Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik wil me excuseren omdat ik te laat was. We hebben hier in onze buitenschoolse kinderopvang helaas te kampen met een uitbraak, waardoor 178 kinderen getest moesten worden op enkele uren tijd.
Mijn vraag om uitleg handelt over het secundair-na-secundair, (Se-n-Se) en de modernisering van het secundair onderwijs en de uitbouw van een naamloos leerjaar als schakel naar het hoger onderwijs. Vandaag bestaat er een heel belangrijk verschil in het moment waarop jongeren hun diploma secundair onderwijs behalen. Leerlingen uit het algemeen secundair onderwijs (aso), het technisch secundair onderwijs (tso) en het kunstsecundair onderwijs (kso) behalen dit na het tweede leerjaar van de derde graad – het zesde jaar – en kunnen met dit diploma een bacheloropleiding aanvatten. Leerlingen uit het beroepssecundair onderwijs (bso) halen na het zesde jaar een getuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad. Om het diploma secundair onderwijs te halen, moeten ze nog een derde leerjaar van de derde graad volgen, het zogenaamde zevende jaar. De meeste van deze derde leerjaren van de derde graad zijn zogenaamde specialisatiejaren, ze zorgen voor een specialisatie in de richting van een welbepaald beroep. Maar het diploma geeft ook toegang tot de bacheloropleiding, al moeten we wel toegeven dat er hier niet echt op voorbereid wordt. Een uitzondering zijn de naamloze leerjaren. Dit zijn derde leerjaren in de derde graad waar de focus op algemene vorming ligt en die dus wel een vlotte overgang naar de bacheloropleidingen zouden moeten bieden.
In het masterplan secundair onderwijs uit 2013 werd beslist om hierin een aantal wijzigingen door te voeren. Zo werd er voorzien dat ook ‘puur arbeidsmarktgerichte studierichtingen’ wel een diploma secundair onderwijs zouden opleveren, maar geen rechtstreekse toegang tot het hoger onderwijs. Leerlingen uit zo’n studierichting die in het hoger onderwijs willen instromen, moeten daarvoor met vrucht een voorbereidend jaar volgen.
In concreto betekent dit alles dat in de toekomst onze leerlingen uit het bso het diploma secundair onderwijs zullen behalen na het zesde jaar, net zoals medeleerlingen uit het aso, tso en kso, maar dan wel op niveau 3 van de kwalificatiestructuur. Het verschil blijft wel dat ze vervolgens een keuze zullen moeten maken. Gaan ze met dit diploma aan de slag en zetten ze de stap naar de arbeidsmarkt? Volgen ze nog een bijkomend specialisatiejaar om dan de stap naar de arbeidsmarkt te zetten? Of volgen ze zo’n voorbereidend jaar met het oog op de instroom in een bachelor? Of – en dat was in 2013 nog niet zo helder – zetten ze de stap naar een graduaatsopleiding? Wat niet meer zal kunnen, is dat leerlingen een specialisatiejaar volgen en daarmee vervolgens de stap zetten naar een bacheloropleiding.
Deze regeling omvat zeker een aantal voordelen. Het is een zeer duidelijke waardering voor de inspanningen van leerlingen uit het beroepssecundair onderwijs, dat ook zij het diploma secundair onderwijs behalen na zes jaar. Het is ook een goede zaak dat de doelstellingen van zevende jaren – arbeidsmarktspecialisatie of verder studeren – duidelijk zijn. Toch maken de technische scholen zich ook zorgen. Zo vrezen ze dat de specialisatiejaren die enkel gericht zijn op de arbeidsmarkt, weinig aantrekkelijk zullen zijn voor leerlingen en dat ze er niet langer voor zullen kiezen. Ook de uitwerking van het ‘voorbereidend’ jaar is nog niet helemaal helder. En uiteraard moet de vraag gesteld worden wat we doen met leerlingen die hun kansen willen openhouden naar de arbeidsmarkt en naar het hoger onderwijs. Een aanbod voor hen lijkt niet onmiddellijk voorzien.
Daarom heb ik de volgende vragen, minister.
Hoe wilt u de aantrekkelijkheid van die specialisatiejaren waarborgen, ook als jongeren al het diploma secundair onderwijs met onderwijskwalificatie niveau 3 behaalden?
