Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Interpellatie over de ontluisterende reconstructie van de opstart en uitrol van de Vlaamse contactopsporing in Pano
Interpellatie over de problemen met de contactopsporing, naar aanleiding van de Panoreportage
Interpellatie over de forse kritiek op het Vlaamse contactonderzoek geformuleerd in de Panoreportage 'Het spoor bijster'
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze interpellaties via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik maak me heel veel zorgen over het contactonderzoek, nog meer na de Panoreportage. Maar u weet dat ik me daar al heel lang veel zorgen over maak en al heel lang vraag om dat toch anders te organiseren, zijnde meer lokaal uit te bouwen en te organiseren. De Panoreportage van woensdag 10 februari heeft de problemen duidelijk op een rij gezet en zorgt voor enkele ernstige vragen over het Vlaams contactonderzoek van het consortium. Het is opmerkelijk dat de verschillende experten die aan bod zijn gekomen, van Niel Hens tot Wouter Arrazola de Oñate tot Jan De Maeseneer, zich uitermate kritisch opstelden over het contactonderzoek, meer bepaald over de kwaliteit van het contactonderzoek negen maanden na de start ervan.
Daarnaast waren er ook verschillende vragen over het contract dat gesloten is met het consortium. Het blijft een probleem dat er maar één speler was die een aanbesteding heeft gedaan en het binnengekregen heeft. Ik wil vooral dieper ingaan op de kwaliteit, omdat dat iets is wat vandaag echt telt. Aangezien we ook zeer veel leveringsonzekerheid over de vaccins hebben, blijft het contactonderzoek heel erg belangrijk om overlijdens aan corona te voorkomen en uitbraken te vermijden.
Wat de kwaliteit betreft, is het grote probleem wat Arrazola de Oñate heel duidelijk heeft kunnen uitleggen – hij is expert in contactonderzoek want hij doet dat al heel lang voor tuberculose – dat het contactonderzoek ons niet in staat stelt om het web aan besmettingen in kaart te brengen. Dat is toch net wat een contactonderzoek zou moeten doen. We krijgen heel vaak cijfers van u, minister, over het aantal telefoongesprekken die zijn gevoerd, over de snelheid van de telefoontjes, maar uiteindelijk zijn er met de kwaliteit van de gesprekken en van de data die daaruit voortvloeien, toch heel veel problemen.
Dat maakt ook dat we bijvoorbeeld geen link kunnen leggen tussen de indexpatiënt, zijnde de besmette patiënt, en zijn contacten. Als die oproep van de indexpatiënt binnenkomt, worden de contacten nagevraagd en die worden verspreid over andere contactonderzoekers, waardoor de kwaliteit van die gesprekken ook afneemt. Als je een indexpatiënt spreekt en die zegt dat hij een hoogrisicocontact heeft gehad met die en die persoon, maar je belt die hoogrisicocontacten en die zeggen dat ze geen hoogrisicocontact hebben gehad, dan loop je een beetje vast, terwijl je anders de kwaliteit van die gesprekken veel beter kunt maken.
Toch heel opvallend was dat Niel Hens, die behoort tot de wereldtop van biostatistici, zelf zegt dat hij de data onderzoekt die van Singapore komen, maar dat hij de data die van het Vlaamse contactonderzoek komen, niet kan gebruiken omdat die ontoereikend zijn. We hebben de wereldtop van de biostatistici in huis, maar ze kunnen hier geen werk verrichten voor onze besmettingsbomen omdat de data onvoldoende goed zijn. Het is toch een probleem dat dat negen maanden na de start nog altijd niet voldoet. Daardoor is het grote probleem dat we een beetje blind varen, want we kunnen het web aan besmettingen niet in kaart brengen. We kunnen de bron van de besmettingen niet in kaart brengen en daardoor is het heel moeilijk om de juiste maatregelen te nemen en varen we nog altijd blind, zoals ik net zei.
Een concreet voorbeeld is – het cijfer haal ik uit een schriftelijke vraag die ik heb gesteld – dat slechts in 16 procent van de gevallen naar de job wordt gevraagd van een besmette patiënt, terwijl we weten dat de werkplaats of het bedrijf een van de voornaamste plaatsen is waar mensen worden besmet. Als dat zelfs niet goed wordt bevraagd en zelfs niet wordt genoteerd – ik heb het daar al eerder over gehad –, dan kunnen verschillende besmettingen die in een bedrijf gebeuren, niet aan elkaar worden gelinkt en kunnen uitbraken zelfs niet voorkomen worden omdat je de cijfers niet hebt. Gekoppeld daaraan kwam het probleem tijdens de reportage toch heel duidelijk naar voren van een gebrek aan een ernstige opleiding. De contactonderzoekers getuigden dat ze op dag vijf dat ze aan de slag waren in het contactcenter, andere mensen moesten gaan opleiden zonder dat ze zelf een deftige opleiding hadden gehad. Op momenten dat ze weinig werk hadden, werd er helemaal niet geïnvesteerd in betere opleidingen, maar moesten ze zich in stilte bezighouden. Ik heb zelf een schriftelijke vraag gesteld over de opleiding van de mensen. Daar komt heel mooi theoretisch naar voren hoe die opleiding zou moeten gebeuren, maar in de praktijk hoor ik langs alle kanten dat die opleiding ernstig te wensen over laat.
Er zijn, ook bij de Panoreportage, veel vragen over gekomen, maar we hebben het ook al eerder, in het voorjaar van 2020, gehad over de aanbesteding zelf. Ik wil het graag hebben over de rol van KPMG in heel het contract. Uit cijfers die ik heb opgevraagd, blijkt dat ze ongeveer 200.000 euro per maand ontvangen voor ongeveer negen voltijdse equivalenten en dat het zelfs een beetje onduidelijk is wat hun rol is. Als er één rol is waarvan ik zou verwachten dat KPMG het allemaal zou oplossen, zou dat net de kwaliteit van de data zijn. Maar neen, dat gebeurt blijkbaar niet, want de data volstaan helemaal niet om het web aan besmettingen in kaart te brengen. Ik vraag me dan ook een beetje af waarom we een organisatie als KPMG 200.000 per maand betalen en wat het resultaat daarvan kan zijn.
Het grootste probleem dat uit de reportage naar voren kwam, is dat de experten niet bevraagd worden en heel slecht betrokken zijn bij de start van het contactonderzoek. Dat is helemaal uitbesteed aan een netwerk van commerciële callcenters en KMPG. Maar dat is helemaal opgebouwd los van de bestaande gezondheidssystemen in België, los van de thuiszorg, los van de huisartsen, los van de personen die in het veld omgaan met de coronapatiënten. Er is een heel systeem uitgedacht, dat blijkbaar negen maanden na datum nog altijd helemaal niet volstaat om het goed in kaart te brengen en men blijft de stem van die experten negeren. Het is zelfs zo ernstig dat die experten het erover eens zijn dat het systeem helemaal van nul zou moeten beginnen. Dat is natuurlijk om praktische redenen onmogelijk. Het zou compleet onverantwoord zijn op het niveau van de volksgezondheid om nu te zeggen: ‘We gaan er even mee stoppen en het contract beëindigen en we gaan iets nieuws opbouwen.’
Zoals bijvoorbeeld Wouter Arrazola de Oñate terecht zei: het stopt niet bij de coronapandemie, er zullen nog meerdere infectieziekten volgen. De coronapandemie zal ook niet meteen voorbij zijn. Er zullen jammer genoeg – als er niet snel genoeg wereldwijd wordt gevaccineerd – nog nieuwe varianten optreden. Het contactonderzoek zal dus centraal moeten blijven staan in onze aanpak van de coronapandemie. Daarom denk ik dat het goed zou zijn om een systeem van preventieve gezondheidscentra uit te bouwen en daarmee die infecties te voorkomen en aan te pakken. We zien dat er in andere landen, zoals in Japan of de deelstaat Kerala in India, een goed uitgebouwd netwerk van preventiecentra was dat de rol van contactonderzoek op zich heeft kunnen nemen met het vertrouwen van de bevolking, ingebed in de bevolking, ingebed in het gezondheidssysteem, tussen de huisartsen, tussen de gezondheidswerkers, dat zo veel beter in staat is om de mensen te begeleiden en te helpen in de quarantaine en dat web van besmettingen in kaart te brengen.
Dat is concreet mijn vraag, minister: hebt u daar oren naar? Wilt u luisteren naar experten zoals Jan De Maeseneer, Wouter Arrazola de Oñate en Niel Hens, om te kijken wat we echt nodig hebben om een pandemie te voorkomen en nieuwe infecties te kunnen bestrijden? Gaan we op basis van die informatie en hun aanbevelingen kijken hoe we in België kunnen werken aan dat preventieve netwerk van gezondheidscentra om zulke infecties in de toekomst te kunnen managen? Het lijkt me redelijk vreemd om een consortium van verschillende callcenters, KPMG en de ziekenfondsen daarvoor op de huidige manier in gang te blijven houden.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, toen ik – het is intussen bijna twee weken geleden – de Panoreportage zag, net zoals veel collega’s blijkbaar, was ik toch opnieuw enorm ontstemd. En ik denk dat met mij vooral veel Vlamingen met open mond zaten te kijken naar een opsomming van hoe dat tot stand is gekomen. We hebben daarover al veel van gedachten gewisseld in de commissie. Heel wat zaken in die Panoreportage zijn misschien niet helemaal nieuw voor ons, maar er zitten ook een aantal nieuwe zaken in. Dat wil niet zeggen dat het niet eens te meer verbijsterend kan zijn om vast te stellen hoe in die reportage een aantal dingen opduiken waarvan je je toch de vraag kunt stellen: is dat het beleid waar je achter kunt staan? Zijn de gemaakte keuzes verdedigbaar? En wat is de impact tot op vandaag? Vooral daar wil ik straks mee eindigen.
Het contactonderzoek of brononderzoek is ons voornaamste wapen, zelfs in tijden van vaccinaties, in de strijd tegen de pandemie. Naast de hygiënische basismaatregelen zou dat de manier moeten zijn om te zorgen dat de gigantische hypotheek die corona op onze samenleving legt, evenwichtig gelost kan worden door veel sneller, veel accurater, veel fijnmaziger in beeld te hebben en te houden waar besmettingen gebeuren, hoe een pandemie en een virusbesmettingsspoor zich ontwikkelen en hoe we dat tijdig kunnen indammen.
Ik denk dat dat de reden is waarom iedereen in het voorjaar van vorig jaar gezegd heeft om dit snel op te starten en er werk van te maken, ondanks enkele schoonheidsfoutjes.
Pano van vorige week legt toch wel enkele dingen bloot. Eerst is er de ontstaansgeschiedenis van de contactopsporing. Dit blijkt een chaotisch proces, waarin advies van experten onvoldoende ernstig wordt meegenomen en waarbij de uitwisseling tussen IT-opbouw – wat ook een expertise is – en virologische expertise onvoldoende gebeurt. Er zijn verhalen van intriges en intimidaties van mensen als ze hun rol willen opnemen. Het maakt het voor de experten onmogelijk om ten volle hun bijdrage te leveren. Mensen werden niet langer uitgenodigd op vergaderingen op het moment dat ze te kritisch werden, en werden aangemaand om hun mond te houden, zeker publiek. Stel u voor dat we democratische controle zouden kunnen hebben op wat er op dat moment gebeurde.
Daarnaast zien we, zoals eerder blootgelegd door de Inspectie van Financiën, dat er grote vraagtekens te zetten zijn bij de gevolgde aanbestedingsprocedure. Minstens is er sprake van onzorgvuldigheid en het ontbreken van transparantie in de toewijzing van dit contract. Ook andere spelers kwamen niet of weinig aan bod. Met allerlei redenen werd het mensen bijna onmogelijk gemaakt om mee in de aanbestedingsprocedure te stappen. Er kunnen grote vragen gesteld worden bij de hoge kostprijs, zeker ook als we de bedenkelijke getuigenissen zien van medewerkers van de callcenters – zeker in de beginfase – die niet of weinig werden opgeleid, die zich in bepaalde periodes vooral onledig hielden met spelletjes en Netflix en die, als er reportagemakers kwamen, wel moesten doen ‘alsof ze druk aan het werk waren’.
Minister, de combinatie van deze twee maakt dat het zeer problematisch is, en niet alleen op het moment van de toewijzing van het contract. U zegt altijd dat er misschien een aantal fouten waren, maar dat het snel moest gaan. Ik stel me wel de vraag waarom in het najaar het contract op een eenvoudige manier verlengd is tot ver in het voorjaar en hoe we daarmee zullen omgaan in de toekomst.
Een derde pijnpunt is de verhouding van het Vlaamse contactonderzoek met het lokale contactonderzoek. Het is duidelijk dat er een soort afkeer blijft vanuit de Vlaamse contactopsporing. In het begin stond u er ook wat weigerachtig tegenover. Ik geef ook eerlijk aan dat uw houding in de loop van het proces een beetje veranderd is, maar de afkeer voor het consortium komt nu opnieuw naar boven. Er is een strijd tussen de lokale en de Vlaamse contactopsporing voor tickets. Nochtans is de overtuiging, ook bij experten, dat de lokale aanpak veel effectiever is. Het is een afkeer waarvan we weten dat ze tot op vandaag doorwerkt in het weigeren van het delen van indexpatiënten met de lokale contactopsporing. Als een indexpatiënt toegewezen is aan een lokale contactopsporing en na twee uur niet is gecontacteerd, wordt hij teruggetrokken naar het Vlaamse niveau. Er zijn toch wel een aantal pijnpunten.
