgen voor wat ze doen. Ik vind die benadering ook wel wat spijtig, alsof het zou gaan over om ter meest adopties realiseren. Het is niet daarmee dat we bezig zijn. We zijn bezig met het zoeken naar een warm gezin voor een kind dat daar nood aan heeft, en dat moet met voldoende expertise gebeuren. In de voorbije periodes zijn de middelen voor die diensten net verhoogd om dat te kunnen doen met de nodige expertise, omdat die diensten anders onvoldoende middelen hebben en maar met twee of drie personeelsleden kunnen werken, waardoor het onmogelijk is om dat te garanderen in die verschillende herkomstlanden, met al die verschillende kanalen met maar één of twee kindjes die worden geadopteerd, of soms zelfs geen. Daarom hadden we dat traject uitgestippeld van die evolutie naar één dienst voor interlandelijke adoptie.
Minister, mijn vragen waren dan ook de volgende. Hoe reageert u op de beslissing van Nederland om interlandelijke adoptie op te schorten? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het traject naar een eengemaakte dienst voor interlandelijke adoptie? Welke stappen werden er op dat vlak al gezet? De tijd begint immers toch steeds korter te worden. De doelstelling is 1 januari 2023. Hét heikele punt daarbij is natuurlijk het punt van de accreditaties, namelijk het kunnen overdragen van die accreditaties die er zijn bij bepaalde herkomstlanden. Dat is dan ook mijn slotvraag: werd er al onderzoek gedaan met betrekking tot de problematiek van die accreditaties van de diverse diensten?
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Collega’s, bedankt. Ik zal het heel beknopt houden. Ik denk dat er al heel veel is gezegd, en dat er over heel veel onderwerpen ook een consensus is. Ik zal die grote beschouwingen dus achterwege laten en twee heel concrete vragen stellen.
Misschien één heel korte beschouwing. Het is ook vaak gezegd de afgelopen weken: ondanks de pijnpunten en de soms negatieve beeldvorming die er vaak is, mogen we niet vergeten dat zowel binnenlandse als interlandelijke adoptie vaak ook iets heel positiefs is. Positieve verhalen hoor je doorgaans minder, maar die zijn er ook wel degelijk, en ik heb de afgelopen jaren ook heel veel getuigenissen in die zin gehoord. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we blind moeten zijn voor de pijnpunten. Ik vond de opener van collega Parys heel pertinent wat dat betreft. Adoptie is in de eerste plaats een jeugdbeschermingsmaatregel. Als wachtlijsten te wijten zijn aan het feit dat er niet voldoende kinderen worden opgegeven voor adoptie, dan is dat een goede zaak. Als dat ligt aan procedures die niet werken zoals ze moeten werken, dan moeten we daar iets aan doen.
Minister, mijn eerste concrete vraag raakt aan de uiteenzettingen in de presentaties en gaat heel specifiek over Steunpunt Adoptie. Bij de laatste decreetwijziging was er aan Steunpunt Adoptie de opdracht gegeven om een netwerk op te zetten, waarbij verschillende instanties, zowel welzijns- als gezondheidsdiensten, het VCA uiteraard en alles daarrond, zouden worden verzameld in een netwerk waarbij informatie en expertise zouden worden uitgewisseld. Dat had als doel om de begeleiding van zowel ouders als kinderen te versterken. Ik stel de vraag wat er in dat netwerk op de dag van vandaag is gebeurd. Kan dat eventueel de sleutel zijn om de begeleiding van zowel ouders als kinderen bij zowel interlandelijke als binnenlandse adoptie beter te doen? Want als er iets is dat vaak terugkomt in de getuigenissen, dan is het dat er daar misschien wel ruimte is voor verbetering. Hoe verloopt de samenwerking met het Steunpunt? Hoe kunnen we die verbeteren? Zijn er een aantal conclusies die we daar op dit moment al uit kunnen trekken?
Mijn tweede vraag gaat specifiek over interlandelijke adoptie. Ik besef dat het niet de focus is van het rapport en ik besef ook dat de minister en het VCA weinig of niet alles kunnen zeggen vooraleer we de conclusies van het expertenpanel hebben gehoord, die deze zomer zal komen. Ik respecteer dat ook en ik begrijp dat de antwoorden dus voorbarig zijn of alleszins onder voorbehoud, totdat we die conclusies hebben gehoord. Ik wil een aantal punten aanhalen waarover u als minister een aantal voorlopige meningen kunt geven. Ik herhaal de vraag van collega Parys en collega Schryvers. Interlandelijke adopties stopzetten zoals in Nederland, lijkt voor velen een brug te ver en een beetje het kind met het badwater weggooien. Zit u op de piste om de interlandelijke adoptie die we vandaag kennen, voort te zetten, met alle aanpassingen die nodig zijn? Kunt u daar op dit moment al uitsluitsel over geven?
Ik heb vaak gelezen, onder andere de voorbije weken bij Kind en Gezin, dat de situatie en de procedures bij ons fundamenteel verschillen met die van Nederland, wat betreft interlandelijke adoptie. Ik ben dat nagegaan. Ik heb geprobeerd die verschilpunten te ontleden. Wat mij opviel, was dat er vooral veel gelijkenissen zijn. Waarin verschillen die procedures dan fundamenteel? Waarom zou de situatie in Nederland helemaal anders zijn dan die bij ons?
Ik kom tot mijn derde vraag. Er is vaak gezegd dat we moeten werken met legitieme partners en dat we daarvoor het aantal herkomstlanden eventueel moeten beperken. Ik zit daar met hetzelfde dilemma als collega Parys. Er zijn op deze wereld miljoenen wezen. Zij hebben er niet zelf voor gekozen om op te groeien in een land waar de adoptieprocedures misschien niet volgens onze standaarden zijn. De keuze om dan te werken met een beperkter staal, heeft natuurlijk gevolgen voor die kinderen. Langs de andere kant kunnen we de problemen ook niet oplossen wanneer we blijven samenwerken met partners, landen en organisaties waar de procedures niet volgens onze wens zijn. Zal er in de nabije toekomst worden gekeken naar de mogelijkheid om verder te gaan met een beperkter staal? Ik zie dat er ook een aantal adopties gebeuren uit landen die buiten het Haags adoptieverdrag vallen. Nogmaals, ik begrijp het dilemma. Maar we zullen daar, zeker na het expertenpanel, fundamentele keuzes in moeten maken.
Mijn laatste vraag heb ik in ‘t heel klein opgeschreven. Het lukt me niet om die te lezen, maar dat betekent waarschijnlijk dat ze al gesteld zal zijn ofwel niet zo belangrijk was. Ik dank u voor de voorbarige antwoorden die u hebt over deze topics.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik heb heel wat vragen, vooral voor de sprekers, in verband met en naar aanleiding van het negatieve rapport van de Ombudsdienst. Volgens de cijfers zijn er in 2016, 2017 en 2018 beduidend meer heterokoppels selectief en dus sneller doorgestroomd in de adoptieprocedure dan vele homokoppels. Dit om aan de vraag te kunnen voldoen wat betreft de wensen van de afstandsmoeder, omtrent de gezinssituatie van de wensouders.
Men weet dat de effectieve noodzaak hiervan beduidend lager is. Hoe wordt er omgegaan met de sneller dan normaal doorgestroomde heterokoppels tijdens het matchingproces bij Adoptiehuis? Worden deze koppels voorbehouden voor het criterium waarvoor ze sneller zijn doorgestroomd? Of schuiven deze koppels veel sneller in de lijst dan normaal het geval zou zijn ten nadele van de homokoppels en heterokoppels die de procedure normaal doorlopen? Komen deze koppels ook in aanmerking voor een kindje dat ook aan andere koppels toegewezen zou kunnen geweest zijn? Hoeveel kinderen zijn er de laatste jaren geplaatst in een heterogezin omdat dit een specifieke wens was van de afstandsmoeder?
De laatste jaren is er geen versnelde doorstroom voor heterokoppels toegepast. Niettemin zijn er, gezien de lange wachttijden, vermoedelijk wel nog heterokoppels die versneld zijn doorgestroomd in het verleden en nog op de wachtlijst bij Adoptiehuis staan. Over hoeveel koppels gaat het precies?
