Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik heb recent een schriftelijke vraag gesteld omdat ik wilde weten of er een verschil was in de personeelsinzet tussen de vzw-rusthuizen, de openbare rusthuizen en de commerciële rusthuizen. Blijkbaar is dat verschil toch wel tamelijk groot. Als we kijken naar het verschil tussen de commerciële rusthuizen en de openbare rusthuizen, dan is er een verschil van 22 procent, dus 22 procent minder personeelsinzet bij de commerciële woonzorgcentra. Als je het zelf bekijkt, gaat het om 33 personeelsleden per 100 bewoners in de commerciële en 44 personeelsleden per 100 bewoners in de openbare woonzorgcentra, wat toch wel een groot en opvallend verschil is, zeker ook met op de achtergrond de vrees dat het bij commerciële instellingen kan gebeuren dat de noodzaak om meer winst te maken primeert en dat men daardoor minder personeel zou inzetten. Tegelijkertijd zien we ook dat die commerciële rusthuizen gemiddeld 13 procent duurder zijn dan de openbare rusthuizen.
Ik maak me samen met veel andere mensen zorgen over die evolutie in de ouderenzorg. We zien steeds meer commerciële spelers, maar niet alleen dat, er zijn ook steeds meer grote internationale commerciële spelers. Zoals u wellicht zelf hebt opgevolgd, is het woonzorgcentrum Armonea ondertussen overgekocht door de Franse groep Colisée voor 550 miljoen euro en het is nu afgelopen jaar doorverkocht aan de rijke holding van Wallenberg met een waarde van meer dan 2 miljard euro. Dus die waarden stijgen alleen maar.
De rusthuizen komen steeds maar terecht in een kleine groep van buitenlandse multinationals die, u mag me corrigeren als u denkt dat het anders is, dat niet echt doen uit barmhartigheid, maar ik neem aan dat een holding dat voornamelijk doet om daar winst of geld mee te kunnen maken. Dan moet onze echte focus toch wel zijn om te voorkomen dat dat effect heeft op de kwaliteit van de zorg en uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag blijkt dat toch wel zo te zijn.
Naast de andere verhalen die regelmatig opduiken, is er nu ook recent de reportage op RTBF van Investigation over commerciële rusthuizen waaruit blijkt dat de kost voor voeding gedurende een dag veel minder is dan in de openbare woonzorgcentra. Dat doet toch wel vragen rijzen. Daarom ben ik heel benieuwd naar uw idee daarover en heb ik enkele vragen opgesteld.
Mijn eerste vraag is waaraan volgens u de verschillen op het vlak van personeelsinzet tussen de verschillende types woonzorgcentra te wijten zijn. Ziet u maatregelen om die verschillen weg te werken?
Heeft ten tweede de lagere personeelsnorm in de commerciële woonzorgcentra volgens u een invloed op de kwaliteit van de zorg voor de bewoners?
Ten derde zien we een toenemende commercialisering in de ouderenzorg en zeker ook die concentratie in de handen van buitenlandse multinationals. We zien dat meer dan drie vierde van de nieuwe plaatsen in de woonzorgcentra van commerciële aard zijn. We lijken naar een evolutie te gaan van vzw- en openbare rusthuizen naar meer en meer commerciële rusthuizen. Wat vindt u van die evolutie? Vindt u het een goede evolutie dat er steeds meer commerciële rusthuizen in handen zijn van grote buitenlandse spelers of vindt u dat een minder interessante evolutie?
Mijn laatste vraag gaat over de personeelsnormen zelf. De crisis in de woonzorgcentra door corona maakt duidelijk dat we vastzitten in een personeelsnorm die totaal niet meer gepast is voor de opdrachten die de woonzorgcentra vandaag moeten vervullen en niet aangepast is aan de nood aan ondersteuning van de mensen met een zware zorgnood. Verschillende organisaties zoals de vakbonden maar ook Zorgnet-Icuro maakten recent een plan bekend waarin ze vragen om de personeelsnormen op te trekken tot 0.9 voltijdsequivalenten (vte’s) per bewoner op lange termijn. Wat denkt u van dat voorstel? Naar welke personeelsnorm moeten we evolueren?
