Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Naar aanleiding van de wetsvoorstellen vanuit verschillende politieke partijen om het fiscaal gunstregime voor sportclubs te beperken of af te schaffen, had de Vlaamse Sportraad eind 2019 besloten om zich verder te informeren over de problematiek van de sociale en fiscale voordelen in de betaalde sport. Net geen jaar geleden, op 12 februari 2020, formuleerde de Vlaamse Sportraad hierover een advies. Voor de volledigheid van het verslag lees ik het voor.
De Vlaamse Sportraad beschouwt initiatieven die de sportsector bevorderen als noodzakelijk, maar stelt op basis van de geschetste situering vast dat de betaalde sport vele voordelen kent die vaak via onevenwichtige, en onvoldoende transparante en gecontroleerde procedures tot stand komen. Daarnaast gelden deze voordelen voor de gehele sport in België, maar komen ze door de huidige regelgeving – waarbij de grootste salarissen zowel relatief als absoluut de grootste voordelen verkrijgen – toe aan hen die hier het minste behoefte aan hebben, namelijk de grootverdieners binnen de profvoetbalsector. Dit zorgt er ook voor dat deze voordelen veelal niet tegemoetkomen aan de oorspronkelijke doelstellingen. Volgens het principe van subsidiariteit kan de overheid financiële/fiscale voordelen en subsidies voorzien om een bepaald doel na te streven of om tussen te komen bij een (markt-)falen. Ook moet de overheid de bestemming en het resultaat van deze financiële/fiscale voordelen en subsidies controleren en opvolgen. Aan geen van deze elementen wordt voldaan in dit dossier.
De Vlaamse Sportraad vraagt de Vlaamse Regering om de hierboven aangekaarte voordelen (met name de RSZ-voordelen; de voordelen op de bedrijfsvoorheffing en de voordelige groepsverzekering) zo snel mogelijk te analyseren en resoluut tot actie over te gaan om deze voordelen te reguleren en te hervormen. De sectorraad vraagt hierbij om deze onevenwichtige voordelen, die nu overwegend toekomen aan de grootverdieners binnen de voetbalsector, te herverdelen binnen en tussen de verschillende sporten in België. Het is hierbij belangrijk dat deze middelen binnen de sportsector blijven. Op deze manier wordt de gehele sportsector op een meer evenwichtige en transparante manier ondersteund. Daarnaast vindt de Vlaamse Sportraad de nieuwe initiatieven die rond witwaswetgeving en een clearing house worden genomen, die echter niet direct gekoppeld zijn aan de hierboven genoemde voordelen, een stap in de goede richting om de betaalde sport te reguleren.”
Mijn excuses voor dit lange citaat, maar voor het verslag en de luisteraars was het een belangrijk gegeven.
De Vlaamse Sportraad vroeg daarbij afsluitend ook uitdrukkelijk om “een gezamenlijke aanpak tussen politieke partijen en politieke niveaus, zeker aangezien deze problematiek de bevoegdheden van de Vlaamse Regering (deels) overschrijdt.”
We zijn intussen – zoals ik al zei – bijna een jaar later en bijgevolg had ik graag van u, minister, vernomen op welke wijze u invulling hebt gegeven aan dit advies van de Vlaamse Sportraad?
Minister Weyts heeft het woord.
U weet dat ‘you‘re barking up the wrong tree’. Alle punten die u aanhaalt, de RSZ-voordelen, de bedrijfsvoorheffing, de voordelige groepsverzekering, destijds ingevoerd door een notoire clubsupporter, zijn federale materie, niettegenstaande de heel grote impact op de sportsector.
Ik stel trouwens vast dat de wet betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaars in het verleden niet echt is nageleefd. Artikel 6 van de wet bepaalt dat de federale minister van Financiën in de loop van het eerste kwartaal van elk jaar de voor sport bevoegde gemeenschapsministers in kennis stelt van de verdeling van de bedragen vernoemd in het kader van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, dus de gunstmaatregelen. Normaal gezien staat in de federale wet dat de bedragen die zijn uitgekeerd op grond van de gunstmaatregelen worden meegedeeld aan de ministers van Sport. Het is misschien interessant om te zien of deze nieuwe regering de voorschriften volgt. Ik zal alleszins die vraag stellen, maar bij mijn weten is dit in het verleden nog nooit gebeurd. Ik zie collega Muyters heftig ‘neen’ schudden. Hopelijk komt de nieuwe minister van Financiën de verplichting na. Ik zal hem er alleszins aan herinneren.