Het rapport van de ombudsman spreekt van een onbillijke situatie van verschillende getroffen koppels en het verdere verloop van de huidige procedure die op die manier meerdere jaren vertraging oplopen ten opzichte van andere wensouders doorheen het traject. De ombudsman acht een herstel van de beschadiging moeilijk, aangezien er nog andere koppels beschadigd zouden worden. De contracten die afgesloten worden tussen Adoptiehuis en wensouders spreken echter niet van een gedwongen vaste volgorde. Specifieke omstandigheden kunnen de volgorde tijdens het matchingproces beïnvloeden. Indien dermate de gevolgen van een verkeerd lopende procedure zichtbaar zijn, dan zijn dergelijke uitzonderlijke omstandigheden toch redelijk om mee als criterium op te nemen tijdens het matchingproces. Dit beïnvloedt niet de rechten van het kind, maar beschermt wel de rechten van de wensouders. Gezien de lange wachttijden – nog steeds – voor de verschillende getroffen koppels, is het toch een waardevolle oefening om te kijken welke verschillende koppels in principe gepositioneerd zouden moeten staan op de lijst.
Niemand vreest dat deze oefening, die een tijdje in beslag zal nemen, een tijdelijk vacuüm zou creëren, waarbij er tijdelijk geen kindjes gematcht zouden kunnen worden met wensouders. Men kan er steeds voor opteren om een aantal koppels bovenaan de wachtlijst, met een diversiteit van profielen, te vrijwaren van deze oefening, waardoor er geen stilstand hoeft te dreigen bij het plaatsen van adoptiekindjes de komende maanden.
Hoe en wanneer gaat het VCA de getroffen koppels die in een onbillijke situatie zitten door de werkwijze van het VCA, informeren over hun toestand en hoe zullen zij verder omgaan met deze koppels? Hoe zal het VCA omgaan met het vooruitzicht dat de vonnissen van de koppels die aangemeld zijn bij Adoptiehuis gaan verlopen? Worden deze vonnissen automatisch allemaal verlengd? Ik had vernomen dat deze vonnissen in principe met twee jaar verlengd kunnen worden, maar dit is dus geen garantie. Dit zou dan ook worden bepaald door een gesprek met Adoptiehuis. Dit geeft, na een lange procedure, wel heel veel macht aan Adoptiehuis, om kandidaten uit de procedure te zetten. De koppels die zich nu aanmelden bij Adoptiehuis zullen waarschijnlijk nooit binnen de zes jaar kunnen adopteren. Hoe zullen zij met die situatie omgaan? Hoe gaat het VCA uitleggen dat er koppels op de wachtlijst staan die door hun voordeel in de procedure maar vijf à zes jaar over de procedure doen, en andere koppels twaalf à veertien jaar, terwijl iedereen hetzelfde parcours moet bewandelen?
Als je geen duidelijke uitleg en verklaring hebt voor alle kandidaten die aangemeld zijn bij Adoptiehuis en die nog onderweg zijn om zich aan te melden bij Adoptiehuis, zullen de volgende jaren nog tientallen dossiers worden ingediend bij de Vlaamse Ombudsdienst en zullen uiteraard nog vele vragen volgen.
Dan heb ik nog enkele vragen voor Ariane Van Den Berghe. De verzoekers waarop dit rapport van de Vlaamse Ombudsdienst is gebaseerd, hebben een eerste keer schriftelijk aangegeven dat een groot aantal koppels hen heeft voorbijgestoken in 2017. Toen werd er door uw diensten afwijzend en niet-begrijpend gereageerd. Er werd aangegeven dat het hooguit een verschil van zes maanden kon zijn.
In 2019 heeft het koppel jullie diensten opnieuw gecontacteerd en werden er door het VCA geen onregelmatigheden in hun dossier vastgesteld, en konden jullie nergens een uitzonderlijke vertraging zien. In 2020 stellen ze vast dat die vertraging van hooguit zes maanden waarschijnlijk vijf à zes jaar zal zijn ten opzichte van kandidaten met hetzelfde profiel die na hen zijn begonnen. Weer stellen jullie niet vast dat er vertragingen zijn opgelopen die aan de adoptiediensten liggen. Het rapport van de Ombudsdienst toont iets totaal anders aan.
Daarnaast tonen de feiten aan dat dit koppel ten opzichte van koppels uit hetzelfde gerechtelijke arrondissement en met hetzelfde profiel, meer dan vijf à zes jaar vertraging hebben opgelopen. Hoe komt het dat jullie dit niet hebben opgemerkt in 2017, in 2019 en in de zomer van 2020? Het doet twijfelen of jullie vragen van kandidaat-wensouders correct behandelen.
Naar aanleiding van dit rapport en de media-aandacht zijn er ongetwijfeld vragen van andere kandidaten aan het VCA. Hoe gaan jullie met die vragen om? Krijgen die kandidaten wel een correct en eerlijk antwoord?
Er wordt nu gezegd dat de rechtzetting tot chaos op de wachtlijst zou leiden. Het VCA is al via het koppel uit het rapport van 2017 op de hoogte dat de volgorde op de wachtlijst niet correct verloopt. Waarom is er toen niet gehandeld? Waarom is de situatie daarna niet gemonitord, zodat er eerder kon worden ingegrepen in de dossiers met een extreem lange wachttijd?
Het VCA geeft aan dat de rechten van het kind primeren. Ook wensouders hebben rechten, maar vooral heel veel gevoelens. Er zijn feiten bekend van een kandidaat die een adoptietraject is gestart in juni 2015 en die in maart 2020 heeft geadopteerd. Die kandidaat heeft vier jaar en negen maand over de procedure gedaan. Daarnaast staan er koppels op de wachtlijst uit 2011, 2012, 2013 en 2014, die waarschijnlijk nog meer dan drie of vier jaar zullen moeten wachten op een kindje. Zij gaan bijna drie keer zo lang over de procedure doen. Dat is voor die koppels emotioneel extreem zwaar om te dragen, vooral voor de koppels die al jaren aangeven dat er geen correct verloop is. Hoe zal het VCA ervoor zorgen dat die koppels emotioneel en psychologisch worden ondersteund en financieel worden gecompenseerd voor de schade die ze hebben geleden?
Jullie geven aan dat jullie niets kunnen wijzigen aan de huidige wachtlijsten bij Adoptiehuis omdat die chaos zouden veroorzaken. Dat zou dan betekenen dat de wachtlijst de volgende vijf tot acht jaar nog niet eerlijk en chronologisch zal zijn. Waarom kiest het VCA voor deze aanpak? Dat is een heel lange periode dat adoptie nog niet correct zal verlopen. Wanneer verwacht het VCA dat de wachtlijst dan wel correct en eerlijk samengesteld zal zijn?
Kandidaten die beslissen om toch nog de procedure te beëindigen voor de adoptie van het kindje, krijgen geen terugbetaling. Die koppels hebben op dat moment al 3000 euro betaald voor een groepsgesprek en een intakegesprek. Die kosten kunnen niet worden terugbetaald, omdat ze al zijn opgenomen in de werking van de organisatie. Die kandidaten betalen dus voor de kandidaten die wel al hebben geadopteerd. Voor koppels die extreem lang bezig zijn aan de procedure, is dit een bijzonder gegeven. Daarnaast werkt het remmend voor koppels om naast adoptie andere wegen te bewandelen. Hoe zal het VCA daarmee omgaan?
Het Vlaams Centrum voor Adoptie en Adoptiehuis zijn van oordeel dat herstel voor de verzoekers en de andere getroffen kandidaat-adoptanten niet mogelijk is zonder opnieuw andere kandidaat-adoptanten te raken in hun gerechtvaardigd vertrouwen en chaos te creëren op de wachtlijst.
Ondanks het negatieve rapport van de Ombudsdienst, sluit de Ombudsdienst zich daarbij aan, wat ik echt niet goed kan begrijpen. Een adoptietraject mag niet onderhevig zijn aan een samenloop van omstandigheden, maar moet eerlijk, gelijk en transparant voor iedereen verlopen. De getroffen koppels wensen een rechtvaardige oplossing en positie voor hun dossier. Het VCA en Adoptiehuis hebben nog steeds de sleutel in handen en kunnen nog steeds een milderend effect brengen indien ze deze opdracht ter harte zouden nemen. Ik heb dus een warme oproep. Onze fractie hoopt dat er toch nog een herstel komt voor de verzoekers en de andere getroffen kandidaat-adoptanten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil de sprekers bedanken. Het was zeer boeiend. Dit debat heeft nood aan heel veel nuance, en die hoorde ik zeker ook bij een aantal vraagstellers. Ik wil die nuance ook aanbrengen.