Een volgende vaststelling is het ondermaatse brononderzoek en de gebrekkige data. Dit maakt dat men nog altijd niet weet waar bepaalde besmettingen plaatsvinden, waar het merendeel van de besmettingen plaatsvinden, hoe het virus zich verspreidt. Dit betekent dat de contactopsporing haar kernopdracht – het gaat over een zicht krijgen op besmettingen en clusters van besmettingen – niet kan vervullen. We stellen na tien maanden vast dat de kernopdracht van de contactopsporing faalt. Minister, ik ben daar heel lastig om, niet omdat het een fout is van zaken die in het verleden beter hadden moeten worden aangepakt, maar ook omdat het een handicap is voor de komende maanden en jaren. Zoals collega Vandecasteele schetst, is corona niet weg en komen er wellicht nog andere virussen op ons af. Hoe gaan we die beteugelen? Wat de komende maanden en jaren? We moeten er immers van uitgaan dat niet de hele wereld dit jaar zal zijn gevaccineerd. Er zullen nieuwe varianten opduiken en hopelijk kunnen we de komende jaren op een beheersbare manier met corona omgaan. Contactopsporing zal fundamenteel zijn. Op dit moment kun je het de Vlaming niet kwalijk nemen dat hij er geen vertrouwen in heeft, want uit de cijfers vandaag blijkt dat contactopsporing niet fijnmazig is en niet bijdraagt aan de ambitie van een beleid om op een bepaald moment gericht te versoepelen en een nieuwe golf te voorkomen. Het doet het slechtste vermoeden voor de komende maanden. Minister, u mag het ons niet kwalijk nemen, maar het had een grote impact op de voorbije coronagolven.
Contactopsporing heeft in theorie voor een deel gewerkt. Er werden telefoons gedaan en mensen werden gecontacteerd, maar de bijdrage aan het beleid, voor het beheersen van de crisis, was minimaal en ondermaats.
De verschillende experten pleiten duidelijk voor een nieuwe opstart met een wit blad. Op die manier hoopt men te doen wat in omliggende landen wel kan: het opzetten van een performant systeem van contactopsporing. De experten spelen op dit moment nog altijd een fundamentele rol in het adviseren van het beleid, zowel op Vlaams als op federaal niveau. Ze zeggen dat het essentieel is om eindelijk een echt covidbeleid te kunnen voeren.
Vlaanderen moet kunnen rekenen op performante contactopsporing om zo de noodzakelijke sociale en economische versoepelingen te kunnen doen zonder de volksgezondheid in het gedrang te brengen. Minister, we hebben er fors op gereageerd omdat ik de historische verantwoordelijkheid wil uitspreken. Dit rechttrekken – het had al moeten rechtgetrokken zijn – is een verpletterende verantwoordelijkheid van u en de Vlaamse Regering.
Minister, hoe reageert u op de reportage in Pano? Erkent u dat er fundamentele fouten gebeurd zijn in de opstart en uitrol van de contactopsporing, bij de aanbesteding, de uitwerking van het IT-systeem en bij de werking van de callcenters?
Erkent u dat de meerwaarde van de contactopsporing in de beheersing van de pandemie tot op heden ondermaats is, zeker ten opzichte van de kostprijs? Hoe reageert u daarop?
Erkent u dat de verhouding met de lokale contactopsporing problematisch is en dat er meer ruimte moet worden gegeven aan die lokale contactopsporing?
Erkent u dat ook vandaag de contact- en bronopsporing niet performant genoeg is om de volgende fase van de crisis te kunnen beteugelen? Erkent u dat dit potentieel gigantische gevolgen heeft voor de exitstrategie in Vlaanderen? Hoe zult u zorgen dat er een fundamentele bijsturing komt?
De heer Anaf heeft het woord.
Mijn collega's hebben al een grote inleiding gegeven; ik ga me dus beperken.
Heel veel mensen zijn van hun stoel gevallen na de reportage van Pano van twee weken geleden. Heel wat elementen waren niet nieuw voor deze commissie en zijn hier al uitgebreid besproken. Er zijn ook al heel wat vragen over gesteld. De reportage gaf wel een bevestiging van een aantal zaken en bevatte ook nieuwe elementen. Daarom heb ik dan ook een interpellatie ingediend om een aantal vragen te stellen over dingen die in de reportage werden bevestigd of extra informatie bevatten.
Grosso modo waren er vier problemen die pertinent naar voren werden gebracht. Ten eerste waren er de problemen rond het IT-systeem en de gegevensdeling. Tweede element waren de onduidelijke omstandigheden waarin de gunning tot stand kwam, zoals de collega’s ook al zeiden, en het bijhorende financiële kader. Zo beweert Pano dat de callcenters binnen het consortium te hoge tarieven aanrekenden en zich in een soort monopoliepositie bevonden omdat andere callcenters werden uitgesloten van deelname. Dat sluit aan bij het punt dat wij van in het begin hebben gemaakt, namelijk dat de tarieven die door de callcenters worden gehanteerd, boven het marktconforme tarief liggen. Er wordt voor een deel geprofiteerd van het feit dat we in een gezondheidscrisis zitten waar het snel moet gaan. Er wordt teveel betaald terwijl mensen die het werk echt moeten doen, aan het minimumloon worden betaald. Ook de verwijdering van professor Jan De Maeseneer uit de Stuurgroep Contactonderzoek kwam in de reportage aan bod. Dit was geen nieuw gegeven, maar in de reportage werden een aantal zaken bevestigd die door u, minister, altijd werden ontkend. Uit de verslagen was het duidelijk dat het op uw vraag was dat de professor uit de stuurgroep werd gezet. Het is nu wel duidelijk dat er wel degelijk druk is gezet door Luc Van Gorp waarna u de professor effectief uit de stuurgroep hebt laten zetten.
Het vierde element zijn de problemen inzake kwaliteit, waarbij de scripts initieel nogal plastisch zouden zijn opgevolgd, het principe van casemanagers veel te lang op zich liet wachten, de bronopsporing pas vanaf september werd uitgevoerd, en de verzamelde gegevens momenteel nog altijd niet kunnen worden gebruikt om grondige analyses te maken over wie nu waar juist besmet wordt.
Het werd heel snel duidelijk dat deze reportage maar heel matig werd geapprecieerd. Ze was nog maar net afgelopen, of er was al een eerste reactie vanuit het Agentschap Zorg en Gezondheid waarbij het een aantal aantijgingen ongegrond noemde en klachten aankondigde bij de ombudsdienst van de VRT en de Raad voor de Journalistiek. De dag daarna volgde een tweede, gematigdere reactie waarbij vooral benadrukt werd dat de contactopsporing wel degelijk snel werkt. Dat stellen wij niet in vraag. De discussie gaat erover of de contactduur wel lang genoeg is en of er wel voldoende contacten worden doorgegeven aan de callcenters.
Minister, ik heb toch nog een aantal vragen.
Ten eerste neem ik aan dat u hebt kennisgenomen van de reportage. Hoe evalueert u de twee reacties van het agentschap op deze reportage?
Kloppen ten tweede de beweringen van dokter Arrazola de Oñate dat het IT-platform te rigide blijft voor de gegevensstromen en gegevensdeling die nodig is voor een goede contactopsporing? Zo ja, welke stappen werden er gezet om dit te verbeteren?
Ten derde stelde mevrouw Karine Moykens, voorzitter van de taskforce, in de coronacommissie dat men over het privacy-issue in dialoog was met de federale overheid en de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) om tot een minder rigide kader te komen over welke gegevens in het kader van het beheer van deze gezondheidscrisis bevraagd en gedeeld mochten worden. Dit zou dan in analogie met andere Europese landen zijn, waar de GDPR-wetgeving (General Data Protection Regulation) ook van toepassing is, maar waar men breder of ruimer met de gegevens omgaat. Mevrouw Moykens stipte aan dat het advies van de Vlaamse Toezichtscommissie daarvoor interessante handvatten bood. Wat is er geworden van deze inspanningen? Welke bijstellingen aan het kader rond gegevensdeling werden gerealiseerd? Beschouwt de Vlaamse Regering het huidige kader als voldoende om de contactopsporing op een kwalitatieve manier te kunnen uitvoeren?
Ten vierde stelde Pano, kennelijk tot woede van uw agentschap, dat er mogelijk sprake was van voorkennis bij een van de kandidaten in de tweede aanbestedingsopdracht voor de contactopsporing. Dat is het gevoeligste punt. Pano verwijst naar het onderzoek van het Rekenhof dat toch wel een aantal serieuze bedenkingen bij de aanbestedingsprocedure had. Men verwees daarbij naar het bestaan van telefoongesprekken die zouden dateren van voor de aanbesteding werd uitgeschreven, ook al vereiste de aanbesteding schriftelijke communicatie. Is er voorafgaand aan 28 april contact geweest tussen de overheid of het kabinet en een of meerdere partners van het consortium over de organisatie van de contactopsporing? Zo ja, wanneer en in welke vorm? Is er na 28 april telefonisch contact geweest? Welke partij initieerde desgevallend dat telefonisch contact?
In zijn reactie op de reportage stelt het agentschap dat er een misverstand is over de datum op een document. Het document waar Pano naar verwijst, komt eigenlijk uit de eerste aanbesteding, waarvoor KPMG ook een voorstel van een offerte zou hebben ingediend. Ik gebruik ‘zou’ omdat deze informatie niet publiek is en ook niet af te leiden valt uit de vier gedeeltelijk geredigeerde documenten die u online plaatste over de eerste aanbesteding. Kunt u bevestigen dat KPMG in de eerste aanbesteding ook een voorstel deed om de contactopsporing te organiseren? In welke mate verschilde dit van het tweede voorstel? Was het voorstel van KPMG datgene wat de Inspectie van Financiën (IF) deed besluiten dat de aanbestedingsopdracht moest worden stopgezet omdat verdere onderhandelingen te ver zouden afwijken van het initiële bestek, en dus het gelijkheidsbeginsel tussen de kandidaten zou schenden?
Ten zesde verwijst de reportage ook naar de zaakvoerder van een ander callcenter, die een voorstel zou hebben gedaan om een deel van de callagents op zich te nemen tegen een vergoeding die ongeveer 40 procent lager zou liggen dan wat uiteindelijk met het consortium werd overeengekomen. Zijn aanbod zou echter op 29 april afgewezen zijn door het agentschap, op het moment dat er formeel nog geen kandidaten waren om de contactopsporing in Vlaanderen uit te voeren.
Beperkte dit mailverkeer zich dan ook tot een afwijzing van het aanbod? Zo ja, waarom is er niet geprobeerd om dit bedrijf later in contact te brengen met het consortium? Waarom heeft men met de prijsinfo die hij aanleverde geen betere voorwaarden bij het consortium bedongen? Bent u bereid om deze communicatie openbaar te maken en aan dit parlement te bezorgen?
Ten zevende stelde het agentschap in zijn reactie ook het volgende: “Pano beschuldigt hier op basis van verkeerde en verzwegen informatie en onbetrouwbare bronnen het Agentschap Zorg en Gezondheid van onwettige praktijken, namelijk een niet-correcte aanbesteding. Het agentschap heeft ook geen kans gekregen om hierop te reageren.” Wie zijn dan die onbetrouwbare bronnen volgens het agentschap, en waarom zijn ze onbetrouwbaar? Ik vind het wel vreemd dat het agentschap meteen de reactie uitstuurt dat het niet de kans heeft gekregen om te reageren, terwijl zijn bevoegde minister uitgebreid werd geïnterviewd. Dat vind ik heel vreemd. Als ik vroeger als schepen ergens over werd bevraagd, zou ik het heel vreemd hebben gevonden dat mijn diensten dan achteraf zouden zeggen dat ze niet gevraagd werden om te reageren. Als bevoegd minister kunt u toch een reactie geven, tenzij het agentschap denkt dat u daar niet toe in staat bent.
Ten zevende hebben we het in eerdere commissies al uitgebreid gehad over professor De Maeseneer. Ik zal hier niet verder op ingaan. Ik wil wel vragen of u nu eindelijk de ware toedracht achter zijn ontslag kunt toelichten. Het blijft een vreemd verhaal. In het verslag wordt heel duidelijk gesteld dat u als minister de vraag hebt gesteld om de positie van de vertegenwoordiger van het Vlaams Instituut Voor de Eerste Lijn (VIVEL) in de stuurgroep te herbekijken. U hebt daar toen op gereageerd dat dat niet klopt en dat hij er zelf is uitgestapt. Hij stelt in de reportage dat er toch wel degelijk druk is uitgeoefend. Hoe zit dat juist?
Ten achtste zijn er ook vragen over de rol van KPMG. Men factureerde tussen mei en eind oktober 1408 werkuren aan iets meer dan 100 euro per uur. De stuurgroep rond de contactopsporing heeft nochtans maar 31 keer vergaderd. Per vergadering zouden er gemiddeld 45 werkuren gepresteerd zijn, boven op de 9000 werkuren die aangerekend werden voor coördinatie, aansturing en rapportering in dezelfde periode. Welke prestaties plaatste KPMG daar dan tegenover?
Welke maatregelen hebt u al genomen na de Panoreportage?
Tot slot loopt het huidige contract met het consortium af in mei 2021, terwijl contactopsporing ook deze zomer nog een grote rol zal spelen. Bent u bereid om een meer fundamentele denkoefening te maken over hoe contactopsporing efficiënt georganiseerd kan worden? We moeten de dingen die goed zijn gegaan zeker meenemen, maar we moeten ook lessen trekken uit de dingen die minder goed lopen. Dat geldt niet alleen voor deze zomer, maar ook voor als we ooit nog eens worden geconfronteerd met een nieuwe pandemie.
De heer De Reuse heeft het woord.