Wat betreft het advies van de Vlaamse Sportraad, die spreekt over onevenredige voordelen die herverdeeld moeten worden naar de gehele sector: ik denk dat een aanpassing absoluut bespreekbaar moet zijn. Maar ik wil enige nuance in het debat brengen: het moet gaan over de gevolgen die in kaart worden gebracht voor heel de sport en alle sporters. Er is een nogal eenzijdige focus op voetbal en op de ‘outliers’ op het vlak van bedragen. Daarbij wordt zelfs ook de karig betaalde voetballer op dezelfde leest geschoeid als de veelverdiener. Het is zo dat veel sporters die gebruikmaken van het systeem, niet bepaald de toplonen hebben van topvoetballers, zoals ze in de media bekend zijn. Het gaat ook niet alleen over voetbal, het gaat ook over basketbal, volleybal, wielrennen, zelfs over hockey en over heel veel individuele atleten. Het wegvallen van de RSZ-korting zou ook een gevolg hebben voor de tewerkstellingscontracten van de topsporters bij Sport Vlaanderen. Ik denk dat het er meer dan vijftig zijn. Ook voor hen zou dat nogal nefast zijn. Maar nogmaals, het debat voeren met de lonen van topvoetballers als referentie is niet bepaald eerlijk. Dat is in de realiteit gewoonweg niet het geval.
Wat zijn dan voor mij de uitgangspunten in het hele debat? Ik ben voorstander van een grondige hertekening, op drie lijnen.
Eén: de budgettaire massa moet binnen de sport blijven. We moeten erop letten, als er federaal wordt ingegrepen, dat de beneficiënt uiteindelijk niet de federale begroting, de federale kas is, maar dat we een foto kunnen maken en die budgettaire massa bij de sport blijft.
Ten tweede moet er meer solidariteit zijn binnen de sporten, en tussen de sporten.
Drie: de middelen moeten veel meer dan ooit, en ook gestaafd, geïnvesteerd worden in de jeugdwerking, en daaraan gekoppeld moet degene die verhoudingsgewijs meer investeert in de jeugdwerking, daar ook meer van profiteren. Daar moet er dus nog altijd een belonend effect zijn.
Dat zijn de uitgangspunten die, wat mij betreft, ter zake moeten gelden. Ik sta heel erg open voor een gesprek daarover met de Federale Regering, de minister van Financiën, en wie dan ook die daarover het gesprek wenst aan te gaan. Ik heb al een paar keer geprobeerd om daarin met mijn Franstalige collega een gezamenlijk initiatief te nemen. Dat is nog niet gebeurd. Maar dat zijn drie principes. Als we het daarover eens zijn, dan denk ik dat dit perfect uitgewerkt kan worden, in concreto door de betrokken minister. De echte uitvoering daarvan, laat dat maar bij de regering. Ik denk dat het belangrijk is dat we in eerste instantie consensus vinden over de uitgangspunten, de basis. De concrete uitwerking, dat lijkt me vooral een zaak van uitvoeringsbesluiten en in voorkomend geval ook wetgevend werk. Dat lijkt me de basis te zijn om te kunnen starten.
Ik weet dat er tevoren al heel verdienstelijke initiatieven geweest zijn, maar die zijn nogal verzonken in de complexiteit. Ik denk dat dit het grote gevaar is voor een nieuwe regeling die het licht zal zien. Men heeft namelijk op parlementair niveau geprobeerd om het systeem helemaal tot in detail te gaan uitwerken, waardoor er ongetwijfeld niet voorziene gevolgen waren, maar de hele discussie vooral verzand is in een hoge mate van complexiteit en men niet verder geraakt is. Ik hoop dat die draad opnieuw kan worden opgenomen. Ik ga daarvoor dan ook wel een initiatief nemen in de richting van mijn federale collega.
Ik weet niet of er nu nog veel specifieke parlementaire initiatieven op tafel liggen in de betrokken parlementaire commissies op federaal niveau of vanuit de regering. Ik denk het niet. Ik zal mijn federale collega in elk geval eens uitnodigen om een gesprek te hebben over die principes en om te bekijken hoe we verder kunnen raken, al dan niet via het Overlegcomité.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Minister, ‘I’m barking up the wrong tree.’ Dat klopt, ik kan daar wel voor een stuk inkomen. Het is federale materie, maar het heeft natuurlijk wel een enorme impact op de sportsector. Laat u nu net de Vlaamse minister bevoegd voor Sport zijn, vandaar dat ik deze vraag om uitleg hier zeer op zijn plaats vond.
Ik dank u voor de antwoorden die u hier naar voren schuift. Ik heb begrepen dat u de nodige initiatieven zult nemen, waarvoor dank. Ik ben het ermee eens dat de focus zeker niet enkel bij voetbal moet liggen en dat we dit moeten opentrekken. U bent voorstander van een grondige hertekening, met de nuttige bijkomende opmerking dat de budgettaire massa bij de sport moet blijven. Dat geloof ik zeker. Ik heb bijzonder oren naar het feit dat u er voorstander van bent om de regelgeving niet complexer te maken dan ze al is. We moeten inderdaad tot een goed doordachte en betere regelgeving komen, die het allemaal niet complexer maakt.