Mevrouw D’Espallier, u begon met een belangrijke uitspraak: ‘Een kind heeft recht op een familie, maar een familie heeft geen fundamenteel recht op een kind.’ Collega Parys wees ook op adoptie in het licht van een jeugdbeschermingsmaatregel. Ik vind dat een belangrijke invalshoek. Ik ben geen groot kenner van dit thema, maar ben wel actief op het domein van onderwijs en jongeren. Mijn vraag is of er binnen de pleegzorg zicht is op het aantal pleegzorgtrajecten dat mis loopt. Ik heb het dus over trajecten waarbij een pleegzorggezin toegewezen werd, maar waarbij dat blijkbaar toch niet het gewenste effect had. De ‘match’ is er niet, of het pleegzorggezin redt het niet.
Ik heb eenzelfde vraag over adoptie. We hebben nu procedures, er zijn screenings, er zijn cursussen. Er zijn ook mensen die een lange tijd moeten wachten. Als er dan uiteindelijk een match gemaakt wordt tussen een kind en een gezin, loopt het soms toch nog mis. Is er daarvan al een analyse gemaakt? Waaraan ligt dat dan? Moet die procedure dan niet bijgestuurd worden?
Minister Beke heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor deze boeiende gedachtewisseling en de serene vraagstelling. Dit is een thema dat toch wel vanuit verschillende kanten belicht kan worden. Ik denk dat het goed is dat we dit op deze manier doen, met een veelheid aan inzichten. Zoals de verschillende sprekers al gezegd hebben: we moeten vertrekken vanuit de belangen van het kind. Dat is het eerste uitgangspunt.
Wat de aanbevelingen uit het rapport van de Ombudsdienst betreft, zal ik proberen de verschillende vragen geclusterd te beantwoorden. Het rapport van de Vlaamse Ombudsdienst gaat in twee richtingen. Ten eerste zijn er de aanbevelingen met betrekking tot de elementen die een impact hadden op de doorlooptijd. Concreet gaat het om de betaaldatum voor de voorbereidingscursus, en wat een ‘achterpoort’ werd genoemd, waardoor sommige kandidaat-adoptanten die initieel voor interlandelijke adoptie kozen, sneller aan de beurt konden komen. Ten tweede – en dat is een veel moeilijkere kwestie – gaat het over het onevenwicht tussen het beperkt aantal kinderen dat nood heeft aan adoptie en het zeer grote aantal kandidaat-adoptanten.
Ik ga dieper in op de verschillende aspecten in het dossier, die ook aan bod zijn gekomen in de vragen die werden gesteld in de gedachtewisseling van zonet. Ik wil eerst ingaan op het effect van de betaaldatum op de doorlooptijd. Het hanteren van de betaaldatum wordt op zeer korte termijn herbekeken. Dit kan relatief eenvoudig worden aangepast door te wachten tot de uiterste betaaldatum, en vervolgens alle kandidaat-adoptanten op hetzelfde moment naar Steunpunt Adoptie door te sturen. Steunpunt Adoptie krijgt dan de opdracht om de kandidaten op volgorde van aanmelding te laten starten. De betaling blijft zo dus een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen starten met de voorbereiding, maar na de afloop van de betalingstermijn zullen de effectieve planning en de opstart gebeuren in volgorde van aanmelding.
Dan wil ik het hebben over het sneller aan de beurt komen van kandidaat-adoptanten die initieel voor interlandelijke adoptie kozen.
Om te vermijden dat de kandidaat-adoptanten voor buitenlandse adoptie kandidaten voor binnenlandse adoptie in de wachtlijst kunnen voorbijsteken, gebeurde er al een bijsturing in de zomer van 2020. Momenteel is de regel dat men voor kandidaat-adoptanten voor buitenlandse adoptie die schakelen naar binnenlandse adoptie, kijkt naar de termijn die verstreken zou zijn indien ze van bij het begin hadden gekozen voor binnenlandse adoptie en dat men ook rekening houdt met de gemiddelde doorlooptijd van de geschiktheidsprocedure. Zo is het nu dus onmogelijk om nog voorbij te steken.
Vandaag opnieuw ingrijpen op die lijst, creëert echter rechtsonzekerheid en chaos op de wachtlijst voor alle betrokkenen. Die chaos, zoals ook de ombudsman heeft geschreven, dient geenszins de belangen van de voor adoptie aangeboden kinderen en moet koste wat het kost worden vermeden.
Wat betreft het onevenwicht tussen het aantal kinderen en het aantal kandidaat-adoptanten: vandaag staan er bijna 900 kandidaat-adoptanten bij het Vlaams Centrum voor Adoptie op de wachtlijst. Van 350 onder hen weten we al dat zij kiezen voor binnenlandse adoptie. In 2019 en 2020 waren er respectievelijk 16 en 15 binnenlandse kinderen voor wie adoptieouders werden gezocht. Dit onevenwicht heeft een bijzonder grote impact op de totale duurtijd van de procedure. Daarom zullen aanpassingen aan de procedure de wachttijden slechts beperkt inkorten. De duurtijd bedraagt momenteel gemiddeld circa 8 jaar en kan nog oplopen. De kandidaat-adoptieouders worden hier van bij de start ook over geïnformeerd.
We kunnen de kwaliteit van de procedure evalueren en bijsturen. En we zullen ook nagaan welke maatregelen de Vlaamse overheid zelf kan nemen om de procedure aan te passen met het oog op een beter evenwicht tussen het beperkte aantal kinderen dat nood heeft aan adoptie en het zeer grote aantal kandidaat-adoptanten. Daarnaast zullen we in dialoog gaan met het federale niveau over welke zaken daar kunnen worden aangepakt.
Maar in het licht van het rapport van de Vlaamse Ombudsdienst moet ook onderzocht worden of een aanmelding voor een binnenlandse adoptie niet moet worden bekeken in een breder perspectief, waarbij met kandidaten een open dialoog wordt gevoerd over hun wens om een kind een plek te geven in hun gezin en de mogelijkheden om die wens effectief te realiseren. Vanuit dat perspectief willen we dan ook graag werk maken van de suggestie van de Vlaamse ombudsman om nieuwe perspectieven van ouderschap te onderzoeken, zoals pleegzorg, waar hier verschillende collega’s naar hebben verwezen. Dit vraagt echter een grondig debat. De gevoeligheden en verschillende invalshoeken zijn hier ruim aan bod gekomen. De enige bedoeling is om kinderen die niet of tijdelijk niet in hun gezin van oorsprong terechtkunnen, toch in een gezinscontext te laten opgroeien.
Wat betreft de fundamentele vraag: adoptie is geen kwestie van vraag en aanbod. Het welbevinden van de kinderen heeft bij een adoptie de hoogste prioriteit. Adoptiekinderen kiezen er niet voor om gescheiden te worden van hun biologische ouders en vervolgens in een nieuw gezin en – voor interlandelijk geadopteerden – zelfs in een vreemde cultuur op te groeien. Geadopteerd worden is geen voorrecht van het kind, het is een voorrecht voor kandidaat-adoptieouders die hun kinderwens op die manier kunnen vervullen. Een kinderwens is immers niet gelijk aan het recht op een kind.
Ook de keuze om al dan niet een kind via adoptie af te staan, is altijd enorm ingrijpend. Het maken van deze keuze vergt intensieve begeleiding van de adoptiedienst. Vlaanderen zet daar al zeer sterk op in. Twee op de drie ouders beslissen uiteindelijk om, al dan niet met bijkomende ondersteuning, hun kind toch zelf op te voeden. Ook dat is een belangrijk aspect in dit debat.
Het is belangrijk dat we dit debat over de lange wachttijden voeren, maar ook het debat over adoptie moet worden gevoerd, want het is een belangrijk maatschappelijk en ethisch vraagstuk. In dit debat moeten we voldoende luisteren naar de verschillende perspectieven. We zullen dit debat pas ten volle kunnen voeren als het rapport van het expertenpanel ter beschikking is.
Je kunt Vlaanderen niet zomaar vergelijken met Nederland. De opstart van de interlandelijke adoptiekanalen gebeurt in Vlaanderen op dit moment anders dan in Nederland.
In Nederland en in de meeste Europese landen kunnen adoptiediensten zich laten accrediteren in een herkomstland zonder een voorafgaand onderzoek door de overheid. In Vlaanderen doet de Vlaamse Centrale Autoriteit vooraf een onderzoek en moet een adoptiedienst toestemming krijgen om in een bepaald land te starten. Bij elke nieuwe samenwerking wordt ook advies gevraagd aan de Federale Centrale Autoriteit, Buitenlandse Zaken en andere relevante partners. De samenwerking wordt grondig onderzocht, en zeker ook of de principes van het Verdrag van Den Haag worden gerespecteerd, alsook onze wetgeving en die van het herkomstland. Dat onderzoek gebeurt ongeacht of het land het Verdrag van Den Haag heeft getekend. Na de goedkeuring mogen de diensten ook slechts met een beperkt aantal proefdossiers starten, die eerst een positieve evaluatie moeten kennen alvorens dit definitief kan worden geopend. Buiten corona wordt er ook zo veel mogelijk ter plaatse gegaan om alle informatie zo veel mogelijk te toetsen aan de realiteit ter plaatse.