De Panoreportage die te zien was op 10 februari 2021 op de VRT had een treffende titel: Het spoor bijster. In de reportage maakten de journalisten een balans op van bijna een jaar Vlaamse contact- en bronopsporing. De kritiek die in de reportage gehoord werd op de organisatie van het Vlaamse contactonderzoek bleek fors. Ondanks alle middelen – en die zijn niet gering – die Vlaanderen inzet, geeft het Agentschap Zorg en Gezondheid toe dat het weinig kan vertellen over de impact van de contactopsporing op de pandemie.
Een eerste punt van kritiek betrof de opstart van het systeem van contactopsporing vorig jaar in mei. Een systeem dat werd opgezet door Smals voor het IT-gedeelte en Sciensano voor de data. Experten die reeds ervaring hadden met dergelijke weliswaar kleinschaligere projecten werden niet gehoord of werden zelfs geweerd. Deze mensen konden nochtans vanuit hun verschillende disciplines inzichten verschaffen om tot een goed geïntegreerd systeem te komen. Van bij de start zou zeer belangrijke expertise verloren zijn gegaan die kon helpen om een structuur op te stellen om tot een efficiënt werkend systeem te komen. Volgens de experten is er echter tot op vandaag te weinig gedaan met hun expertise.
Experten zoals statisticus Niel Hens van de Universiteit Hasselt (UHasselt) en Universiteit Antwerpen (UAntwerpen) uitten in de reportage dan ook forse kritiek op de kwaliteit van de gegevens die – negen maanden na de start – uit het contactonderzoek doorstromen. Vooral onderzoek naar de bron van de coronabesmettingen blijft nog altijd heel moeilijk.
Het ICT-platform zou niet goed ontworpen zijn en niet toelaten koppelingen te maken tussen personen om zo een epidemische boom op te stellen, waaruit men zou kunnen vaststellen hoe het virus in de maatschappij doorgegeven wordt. Een analyse van deze data is immers nodig om er efficiënte maatregelen op te baseren. Nu worden sectoren blind gesloten zonder hun rol in de epidemie te kennen. Denken we maar aan de horeca die het momenteel zeer lastig heeft en waar nog niet alle gevolgen van de blinde sluiting gekend zijn. Bepaalde experts pleiten er zelfs voor om met een wit blad opnieuw te beginnen en deze keer een goed systeem op te bouwen.
Een ander punt van kritiek betrof de aanbesteding van het contactonderzoek aan het consortium van ziekenfondsen en callcenters met KPMG. In de Panoreportage van 10 februari 2021 werd melding gemaakt van voorkennis. Andere bedrijven die ook wilden meedingen naar het contract werden blijkbaar geweerd en werden aan de zijlijn geduwd. Harvest Communications Centres, dat de ervaring en expertise had om deze opdracht uit te voeren, zou informatie hebben opgevraagd over de aanbesteding maar hierop geen antwoord hebben gekregen. Op 28 april begon de aanbesteding te lopen en al op 30 april toegewezen. Uiteindelijk werd er maar één kandidaat tot de onderhandelingsfase van de aanbesteding toegelaten, waarbij er dus in die fase geen mededinging meer was. De uiteindelijke prijs van 44 euro per uur bleek uiteindelijk boven de gangbare prijzen van 30 tot 35 euro per uur te liggen.
In de callcenters liep het ook goed fout. Medewerkers wisten niet wat ze moesten doen. Het ondertussen gekende Netflixverhaal werd in de Panoreportage aangevuld met de quiz tussen de bureeleilanden, intriest eigenlijk. Op de vrije momenten had men die mensen eigenlijk moeten opleiden, ze vertrouwd maken met de scripts en ze een cursus empathie laten volgen. Maar neen, op die momenten, tegen de uurkost die de gewone Vlaming moet ophoesten, werd niets gedaan ter verbetering van het systeem. Hier schiet het conglomeraat van ziekenfondsen en callcenters die u aanstelde om alles in goede banen te leiden, schromelijk tekort, ondanks de royale vergoeding die ze bedongen in het contract.
Een derde punt betrof de aanvankelijke zenuwachtige agitatie tegen de lokale organisatie van contactopsporing. Er was de getuigenis van een Kortrijks schepen die vertelde hoe hij bij de opzet van een lokaal contactopsporingssysteem – omdat het Vlaamse niet naar behoren werkte en niet performant was – daarover werd aangesproken door de Socialistische Mutualiteiten. Ook was er de verklaring van professor Jan De Maeseneer die als lid van de Vlaamse Stuurgroep Contactonderzoek pleitte voor de uitbouw van de lokale contactopsporing en vervolgens door de voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten werd opgebeld met de melding dat hij ervoor zou zorgen dat De Maeseneer uit de stuurgroep zou worden gezet.
Minister, hoe reageert u op de kritiek op het gehanteerde ICT-systeem? Waar liep het fout en welke verbeteringen zijn er alsnog mogelijk? Hoe zal er geremedieerd worden aan de mank lopende bronopsporing zodat eindelijk alsnog een epidemische boom kan worden opgemaakt die een wetenschappelijke basis kan geven aan de te nemen maatregelen? Hoe reageert u op de geformuleerde kritiek op de aanbestedingsprocedure, waarbij toch minstens de indruk wordt gewekt dat het contract koste wat het kost moest worden toegekend aan het consortium met de ziekenfondsen? Hoe reageert u op de druk die werd uitgeoefend tegen lokale initiatieven inzake contactopsporing waarvan achteraf het nut nochtans afdoende bleek?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, ik heb verschillende vragen gekregen naar aanleiding van de Panoreportage over het contactonderzoek. Sta me toe om de antwoorden op deze vragen te bundelen op basis van vier inhoudelijke thema’s: aanbesteding en prijs, de kwaliteit en werking van het centrale contactonderzoek, de complementariteit tussen het centrale en lokale niveau en de datakwaliteit en privacy.
Mevrouw Vandecasteele en mijnheer Vaneeckhout, ik zal eerst specifiek op jullie eerste vraag antwoorden, met name wat mijn reactie is op de Panoreportage. De heer Vaneeckhout heeft gezegd dat hij ontstemd was. De heer Anaf zei dat hij van de zetel is gevallen. Wel, ik was ook ontstemd en ik ben ook bijna uit mijn zetel gevallen.
Het is niet de eerste keer dat we in deze commissie spreken over het contactonderzoek. De voorbije maanden heb ik hier al 24 vragen om uitleg, 34 schriftelijke vragen en een 10-tal mondelinge vragen over gekregen, en het is bij de algemene coronabesprekingen ook vaak aan bod gekomen. Die vragen gingen in het verleden over de gunning en de kostprijs, het bronnen- en clusteronderzoek, het casemanagement, het opschalen en afschalen, het lokale contactonderzoek, de rol van Smals, de rol van Sciensano, het vormen van medewerkers, de controletoren enzovoort. Mocht de Panoredactie jullie vragen en mijn antwoorden hebben geraadpleegd en correct weergegeven, dan zou deze reportage niet op deze manier zijn uitgezonden en zouden de zaken niet op de manier zijn voorgesteld zoals nu is gebeurd. De reportage bevatte zaken die fout, achterhaald of uit de context gerukt zijn. Ik was dus teleurgesteld in de kwaliteit van de reportage.
Mijnheer Vaneeckhout, u zegt dat u fors hebt gereageerd op die reportage. Ik heb dat gezien, maar u was niet de enige. Ook anderen hebben fors gereageerd, zoals het agentschap, de voorzitter van het interfederaal comité, de federatie van callcenters, de afgevaardigd bestuurder van Smals, professor Niel Hens, de ombudsman van de VRT en Sciensano.
De reportage blijft in mijn ogen grotendeels steken in zaken uit het verleden waar er inderdaad sprake was van kinderziektes. We hebben die ook nooit onder stoelen of banken gestoken. U kunt daarvoor de parlementaire verslagen nalezen. Er waren technische zaken die noodzakelijke aanpassingen vergden, maar ondertussen al lang verbeterd zijn. In de reportage zitten ook een aantal suggestieve aantijgingen waar geen bronnen of bewijs voor worden aangedragen. De reportagemakers hebben nagelaten om cruciale informatie te verifiëren bij betrokkenen, zoals het agentschap Zorg en Gezondheid. De verbeterpunten die er vandaag nog zijn en benoemd worden, zoals meer werken met casemanagers en een betere dataontsluiting, waren ons al bekend en werden in dit parlement veelvuldig besproken. Ook op dat vlak zijn er al veel verbeteringen gebeurd en kunnen er nog komen. Daar kom ik straks op terug.
Dan kom ik tot de vier inhoudelijke thema’s. Ten eerste, de aanbesteding en prijs. Wat de aanbesteding betreft, kan ik kort zijn. Ik verwijs hiervoor naar de reactie die het agentschap Zorg en Gezondheid heeft gegeven. Uiteraard sta ik achter die reactie. Zij hebben meteen na de Panoreportage gereageerd, en die reactie is terug te vinden op de website van het agentschap. Ik verwijs ook naar het oordeel van de ombudsman van de VRT, die spreekt van een te eenzijdige en suggestieve passage over de aanbesteding en die het recht op wederwoord van het agentschap erkent. Dat wederwoord is intussen opgenomen op de website van de VRT.
Er zijn uiteraard controles op dit dossier geweest. Het Rekenhof en de Inspectie van Financiën hebben kritische geluiden laten horen, maar er zijn geen onregelmatigheden gevonden. Ik wil toch ook nog eens de moeilijke context in herinnering brengen waarbinnen de opdracht is vormgegeven. Op 20 april 2020 kregen de deelstaten de opdracht om een systeem inzake contactopsporing op te zetten en dat op 11 mei operationeel moest zijn. In normale omstandigheden duurt zo’n procedure voor een aanbesteding en de besluitvorming daaromtrent verschillende weken, en het effectief operationeel maken van zo’n systeem nog veel langer. Maar die tijd hadden we niet. Ook in het parlement waren meerderheid en oppositie het erover eens dat snel handelen noodzakelijk was. Er is één vraag gesteld aan de minister-president: ‘Zult u klaar zijn?’
Opvallend ook: Pano laat na om de verschillende stappen in de procedure te vermelden, alhoewel daarin toch belangrijke stappen genomen zijn. Ik verwijs opnieuw naar de reactie van Zorg en Gezondheid.
De procedure moest inderdaad worden overgedaan na negatief advies van de Inspectie van Financiën, wat leidde tot een tweede overheidsopdracht op 28 april. Het agentschap volgde hierbij het advies van de inspecteur van Financiën om ook – ik citeer – “interimkantoren zoals Randstad en Accent” aan te schrijven en ook callcenters die ervaring hadden met overheidsopdrachten, zoals IPG. Voor deze overheidsopdracht werden maar liefst zes partijen aangeschreven: Accent Jobs nv, Ernst & Young Advisory Services cvba, IPG Contract Solutions, KPMG Advisory cvba, Randstad Belgium nv en het Vlaams Intermutualistisch College (VICO).
Vzw Intermut, KPMG en verschillende callcenters, waaronder IPG, hebben zich verenigd in een consortium om aan de voorwaarden van het bestek te kunnen voldoen. De andere partijen hebben geen offertes ingediend. Het agentschap heeft dit al aangegeven. Wij betreuren dat er maar één inschrijver is geweest. Maar ook voor de potentiële opdrachtnemers was het uiteraard verre van evident om in de korte tijdspanne die er was een operationeel systeem rond die contactopsporing op te zetten.
De offerte die werd ingediend werd ook niet zonder slag of stoot aanvaard. De gehanteerde procedure voorzag de mogelijkheid tot onderhandelen en het agentschap heeft daar ook gebruik van gemaakt, om betere voorwaarden te kunnen verkrijgen dan de initiële offerte. Het agentschap heeft over het eerste voorstel van 117,7 miljoen euro zonder btw onderhandeld om te komen tot een overeenkomst van 101,3 miljoen euro zonder btw.
En ook daarna blijft het agentschap een continue en nauwgezette opvolging van de uitvoeringsfase garanderen, zoals gevraagd door het Rekenhof. Wekelijks komt de Vlaamse Stuurgroep Contactonderzoek samen. Op dit moment bedraagt de rekening 63,2 miljoen euro voor negen maanden. Dat is nog altijd ruim minder dan de oorspronkelijke berekening van 101 miljoen euro voor zeven maanden.
In de vragen wordt ook verwezen naar het aanbod van de zaakvoerder van een ander callcenter. De mail met die informatie bereikte het agentschap pas op 29 april. De tweede aanbesteding was toen al opgestart. Het zou gewoonweg onwettig zijn geweest dan nog andere kandidaten toe te voegen aan die kandidaten voor de aanbesteding. Pano zegt zelfs in zijn online reactie op de mededeling van het agentschap dat deze persoon op 25 april een mail stuurde naar de federale overheid. Dat is de verkeerde overheid, de verkeerde geadresseerde. Een niet onbelangrijk feit, dat Pano opnieuw nalaat te vermelden in de reportage. Er is dus nooit een volwaardig aanbod van de zaakvoerder geweest dat voldoet aan de voorwaarden van het bestek, waardoor er geen prijsvergelijking mogelijk was en is met de offerte van het consortium.
Wat de te hoge dag- of uurprijs betreft, kan ik alleen maar vaststellen dat Pano geen bewijzen kan voorleggen dat we geen marktconforme prijzen betalen. Ze hebben onterecht suggestieve uitspraken gedaan waardoor lijkt dat het agentschap moedwillig of met slechte intenties heeft gehandeld. Ik kan alleen maar vaststellen dat we prijzen betalen die vergelijkbaar zijn met de andere regio's. Dat leidt ons tot de volgende vraag: was dit een goede investering? Was en is de kwaliteit en de werking van het contactonderzoek oké?