Ziet u ook mogelijkheden in de inrichting van specialisatiejaren in het Se-n-Se die zowel naar een onderwijskwalificatie niveau 4 als naar een beroepskwalificatie leiden?
Het regeerakkoord gaf al aan dat we de naamloze jaren zullen uitbouwen tot sterke schakels naar het hoger onderwijs. Welke stappen nam u ter zake al en welke stappen plant u te nemen?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is de bedoeling dat vanaf het schooljaar 2024-2025 alle leerlingen die slagen in het zesde leerjaar een diploma secundair onderwijs behalen. Belangrijk om mee te geven is dat het diploma secundair onderwijs dat leerlingen behalen in de doorstroom- en dubbele finaliteit zich situeert op onderwijskwalificatieniveau niveau 4. Met dat diploma krijgt men dus rechtstreeks toegang tot een bacheloropleiding in het hoger onderwijs.
Het diploma secundair onderwijs dat leerlingen behalen in de arbeidsmarktfinaliteit situeert zich op onderwijskwalificatieniveau 3. Hiermee krijgt men geen rechtstreekse toegang tot een bacheloropleiding, wel tot een graduaatsopleiding.
Een leerling die een diploma secundair onderwijs heeft behaald van onderwijskwalificatie op niveau 3 en toch wil doorstromen naar een bacheloropleiding, kan dat doen via het vernieuwde naamloze leerjaar, een Se-n-Se-opleiding. Hij kan via die weg een diploma secundair onderwijs op onderwijskwalificatie niveau 4 behalen.
Er zijn twee types van Se-n-Se-opleidingen. Er zijn ten eerste de beroepsgerichte specialisaties. Dat zijn opleidingen samengesteld uit een of meer beroepskwalificaties, en die leiden tot bijkomende beroepskwalificaties op niveau 3 en 4. Die opleidingen variëren in duurtijd; dat kunnen een of meerdere semesters zijn. Dat is afhankelijk van de breedte en het niveau van de competenties van de betreffende beroepskwalificatie.
Het tweede type zijn de schakeljaren, als voorbereiding op het hoger onderwijs. Er is een schakeljaar voor leerlingen die na het bso toch de stap willen zetten naar een bacheloropleiding, dat vernieuwde naamloze leerjaar. En er is een schakeljaar voor leerlingen uit het aso en tso/kso die zich extra willen voorbereiden of bijspijkeren met het oog op meer succes en een betere doorstroom naar een bacheloropleiding.
U had een bekommernis rond de meerwaarde van een Se-n-Se-opleiding als beroepsgerichte specialisatie. Door die opleiding krijgt die leerling een bijkomende beroepskwalificatie, dus dat maakt het nog aantrekkelijker voor de arbeidsmarkt. Aangezien de beroepskwalificaties ontwikkeld worden door de sectoren zelf, is de aansluiting op de arbeidsmarkt ook wel verzekerd. Specialisaties zullen zeker aantrekkelijk zijn, zowel voor de leerling als voor de betrokken sector. Ik denk niet dat de scholen zich daarover zorgen hoeven te maken. Ik denk dat dat opleidingen zijn die absoluut perspectief kunnen bieden.
We hebben al een lijst van Se-n-Se-opleidingen als beroepsgerichte specialisaties op het niveau van de Vlaamse Regering goedgekeurd, en ook de samenstelling ervan. Schoolbesturen kunnen op basis daarvan al vooruitblikken naar hoe ze hun studieaanbod vanaf het schooljaar 2025-2026 op het vlak van specialisaties willen uitbouwen. Daar is dus al een lijst.
Wat de schakeljaren als voorbereiding op het hoger onderwijs betreft, heb ik mijn administratie ook gevraagd een voorstel uit te werken voor de invulling en organisatie van die schakeljaren. Specifiek voor de invulling van dat vernieuwde naamloze leerjaar gaan we vooral uit van instroom in een professionele bacheloropleiding, wat niet uitsluit dat men er ook voor kan kiezen om rechtstreeks door te stromen naar een academische bacheloropleiding.
De ontwikkeling van de eindtermen voor het vernieuwde naamloze leerjaar zelf kunnen we vanaf dit jaar opstarten, zodra er zicht is – en dat is er ook gekomen – op de definitieve eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs. Het is natuurlijk niet de bedoeling om voor het vernieuwde naamloze leerjaar nieuwe eindtermen te ontwikkelen, maar de eindtermen voor de tweede en derde graad te selecteren die nodig zijn in functie van een goede doorstroom naar het hoger onderwijs.