Op dit ogenblik zie ik geen noodzaak tot een adoptiepauze in Vlaanderen. Ik wil de aanbevelingen afwachten van het expertenpanel interlandelijke adoptie, dat naar aanleiding van adoptiefraude in onder andere Ethiopië en Guatemala werd opgericht. Het rapport van de experten liep vertraging op door corona, maar zou deze zomer klaar moeten zijn. Er kwamen geen nieuwe meldingen meer van wantoestanden.
Het fusietraject voor de interlandelijke adoptiediensten loopt. De diensten werkten een gezamenlijke visie en missie uit inzake hun werking. Die zal nog worden afgestemd met de Vlaamse overheid. Er wordt daarnaast gewerkt aan een gemeenschappelijke intentieverklaring om te fuseren tot een eengemaakte interlandelijke adoptiedienst. De interlandelijke adoptiediensten bekijken onderling, en in overleg met het agentschap Opgroeien, de opties met betrekking tot de juridische structuur van de eengemaakte dienst. In het bijzonder is dat belangrijk met het oog op het behoud van de bestaande accreditaties in de herkomstlanden. Het agentschap Opgroeien ondersteunt de diensten verder praktisch bij het gehele proces naar eenmaking.
Voorzitter, tot daar een aantal antwoorden, maar ik kan me inbeelden dat de sprekers daar eventueel nog dingen aan willen toevoegen.
De heer Weekers heeft het woord.
Ik zal eventjes het stukje bestuursrecht behandelen. Daarmee bedoel ik de vragen die over herstel gingen. Dat is het punt van ons rapport. We hebben daarin gezegd dat herstel beschadigt. De essentie is dat we geen chaos willen, in het belang van het kind. Het laatste dat we willen, is dat er nu een wachtlijst zou ontstaan aan de kant van de kinderen. Voor alle duidelijkheid: daar hebben we op dit ogenblik geen aanwijzingen van. U moet ook beseffen dat, als we zo’n rapport maken, we dat doen vanuit het ‘do no harm’-principe.
We hebben twee zaken bekeken. We hebben een heel goede medewerking gehad van Adoptiehuis en het VCA. We hebben dus wel wat dingen gezien, geanonimiseerde gegevens over heel wat andere trajecten. Dat was natuurlijk ook wel de reden om het volgende te zeggen, met wat wij hebben gezien: mocht deze commissie bijvoorbeeld met grote aandrang vragen om toch een ingreep te doen, om een herstel te doen dat niet zou beschadigen, dan moet ze wel beseffen dat ze een bijzonder grote opdracht geeft aan degene die in dezen een evenwichtig herstel moet voorstellen. Dat betekent dat je echt grondige analyses moet doen, dus niet alleen van die twee zaken die de Vlaamse Ombudsdienst uitgebreid heeft geanalyseerd, maar ook van vele andere zaken. Ik kan hier geen getallen noemen, omdat ik binnen dat ‘do no harm’ wil blijven, maar ik kan wel inschatten wat het zou betekenen om een evenwichtig voorstel van herstel te doen, en dat is een titanenwerk. Maar goed, als dat in grote lijnen zou worden gevraagd, dan wil ik gerust advies geven over wat dat betekent.
Mevrouw Schryvers, voor ons was onder andere de titel van dit rapport een deel van de erkenning van het leed dat er zeker is geweest bij de verzoekers. We zijn aan de slag gegaan met een uitgangspunt, met de verzoekers. Dat zij ons hebben gevonden en dat we hun die erkenning hebben kunnen geven, is een grote verdienste van die mensen.
Maar ja, ik herinner het mij. Het is eigenlijk de tweede keer sinds ik ombudsman ben dat de Vlaamse Ombudsdienst tussenkomt in een adoptiezaak. Drie jaar geleden was dat in een interlandelijke adoptie. Toen hebben we trouwens die aanbeveling gedaan om ook daar te werken met de stroomlijning die er in Nederland ter sprake is gekomen van het aantal adoptiediensten. Daar hebben we toen iets gezegd over een mogelijke financiële compensatie. Maar we hebben hier geoordeeld dat we dit niet aan het rapport moesten toevoegen, omdat we heel goed aanvoelden dat de mensen hier niet uit zijn op een financiële compensatie. Dat is niet het herstel dat zij verwachten.
Ik sluit af. Volgende week stel ik mijn jaarverslag voor, samen met Annelies D’Espallier trouwens. Het is soms ons wrede lot, ook als overheid, dat we de hand leggen op een aantal dingen, dat we erkenning kunnen geven, dat we die erkenning in een aantal zaken kunnen uitdrukken in soms financiële tegemoetkomingen, maar dat we in een aantal andere gevallen in alle nederigheid moeten zeggen dat ingrijpen, bijvoorbeeld op de lijst, ... Wat we hier zien, is voor ons eigenlijk vrij bekend terrein. We kennen het ook bij het toelatingsexamen arts/tandarts. Daar hebben we heel vaak verzoekers die soms gerechtvaardigde vragen hebben, maar waarbij het echt onmogelijk is om alle andere examens van alle andere kandidaten te onderzoeken om tot een totale afweging te komen. Dat is de reden waarom men dan heel vaak, terecht, naar financiële compensaties grijpt, maar zich hoogst zelden in de plaats zet van diegene die de lijst heeft gemaakt, om daar dan in te grijpen.
Ik heb nog een laatste punt. Je moet er bij een mogelijk herstel ook rekening mee houden dat je zit met overeenkomstenrecht. Alle anderen op de lijst hebben een overeenkomst. En je zou eigenlijk al bijna in een heel grote beroepsbemiddeling moeten kunnen komen als je een ingreep doet, waarbij je de instemming hebt van alle andere betrokkenen die een overeenkomst hebben. Ook dat is allesbehalve evident, als je dat zou willen bereiken met een eenzijdige wilsuiting van een overheid. Dit alles afrondend. Vanuit het bestuursrecht hebben we dus in het rapport geoordeeld om die zaak te beantwoorden met de insteek van ‘geen chaos op de lijst’, omdat dat het belang van het kind niet dient.
Annelies D’Espallier zal de andere aspecten beantwoorden van de kant van de Vlaamse Ombudsdienst.
Mevrouw D’Espallier heeft het woord.
Ik dank jullie voor alle mooie vragen in deze buitengewoon gevoelige materie – daarover zijn we het allemaal eens.
Het rapport heeft inderdaad die titel omdat we een klachtgedreven instantie zijn. We krijgen een klacht en we gaan daarmee aan de slag. Dat neemt niet weg dat we vanuit die klacht het bredere perspectief naar u hebben gebracht. In het hele rapport en het werk dat we daarrond hebben gedaan, spreken we natuurlijk ook vanuit respect voor die mensen met de kinderwens. Net zo goed trouwens voor de mensen die die kinderwens niet hebben. Zij verdienen evenveel respect.
Ik had het net over het kruispunt waarop dat kind staat: biologische ouders en kandidaat-adoptanten. Het is natuurlijk een kruispunt van ontzettend, ontzettend verlies en verdriet, maar ook heel groot geluk voor sommigen. Het is in ieder geval heel identiteitsbepalend, voor alle partijen – daarover zijn we het volgens mij allemaal eens. Daarom ook is die grote gevoeligheid er.
De grote vraag die er door mevrouw Van den Bossche wordt gesteld, prikkelt natuurlijk. Welke keuzes kunnen afstandsouders maken? De heer Parys heeft een antwoord gegeven dat eigenlijk alles zegt. Ik kan er maar een paar dingen aan toevoegen. Eigenlijk was de vraag: speelt het antidiscriminatierecht? Wel, in mijn job beoefen ik natuurlijk voortdurend het antidiscriminatierecht. Ik kan u vertellen dat het een instrument is dat zeker niet perfect is. Maar dat instrument probeert om een aantal dingen uit de publieke ruimte te weren. Wel, hier gaat het bij uitstek niet over iets dat zich in de publieke ruimte bevindt. Dat kan niet. Een kind bevindt zich niet in de publieke ruimte, is geen aanbod op die markt of in die ruimte.