Dan kom ik tot mijn tweede punt. Het contactonderzoek is een belangrijke verdedigingslinie tegen COVID-19. Er is veel vooruitgang, maar dat neemt niet weg dat een verdere verbetering nog steeds mogelijk is en ook moet kunnen. Uiteraard staan we daarvoor open. Niemand ontkent dat de opstart van het grootschalige contactonderzoek niet ideaal verlopen is. Maar ik kijk toch liever naar de feiten, de cijfers en waar we nu staan. En op basis daarvan wil ik met jullie de kwaliteit beoordelen. Dat hebben we ook al meermaals gedaan in deze commissie.
Waar staan we vandaag? Vandaag hebben we een performant en kwalitatief systeem, waarbij we zowel besmette personen als hun hoogrisicocontacten snel kunnen bereiken. Bereik en snelheid zijn wel degelijk belangrijke parameters bij het contactonderzoek. De cijfers tonen dat ook objectief aan.
Dokter Arrazola de Oñate vergist zich dan ook wanneer hij stelt dat indexpatiënten en contacten niet met elkaar kunnen worden gekoppeld in het systeem. Vandaag wordt bijna 95 procent van de indexpatiënten en de contactpersonen waarvoor een werkorder wordt aangemaakt, bereikt. Een half jaar geleden lag dat percentage nog op 70 procent. De reportage gebruikt dus ook totaal achterhaalde data. Daarnaast gebeurt het contactonderzoek in Vlaanderen ook snel. Zo wordt ongeveer 80 procent van de indexpatiënten en 85 procent van de contactpersonen binnen de 24 uur bereikt. Tot slot is ook het percentage van de indexpatiënten dat contacten deelt, enorm toegenomen, van 50 procent in de begindagen tot meer dan 80 procent vandaag de dag. Van die overige 20 procent is er zeker ook een groot aantal dat effectief geen contacten heeft. Het centrale contactonderzoek initieert ook bijkomend contactonderzoek, in collectiviteiten zoals scholen, woonzorgcentra en bedrijven. Dat leidt op zijn beurt tot meer contacten die opgespoord en verwittigd worden.
Dat alles onderstreept de bereidheid van de Vlaming om mee te werken aan contactonderzoek. Dit vertrouwen vormt een van de belangrijkste troeven om de epidemie te bestrijden.
Collega Vaneeckhout, u hebt gezegd dat contactonderzoek een belangrijk, misschien wel het voornaamste wapen in deze pandemie is. Mag ik vragen dat de slide (zie bijlage) die we doorgaven aan het secretariaat, wordt gepresenteerd?
De contactopsporing heeft er volgens mij mee voor gezorgd dat Vlaanderen de tweede golf beter onder controle heeft gekregen dan de andere regio’s. Hierbij ziet u de cijfers van de tweede golf. In Terzake van 30 oktober – we zaten toen volop in de tweede golf – zei Marc Van Ranst hierover – ik citeer: “(...) de contactopsporing die in Vlaanderen redelijk standhoudt, in Wallonië totaal niet of veel minder, en dat heeft te maken met het aantal medewerkers die aan het werk worden gezet vis à vis het aantal besmettingen die er zijn, kan je er controle over krijgen.” Dat was de appreciatie van een van de experten, Marc Van Ranst, over de contactopsporing op dat ogenblik.
En dus ja, collega Vaneeckhout, het is een voornaam wapen. En ja, collega Vaneeckhout, als u dat vergelijkt met de andere regio’s kunt u ook vaststellen wat professor Marc Van Ranst heeft vastgesteld, namelijk dat de contactopsporing in die tweede golf heeft standgehouden. En dat kan niet overal worden gezegd. Ook niet in het buitenland trouwens. Er wordt verwezen naar Nederland. In Nederland heeft men de contactopsporing losgelaten, gezien het toenemende aantal besmettingen. Wij hebben die contactopsporing kunnen vasthouden, in moeilijke omstandigheden.
Wat de productiviteit of overcapaciteit van de callcenters betreft, klopt het dat er in de beginperiode weinig werk was, door het lage aantal besmettingen. Maar in de tweede golf in oktober en november hebben we de medewerkers hard nodig gehad. De callcenters waren dan ook niet opgezet met de uitspraken over hun medewerkers in de Panoreportage. Ik verwijs ook naar de reactie van de Klantcontactfederatie. De uitspraken van dokter Arrazole de Oñate gaan over de beginperiode en hij heeft toen zelf opleidingen gegeven. De capaciteit nu blijft hoog. Sinds eind december wordt ervoor gekozen om voorzichtig te blijven in het afschalen. De Vlaamse Stuurgroep, waarvan onder andere professor Niel Hens deel uitmaakt – ik kom daar straks nog op terug – heeft onlangs beslist om heel zacht af te schalen, door de actuele onzekerheid die de nieuwe varianten met zich meebrengen.
De ervaring van de tweede golf toont aan dat je bij een exponentiële besmettingscurve alleen voldoende contacttracers kunt hebben als je op voorhand voldoende mensen stand-by hebt gehouden, en zelfs dan is het moeilijk om het tempo van snel stijgende besmettingscijfers te volgen. Het contactonderzoek heeft bewezen dat het dat kan, zelfs tijdens een exponentiële tweede golf. Je moet ervoor zorgen dat er voldoende brandweermannen zijn vooraleer de brand woedt. Als je nog moet beginnen met aanwerven en opleiden op het moment dat de brand er is, dan kom je hopeloos te laat.
Drie, het lokale en centrale contactonderzoek. Wat mij betreft zijn die complementair. De contacttracing op zo’n grote schaal organiseren is voor België een ongeziene operatie, ook voor andere landen trouwens. De insinuatie dat de resultaten enkel behaald worden door de lokale contactopsporing, is fout. De lokale contactopsporing is net complementair aan de centrale contactopsporing.
De lokale aanpak heeft een aantal voordelen, zeker, maar niet alle steden of gemeenten kunnen of willen dit op eenzelfde manier organiseren. We kunnen ons in Vlaanderen geen twee snelheden permitteren: die gemeenten die het wel willen of kunnen organiseren en die gemeenten die dat niet willen of kunnen. Daarom is een centraal systeem belangrijk. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), die de lokale besturen vertegenwoordigt en die via het Vlaams Instituut Voor de Eerste Lijn (VIVEL) in de stuurgroep contactopsporing is vertegenwoordigd, heeft zich begrijpelijkerwijze nooit willen engageren om een louter lokale aanpak te voorzien voor alle steden en gemeenten en heeft de bestaande aanpak dan ook steeds gesteund.
Na een eerdere start van drie pilootprojecten, zetten er zich sinds januari zestig van de driehonderd lokale besturen in om de lokale contactopsporing te organiseren. Lokale en centrale contactonderzoekers kunnen in dezelfde databank terecht om besmette personen te contacteren. Dezelfde scripts worden gebruikt, zodat de informatie die van patiënten en contacten verzameld wordt, uniform is.
Het is voor veel lokale besturen vandaag niet altijd eenvoudig om alle tickets voor te contacteren personen binnen de eigen postcode tijdig af te handelen. Een louter lokale blik gaat ook voorbij aan het feit dat mensen vaak niet werken in de regio waar ze wonen, maar ook nog wel eens elders school kunnen lopen of een oma gaan bezoeken in een woonzorgcentrum in een ander gebied. Hun contacten of familieleden wonen niet noodzakelijk in hetzelfde gebied als zij.
Anderzijds is de lokale contactopsporing een absolute meerwaarde naast de centrale contactopsporing, dit vanwege de grotere kennis van de lokale context en vanwege de nabijheid. Dat maakt ondersteuning voor mensen in quarantaine of isolatie gemakkelijk. Het systeem levert bovendien extra capaciteit, als het aantal meldingen toeneemt. Het scharnier tussen regio’s en de centrale contactopsporing is dus essentieel, net als een zekere uniformiteit in de werking over de diverse lokale contactopsporingsinitiatieven heen.
Dat elkaar vinden, een juiste balans vinden tussen de lokale en de centrale systemen, heeft langs beide zijden tijd gevergd, maar loopt naar mijn aanvoelen op dit ogenblik best oké. Stellen dat een lokale aanpak per definitie altijd beter zou zijn, is niet te bewijzen op basis van de cijfers, maar men gaat daarbij ook voorbij aan de complementariteit van beide systemen.
Collega Anaf, ik heb u al eerder informatie gegeven over de ware toedracht rond professor De Maeseneer. Ik heb de houding van professor De Maeseneer nooit als een probleem ervaren, integendeel. Ook de andere experten in de stuurgroep zijn te gepasten tijde kritisch. Het is de taak van een stuurgroep om kritisch te zijn.
De suggesties van professor De Maeseneer waren inderdaad lokaal geïnspireerd, maar het is niet om deze reden dat ze initieel niet zijn gevolgd. Weet ook dat we sterk investeren in onze eerstelijnszones en het belang van de lokale werking op die manier stevig verankeren in ons beleid.
De nota die de professor op dat moment gemaakt heeft en die wel degelijk constructieve en waardevolle elementen bevatte, stond op dat ogenblik te ver af van het gecentraliseerde opzet en het systeem van Smals om er meteen mee aan de slag te gaan. Dat werd in de stuurgroep ook zo besproken. Daarnaast werden er een aantal randvoorwaarden geïdentificeerd en besproken die eerst vervuld moesten worden.
Maar – en dat heb ik hier in de commissie ook gezegd – ik heb zelf aandachtig geluisterd naar professor De Maeseneer. Ik heb contact opgenomen en zijn adviezen opgevolgd, zoals hij zelf ook zegt. Ik wil verwijzen naar zijn optreden in Terzake op 8 oktober, waarin hij heeft aangegeven dat er intussen een goede samenwerking was tussen lokale field agents en de centrale contactopsporing, en dat er op dat moment de nodige inspanningen waren gedaan door ons, ook financieel. Het is jammer dat de VRT haar eigen archieven niet raadpleegt bij dit soort reportages.
Ten slotte zijn er geen cijfers die aantonen dat de lokale aanpak per definitie beter of sneller zou werken. Daar hebben we het bij een vorige bespreking ook al over gehad.
Ik wil zeker geloven dat de lokale contactopsporing van Geneeskunde voor het Volk goed werk levert, zoals parlementslid Vandecasteele in de Pano-reportage zegt. Deze helpende handen zijn echter niet in heel Vlaanderen beschikbaar. Vertegenwoordigers van de lokale besturen en Domus Medica hebben nooit gevraagd om dit in Vlaanderen breed uit te rollen, waardoor er altijd een Vlaamse contactopsporing zou moeten zijn.
De opstartproblemen en technische mankementen aan het contactopsporingssysteem zijn intussen opgelost, en we blijven verbeteringen aan het systeem doen. Binnen het interfederale comité (IFC) wordt voortdurend geëvalueerd waar het contactonderzoek enerzijds aangepast moet worden aan nieuwe richtlijnen en maatregelen, en anderzijds waar verdere verbeteringen kunnen ingevoerd worden in de werkwijzen en de IT. Ik ben het dus niet eens met het statement van onder meer collega Vaneeckhout dat het niet performant is.
Ik wil even opsommen wat er intussen al allemaal gebeurd is – en het zal voor u, voorzitter en collega’s, wel herkenbaar zijn, want we hebben dit in deze commissie al meermaals besproken. Systeemtechnisch is er een enorme vooruitgang geboekt. Het systeem zoals het vandaag werkt, is niet te vergelijken met het systeem dat bij de opstart werd ontwikkeld. Hierdoor worden vandaag veel meer mensen bereikt, en worden ze ook sneller bereikt.
Het contactonderzoek is stap voor stap uitgebreid, met onder andere vragen over waar mensen geweest zijn en over de vermoedelijke bron van besmetting. Mensen kunnen uiteraard terugbellen als ze een oproep gemist hebben.
Het bron- en clusteronderzoek is altijd parallel gebeurd door de gezondheidsinspecteurs van Zorg en Gezondheid. Die zijn in het najaar van 2020 ook versterkt met extra collega’s. Het bron- en clusteronderzoek is ook verder versterkt met lokaal bron- en clusteronderzoek door de zorgraden en de lokale besturen. Lokale-centrale samenwerking is sterk uitgebouwd, zodra het centrale systeem in de zomermaanden sterk verbeterd was.
Zowel de gezondheidsinspecteurs als de lokale initiatieven kunnen voor hun onderzoek een beroep doen op de data uit het contactonderzoek, die continu toegankelijk wordt gemaakt via de ZorgAtlas, het datadeelplatform van Zorg en Gezondheid. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest heeft gevraagd om daar deel van te kunnen uitmaken en wij hebben ons dataplatform vanuit Vlaanderen opengesteld voor Brussel.
Inzichten over het bron- en clusteronderzoek worden wekelijks gedeeld met Sciensano, het epidemiologische instituut van België, dat de gegevens verwerkt in zijn rapporten. U kunt dat raadplegen. U zegt dat er geen onderzoeken zijn naar de plaats van infectie, maar dan leest u de rapporten van Sciensano niet: elke week wordt daarover gerapporteerd. Sciensano heeft als beheerder van de data uiteraard ook zelf toegang tot de data uit het contactonderzoek, om eigen analyses te doen.
Ten slotte kunnen transmissieketens wel degelijk in kaart gebracht worden. Dergelijke analyses werden reeds uitgevoerd en gepresenteerd in de Vlaamse stuurgroep contactonderzoek en de resultaten staan gewoon op de website van Zorg en Gezondheid.
Zoals aangehaald, blijven verdere en continue verbeteringen een must. We moeten blijvend antwoorden bieden op nieuwe uitdagingen en gebruik maken van nieuwe mogelijkheden. En we zijn daarmee bezig, collega’s.