Minister Beke heeft het woord.
De personeelsnormen zijn een belangrijke indicator van de personeelscapaciteit en de competenties die een woonzorgcentrum inzet voor zijn bewoners, maar u weet ook dat het niet correct is om de normen zonder meer met elkaar te vergelijken. Die cijfers gaan namelijk over het zorgpersoneel dat aanwezig is en meegerekend wordt voor de toetsing van de personeelsnorm. Dat gaat over al het zorgpersoneel: het normpersoneel en het personeel boven norm, met uitzondering van het zorgpersoneel dat ook in de voorzieningen aanwezig is maar niet wordt meegenomen in de toetsing van deze personeelsnorm. Zo wordt bijvoorbeeld het zorgpersoneel dat gefinancierd wordt door het Fonds Sociale Maribel niet meegenomen in het zorgpersoneel voor de toetsing van de personeelsnorm.
De regelgeving inzake de personeelsnorm is voor alle voorzieningen gelijk. Eventuele aanpassingen gelden voor alle beheerinstanties op dezelfde manier. Dat het aanwezige zorgpersoneel per bewoner verschillen vertoont naargelang het gaat om de commerciële sector, de openbare sector of de vzw’s heeft te maken met verschillende zaken. Ik som er enkele op: de zorgbehoefte van de bewoners op basis van de Katz- schaal, de rechtspositieregeling van het personeel en het aantal betaalde verlofdagen, en de inzet van personeel boven de personeelsnorm. Wel is het zo dat er een historisch verschil is in de personeelsnorm tussen enerzijds rusthuisbedden of rob-bedden en anderzijds rust- en verzorgingstehuisbedden of rvt-bedden. Binnen het aanstaande sociaal akkoord hopen we dat historisch verschil recht te trekken.
Wetenschappelijk onderzoek heeft nog geen evidentie kunnen blootleggen dat de kwaliteit van de zorg verschillend zou zijn naargelang het gaat om woonzorgcentra die behoren tot de commerciële sector, de openbare sector of vzw’s. Alle erkende woonzorgcentra moeten voldoen aan de uitvoering van het Woonzorgdecreet en de uitvoering van het decreet Vlaamse Sociale Bescherming. De Europese regels inzake staatssteun en mededinging verbieden het om de commerciële sector uit te sluiten.
Binnen de Vlaamse Regering gaan we voor een level playing field. Ik vind het zelf essentieel dat ieder woonzorgcentrum de bewoner centraal stelt en voor de hoogst mogelijke kwaliteit van wonen, leven en zorg gaat op betaalbare wijze. Dan maakt het voor mij niet uit of de aanbieder een commercieel, publiek dan wel vzw-statuut heeft.
De Vlaamse Regering heeft in het kader van het sociaal akkoord, dat onlangs met de sociale partners werd afgesloten, 100 miljoen euro vrijgemaakt, die vanaf dit jaar recurrent ingezet wordt voor de financiering van bijkomend personeel in de woonzorgcentra. Daarenboven is er nog eens 45 miljoen euro structureel extra voorzien voor kwaliteit in de woonzorgcentra. Ook deze middelen worden ingezet voor de versterking van de personeelsequipes.
Daarnaast is er een wetenschappelijke studie over de personeelsnormen in de woonzorgcentra lopende. In het algemeen is het belangrijk om in een adequate omkadering van woonzorgcentra te voorzien. Voldoende kwantiteit is zeker een van de belangrijkste randvoorwaarden voor een goede dienstverlening, maar minstens even belangrijk zijn kwalitatieve maatregelen voor werkbaar werk, een goede werksfeer, mogelijkheden tot levenslang leren en zelfontplooiing van medewerkers, maatregelen die de klantgerichtheid en mogelijkheden om zorg op maat te bieden verhogen, participatie van de bewoners in het beleid en in de dagelijkse gang van zaken, een degelijk preventiebeleid, goed en deugdelijk bestuur, enzovoort. Ook dat zijn aspecten die we graag verder ontwikkelen in het kader van het sociaal akkoord, maar ook in het kader van het kwaliteitsbeleid dat we samen met onze stakeholders voor de toekomst willen uittekenen.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik begrijp dat u nog geen groot kwaliteitsverschil ziet tussen de verschillende woonzorgcentra, maar volgens mij zijn er toch meerdere factoren die ons zorgen zouden moeten baren. De kostprijs voor de voeding lijkt mij belangrijk om in de gaten te houden, naast de personeelsnorm die toch lager blijft.