Op grond van wetenschappelijk onderzoek en aan de hand van de resultaten van ijkingsproeven en instaptoetsen blijkt dat vooral wiskunde, wetenschappen, taalvaardigheid en leercompetenties relevant zijn voor een succesvolle doorstroom. Daarnaast is het misschien wel belangrijk dat het cognitief redeneervermogen – logica, abstract en kritisch kunnen denken – aangescherpt wordt. Je ziet ook dat motivatie en vertrouwdheid met specifieke werk- en toetsvormen een grote rol speelt.
Ik denk dat het vernieuwde naamloos leerjaar ook een contextspecifieke invulling kan krijgen, afhankelijk van de vervolgopleiding die eenieder voorziet. Aangezien die invulling ook verschillend is naargelang de school of de groep waartoe de leerlingen behoren, behoort dat ook tot de autonomie van de scholen.
De eigenlijke inhoudelijke invulling van dat vernieuwde naamloze leerjaar zal gebeuren door een ontwikkelcommissie met een gelijkaardige vertegenwoordiging van zowel leraren, onderwijsverstrekkers als experten.
Onderwijskwalificatie 4 combineren met een beroepskwalificatie in één Se-n-Se-opleiding lijkt mij niet echt haalbaar, en is dan ook niet voorzien in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs. Leerlingen die een dubbele finaliteit voor ogen hebben –arbeidsmarkt én hoger onderwijs – kiezen dan beter in de derde graad voor een studierichting met dubbele finaliteit, waar ze de facto die keuze hebben.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, ik kan uw antwoorden in grote lijnen begrijpen en bijtreden. Dit thema speelt al een tijdje, ook in de vorige legislatuur is er al heel wat over gezegd. De hervorming is ten gronde een heel goede hervorming, laat dat duidelijk zijn. Na het behalen van de eindtermen hebben die leerlingen recht op het diploma beroepssecundair onderwijs. Dat is heel goed. Maar het mag niet het omgekeerde effect hebben, dat we daardoor minder leerlingen met bijkomende beroepskwalificaties zullen hebben, die toch wel belangrijk zijn voor de arbeidsmarkt.
Het is goed dat u die sectoren er heel nauw bij betrekt om daar vorm aan te geven. Zij zijn het best geplaatst en weten heel goed welke beroepskwalificaties belangrijk zijn om verder aan te bieden aan de jongeren in de specialisatiejaren.
Minister, hoe kunnen we dat zo aantrekkelijk mogelijk maken en stimuleren dat we de kansen die daar toch nog liggen, maximaal benutten om nog beter aan de slag te komen op de arbeidsmarkt? Op welke manier zullen de bijkomende beroepskwalificaties die de leerlingen verwerven in het zevende leerjaar gehonoreerd worden? Wordt erover nagedacht om daarin een differentiatie aan te brengen, om de aantrekkelijkheid nog bijkomend te versterken?
De heer Daniëls heeft het woord.
Mijnheer Brouns, dank u voor uw vraag die – ik heb even teruggekeken in de geschiedenis van het parlement – ik al zeer veel heb gesteld.
Minister, ik heb een eerste, belangrijke oproep. Laat ons alstublieft een naam kiezen voor het naamloze leerjaar. Alle ideeën over wat de invulling moet zijn, OK4 en noem maar op … Ik heb vroeger aan leerlingen – en dat gaat dan over 18-jarigen die proberen hip te zijn en die het laatste model van de iPhone hebben – het prikbord getoond en daar hangt dan: ‘het naamloze leerjaar’. Ik kan echt wel zeggen dat dat zeer moeilijk verkoopbaar is. Ik denk dat dat een ‘springplankleerjaar’ moet zijn. Maar u bent allicht zeer goed om daar iets voor te verzinnen. Iets met Corneel of zo zou een oplossing kunnen zijn.
Dat alle leerlingen van het zesde secundair een diploma krijgen, is natuurlijk het gevolg van het feit dat we de eindtermen hebben versterkt. Anders kun je dat diploma niet geven. Anders wordt dat een heel andere waarde.