Ik wil ook wat dieper ingaan op het clustergericht werken. Clusteronderzoeken zijn zeer belangrijk om de verspreiding van het virus zo veel als mogelijk in te perken. Het bestaande systeem zal worden aangevuld om in de komende periode, wanneer we ons mede dankzij de vaccinatie in een andere epidemiologische context bevinden, aangepast aan die context te kunnen werken. En daar wijst dokter Arrazola terecht op in de uitzending.
De infectiedruk zal lager liggen en de focus van het bestaande systeem moet evolueren, weg van het gestandaardiseerd contacteren van grote groepen patiënten en contacten in heel Vlaanderen, richting het meer op maat bellen van personen, met aandacht voor de specifieke context van kleinere uitbraken en lokale heropflakkeringen.
Het is evident dat hiervoor aanpassingen nodig zijn aan het systeem van de contactopsporing. Hiervoor werden en worden de nodige stappen gezet. Dat gebeurt op het vlak van het aanpassen van het systeem van contactonderzoek om meer fijnmazige contactopsporing toe te laten. Er zijn bijvoorbeeld kleinere gespecialiseerde equipes die kort op de bal kunnen spelen bij nieuwe varianten, een snellere doorstroom van onderzoeksvragen en veldagenten in bepaalde wijken enzovoort. Ook een aantal andere beheersinstrumenten ter bestrijding van de epidemiologie zoals bronnen- en clusteronderzoek en casemanagement worden verder op punt gesteld.
Het vierde thema is data, datakwaliteit en privacy. De optimalisatie van de datadoorstroom binnen het contactonderzoek en tussen het contactonderzoek en verschillende instrumenten is zeer belangrijk voor de toekomst. Er worden continu bijkomende verbeteringen en aanpassingen doorgevoerd met betrekking tot de scripts om die aan te passen, om kwalitatieve en zo bruikbaar mogelijke data te verzamelen die voor allerlei doeleinden kunnen worden gebruikt. Specifiek in het kader van het brononderzoek en de verdere uitdieping van het brononderzoek worden de verzamelde contacten sinds kort eveneens gelinkt aan de plaatsen waar de indexpatiënten zijn geweest.
Daarnaast werd de al lang bestaande vraag naar de vermoedelijke bron van de besmetting verder uitgediept. In de Vlaamse controletoren is er ook een reportage over de whereabouts en de bezoeken aan collectiviteiten beschikbaar. Die data zijn ook beschikbaar voor de lokale contact tracing teams. Wat de datakwaliteit betreft, is de datadoorstroom die vanuit het federale niveau naar Vlaanderen wordt gestuurd, niet te allen tijde volledig, correct en tijdig. Door de snelle escalaties bij problemen blijft een operationele impact hiervan op dit ogenblik beperkt.
Daarnaast worden de meeste problemen retroactief rechtgezet. Eveneens werd het datakwaliteit dashboard opgezet in mei, om dagelijks de kwaliteit van de aangeleverde data vanuit de scripts te monitoren. Die informatie wordt teruggekoppeld aan health data om zo de datakwaliteit bij te sturen.
De problemen met de dataontsluiting die werden aangehaald – professor Niel Hens werd hier geciteerd –, hadden niet zozeer betrekking op de data-ontsluiting vanuit het agentschap. Het beeld dat is geschetst in de Panoreportage over de databeschikbaarheid klopt niet. Dat lijkt veeleer gebaseerd op een misverstand. Binnen de stuurgroep werd na de Panoreportage met professor Hens gesproken – want professor Hens maakt deel uit van de Vlaamse stuurgroep – over welke data-analyse hij nuttig acht en tot welke data meer toegang nodig is.
Ik citeer uit het verslag: “Professor Hens heeft daarbij aangegeven dat hij niet gelukkig was met het beeld dat Pano heeft neergezet. Hij benadrukt dat de reportage onvoldoende weergeeft dat heel wat problemen van het verleden intussen werden aangepakt, en ook onderbelicht dat intussen grote stappen voorwaarts zijn gezet. Hij geeft ook aan dat de problematiek van gegevensdeling zich veeleer situeert op het niveau van Sciensano. Hij bevestigt ook dat er wel degelijk frequent contact en overleg is tussen de onderzoeksinstellingen en het agentschap omtrent het ontsluiten van de data.”
Had professor Niel Hens kritiek? Ja. Op wie sloeg die kritiek? Op Sciensano. Ik heb daarover ook met mijn federale collega Frank Vandenbroucke intussen contact opgenomen, om te kijken hoe we dat kunnen verbeteren.
In mijn gesprek met Pano heb ik verschillende keren aangehaald dat we in de contactopsporing, in de quarantaineopvolging en in de vaccinatiestrategie verschillende keren gebotst zijn op de grenzen van de privacy en de gegevensbescherming. Dat de call en field agents in de routine contactopsporing niet als casemanagers, zowel de indexpatiënt als zijn contacten en secundaire en tertiaire besmettingen volledig kunnen opvolgen, is een gevolg van GDPR-overweging.
Collega's, een maatschappelijk debat vind ik daar zeker op zijn plaats. Wat is de privacy ons waard op het ogenblik dat we in een pandemie zitten? Op welke manier moeten we ons daardoor laten belemmeren? Dat is een belangrijk politiek maatschappelijk debat dat ik graag met jullie in het parlement zou willen voeren. Maar zolang de regels zijn wat ze zijn, moet ik ze als minister toepassen.
Contactopsporing is gebaseerd op vertrouwen. Het feit dat ik deze vragen beantwoord, geeft aan dat dit vertrouwen door een reportage is aangetast, wat ik betreur, gezien het feit dat de reportage onjuistheden bevat, zaken die achterhaald zijn en uit de context gerukt, zoals ik hier heb geargumenteerd.
Het is absoluut mijn wens een antwoord te kunnen geven op jullie vragen zodat de mensen waar krijgen voor hun geld en we het vertrouwen in het systeem dat nodig is om de pandemie te bestrijden, kunnen bewaren. Dank u wel.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister Beke, mijn vertrouwen in u aangaande het contactonderzoek in de aanpak van de coronacrisis was voordien al wankel. Daar heeft de reportage op zich niets mee te maken, maar die heeft het wantrouwen wel duidelijk gemaakt. Na uw uitleg blijft dat wantrouwen helaas ook bestaan.
U zegt dat het moeilijk is om, als de brand uitbreekt, ineens contacttracers op te leiden om de brand te helpen blussen. Dat is net het probleem. Dat heb ik in mijn inleiding ook al proberen duidelijk te maken, maar blijkbaar is dat niet helemaal zo overgekomen. Dat was het probleem bij het begin van de crisis. Het fundamentele probleem is dat we in Vlaanderen onvoldoende investeren in preventie. We hebben geen uitgebouwd netwerk van publieke preventiecentra. We hebben enkel het agentschap van Wouter Arrazola dat tuberculose onderzoekt en het agentschap dat contactonderzoek deed, maar verder was dat zeer pover uitgebouwd. In vergelijking met omringende landen geven wij veel te weinig budget aan preventie in vergelijking met curatieve geneeskunde. Dat is een fundamenteel probleem dat in het begin van de crisis voor grote problemen heeft gezorgd. Omdat we geen preventiegezondheidscentra hebben, moesten we ineens uit het niets contactonderzoek uitbouwen en moesten we een beroep doen op commerciële call centers en op KPMG.
Dat is meteen ook het punt dat ik duidelijk heb vermeld in mijn inleiding: wat is het plan voor de toekomst? Hoe lang gaat u deze situatie, waarbij we de preventieve gezondheidszorg uit handen geven aan commerciële call centers, volhouden? Daarom is het een noodzaak om zelf te beginnen met een geïntegreerd systeem van preventieve gezondheidszorg in de Vlaamse eerstelijnsgezondheidszorg. Er mag geen muur staan tussen de gezondheidszorg die vandaag bestaat en het contactonderzoek. Op die plaats moeten we verder aan infectiepreventie kunnen doen. Minister, het zal niet over een paar maanden gedaan zijn. Ik hoop dat u dat beseft.
Minister, u geeft een heel uitgebreide uitleg, waarvoor dank, maar ik blijf het toch een probleem vinden dat u met een lange, omstandige uitleg alle argumenten tegengaat, zoals u ook deed bij het aanpakken van corona in de woonzorgcentra, maar u blijkt niet te willen luisteren naar de experts die die kritiek hebben gegeven.
Maar 16 procent van de mensen die besmet zijn en worden gebeld, registreren hun werkplaats. Dat is toch een groot probleem. Als je de werkplaats niet registreert, dan kun je toch onmogelijk clusters zoeken. Als je in het begin niet vraagt naar de werkplaats van de besmette mensen, dan kun je op het einde van de keten onmogelijk clusters achterhalen en uitbraken voorkomen. U zegt dat we moeten bouwen aan het vertrouwen.
Minister, al heel de crisis lang geven de mensen amper drie contacten door, waaronder drie huisgenoten. Zelfs nog minder, 0,2 zijn laagrisicocontacten. Dat wijst er toch op dat er een probleem is van vertrouwen. Dat horen we telkens opnieuw van patiënten. Het is een gesprek waarbij er vragen worden gesteld, waarbij mensen zich niet vertrouwd voelen en bang zijn om dingen door te geven die niet zouden kunnen kloppen of dat ze te veel contacten hebben gehad. Er is een fundamenteel probleem van vertrouwen. Daarom juist moet dat contactonderzoek worden ingebed in de eerste lijn. Daarom merken we in de praktijken van Geneeskunde voor het Volk – waarvoor u uw goedkeuring geeft – dat mensen vertrouwd zijn, dat ze hun twijfels durven vertellen, durven zeggen als ze fouten hebben gemaakt op de coronamaatregelen en toch andere mensen in gevaar hebben gebracht.
Maar daarvoor is vertrouwen nodig. Dat kun je onmogelijk vervangen door een commercieel callcenter. Met alle respect voor de hulpverleners die dag in dag uit keihard aan het werken zijn. We zeiden het al eerder: we zouden die contacttracers naar de eerste lijn moeten brengen. Uiteraard heeft niet elke huisarts of huisartsenpraktijk de mogelijkheid om een ploeg van contactonderzoekers op te leiden en te organiseren. Dat hebben wij bewust gedaan omdat wij mee wilden helpen zoeken naar de beste manier om contactonderzoek te doen. Het was niet ons idee om als enige zo te blijven functioneren. Maar er wordt daar onvoldoende naar geluisterd. Het is zoals professor Jan De Maeseneer en dokter Wouter Arrazola de Oñate hebben duidelijk gemaakt in de reportage. Dat staat nog altijd na die reportage.
Hetzelfde probleem als de kwaliteit is ook dat van de vijftien minuten. Ik kan u garanderen dat als je alles moet overlopen – de quarantainemaatregelen, alle contacten, de testen die moeten worden gedaan… Er is geen opvolging van de mensen, geen opvolging van de quarantaine. Verschillende zaken waar de WHO op hamert gebeuren niet. Dat is een probleem van kwaliteit. Daarom zouden wij nu moeten beginnen met het opbouwen van een systeem van lokale contacttracing met man- en vrouwkracht en met budget. Want dat is het probleem, minister. U zegt dat het lokaal niet goed werkt. Maar dat is ook omdat er onvoldoende budget en middelen voor zijn. Ik zei het al, er zijn nauwelijks middelen voor lokale preventie. Ik roep dus nogmaals op om echt te bouwen aan centra voor preventieve gezondheidszorg in Vlaanderen. Het is dringend tijd.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u voor het uitgebreide antwoord. U hebt eindelijk eens fors gereageerd. Toen ik in mijn inleiding zei dat wij fors reageerden, verwees u naar een aantal andere forse reacties. Nu hebt u fors gereageerd.
Het is een belangrijk antwoord. Los van het feit of we het nu over een aantal dingen eens zijn of niet, is het nu heel duidelijk dat u politiek verantwoordelijk bent. In die zin hoop ik toch ook dat u zich niet alleen beperkt tot verontwaardiging over een reportage waarover u misschien een aantal dingen kunt zeggen. Dat hebt u, voor alle duidelijkheid, niet gedaan. Misschien mag het ook gaan over een terugblik op het voorbije jaar, op de voorbije tien maanden, en op de kansen die we gemist hebben en vooral op hoe we een aantal zaken nog performanter kunnen doen. U zegt dat het performant is, ik zal dan maar zeggen dat we het nog performanter moeten krijgen de komende maanden. U bent daarvoor politiek verantwoordelijk.
Ik wil het eerst hebben over die reportage. U verwijst naar de mening van de ombudsman van de VRT, die daar vorige week inderdaad een stuk over geschreven heeft. Maar, minister, ik heb dat stuk ook gelezen. Daar staat helemaal niet in dat dat een slechte reportage was die er niet mocht geweest zijn. De ombudsman heeft de heel duidelijke mening dat die reportage grotendeels goed zat. Zijn enige conclusie is dat er een aantal aanvullende suggestieve zinnetjes niet op hun plaats waren. Ik ben het er inderdaad mee eens dat die er misschien niet in moesten. Maar voor de rest worden er heel terecht zaken aangehaald.
Over wat er allemaal gezegd en geschreven is over die aanbesteding bent u gigantisch verontwaardigd. Maar daar staat niet veel nieuws in ten opzichte van wat ook door de Inspectie Financiën en het Rekenhof werd aangegeven over die aanbestedingsprocedure. Ik zei al in mijn inleiding dat ik dat nog begrijp voor de eerste fase. Op het moment dat er tijdsdruk was en dat het snel moest gaan, hebt u misschien samen met uw diensten een aantal zaken wat versneld moeten doen. Tot daar, indien dat wat ongemakken of ongelukken met zich heeft meegebracht. Maar in het najaar werd het contract verlengd. In mei loopt het af. Hoe gaat u daarmee verder gaan? Wilt u daarin bijsturen?