Dus nee, dat instrument is hier gewoon niet van toepassing. Bovendien, aanvullend en aansluitend op wat de heer Parys zei: soms kan een geadopteerd kind een band onderhouden met de biologische ouders. Dat gebeurt ook in veel gevallen. Als het helpt om die band te onderhouden – als de initiële keuze van de ouders gerespecteerd wordt –, dan is dat zeker te appreciëren. Het buikgevoel van mevrouw Van den Bossche, is een buikgevoel dat we zeker ook hebben. Daarom zeggen we dat dit zeker iets is om in de stresstest mee te nemen, met alle argumenten die daarbij horen, zoals het feit dat de biologische ouders gedurende die maanden, jaren soms, wel ouders zijn van dat kind.
Ten derde, ik heb absoluut niet de bedoeling om het antwoord op de stresstest hier op tafel te leggen. De bedoeling was om dat debat mee te openen en een duw te geven. Maar laat me een klein element geven over die brug met pleegzorg: wij weten natuurlijk dat pleegzorg op dit moment een antwoord is op een zorgwens en niet een antwoord op een kinderwens. Ik vind dat een heel belangrijk gegeven. Toen we dat rapport schreven, hebben we ook ons huiswerk gemaakt. We zijn gaan luisteren naar mensen die in pleegzorg werken en we hebben gezien dat die kinderwens willen vervullen in zo’n pleegzorgtraject, niet altijd even vlot loopt. Dus die brug slaan, is zeker weggelegd voor een stresstest: hoe kan dat, met die elementen in ogenschouw?
Als wij spreken van ‘brede’ stresstest, dan zien we het echt breed. Ik hoorde dat er een dialoog opgestart zal worden met het federale niveau. Dat is zeker interessant, omdat de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, artikel 387 quater en verder, gaan over de inhoud van pleegzorg. Misschien dat daar ook wel op ingegrepen kan worden om dat instituut ook in de aard te veranderen. Ik weet natuurlijk dat we dan ver buiten de bevoegdheid van deze commissie zitten, maar de duw die we aan de stresstest willen geven, is natuurlijk een brede duw, omdat we denken dat dit debat dat nodig heeft. Verder zie ik heel veel partijen rond de tafel die daar constructief over mee willen nadenken. Dat vind ik alleen maar goed.
Voor ons is heel centraal hier dat we meerdere partijen op dat kruispunt hebben, dat we erkenning willen geven voor het leed van een aantal van die partijen, misschien voelen ze wel allemaal verdriet en sommige zullen zeker wel een groot geluk voelen. En natuurlijk altijd eindigen waar we begonnen zijn: bij het kind.
Mevrouw Van Den Berghe heeft het woord.
Er zijn nog heel veel vragen gesteld, over aanmeldingsdatum, datum van betaling, de switchprocedures. Ik ga ervan uit dat die min of meer allemaal beantwoord zijn. Ik heb er nog een aantal uit gehaald waar meer vragen rond waren, onder meer rond de keuze van afstandsouders, hoewel mevrouw D'Espallier en de heer Parys daar al heel veel rond hebben aangegeven. De keuze van afstandsouders is uiteraard geen absoluut recht. Het is ook belangrijk om te weten dat dit in de praktijk door de binnenlandse adoptiedienst zeer zorgvuldig wordt toegepast. Het gaat erom dat men in gesprek gaat met afstandsouders, dat men dat probeert te doen vanuit een zo open mogelijke benadering maar vooral vanuit dat belang van het kind. Met het vrijwillige karakter van de afstand zien we dat het in een aantal gevallen wel belangrijk is om de keuze te respecteren. Dat betekent niet dat kandidaten die om die reden mogen instromen – versneld mochten instromen in het verleden –, bijvoorbeeld een beperkt aantal adoptieouders van verschillend geslacht, apart geoormerkt worden of dit oormerk houden zodra zij op de wachtlijst staan. Op dat moment zit je eigenlijk in een fase van matching, waarbij er zeker geen een-op-eenproces is, en waarbij er heel zorgvuldig gekeken wordt door de binnenlandse adoptiedienst naar wat de verwachtingen zijn van de afstandsouders, wat het kind nodig heeft, wat we de verschillende kandidaten op onze lijst daar kunnen bieden en hoe dat dat het best gematcht kan worden. Dat is wel belangrijk om nog mee te geven.
Er was nog een vraag van mevrouw Rombouts over hoe het nu loopt en welke informatie we nu al geven aan de grote groep mensen die zich heeft aangemeld voor adoptie. Ze krijgen nu allemaal, lang voor ze kunnen starten met de voorbereiding, twee infosessies. Daar wordt heel veel informatie gegeven over hoe het adoptietraject eruitziet, over de wachttijden, over het aantal kinderen dat nood heeft aan adoptie, over het aantal plaatsingen dat per jaar wordt gerealiseerd. Dat is net met de bedoeling om hen een heel realistische kijk te geven op wat hen te wachten staat.
De suggestie om op dat moment misschien nog sterker te sensibiliseren rond de mogelijkheden bij pleegzorg, kunnen we zeker meenemen. Het klopt wel dat daar hier en nu al heel veel aandacht aan wordt gegeven.
Er was ook een vraag of we zicht hebben op wat er gebeurt na het moment van de voorbereiding en hoe de individuele trajecten verlopen. Vanop een afstand bekeken, hebben wij daar uiteraard zicht op omdat in de verschillende stappen van het proces kandidaten opnieuw met ons contact opnemen, bijvoorbeeld als ze een vonnis hebben en overgaan naar een kind als ze al een voorbereiding hebben.
Het is echter niet zo dat we proactief opvolgen of bevragen waarom bijvoorbeeld bepaalde stappen langer duren dan andere. Vaak gaat het om iets dat heel nauw raakt aan de persoonlijke levenssfeer. Als mensen besluiten om na de voorbereiding niet onmiddellijk de stap te zetten naar het geschiktheidsonderzoek, dan heeft dat vaak te maken met hun persoonlijke situatie. Zo is het de regel dat er niet wordt gescreend of toch niet onmiddellijk tijdens een zwangerschap. Dat zijn vaak heel persoonlijke redenen waar we zonder gegronde reden niet meteen in willen of kunnen tussenkomen.
Dat speelt ook een beetje bij de beschouwingen die we hebben gemaakt of we niet zouden kunnen gaan naar herstel in natura door hen bijvoorbeeld een andere plaats te geven op de wachtlijst aan de hand van een gemiddelde doorlooptijd. Je kunt zo'n gemiddelde doorlooptijd berekenen met het oog op een mogelijke correctie, maar op het moment dat je individuele correcties moet doen in de totale wachtlijst, moet je ook kijken naar hoe het komt dat er zoveel verschil is in doorlooptijden van mensen en kom je ook heel dicht bij de reden waarom mensen soms sneller of trager zijn gegaan. Dan zou het VCA al heel snel op het punt komen dat het daar beoordelingen over moet maken. Wat laat je wel of niet meetellen als normaal of gerechtvaardigd? Wat met kandidaten die zelf hebben gekozen om een pauze in te lassen en was dat al of niet gerechtvaardigd? Dat zijn beoordelingen die we niet willen of kunnen maken.
Mevrouw Schryvers en de heer Parys hadden een vraag over het grote verschil tussen het aantal kandidaten voor binnenlandse en interlandelijke adoptie. Dat is niet alleen zo op het moment dat er een vonnis moet worden getekend. We zien dat al van bij het moment dat mensen zich aanmelden en aan het wachten zijn om te starten met de voorbereiding. Het klopt dat een hele grote groep mensen zich heeft aangemeld bij het Vlaams Centrum voor Adoptie, meer dan 900 mensen. Daarvan hebben heel veel mensen de eerste twee infosessies nog niet afgerond. Slechts 430 mensen hebben die infosessies afgerond en gezegd dat ze verder willen gaan met hun traject. Daar zie je dat meer dan de helft van de mensen in de allereerste fase zit, dat ze nog infosessies moeten volgen en nog moeten bevestigen of ze verder willen gaan. Van die 430 mensen die klaarstaan om verder te gaan met hun traject, is er ook een hele grote groep die hetzij kiest voor binnenlandse adoptie, hetzij enkel daarvoor in aanmerking komt omdat ze zeer weinig mogelijkheden hebben met interlandelijke adoptie. Het gaat bijvoorbeeld over alleenstaande mannen of om koppels van hetzelfde geslacht.