En ten slotte, die zevende Se-n-Se-jaren zijn wel het algemeen vormende leerjaar, het zogenaamd naamloze leerjaar. Collega Van Dijck geeft aan dat we het het ‘trampolinejaar’ moeten noemen. Dat is ook mooi. Maar de vorige keer zei iemand dat je op een trampoline op en neer blijft gaan. Maar soit, dat zou te ver leiden.
Minister, we moeten in elk geval proberen leerlingen maximaal een zevende Se-n-Se-jaar te laten doen, zowel in het bso als, voor diegenen die het Se-n-Se-jaar volgen, na het tso. Die leerlingen zijn dan nog in de lerende modus. Voor sommigen is dat ook een maturiteitsvervolmaking, als ik het zo mag zeggen. Ik heb daar heel veel leerlingen heel sterk zien groeien. Dat kunnen A4’s zijn, dat kunnen beroepskwalificaties zijn, dat kunnen bijkomende certificaten zijn die we geven. We moeten hun maximaal bagage meegeven, al dan niet gekoppeld. We moeten dat nog eens nakijken. We moeten die zevende jaren maximaal gebruiken waarvoor ze kunnen dienen in alle mogelijke invullingen.
Minister Weyts heeft het woord.
We zitten, voor alle duidelijkheid, nog altijd met een voorbereidingstraject naar het schooljaar 2025-2026. Daar zit dus nog wat ruimte. Ik heb al gezegd dat we een lijst van Se-n-Se-opleidingen hebben. U hebt het over benamingen. ‘Se-n-Se’ klinkt heel exotisch. De eerste keer dat ik het hoorde, dacht ik aan iets anders dan aan een extra jaar.
We hebben nu eerst de lijst van die opleidingen als beroepsgerichte specialisaties en ook hun samenstelling goedgekeurd. Ik ga ervan uit dat we ook op dat vlak nog stappen zullen zetten.
U vraagt hoe dat gehonoreerd wordt. Ik denk dat het naar die attestering toe belangrijk is om dat aan te geven. En vooral gelet op het gegeven dat het afnemende veld zelf betrokken is bij de beroepskwalificatie, ga ik er ook van uit dat dat een opleiding zal zijn die heel veel perspectief biedt op een nagenoeg onmiddellijke tewerkstelling. En dat gekoppeld aan het gegeven dat het dan ook nog eens gaat over beroepsgerichte specialisaties, waarbij er de facto toch altijd een grotere kans is op arbeidsmarktkrapte in vergelijking met andere opleidingen en jobs.
Tot slot, wat dat naamloze leerjaar betreft, wacht ik jullie inzendingen af. Mijnheer Daniëls, als bedenker van de gestandaardiseerde, genormeerde – en zo verder – toetsen hebt u uw beurt al verspeeld, denk ik zo. Maar andere inzendingen zijn zeer welkom.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, ik denk dat u in de sfeer van het springen moet blijven. Als sportman of sportliefhebber, is het maken van sprongen, inhaalbewegingen – al is dat laatste niet het juiste woord – of sprongen in verschillende fases misschien wel aan de orde. We moeten dat ernstig nemen. Collega Daniëls heeft dat misschien met een humoristische inslag gebracht, maar ik denk wel dat hij het meent. De aantrekkelijkheid is echt wel cruciaal. Als je vandaag met die leerlingen spreekt, voel je dat het vaak gaat over een beeld, een stigma, dat daar toch nog wel hangt. We moeten het op die manier heel positief ondersteunen.
Ik denk niet dat we de mensen in het onderwijs moeten overtuigen van het belang van die bijkomende jaren, die licentiejaren, om hen nog beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Het is heel goed dat de arbeidsmarkt er volledig bij wordt betrokken. Misschien kunnen zij daarvoor de geknipte benaming vinden. Zowel als een versterking voor de arbeidsmarkt, als voor een mogelijke doorgroei in het hoger onderwijs via een bachelor, moeten we dat de komende jaren heel goed voorbereiden. We moeten goed luisteren naar de zorgen die leven bij een heel aantal scholen die die jongeren vandaag begeleiden en voorbereiden. We moeten tijdig, tegen 2025-2026, klaar zijn om zoveel mogelijk jongeren zo goed mogelijk voor te bereiden op de arbeidsmarkt en op de doorgroei naar het hoger onderwijs. Ik dank u.
De vraag om uitleg is afgehandeld.