Ik heb eventjes de berekening gemaakt. U zegt dat dit ons tot nu toe ‘maar’ 63,2 miljoen euro… (Opmerkingen van minister Beke)
Neen, ‘maar’ hebt u niet gezegd. Maar het was minder dan de honderd-en-zoveel miljoen euro. Dat is wat u hebt gezegd, en dat klopt. Maar 63,2 miljoen euro, minister, dat zijn negenhonderd FTE’s! Die zouden ook op een andere manier aan contactopsporing kunnen doen. Ik vind het dus onze verdomde plicht, voor ons als parlement en voor u als minister, om nu de opportuniteit af te wegen: moeten we op deze manier voortwerken of gaan we een structurele duurzame keuze maken voor contactopsporing? En hoe moet die er dan uitzien?
U geeft aan dat alle informatie die er moet uitkomen er uitkomt. Minister, ik wil toch een aantal pijnpunten aanraken.
Voor wat betreft de registratie van collectiviteiten zijn er op dit moment een paar stappen vooruitgezet. Maar dat is nog altijd niet fundamenteel werkzaam. En laat ons dan nog zwijgen over hoe het de voorbije maanden pijnlijk fout is gelopen. Verschillende collectiviteiten zaten op drie, vier, vijf, zes verschillende manieren in het systeem. Ziekenhuizen en andere collectiviteiten werden op verschillende manieren genotuleerd. Ik zou daar dus toch een klein beetje bescheidenheid aan de dag leggen.
En dan zwijg ik nog over de geaggregeerde data. Want daar gaat het natuurlijk over. Als we straks willen weten waar we eerst moeten versoepelen en waar de zaken fout lopen, gaat dat over de werkvloer of over de horeca, enzovoort, dan moeten we geaggregeerde data hebben en moeten we ook die clusters hebben. U zegt dat u het nooit doet, maar nu doet u het toch: vergelijken met de regio’s. Ik heb in het laatste rapport van Sciensano ook eens gelezen hoeveel clusters er worden doorgegeven. In Franstalig België zijn dat er meer dan dubbel zoveel dan in Vlaanderen. U kunt schermen met cijfers in de ene of de andere richting, maar het is misschien eens interessant om daar te gaan kijken. Zij hebben eind vorig jaar een nieuw systeem ingevoerd dat het gemakkelijker maakt om de clusters gecentraliseerd in beeld te krijgen. Misschien is het interessant dat u toch eens over de taalgrens gaat kijken. Ik weet dat u regelmatig goede contacten hebt op de interministeriële conferentie. We moeten eens bekijken hoe we daar verdere stappen vooruit kunnen zetten.
Tot slot, met betrekking tot de lokale keuzes gaat het nog altijd, minister, over een overtuiging waarvan ik voel dat u haar niet deelt: dat het lokale niveau om structurele contactopsporing te doen het beste niveau is. U gelooft daar duidelijk niet in die mate in als wij daarin geloven. Ik geloof nogal in nabijheid, ook als het gaat over volksgezondheid en over contacten met patiënten. Ik zou u dus willen vragen om de keuze die een aantal gemeenten maken, om dat volledig in eigen handen te nemen, te respecteren, en om daar de nodige middelen en ondersteuning en respect voor te voorzien, om ervoor te zorgen dat er geen strijd blijft bestaan tussen de Vlaamse en de lokale contactopsporing want u bent en blijft politiek verantwoordelijk.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, ik ga niet meer terugkomen op de verwijdering van professor De Maeseneer uit de stuurgroep. Uw kijk op de zaak staat totaal diametraal tegenover wat hijzelf aangeeft. Het heeft geen zin om daar nog op door te gaan.
Dan is er de kostprijs van de contactopsporing en de aanbesteding. In deze crisis hebben duizenden Vlamingen het beste van zichzelf gegeven door mee te zoeken naar mondmaskers op de internationale markt of door er zelf te maken, door zich zonder vergoeding in te zetten als vrijwilliger in onze woonzorgcentra en schakelzorgcentra. Dat heeft het beste in Vlaanderen naar boven gebracht en daar hebt u – terecht – maximaal gebruik van gemaakt. De vaccinatiecentra draaien vandaag vooral op vrijwilligers. Ik blijf het dan echt niet normaal vinden dat we woekerprijzen betalen aan een callcenter, terwijl er toch alternatieven zijn.
Die persoon in de Panoreportage geeft aan dat hij al tijdens de eerste aanbesteding contact heeft opgenomen en hij geeft aan dat hij dat voor een veel betere prijs zou kunnen doen. Waarom heeft hij dan die tweede aanbesteding niet aangekregen?
De kostprijs was initieel 50 euro. Dat is naar 40 euro gegaan. Het is goed dat daarover werd onderhandeld, maar het is nog steeds veel meer dan het marktconforme tarief.
Ik wil mij aansluiten bij een aantal dingen die collega Vaneeckhout heeft gezegd. Ik ga ze niet hernemen, maar ik ben het er wel helemaal mee eens.
Ik heb vooral vragen over de kwaliteit. Minister, er zijn momenteel nog steeds zevenhonderd callcenter agents actief. Dat is bijna evenveel als tijdens de tweede golf. Toen waren het er achthonderd. Er is dus amper afgeschaald, en dat terwijl elke call agent één tot twee indexpatiënten per dag afwerkt. Die maanden zijn dus niet gebruikt voor een betere opvolging of om die mensen beter te coachen. Want het aantal contacten dat wordt doorgegeven is nog steeds even laag. De contactduur is ook niet toegenomen. Dat vind ik zeer vreemd. We betalen 300.000 euro per dag aan die callcenters. Dat is dus ongeveer 300 euro per besmette Vlaming. Sinds november is de capaciteitsbenutting van die callcenters niet meer boven de 30 procent geweest. Nu is dat 28 procent. Het is de laatste weken sterk afgenomen. In de stuurgroep werd al aangegeven dat we moeten bekijken of we niet moeten afschalen. Het heeft weinig zin dat die mensen 72 procent van hun tijd geen activiteit hebben. Begrijp mij niet verkeerd: ik pleit absoluut niet voor een 100 procent capaciteit. Dat zou niet goed zijn. Je moet kunnen opschalen wanneer het nodig is. Wat is voor u de drempel om af te schalen? Daarmee kunnen we elke dag heel wat geld besparen. Het moet natuurlijk op een verantwoorde manier kunnen gebeuren.
Maar vooral, hoe komt het toch dat er zoveel ruimte over is en dat toch de capaciteit van het aantal contacten niet toeneemt en ook de gespreksduur niet? Ik heb voor de rest ook geen concreet antwoord gekregen op mijn vragen over KPMG. Daar worden toch wel heel hoge bedragen gefactureerd. Ik vraag u daar nog een antwoord op.
Tot slot, we waren slecht voorbereid. Dat hebben we nog vastgesteld. Daar kun je op zich niet veel aan doen. De vraag is natuurlijk hoe we naar de toekomst kijken. Hoe gaan we daar een aantal lessen uit meenemen om dat in de toekomst beter te organiseren? Ik denk dat we vooral daar bezig mee moeten zijn en ik heb niet veel gehoord over welke elementen u wilt meenemen. Is er een plan om na mei effectief een aantal dingen anders te organiseren of blijven we gewoon op deze manier doorgaan?
Dat zijn een aantal bijkomende vragen, minister.
De heer De Reuse heeft het woord.
Dank u wel, minister. Het zal u niet verbazen dat ook wij soms eens van onze stoel vallen als we een Panoreportage zien. Maar ik ben er zeker van dat, als u na de Panoreportage een onderzoeksteam aan de lijn zal hebben gehad waarbij ze vroegen naar uw vertrouwen in de media, het gemiddelde naar beneden zal zijn gegaan. Net als het gemiddelde van het vertrouwen in de politici bij de bevolking ook naar beneden zal zijn gegaan als ze u bezig gezien hebben in de reportage. U begint uw verweer met te verwijzen naar de verschillende vragen om uitleg die al in deze commissie zijn gepasseerd, naar de diverse betogen naar aanleiding van corona en naar de gedachtewisselingen, nu ook over de vaccinatie. U zegt dat er bij de aanvang vooral kinderziekten waren. Bij de aanvang zijn er inderdaad altijd wel kinderziekten. Maar net daarom, als u begint: raadpleeg de experten die beschikbaar zijn. In de reportage is duidelijk naar voren gekomen dat die mensen niet voldoende geraadpleegd zijn en dat er alvast zeker niet voldoende geluisterd is naar hun expertise. Als ik de man van Smalls die onder andere daarmee geconfronteerd wordt, hoor zeggen: sorry, als ik iets moet doen, dan moet alles maar wijken, dan zie ik daar toch een vorm van arrogantie die me zorgen baart. Experten die aan de kant worden gezet door de ICT-man onder het motto: alles moet wijken, want ik ben aan het werk.
U haalt enkele zaken aan in uw verweer, onder andere over de hoge prijs. U zegt zelf: vergelijk maar met de andere deelstaten. Maar ook het Rekenhof zegt: de snelle omstandigheden zullen ongetwijfeld gezorgd hebben voor een ongunstige of een negatieve impact op de prijszetting. En ook achteraf – u zegt: we hebben wat heronderhandeld en de prijs is naar beneden gegaan. Dat zal er toch ook op wijzen dat ze veel te hoog hebben ingezet en dat ze ook gegaan zijn voor de centen.
Eric Ignoul contacteerde u op op een verkeerde wijze. U zegt dat het heel belangrijk is om te zeggen dat ze op het verkeerde e-adres bezig waren, maar – en dat hebt u niet ontkend – op 29 april krijgt die man wel een e-mail van uw kabinet waarin onder andere ook wordt gezegd: sorry, het is nu allemaal te laat. Maar alles is pas de dag nadien afgesloten. Hoe verklaart u dat dan?
Wat betreft de callcenters zijn er momenten van weinig werk en er zijn zware periodes. U zegt zelf dat de callcenters helemaal niet opgezet zijn met het beeld dat van hen wordt opgehangen in de media. Dat is al van bij het begin in deze commissie aan bod gekomen. Dat is inderdaad geen nieuws. Als ik hoor dat bij het bezoek… Dat is een beetje het Hyacinth Bucket-syndroom: Keeping up appearances, en het was misschien ook een vraag in de quiz tussen de eilanden: wie kent nog het programma en wie kent nog het hoofdpersonage? Maar dat is toch 'not done', om het maar zo te zeggen. Ze hadden op die momenten de mensen moeten opleiden in plaats van de quiz en Netflix. Want u verwijst in navolging van mevrouw Moykens naar de brandweer: we moeten met zoveel mensen zijn, want als er brand uitbreekt, dan moeten we aanwezig zijn. Als je naar de brandweerkazernes in Vlaanderen gaat, dan zul je zien dat onze brandweerlui – gelukkig maar – constant opleidingen krijgen om verder performant te zijn, om kennis te nemen van de nieuwste technieken om ervoor te zorgen dat ze, als er brand uitbreekt, paraat staan en dat ze met de juiste spuit en met de juiste wagen uitrukken en dat ze niet moeten zeggen: iedereen balpennen neer, we draaien de bladen om want straks gaan we verder doen met de quiz. Ik denk dat u daar ook wel van overtuigd bent.
De lokale contactopsporing – ‘believe it’ of niet – is ontstaan uit de frustratie bij het zien van de tekortkomingen van het Vlaamse deel. Gelukkig bestaat Vlaanderen voor een groot deel uit mensen die de hand aan de ploeg slaan en zelf lokaal iets op poten hebben gezet. Dat is hier het subsidiariteitsbeginsel in de praktijk. Onze partij was heel blij dat dat gebeurd is en dat, waar er een tekort aan expertise en een goed fijnmazig systeem was, dat werd opgevangen door het lokale niveau. Misschien moest inderdaad ook, als u in het begin toch zo graag vasthield aan het Vlaamse niveau, wel wat meer ingezet worden op de experten en op de expertise die ze konden inbrengen bij het opzetten ervan.
Wat me verontrust, is de macht van de ziekenfondsen. Het verhaal van professor De Maeseneer wordt wat weggezet als zijnde: het is niet allemaal zoals gezegd. Maar ik stel vast dat de Kortrijkse schepen Philippe De Coene van een ander ziekenfonds dezelfde boodschap ontving. Ik noem dat intimidatie: zeggen dat je dat niet gaat doen, dat je daar niet aan gaat beginnen. Dat zijn zaken die in een democratie niet thuishoren en zeker niet op het moment dat er een pandemie heerst waarin er op die manier zal worden omgegaan met mensen die daar tenslotte ook maar mee aan de slag willen gaan en zorgen dat de pandemie wordt ingedijkt. Ik zou willen vragen dat u met die mensen even samenzit om te zeggen dat dat geen manier van werken is.
Afsluitend zijn er mijn vragen die nog openstaan. Het agentschap Zorg en Gezondheid ging de juridische dienst laten onderzoeken of er nog stappen zouden worden ondernomen tegen Pano. Mijn vraag is: hoe staat het daarmee? Kunt u ons daar wat meer nieuws over geven?
De vraag die blijft staan, is inderdaad: wat zullen we doen in mei? Bent u daar nu al mee bezig? Zult u dan zorgen dat alles dan wel in orde is?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega’s, ik wil heel graag een aantal kanttekeningen maken. Ten eerste, algemeen, we hebben hier wekelijks in deze commissie – en trouwens niet alleen in deze commissie – heel wat vragen, en heel vaak worden die mee bepaald als reactie op wat er de dagen voordien in de media is verschenen. Dat is ook hier zo. Het is natuurlijk ook aan dit parlement en aan deze commissie zelf om dat op de nodige serene en kritische manier te doen, en ook in de wetenschap welk werk we al verzet hebben in de commissie, welk werk de minister en het agentschap al hebben gedaan, welk werk we ook al hebben gedaan in de coronacommissie. Ik heb de voorbije maanden herhaaldelijk gezien dat we in de coronacommissie bijvoorbeeld heel veel sprekers hebben gehoord, veel analyses hebben gemaakt, kamerbrede aanbevelingen hebben gedaan en dat, als er nadien in de media een artikel, een reportage of een rapport komt, dat vaak betrekking heeft op periodes voor de analyse in de coronacommissie, we dan de neiging hebben of de drang voelen om datzelfde proces nog eens over te doen in deze commissie met dezelfde elementen. Dat is een.