Uiteindelijk is er slechts een heel beperkte groep – minder dan honderd, denk ik – van mensen die in aanmerking komen voor interlandelijke adoptie. Die mogen allemaal eigenlijk wel heel snel instromen. Als je dat vanop een afstand bekijkt, klopt het dus dat het verschil nog groter is. We proberen dat echter wel goed in beeld te houden en goed te bekijken, opdat we mensen die in aanmerking komen voor interlandelijke adoptie heel snel kunnen laten instromen.
De heer Daniëls stelde een vraag over de ‘breakdowns’. Wat pleegzorg betreft, durf ik me daar niet over uitspreken. Dat zijn cijfers waarover onze collega’s van Opgroeien misschien wel beschikken, maar ik niet. Het klopt dat dit af en toe voorkomt bij adoptie, maar gelukkig erg beperkt: het gaat om relatief lage cijfers. Als we dit nader bekijken, zien we dat dit voornamelijk voorkomt bij interlandelijke adoptie, en vaak bij kinderen met een toch wel zware zorgbehoefte, waarbij het een uitdaging is om die kinderen een plaats te geven in een gezin.
Ik wil iedereen nog bedanken voor de interessante vragen en het serene debat.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel voor alle aanvullende antwoorden. Ik wil het nog hebben over één punt. Alle collega’s hebben in hun tussenkomsten herhaald hoe moeilijk het is om de schade vast te stellen die geleden werd, zowel voor mensen die een formele klacht ingediend hebben als voor mensen in een gelijkaardige situatie, die zich daar echter misschien niet bewust van zijn of die zich misschien niet geroepen voelen om hun nek uit te steken en dit aan te kaarten. Er kan namelijk een drempel zijn om een en ander aan te brengen, omdat je daarmee – om het cru uit te drukken – een ‘tik’ geeft aan diegene die je op het einde van de rit moet helpen met het waarmaken van je kinderwens. Dat is uiteraard niet evident. Het moet me toch wel van het hart dat ik, ook na jullie antwoorden, waarvoor ik veel appreciatie en begrip heb – en ik zie ook wel de moeilijkheden – me niet kan neerleggen bij het idee van ‘we stellen vast dat er schade geleden werd maar we kunnen die spijtig genoeg niet herstellen’. Ik vind eigenlijk dat we de lat voor onszelf, als Vlaamse overheid – en ik weet dat het een gigantische opdracht is die we ons zouden opleggen – hoger moeten leggen en dat we die opdracht moeten opnemen. Ik pleit dus voor een werkvorm die dat haalbaar kan maken. Ik denk bijvoorbeeld aan een tijdelijke verzoeningscommissie die al die dossiers kan doorploegen en voorstellen doet, en ook wat afstand kan nemen van de dagelijkse praktijken en een aantal zaken kan herstellen en kan aangeven wie welke rol kan opnemen. Ik denk dat dat niet onbelangrijk is. We spreken hier namelijk niet over nummertjes. Het gaat er niet om dat op het einde van de rit iedereen aan bod komt. Het gaat hier over mensen die legitiem op een bepaalde plaats hadden kunnen staan, maar daarvoor op dit moment niet in aanmerking komen. Voor alle duidelijkheid: ik pleit er niet voor om enkel een antwoord te geven aan alle mensen die een klacht ingediend hebben. Ik vind dat dit breder bekeken moet worden. Ik vind dat de lat voor ons, als overheid, hoog moet liggen om dit te kunnen waarmaken.
De heer Parys heeft het woord.
Ik wil alle sprekers bedanken. Ik heb twee heel concrete vragen. Mijn eerste vraag is gericht aan minister Beke. Ik wil u duidelijk horen zeggen dat interlandelijke adoptie een toekomst blijft hebben in Vlaanderen. De reden waarom ik dit vraag, is dat we merken dat die discussie op gang komt, dat mensen vragen om een adoptiestop of een adoptiepauze. Ik heb schrik – ik zal daar eerlijk over zijn – dat er, wanneer het expertenpanelrapport voorgesteld wordt, weer verschillende discussies met elkaar vermengd zullen worden. Ik verklaar me nader. Ik vind het meestal heel gevaarlijk om met de bril van vandaag naar het verleden te kijken. Als het rapport van het expertenpanel over de interlandelijke adopties uit het verleden voorgesteld wordt, heb ik schrik dat het omgekeerde zal gebeuren, namelijk dat we met een bril van het verleden naar het heden kijken. We weten heel goed dat interlandelijke adopties van nu en van een aantal jaren geleden, niet dezelfde zijn als de adopties van tien, twintig of dertig jaar geleden. Die omkadering is helemaal anders.
Ik pleit daar dus toch wel voor een zeer grote voorzichtigheid en voor een principieel engagement om interlandelijke adoptie als jeugdbeschermingsmaatregel in subsidiaire orde te laten voortbestaan, in het belang van die kinderen. Mijn heel concrete vraag aan u, minister Beke, is dus: bent u het daarmee eens?
Mijn tweede opmerking is voor de Ombudsdienst, die in dezen zeer verdienstelijk werk heeft geleverd. Ik wil het nog even hebben over Christophe en Koen. Er zitten mensen achter het probleem dat we hier bespreken. Ik heb het gevoel dat erkenning inderdaad goed is, maar dat een oplossing nog beter is. Ik heb de ombudsman horen zeggen dat dat wordt gedaan vanuit het principe ‘do no harm’. Alle begrip daarvoor, maar dat er een wachtlijst van kinderen zou ontstaan, is volgens mij redelijk onwaarschijnlijk als je ziet hoeveel kandidaat-adoptieouders er nu al op de wachtlijst staan. Er zal natuurlijk niemand voor pleiten dat er eerst een oplossing moet komen vooraleer een kind dat vandaag nood heeft aan een gezin, ook effectief zou kunnen worden opgevangen.
Ik heb de ombudsman ook horen zeggen dat het een enorm titanenwerk zou vergen om te bekijken hoe we op de een of andere manier toch een stukje rechtvaardigheid in het adoptietraject kunnen terugbrengen. In mijn vocabulaire betekent ‘titanenwerk’ veel werk, maar niet onmogelijk werk. Minister, is er op geen enkele manier een vorm van rechtvaardigheid of genoegdoening mogelijk voor de kandidaat-adoptieouders, diegenen die klacht hebben ingediend maar ook de anderen, zoals collega Vaneeckhout heeft gezegd? Kunnen we er niet voor zorgen dat er misschien niet een volledige oplossing komt maar dat er dan toch een klein deeltje van een oplossing zou kunnen worden vooruitgeschoven?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik bedank de sprekers voor hun antwoorden. Ik zou nog wat dieper op enkele zaken willen ingaan.
Het is goed dat met de titel van het rapport, ‘Ontelbare jaren een kind verwachten’, de discussie op gang wordt gebracht, maar ik heb vragen gelezen die daaruit waren afgeleid. Hoe kunnen we de wachttijd tot het aanvaardbare terugbrengen? Ik heb willen zeggen dat ik ongelooflijk veel respect heb voor wensouders en kandidaat-adoptanten. Zij weten heel goed hoe moeilijk de tocht is, en ze vatten hem toch aan. Maar het doel is natuurlijk niet zoveel mogelijk kindjes te adopteren, maar wel een gezin te zoeken voor de kindjes die worden afgestaan. Ik ben wel heel tevreden dat het debat hier met veel nuance is gevoerd, ook door alle collega’s. Dank daarvoor.
Met betrekking tot pleegzorg zijn hier de verschillende gevoeligheden duidelijk gemaakt. Mevrouw D’Espallier, u hebt mij getriggerd door te zeggen dat we misschien wel eens moeten bekijken wat we in het Burgerlijk Wetboek kunnen veranderen. We weten dat pleegzorg voor een stuk een federale en voor een stuk een Vlaamse bevoegdheid is. Hoe gaan we de aard van pleegzorg veranderen? Het beangstigt mij, eerlijk gezegd, een beetje dat u dat zegt. Ik zou u willen vragen hoe u dat dan ziet. Want de essentie van pleegzorg is dat het een jeugdbeschermingsmaatregel is, die eigenlijk altijd tot doel heeft tijdelijk te zijn en de terugkeer naar de natuurlijke biologische ouders te bewerkstelligen. We weten allemaal dat dat in sommige gevallen niet vanzelfsprekend is. Daarom hebben we het onderscheid tussen perspectiefzoekend en perspectiefbiedend. Maar als we de aard van pleegzorg gaan veranderen met een veel ingrijpendere maatregel ten aanzien van de biologische ouders, moeten we ervoor opletten dat we niet veel meer problemen zullen creëren door veel minder vrijwilligheid aan de kant van de biologische ouders en door een moeilijkere samenwerking tussen de pleegouders en de biologische ouders. Dat is echt nodig voor het welzijn van al die pleegkinderen.