U staat blijkbaar open voor een gesprek met uw federale collega’s. U hebt zelfs aangekondigd dat u een initiatief zult nemen ten aanzien van uw federale collega’s. Zo moet het inderdaad: we moeten proactief richting de federale collega’s initiatieven nemen om te proberen om deze toch wel ondoorzichtige regeling, die blijkbaar verdeeld is met een vooral federale balans, zelf in handen te nemen en eventueel in de toekomst naar Vlaanderen te trekken aangezien Vlaanderen voor Sport bevoegd is.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Dit is een boeiend debat, met heel wat federale materie, onder meer de sociale zekerheid.
Minister, het is goed dat de gesprekken met het federale niveau opgestart zijn of zullen worden. Op federaal niveau zijn er al een aantal wetsvoorstellen ingediend. Het is goed dat daar een vervolg op komt en dat de federale minister daarvoor open zal staan. Dat zal hopelijk leiden tot een goed en positief resultaat.
De heer Muyters heeft het woord.
Mijnheer Deckmyn, dank u voor de vraag. Het is, zoals mevrouw De Rudder zegt, inderdaad iets wat op federaal niveau al tot meerdere voorstellen heeft geleid. Spijtig genoeg gaat dat vaak, zoals de minister zei, uit van die grootverdienende voetbalspelers en wordt er vergeten dat er nog veel andere sporters zijn. Dat baart mij wel zorgen. Zelfs bij die grootverdienende voetbalspelers willen we allemaal graag vedetten zien op onze voetbalvelden. Er zijn dus heel veel evenwichten in dat geheel.
Daarom ben ik zo blij te horen, minister, dat u drie principes heeft. Het geld in de sportsector mag niet dienen om een gat in de federale begroting te dichten. Er moet meer solidariteit tussen de verschillende sporten zijn. Daar ben ik het ook 100 procent mee eens. En de investering in de jeugd zit er vandaag al in, maar wordt te weinig gecontroleerd en te weinig toegepast.
Minister, met die drie basisprincipes kunt u effectief de gesprekken met uw federale collega’s aangaan. Ik kan u alleen maar zeggen dat ik u er heel veel succes bij toewens. Laat ons maar hopen dat dat kan leiden tot een evenwichtige en transparante maatregel.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat ik mag noteren dat we over die drie uitgangspunten een kamerbrede consensus hebben. Ik zal proberen een uitnodiging tot de bevoegde federale minister te richten en ik zal het eerste principe nog eens in herinnering brengen. Als we de budgettaire massa voor de sport houden, spreken we wel over serieus wat centen. Ik heb me laten vertellen dat dit voor de sportsector in totaliteit op 70 miljoen euro wordt begroot. Dat is de moeite om een gesprek over aan te gaan.
In het federale regeerakkoord heeft de minister deze doelstelling opgenomen: “Verder zal ik de huidige fiscale en parafiscale voordelen van beroepssporters en sportclubs hervormen met het oog op meer billijkheid, waarbij gegarandeerd wordt dat iedereen een eerlijke bijdrage levert, afhankelijk van de draagkracht van de sport.”
De controle op de sportmakelaars zou ik daar echt wel gescheiden van willen houden. Dat is ook geen verwijt. Het is een heel complexe materie en we moeten met de scalpel in plaats van met de botte bijl te werk gaan. Met de botte bijl zouden we veel collateral damage veroorzaken, want diegenen die nu, alleszins in de media, buiten de scope vallen, zouden wel het eerste slachtoffer kunnen worden. We moeten veeleer met de scalpel te werk gaan om te zien waar en hoe we kunnen snijden, maar vooral ook om ervoor te zorgen dat de massa voor sport blijft. Dat zorgt voor meer solidariteit en voor dat waarvoor de regeling uiteindelijk bedoeld was. De doelstelling is altijd geduid als een aanmoediging om in de jeugdwerking te investeren. Die doelstelling moet nu effectief worden gerealiseerd, want het feit dat de Federale Regering in het verleden nooit enige transparantie over die voordelenstromen heeft verschaft, geeft natuurlijk te kennen dat er, naar ons vermoeden, toch een mismatch is tussen de vooropgestelde doelstelling en de uiteindelijke realisaties en concrete toepassingen van de regelgeving.
Ik zal contact met de federale minister opnemen. Wat de regelgeving betreft, heb ik verwezen naar artikel 6 van de wet betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaars. De concrete toepassing hiervan is misschien een goede aanleiding om het gesprek te starten.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Minister, het is een complexe materie en ik denk dat we voorzichtig te werk moeten gaan om ervoor te zorgen dat de financiële massa bij de sport blijft. Daar ben ik het 100 procent mee eens. Voorzichtigheid mag echter geen reden zijn om stil te zitten. Ik zeg niet dat u stilzit, want u hebt net initiatieven aangekondigd. We hopen dan ook op een snelle en duidelijke oplossing.
De vraag om uitleg is afgehandeld.