Twee, waar ik het zelf moeilijk mee heb – en dat is niet voor iemand bedoeld, maar dat is in het algemeen –, is dat er zo snel, zonder enige nuance of evenwicht, vermenging gebeurt tussen mogelijke kinderziekten in bepaalde systemen, keuzes die achteraf niet de meest gelukkige blijken, mogelijk zelfs fouten en verdachtmakingen, beschuldigingen, beweringen van fraude en dergelijke meer. Dat zien we ook in de media gebeuren. Ik vind dat we als volksvertegenwoordigers de opdracht hebben om daar met de nodige nuance mee om te gaan en heel duidelijk te maken dat er een groot onderscheid is tussen een mogelijke keuze die anders had gekund, tussen een kinderziekte van een systeem bijvoorbeeld en verdachtmakingen die wijzen op voorkennis, op vriendjespolitiek, op financiële bevoordeling enzovoort. Dat zijn twee zaken die ik voorafgaandelijk wou zeggen.
Wat de uitzending zelf betreft: onmiddellijk na die uitzending heeft het agentschap een reactie uitgestuurd en, zoals de minister daarnet heeft opgesomd, was het agentschap lang niet de enige. Er zijn heel wat reacties gekomen van verschillende mensen die ook hebben meegewerkt aan de reportage, om de concrete versie van de feiten weer te geven zoals zij die in de realiteit hebben ondervonden en die volgens hen niet juist waren weergegeven. Ook de ombudsman van de VRT wijst op de eenzijdigheid van de reportage en op het suggestieve karakter van bepaalde verklaringen. Collega Van Eeckhout, u kunt dat minimaliseren, maar ik kan de reactie toch ook lezen voor wat ze waard is en die is, naar mijn mening, absoluut niet min. In de reportage werden continu keuzes gemaakt om bepaalde documenten niet te tonen of bepaalde versies van feiten niet te geven, en dat betreur ik ten zeerste.
Dan de aantijgingen over het systeem. Ik ga even terug naar bijna een jaar geleden. In maart en april zijn we allemaal overvallen door een gezondheidscrisis die we in honderd jaar niet hadden gekend. We lijken soms bijna te vergeten op welke korte tijd er een systeem moest worden opgezet. Collega Anaf, u hebt al zo vaak gezegd : ‘Een beetje te laat, een beetje te laat, een beetje te laat.’ Nu gaan we zeggen dat het allemaal een beetje te snel op poten is gezet en dat het daardoor niet 100 procent voldoet. Vanzelfsprekend waren er een aantal kinderziektes aan dat systeem. Ik wil wel eens weten wie de uitdaging wil aangaan om op zo'n korte termijn een systeem op te zetten zonder dat er enige hapering in zou zijn. Dat lijkt mij onmogelijk. De minister is wel continu heel transparant geweest en heeft op alle vragen naar de stand van zaken van het systeem geantwoord.
Mevrouw Schryvers, ik moet ook u vragen om af te ronden.
Voorzitter, ik hoop dat ik toch nog een paar dingen mag zeggen. Ik vind het belangrijk. Er zijn heel veel collega's die over dit thema iets hebben gezegd.
Er zijn interpellaties ingediend. Ik heb de klok bij en iedereen krijgt dezelfde tijd. Wilt u dus afsluiten?
Voorzitter, er zijn nog verschillende dingen die ik heel graag wou zeggen. Er is door veel collega's verwezen naar het dataplatform van Sciensano als zijnde een van de grote pijnpunten. Dat is natuurlijk geen bevoegdheid van Vlaanderen. We hebben mevrouw Moykens gehoord in de Coronacommissie. Er zijn bijsturingen gebeurd, gelukkig maar. Intussen weten we dat het op een heel andere manier wel werkt.
Voorzitter, ik heb nog twee zaken. Er is een reactie geweest van de vereniging van callcenters die duidelijk zegt dat de prijs die naar voren wordt geschoven, niet mogelijk is binnen de contouren waarin hier wordt gewerkt. Ik neem aan dat de collega's ook niet willen dat we bedrijven met belastinggeld opdrachten geven als ze via offshore-structuren werken.
Tot slot, natuurlijk moeten we leren uit de ervaringen van de voorbije maanden. Natuurlijk moeten we, eens we verder staan met de vaccinaties, durven terug te blikken op het systeem en nagaan hoe we in de toekomst een goed systeem kunnen uitbouwen dat krachtig is, dat sterk is, dat performant is voor het geval we nog eens worden overvallen. Er zullen aanpassingen nodig zijn en het is goed dat we die evaluatie heel breed zullen maken. Nu alles zomaar van tafel vegen, collega's, doet afbreuk aan de inspanningen die er zijn gebeurd, aan de inzet van heel veel mensen, aan de manier waarop we werden overvallen, aan de problemen die er zijn geweest met het federale dataplatform. Laat ons dus alstublieft de evaluatie sereen doen zonder te vervallen in karikaturen en er dan uit leren.
Minister Beke heeft het woord.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik blij ben dat we op een meer serene manier over dit thema kunnen spreken dan in de reportage van Pano. Dat hoeft ook niet te verbazen, want na 24 vragen om uitleg, 34 schriftelijke vragen en tientallen gedachtewisselingen over de contactopsporing, weten we allemaal waarvan we vertrokken zijn en wat er intussen is gebeurd. Nogmaals, in die zin vind ik het jammer dat de reportage zaken aan bod brengt die onjuist zijn. Ik heb de reactie van de ombudsman van de VRT ook gelezen en hij heeft enkel op dat luik gefocust. Voor een ombudsman van een openbare zender is dat in niet mis te verstane woorden gebeurd.
De reportage bevat ook zaken die achterhaald zijn. We hebben nu de kans gekregen om nog eens de hele oplijsting te maken en dan heb ik nog niet eens de hele oplijsting gemaakt. Ik heb het nog niet gehad over het feit dat we het systeem intussen hebben moeten koppelen aan de quarantaineopvolging, het Passagier Lokalisatie Formulier (PLF), aan de apps die we hebben geïntroduceerd, enzovoort. In mei en juni zijn we met iets begonnen dat door een andere overheid vóór mei in elkaar werd gezet. Op 20 april kregen de drie regio's de opdracht om dat uit te rollen.
Een aantal zaken werden uit hun context gerukt en hier hebben we ze opnieuw binnen hun context kunnen brengen.
Ik wil op een aantal zaken heel kort ingaan. Mevrouw Vandecasteele, de lokale contactopsporing. Ik ben altijd bereid geweest voor een evaluatie van de lokale contactopsporing. In augustus vorig jaar hebben we hierover een discussie gehad: wat moet er gebeuren, wat kan er gebeuren en tegen wanneer moet het gebeuren? U zult zich herinneren dat in de zomer van vorig jaar de experten zeiden dat als de scholen terug zouden opengaan, als de hogescholen terug zouden opengaan, als de mensen terug uit vakantie zouden komen, men een tweede golf kon verwachten en de contactopsporing klaar moest staan. Daar hebben we toen ook aan gewerkt met tientallen verbeterpunten. Het is ontzettend jammer en ook ontstellend dat dat in de reportage niet aan bod wordt gebracht en dat men kijkt met de bril van mei en intussen met geen enkel woord spreekt over datgene wat aan bod is gekomen. Ik vind het ook frappant dat men de verantwoordelijke van het IFC, Karine Moykens, op geen enkel ogenblik heeft geraadpleegd. Ik heb van verschillende deelnemers aan de reportage gehoord dat dit wel degelijk de bedoeling was, maar men heeft dat, volgens mij, doelbewust niet gedaan. Dat is ook een van de redenen waarom verschillende deelnemers aan de reportage vinden dat ze gebruikt en misbruikt zijn door de makers.
Even terug naar de tweede golf. We moesten klaar zijn voor de tweede golf en de tweede golf heeft ons in België overspoeld. Onze cijfers waren wel de helft van die van Brussel en bijna een derde van Wallonië. Er wordt hier gevraagd of dat opschalen en afschalen wel nodig is en hoe dat precies gebeurt. Collega Anaf, wij hebben daar een stuurgroep voor waar Niel Hens deel van uitmaakt. Hij kan vaak niet komen, maar zijn collega Willems wel. Hij maakt predicties die in de stuurgroep worden besproken. We doen dat niet met de natte vinger om te zien vanwaar de wind zal komen, maar we doen dat op basis van die predicties. En op basis daarvan schalen we op of niet. Marc Van Ranst verwees er ook naar in Terzake van oktober.
Op het ogenblik van de tweede golf waren we er wel klaar voor. Er waren op dat ogenblik in Vlaanderen 1185 mensen actief in de contactopsporing. 96 of 97 procent van de mensen werd op dat ogenblik bereikt. In Wallonië waren er 280 contacttracers en werd 36 procent bereikt. Ik zal hier niet het proces van anderen maken. Toen men in de zomer zei dat we moesten klaarstaan voor de tweede golf, hebben we er alles aan gedaan om de contactopsporing te verbeteren. Er moesten ook veel verbeteringen gebeuren. Als men die resultaten niet wil zien, ook al zijn die publiek en werden ze voldoende publiek gemaakt, vind ik dat bijzonder jammer. Ik vind dat ook ontstellend.
De lokale contactopsporing is complementair, mevrouw Vandecasteele. De cijfers tonen aan dat dat ten eerste niet goedkoper en ten tweede ook niet sneller is. Ten derde is er ook de belangrijke overweging dat de 60 van de 300 gemeenten die met lokale contactopsporing werken niet meer contacten opleveren. U zegt dat als het lokaal zou gebeuren er meer contacten zouden worden doorgegeven. Dat blijkt niet uit de eerste cijfers en analyses die we op dit ogenblik hebben. Voorzitter, misschien moeten we in deze commissie bij gelegenheid wel eens een grondigere analyse brengen. Ik zeg dus niet dat dit geen rol speelt. Ik heb het woord complementair gebruikt en ik heb het systeem om dit mogelijk te maken laten uitwerken. 60 van de 300 gemeenten doen het, maar dat wil ook zeggen dat 240 gemeenten het niet doen. Dat zijn niet alleen kleine gemeenten, er zitten ook grote steden tussen die het niet doen. Dat wil zeggen dat als we in de contactopsporing een verhaal willen hebben dat Vlaanderenbreed is, we ervoor moeten zorgen dat het ook op dat niveau kan gebeuren.
U hebt echter wel een punt, mevrouw Vandecasteele, dat we meer aandacht aan public health moeten besteden. Daar ben ik het mee eens. Dat is nu net ook de reden waarom ik sinds de zomer van 2020 volop de kaart van de eerstelijnszones heb getrokken. Is er op dit ogenblik iets meer public health dan de eerstelijnszones? Daar ontmoeten de lokale zorgactoren en welzijnsactoren elkaar en bepalen ze samen hun policy. Dat hebben ze gedaan voor de schakelzorgcentra, de test- en triagecentra en nu voor de vaccinatiecentra.
Als u vandaag met mij zou meegaan naar al die vaccinatiecentra, dan zou u zien hoe goed en mooi die samenwerking is. We hebben daar ook financiële middelen tegenover geplaatst. Ja, ik hoop dat er meer aandacht voor public health zal zijn. Mevrouw Vandecasteele, u hebt mij bijvoorbeeld al verschillenden keren – terecht – ondervraagd over de mobiele equipes. Ik heb u in deze commissie al verteld dat ik met het Interuniversitair Centrum voor Huisartsopleiding (ICHO) contact heb laten opnemen om te kijken of we stagiaires, artsen in opleiding, in deze mobiele equipes kunnen inzetten. Wat is er op het ogenblik van een pandemie nog meer aan opleiding 'on the field' of 'on the ground' mogelijk? Dat zou een stuk van de opleiding kunnen zijn. Men heeft geantwoord dat men die stages niet ziet zitten en dat men de deelname aan zo’n mobiele equipe niet als een deel van de opleiding ziet. Ik vind dat een gemiste kans, maar ik hoop samen met u dat de aandacht voor public health in de toekomst zal groeien.
Mijnheer Anaf, u zegt dat de prijzen die wij betalen niet marktconform zijn. Ik wil naar de reactie van Customer Contact, de federatie van callcenters, verwijzen. “Wij bevestigen dat het geldende uurtarief een marktconforme prijs is. De 27 euro waarvan sprake is geen prijs die in België gehanteerd wordt, maar die eerder in offshore landen geldt.” Ik kan me niet inbeelden dat u zult zeggen dat we via offshore landen onze contactopsporing moeten organiseren. Mijnheer Anaf, mocht u de reactie nog niet hebben gelezen, dan wil ik ze u graag bezorgen.
We hebben ook de vergelijking gemaakt met Wallonië. Daaruit blijkt dat men nauwelijks minder betaalt. Ik geloof dat het bij ons 44 euro en in Wallonië iets meer dan 41 euro is. Ofwel is het niet marktconform en dan zitten de drie regio’s met een probleem, ofwel is het wel marktconform en dan klopt deze stelling niet.
De 1700-lijn wordt al langer door de Vlaamse overheid gebruikt. Daar is ook een contactcenter aan verbonden en de prijzen zijn vergelijkbaar.