Daarmee heb ik eigenlijk voor een stukje mijn bezorgdheden van daarstraks herhaald. Ja, er zijn pleegkinderen wier biologische ouders uit beeld zijn. Ja, we kunnen natuurlijk de band tussen pleegzorg en adoptie versterken. Dat gebeurt ook al voor een stuk, via de informatiesessies en de voorbereiding, door ook uit te leggen wat pleegzorg is, door aan kandidaten te zeggen dat dat ook een mogelijkheid is als ze willen zorgen voor een kind. We moeten echter opletten met de gevoeligheden daaromtrent.
Wat interlandelijke adoptie betreft: ik denk dat we allemaal uitkijken naar het rapport van het expertenpanel. Intussen wil ik toch ook wel benadrukken dat het mijn ervaring is, door de voorbije jaren toch veel te hebben gewerkt hieromtrent, dat de diensten hier momenteel, binnen de procedures die er nu zijn, echt het beste van zichzelf geven om die procedures op een goede manier te laten verlopen. We mogen er echter nooit, nooit gerust in zijn dat alles in de herkomstlanden zonder enig probleem verloopt. Op dat vlak is gewenning de slechtste raadgever, denk ik. We moeten dus te allen tijde alert blijven voor mogelijke risico’s die daarmee gepaard gaan en die vanzelfsprekend heel anders zijn bij interlandelijke adoptie dan bij binnenlandse adoptie.
Tot slot, wat de individuele situatie betreft die de aanleiding was, die van Christophe en Koen, waarmee de meeste commissieleden ook wel een gesprek hebben gehad, denk ik: ik vind het toch wel moeilijk om vast te stellen dat er doorheen die procedure toch wel een aantal hiaten zijn, een aantal momenten waarop er vertraging is opgelopen zonder dat daarvoor een objectieve reden aan de basis lag. We moeten daar als beleidsmakers naar kijken om te leren voor de toekomst. Dat is goed. Dat is gebeurd. Dat is één. Hoe er dan ten tweede eventueel een herstel kan zijn, dat blijft toch wel hangen bij mij, net omdat het voor hen en mogelijk ook voor anderen zo ingrijpend is. Ik denk dat we ons ook in hun plaats moeten stellen, en ook die van alle andere mensen op de wachtlijst waar er een impact is. Ik denk dat we die impact pas kunnen zien wanneer er echt een analyse gebeurt van de verschillende fases in een procedure voor de verschillende mensen op de wachtlijst. Dat hoeft niet dadelijk voor de eerste te zijn, omdat je nu inderdaad niet kunt stoppen. Mijn vraag is: hebben jullie daar eigenlijk zicht op? Dat was me immers toch nog niet zo duidelijk geworden.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik vind het jammer dat ik niet op al mijn vragen een antwoord heb gekregen. Wat ik vooral schrijnend vind, is dat er geen herstel zal komen voor de getroffen kandidaat-adoptieouders. Ik vind het jammer dat er zo weinig rekening wordt gehouden met gevolgen voor de wensouders die gedupeerd zijn. Dat adoptietraject is immers al een heel zwaar emotioneel traject. Daar moeten we toch ook bij stilstaan.
Collega’s, voor de rest, erkenning is één ding, maar een oplossing, niet alleen voor Christophe en Koen, maar voor alle getroffen kandidaat-adoptieouders, zou toch wel op haar plaats zijn.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik heb drie bijkomende opmerkingen of vragen.
Wat interlandelijke adoptie betreft: als ik het goed heb gehoord, heeft de minister wel geantwoord dat hij principieel voor een voortzetting is, of alleszins niet voor een stopzetting, zij het dat de conclusies van het expertenpanel worden afgewacht. Ik denk dat dat de juiste keuze is. Ik begrijp ook de opmerking van collega Parys dat we niet met de bril van het verleden naar het heden mogen kijken, maar aan de andere kant moeten we wel leren uit de fouten van het verleden om het heden en de toekomst te verbeteren. Minister, ik begrijp dat u daar geen onmiddellijk antwoord op kunt geven, maar het nagaan van de partnerschappen en de landen van herkomst is toch wel een belangrijke factor. Ik denk echter dat we die discussie waarschijnlijk nog zullen voeren na de conclusies van het expertenpanel.
Wat de samensmelting van de adoptie-organisaties betreft, hebt u die fusieoperatie goed beschreven. Ik denk dat het vooral – en ik vraag ook uw mening daarover – meer moet zijn dan enkel een fusieoperatie die efficiëntie – die ik overigens wel belangrijk vind, maar goed – teweegbrengt. Maar het is ook wel een kans om de werking te herzien, voornamelijk wat betreft het uitzetten van de adoptiepistes in de landen waarmee er wordt samengewerkt, en ook en vooral de ondersteuning, begeleiding en vragen over afkomst, in samenwerking met het afstammingscentrum, die kinderen, adoptiekinderen van andere landen hier krijgen, vaak op latere leeftijd. Dat moet samen met die samensmelting worden bekeken, hoe we dat kunnen verbeteren. Als je van drie naar één gaat, is het natuurlijk de perfecte gelegenheid om die zaken op punt te stellen. Ik wil dus een suggestie doen om dat echt mee te nemen. Ik ben er zeker van dat u daar niets op tegen hebt. Maar het is toch wel belangrijk dat het meer is dan enkel een fusieoperatie.
Ten slotte, er is al heel veel verteld over pleegzorg. Er is iets dat mij frappeerde in veel getuigenissen. Wanneer ik met mensen in een pleegzorgsituatie sprak, ging het vaak over een positief verhaal, een succesverhaal, met de twijfels die er op voorhand waren, maar dan uiteindelijk veel hartverwarmende verhalen. Als ik daarover spreek met mensen in administratiekringen, hoor ik vaak: ‘Je mag adoptie en pleegzorg niet met elkaar verwarren, dat zijn twee verschillende dingen. Doorverwijzingen of informatieverstrekking van het ene naar het andere is vaak moeilijk.’ Het is al verschillende keren aan bod gekomen: die informatie, het positieve van dat verhaal, moeten we zoveel mogelijk, onder andere via Steunpunt Adoptie, kenbaar maken.
Dat waren mijn drie bijkomende opmerkingen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit mij graag aan bij de collega's die pleiten voor herstel. Ik heb begrepen dat dat een titanenwerk wordt. Anderzijds zijn de zaken niet gelopen zoals ze hoorden te lopen, voor klagers, maar ook voor andere mensen in een gelijkaardige situatie. Het is dan aan ons om dat herstel te bewerkstelligen. Ik geloof dat we dat kunnen. Het wordt een groot werk en ik pleit er net als de collega's voor om niet de pauzeknop in te drukken terwijl we dat doen. Maar laten we mensen alstublieft genoegdoening geven. Er is werkelijk iets fout gegaan en wij kunnen dat volgens mij herstellen.
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, ik geef zeer kort nog een aantal aanvullende antwoorden. Eén, ik ben het eens met wat collega Parys zei als uitgangspunt: we moeten oppassen dat we niet met de blik van het verleden naar vandaag kijken en ook niet omgekeerd, met de blik van vandaag naar het verleden kijken. De tijden zijn enorm veranderd. Adoptie is vandaag een ander gegeven dan het bijvoorbeeld was in de jaren 80. Dat noopt ons allemaal om daar op een zeer genuanceerde manier naar te kijken.
Twee, wat interlandelijke adoptie betreft, heb ik inderdaad geantwoord zoals collega Vande Reyde heeft gezegd. Wat de toekomst betreft, zal ik mij vandaag houden aan het verslag van het expertenpanel dat we afwachten, om het fundamentele debat daarover te voeren. Ik zal daar op dit ogenblik geen voorafnames op doen.
Drie, ik heb veel begrip voor het dossier van Koen en Christophe. Ik heb dat zeer omstandig gelezen en bekeken. Onze mensen van het kabinet hebben met hen contact gehad. Als je hun getuigenissen leest, ziet en hoort, dan komt dat natuurlijk wrang over. Maar ze zijn ook niet de enigen. Het probleem is dat we bij het omgooien van de wachtlijsten problemen dreigen te creëren die groter zijn dan de oplossing. Door één oplossing te geven, kunnen we tien nieuwe problemen creëren. Zoals in het begin gezegd werd en door iedereen beaamd werd: we moeten vertrekken vanuit het belang van het kind. Maar is dat in het belang van het kind? Als we dat uitgangspunt nemen en we moeten die elementen samennemen, dan twijfel ik erover of dat wel in het belang van het kind is en ik volg ook de adviezen die daaromtrent gegeven zijn.
In verband met de opmerking over de pleegzorg: uiteraard is het ene niet inwisselbaar met het andere, maar dat heeft hier in de commissie ook niemand gezegd. Maar als we zeggen dat we vertrekken vanuit het oogpunt van het kind, dan ben ik het er wel mee eens – en er is naar verwezen – dat we vandaag niet moeten kijken met de bril van het verleden, waarbij dat in het verleden totaal twee verschillende werelden waren. Ze hebben elk hun gevoeligheid, elk hun aandachtspunten en elk hun bekommernissen. Maar ik ben er wel voorstander van om die bruggen meer te leggen dan in het verleden ooit het geval geweest is.
Mevrouw D’Espallier heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, in verband met uw opmerking: het doet me natuurlijk plezier als u zegt dat ik u geprikkeld heb. Ik heb wel niet de bedoeling om u te ergeren. U weet heel goed, en de hele commissie weet dat, dat mijn kader het mensenrechtenkader is. Het mensenrechtenkader zegt: ‘zoveel mogelijk respect voor en contact met de biologische ouders’, en het rechtsinstrument hoort daar dan bij te passen. Dat is het kader dat ik aanhang en verdedig.
Er is in Nederland ruim onderzoek, ook doctoraal, gevoerd over verschillende manieren waarop een brug geslagen kan worden tussen pleegzorg en adoptie. Een ervan die daarin wordt omschreven – ik leg het hier maar op tafel – is om in die verschillende instrumenten eventueel zelfs nog tussenvormen of aanpassingen op vormen te creëren, in ieder geval manieren om nog meer maatwerk te bieden, uiteraard altijd rekening houdend met wat het kader voorschrijft, namelijk zoveel mogelijk de rechten van de mens te respecteren. En dat is dat contact met de familie houden of liefst zelfs die setting houden. Het punt is dat die instrumenten slechts een instrument zijn, en die moeten zich aanpassen aan al die verschillende situaties, die mevrouw Schryvers zo mooi heeft opgenoemd, die we zien zowel bij wensouders, bij kinderen vooral en ook bij biologische ouders. Als ik het heb over een stresstest, dan bedoel ik net om u te prikkelen. Dat is net de bedoeling. Dan kan het nog zijn dat we op het einde van de rit besluiten dat het totaal geen zin heeft om in te grijpen op die rechtsfiguren, omdat die ons eigenlijk al alle mogelijkheden en al het maatwerk bieden dat we potentieel nodig hebben om alle verschillende noden van alle verschillende kinderen te beantwoorden. Als het resultaat is dat er niks nodig is, dan is het ook prima, zolang het maar aan het belang van het kind beantwoordt. Daar bestaat dus onderzoek over, al is het dan wel Nederlands onderzoek. Kunnen wij het maatwerk bieden dat we nodig hebben? Dat is ook de vraag die ik open op tafel leg. Het is heel interessant om die vraag zeker ook op federaal niveau te stellen. Misschien is het antwoord ‘ja, we kunnen al het maatwerk bieden dat we nodig hebben’, en dat is dan prima.
Mevrouw Van Den Berghe heeft het woord.
Ik wil nog even terugkomen op de vraag rond het individuele herstel. Ik denk dat er een heel belangrijk verschil is tussen de erkenning die je kunt geven, die de Vlaamse Ombudsdienst gegeven heeft en, wat wij ook doen, het lange wachten en het moeilijke traject dat kandidaten lopen. Dat is uiteraard iets waar we begrip voor moeten hebben en waar we alleen maar erkenning kunnen geven dat dat zwaar weegt en dat dat inderdaad iets moeilijks is. Maar waar het moeilijker wordt, is de vraag wat je kunt doen als actief herstel. Weegt dat wat je kunt bieden op tegen het geleden herstel? Berokkent het niet meer schade bij anderen? Zit je daar niet op de grens van wat je kunt of niet kunt op het vlak van bevoegdheid?
De heer Weekers heeft het heel mooi aangebracht. Op het moment dat je kijkt naar de plaats die kandidaten innemen op een wachtlijst bij een adoptiedienst, zit je in een contractuele relatie waarin de overheid geen betrokken partij is, en waarin actief ingrijpen niet vanzelfsprekend is. Dat is in geen enkele van die contracten voorzien. Als je al maatstaven vindt, zou je een nieuwe ordening moeten aanbrengen, want je moet ergens een maatstaf vinden om een ordening te maken. Dat is niet evident, omdat er heel veel factoren in meespelen. Sommige zijn gerelateerd aan de problemen die de Vlaamse Ombudsdienst vaststelt, maar heel vaak ook aan individuele keuzes die mensen maken. Je moet dus beoordelingen maken en op basis daarvan naar een nieuwe ordening gaan die ingrijpt in een contractuele bepaling, en dat is heel moeilijk te realiseren. Daar moeten we heel zorgvuldig mee zijn en helder zijn over wat er wel en niet kan en waarom dat zo moeilijk is. Het is belangrijk dat we dat durven te benoemen.
Mijnheer Vaneeckhout, u wilt per se het laatste woord?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, het is een goede gewoonte dat het parlement nog het woord krijgt.
Ik blijf het er echter wel zeer moeilijk mee hebben en ik snap de moeilijkheid. Ik wou alleen maar argumenteren waarom het niet zou kunnen, en tot op heden hoor ik in deze vergadering alvast niet zoveel zoektocht naar hoe het wel zou kunnen, hoe we daar wel een antwoord op kunnen geven. Dat stoort me enigszins, niet persoonlijk, maar structureel.
Je kunt natuurlijk zeggen dat het andere mensen zal kwetsen en voor hen een probleem zal betekenen. Met alle respect, maar dat is een soort miskenning van het feit dat het anderen in de voorbije jaren al heeft geraakt en gekwetst. Je kunt moeilijk kwetsen tegen elkaar afwegen. Het enige wat je als overheid kunt doen, is zorgen voor eerlijke procedures die transparant zijn, en als er problemen opduiken, de billijkheid hebben om die te herstellen volgens de geest waarin de procedures zijn ontworpen.
Het is niet zo dat we begrip moeten hebben dat het lange wachten lastig is voor die mensen. Het is voor iedereen lastig. Iedereen die erin stapt, weet dat. Maar als dat lange wachten komt door inconsistenties of door fouten in de procedures of zaken die we al bij al, als we het hier allemaal horen, niet allemaal ondersteunen of waar we toch vragen bij stellen, dan moeten we heel helder zijn. Helder zijn betekent ook dat we die mensen verkeerd hebben behandeld, en dat moeten we op die manier ook formuleren. Dan is het onze eerste opdracht om te zoeken naar hoe we het wel kunnen doen, hoe we ten dele een antwoord kunnen geven, en niet naar wat er allemaal in de weg staat om het te doen.
Dat is mijn grootste frustratie. Ik ondersteun volledig het ‘do no harm’-principe en het mag absoluut geen impact hebben op de belangen van kinderen. Als je de eerste vijftien kandidaten op de lijst behoudt en daarna ga je op zoek hoe je die lijst toch kunt aanpassen, dan kun je dat doen zonder dat er een impact is op het kind. Eigenlijk zou je daar anders mee zeggen: al degenen die ofwel klacht hebben ingediend ofwel in dezelfde situatie zitten, zijn minder geschikt om adoptieouder te worden dan degenen die al op de lijst staan. Ik weet dat jullie dat niet zeggen, dat wil ik wel onderstrepen.
Voor de rest zie ik geen enkele reden om te objectiveren waarom het slecht zou zijn voor het kind dat plaats 16 op de wachtlijst eventueel zou worden aangepast omdat de procedures niet correct zijn toegepast in het verleden. Dat is mijn belangrijkste punt.
Collega, uw punt is duidelijk en er is een antwoord gegeven op uw opmerkingen.
Ter attentie van de sprekers wil ik nog zeggen dat collega Rombouts niet meer aanwezig kon zijn bij een deel van de antwoorden en dus ook niet kon reageren, omdat ze momenteel actief is in een andere commissie.
Collega's, hiermee kunnen we deze boeiende gedachtewisseling afronden. Ik dank de sprekers Bart Weekers, Annelies D'Espallier en Ariane Van Den Berghe. We zullen elkaar in de toekomst ongetwijfeld nog terugzien. Bedankt iedereen.
De vragen om uitleg en de gedachtewisseling zijn afgehandeld.