Ik zal misschien nog even iets zeggen over de resultaten tot nu toe. In mei zijn we aan een verhaal begonnen waarbij men zei dat we ervoor moesten zorgen dat er een contactopsporing op poten stond waardoor we 600 besmette personen in Vlaanderen en 1000 indexpatiënten in België konden contacteren. Op dit ogenblik zijn dat er 1300 à 1400. Dat is dus meer dan het dubbele. In oktober werden er 8 maal zoveel mensen gecontacteerd. 157.000 mensen. Dat was tijdens de piek van de tweede golf. In totaal hebben we nu al meer dan 670.000 contacten gehad en werden er 56.000 huisbezoeken op het terrein afgelegd. Dit geldt alleen voor de Vlaamse contactopspoorders. Dan heb ik het nog niet over de lokale contactopsporing of het contactonderzoek dat door de
centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) is gebeurd. Dan heb ik het nog niet over het contactonderzoek dat door de bedrijfsgeneeskundige diensten is gebeurd of door de CRA-artsen (coördinerend en raadgevend arts) in de woonzorgcentra of op andere plaatsen. Ik heb het louter en alleen over de Vlaamse contactopsporing. Er is dus ontzettend veel werk verricht.
Op uw vraag over het opschalen en afschalen heb ik eigenlijk al geantwoord, mijnheer Anaf. Dat ligt in handen van de stuurgroep. Het is op basis van deze stuurgroep dat er dan wordt beslist om op te schalen en af te schalen. Ik herinner me de vragen die u en uw fractie in de zomer stelden. Zullen we wel voldoende opgeschaald hebben voor de tweede golf? Zullen we er wel komen? Dat is ons gelukt. In die zin is de vergelijking met de brandweer wel pertinent. We werven toch geen brandweermannen aan op het ogenblik dat er een brand is? Dat doen we toch niet? We werken op basis van predicties. Die gebeuren op wetenschappelijke basis en daarvoor werken we goed samen met de experten. Zo stellen we onze predicties bij. Wat zowel de contactopsporing als de field agents en callcenter agents betreft, hebben we ervaren dat op het ogenblik dat het moest gebeuren men voldoende heeft opgeschaald en daarna opnieuw heeft afgeschaald. In die zin klopt uw vergelijking ook niet helemaal. U zegt dat we al zoveel mensen hadden kunnen aanwerven. Ik vermoed dat dat een van de elementen is die meespeelt in de vraag waarom zich daarvoor uiteindelijk maar een iemand heeft ingeschreven. Dat zal een van de overwegingen zijn geweest en ook de reden waarom men de handen in elkaar heeft geslagen. Het is natuurlijk niet niks om te zeggen dat men in staat is om tot 1200 mensen voor contactopsporing te leveren, onder wie field agents voor op het terrein en voldoende mensen voor de 9 contactcenters in heel Vlaanderen. Dat is een gigantische operatie.
Ik was niet aanwezig bij het telefonisch contact tussen professor De Maeseneer en Luc Van Gorp en ik zal en kan daarover niets zeggen. Het enige dat ik weet – en dat heb ik in deze commissie al gezegd – is dat ik zelf na een kritische reportage in Knack met professor De Maeseneer contact heb opgenomen en heb gevraagd wat er volgens hem moest gebeuren. Hij heeft gezegd: ondersteuning van de eerstelijnszones en versterking van de field agents. Ik heb dat ook gedaan. In Terzake van 8 oktober kregen wij complimenten van professor Jan De Maeseneer die zegde: “De contactopsporing staat helemaal op punt. Intussen heeft minister Beke voor elke eerstelijnszone een voltijdse field agent ter beschikking gesteld, belangrijk. Daarnaast ook financiële middelen. Minister Beke heeft duidelijk inspanningen gedaan. Dus, minister Beke heeft intussen geluisterd.” Dat heb ik ook gedaan en hij feliciteerde ons voor de gedane inspanningen.
Professor De Maeseneer is helemaal niet uit de Vlaamse stuurgroep gezet. Hij is nog altijd plaatsvervangend lid. Hij krijgt nog altijd de documenten. Wanneer dokter Verlinden als voorzitter van het Vlaams Instituut voor de Eerste Lijn niet aanwezig is, dan komt professor De Maeseneer. Hij doet dan – zoals we hem kennen – telkens een constructieve inbreng.
Mijnheer De Reuse, u zegt dat de lokale contactopsporing ontstaan is uit frustraties. Ik ben het daarmee eens. Ik ben het daar helemaal mee eens. We hebben het daar in de zomer ook over gehad. De vraag is wat de grond van die frustraties was. U zult zich hopelijk nog herinneren dat we daarover hebben gesproken. Toen we dat hoorden van Kortrijk, hebben we onmiddellijk contact opgenomen om na te gaan wat er aan de hand was. De grond van de frustratie was dat men testen deed, maar dat de resultaten daarvan dagen, dagen en dagen bij de labo’s bleven liggen. Men zei dat het niet kon dat dit zo lang duurde. Men had natuurlijk gelijk. Daarom heb ik toen contact opgenomen met voormalig minister De Block want die testen zijn een federale aangelegenheid en het aansturen van die labo’s is een federale aangelegenheid. Lees de parlementaire verslagen van de zomer erop na. We hebben gezegd dat die labo's onder druk moesten worden gezet omdat dit niet kon. Mevrouw De Block heeft dat op dat moment ook gedaan door de vergoeding afhankelijk te maken van de snelheid waarmee men de resultaten naar voren bracht. Natuurlijk was er de begrijpelijke frustratie dat als er testen afgenomen werden, het vele dagen duurde alvorens de resultaten werden doorgegeven. Als de resultaten van de testen niet worden doorgegeven, dan kan je daar niet mee aan de slag, of de contactopsporing dan lokaal of Vlaams gebeurt. Die frustratie was er absoluut. Ik deelde die ook toen ik dat hoorde. We hebben daar toen onmiddellijk en gepast op gereageerd.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik hoop echt dat u werk zult maken van public health. Ik vind dat zeer belangrijk. Ik betreur het dat u momenteel op basis van een maar half uitgebouwd lokaal contactonderzoek conclusies trekt. Ik betreur dat ten zeerste. Zoals u zelf zegt, zijn zeker niet alle gemeentes daar volledig mee aan de slag gegaan. Het budget en de man- en vrouwkracht daarvoor zijn niet aanwezig. Het probleem is dat we geen uitgebouwd netwerk van preventiecentra hebben, waardoor het voor gemeenten zeer moeilijk is om lokaal contactonderzoek volledig op zich te nemen. Ik hoop dus dat u daar geen conclusies uit trekt omdat dit nu nog niet mogelijk is.
U zegt dat u volle bak op de eerstelijnszones zult wegen. Dat is zeer goed en het kan een startpunt zijn om van public health werk te maken, maar vandaag werken er amper negentig vte voor zestig eerstelijnszones.
Er wordt bovendien zeer veel van verwacht, zowel op het vlak van vaccinatie als op het vlak van contactonderzoek. Als het daarbij zal eindigen, zullen we nooit de preventieve gezondheidszorg kunnen uitbouwen. We moeten daar echt investeren in mankracht.
Ik heb nog een reactie op uw kritiek op de Panoreportage. U zegt dat bepaalde mensen niet bevraagd zijn. Minister, ze hebben u zelf wel gevraagd. Ik moet eerlijk zeggen dat uw optreden niet bijzonder veel vertrouwen wekte bij de kijkers, ondanks het feit dat u de vragen op voorhand had gekregen. Dat is toch uw eigen verantwoordelijkheid.
We hebben dat allemaal gezien.
Ik denk dat we dat allemaal gezien hebben.
Ik heb nog één punt met betrekking tot de preventieve gezondheidszorg: het eurocentrisme. U vergelijkt elke keer met Brussel en Wallonië alsof wij de enigen zijn die in de wereld bestaan. De WHO bekritiseert dat ook. We moeten durven buiten de lijntjes van ons eigen land te kleuren, buiten de lijntjes van Europa te kleuren, en bijvoorbeeld kijken naar de Aziatische landen die het op het vlak van preventieve aanpak echt wel beter hebben gedaan.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik heb nog vier puntjes die ik kort wil aanhalen.
Ten eerste, mevrouw Schryvers, ik apprecieer u enorm als collega, en u zit hier al veel langer dan ikzelf en misschien moet ik nog veel bijleren. Het is de derde legislatuur dat u hier zetelt en ik zit hier nog geen twee jaar, maar ik heb geen behoefte aan een lesje over welke rol wij al dan niet mogen spelen. In oktober zijn de werkzaamheden van de coronacommissie over dit thema afgerond. Sindsdien is er een tweede golf geweest en zijn er heel veel nieuwe zaken opgedoken. Het contract is verlengd, de Panoreportage is er gekomen en er zijn nog wat dingen opgedoken. Ik denk dat het net onze plicht is om hier ons werk te komen doen en ik zal dat ook blijven doen, want dit systeem moet klaar zijn voor de komende zes maanden.
Ten tweede, minister, zegt u dat het dit type model was of investeren in offshoreconstructies. Met alle respect, ik zou willen vragen dat u dit hardmaakt en toont dat dit het enige model zou zijn. Ik heb gezegd dat met dit geld 900 vte’s aangeworven kunnen worden of nog andere systemen kunnen worden opgezet, zoals investeren in lokale preventie en contactopsporing. Het is dus een debat over verschillende modellen en vooral over wat we in de toekomst zullen doen.
Ten derde sluit ik me aan bij mevrouw Vandecasteele. U kunt de reportagemakers verwijten dat ze deze of gene niet hebben bevraagd of u kunt ook kijken hoe het komt dat u als politiek verantwoordelijke niet alle antwoorden hebt gegeven.
Tot slot wil ik ook constructief zijn en naar de toekomst kijken en stel ik voor dat we een hoorzitting organiseren met de actoren omtrent contactopsporing. Dat hoeft uiteraard niet binnen de komende twee weken, maar in de komende maanden dient dat zeker zijn plaats te hebben in dit parlement.
We kunnen misschien een wekelijkse gedachtewisseling organiseren.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, dat we het over het verleden niet eens zullen geraken, is heel duidelijk. Ondertussen blijven er wel een aantal problemen met betrekking tot de contactopsporing. Als we de verslagen van de stuurgroep erop nalezen en zien dat de capaciteitsbenutting de voorbije weken is gedaald naar 28 procent en ik u de vraag stel hoe het komt dat we dat niet proberen te gebruiken om de kwaliteit te verbeteren, om de gesprekken langer te laten duren, om meer contacten te kunnen achterhalen, dan betreur ik het heel erg dat u mij framet alsof ik zo snel mogelijk wil afschalen om geld te besparen. Dat was niet mijn pleidooi. Ik vraag me dan eigenlijk af wat we hier zitten te doen.
Ik heb inderdaad gevraagd vanaf welk punt u eventueel wilt afschalen. Ik heb u vooral de vraag gesteld hoe het komt dat de kwaliteit niet verbetert als er tijd over is om daar tijd voor te maken. Zo zullen we natuurlijk niet verder geraken.
Het aantal besmettingen stijgt momenteel opnieuw. Er is het feit dat de Britse variant dominant zal worden. Dat betekent dat een aantal zaken herbekeken zullen moeten worden. We hebben u daar in het verleden ook al over bevraagd. Ik denk aan de duur van de quarantaines, het aantal dagen dat we in die tijd terug moeten tracen, welke symptomen we bevragen, wat de rol is van de collectiviteiten en of we niet beter field agents ter plaatse sturen. Deze dingen moeten echt nog wel besproken worden, maar er komt weinig antwoord op, nog los van de vraag over KPMG. Ik vind dat heel vreemd. Een interpellatie is toch een serieuzer instrument dan een vraag om uitleg. Ik heb gevraagd hoe het komt dat ze zo veel factureren, maar daarop is niet geantwoord. Ook in de tweede ronde is daar niet op geantwoord. Ik vind dat niet oké.
Collega, wilt u afsluiten?
Ik hoop dat we het debat daarover op een fatsoenlijke manier kunnen voeren.
Mijn tijd is voorbij. Maar mijnheer Anaf, ik wil u daar wel nog op antwoorden. Ik zal u daarover een mail sturen. Want u hebt gelijk, ik moet u daarover nog een antwoord sturen.
Ik had daar ook een vraag over gesteld. En dat antwoord kan dan ...
De heer De Reuse heeft het woord.
Collega Schryvers, u klaagt de politieke zeden aan die hier heersen. Maar dat is ongetwijfeld omdat de boodschap die we hier brengen voor u niet zo leuk is om te horen. Het is nochtans geen nieuwe boodschap. Integendeel, we klagen die – terecht – al langer aan. Het blijft een verhaal van gemiste kansen, kansen die grotendeels voor het rapen lagen, mochten we de experten meteen de nodige input hebben laten geven. Gelukkig verbetert het steeds, dat zou er nog aan ontbreken.
Wat mij vooral bijblijft uit de reportage, minister, is hoe – en dat ligt volledig in lijn met de titel van de reportage ‘Het spoor bijster’ – u toch elegant kopje-onder gaat. Het is pijnlijk hoe u als bevoegd minister volledig de mist ingaat: de Raad van State, de Inspectie voor Financiën, opnieuw de Raad van State, de Inspectie voor Financiën, onzorgvuldigheden, enzovoort. U begon het fragment over de kostprijs met de zin: “Ik ga daar niets over zeggen.” Ik kon het dan ook bijna niet geloven toen ik achteraf in de pers las dat u er absoluut op stond om zelf het interview over deze onverkwikkelijke gang van zaken te geven. En van dat interview had u de vragen reeds op voorhand gekregen.
Minister, neem het van mij aan: u had het voor uw imago beter niet gedaan, want het wordt er echt niet beter van.
De interpellaties zijn afgehandeld.