U zegt iets interessants, namelijk dat het ook gaat over het bovennormpersoneel. Uit een studie van Jozef Pacolet en Annelies De Coninck uit 2012 blijkt dat in de openbare woonzorgcentra er meer bovennormpersoneel ingezet wordt dan in de commerciële woonzorgcentra. In de openbare woonzorgcentra bedroeg dat 40 procent en in de commerciële slechts 15 procent.
Ook daar zien we dat de openbare woonzorgcentra een heel pak meer bovennormpersoneel inzetten. Dat toont toch een andere drive, of hoe komt het anders dat zij meer bovennormpersoneel inzetten dan de andere. Dan heb ik nog een tweede vraag. U hebt zelf in het regeerakkoord gezet dat u naar een meer transparante sectorspecifieke boekhouding wilt gaan. Met andere woorden, dat het voor iedereen duidelijk is wat het onderscheid moet zijn tussen de woonkosten, de leefkosten en de zorgkosten. Is daar reeds meer duidelijkheid over? Ook rond de grote holdings, die eigenaar zijn van de woonzorgcentra, rijzen steeds meer vragen over transparantie. Waarin wordt de winst precies gemaakt? Als je een paar woonzorgcentra hebt die deel uitmaken van een grotere holding, hoeveel geld loopt er weg uit die zorgcentra naar die grote holding. Hoe groter die holdings worden, hoe minder transparant die boekhouding daarvan wordt, en hoe minder duidelijk het is voor de samenleving waarin de winst bij die woonzorgcentra dan precies wordt gemaakt.
De heer De Reuse heeft het woord.
Collega, we mogen toch de commerciële woonzorgcentra ook niet stigmatiseren. Het is ons inziens een en-enverhaal. Personen moeten zelf kunnen kiezen waar ze naartoe gaan, maar – dat is wel een correct uitgangspunt – het moet overal goede zorg zijn. Daarom, minister, is er ook een andere controle bijkomend nodig, en dit zowel in de openbare als de commerciële woonzorgcentra, eigenlijk in alle drie de vormen. Momenteel is het zo dat er heel wat zelfbevraging is, parameters die de woonzorgcentra zelf moeten invullen. Bijvoorbeeld de Vlaamse kwaliteitsindicatoren moeten zelf ingevuld worden, net als het het aantal valincidenten, het aantal fixaties, enzovoort. Dat opent natuurlijk wel de mogelijkheden – ik zeg niet dat ze dat doen – en de deur naar eventuele manipulatie van de cijfers. Het is ook zo dat de Zorginspectie vooral nakijkt of de procedures goed worden nageleefd. Ik vraag aan u, minister, wat u daarvan denkt. Zou u niet eens willen inzetten op een externe kwaliteitsaudit, bij de klant zelf, bij de bewoners, waarbij men peilt naar kwaliteit en tevredenheid, en dat voor de drie soorten aanbieders? Ik denk dat dit het beeld alvast heel wat zou objectiveren. Graag uw mening of dat een piste is die u wilt bewandelen?
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Collega’s, ik heb vorige week de RTBF-reportage over de commerciële woonzorgcentra in Brussel en Wallonië gezien. Een stuk van de reportage ging over de inzet van het personeel, en het tekort aan personeel. Naar aanleiding van die reportage kreeg ik heel wat reacties van personeelsleden die in Vlaamse woonzorgcentra en in commerciële woonzorgcentra werken, om te zeggen dat de situatie hier soms ook uit de hand loopt. Zij hebben de ervaring dat als ze klachten indienen, dat de Zorginspectie dan wel langskomt, maar dat dit meestal beperkt blijft tot een eenmalig bezoek en dat er geen opvolging is van de klachten. Mijn vraag, minister, is of u weet hebt van het feit dat er ook wel wat klachten zijn bij de woonzorgleiding, over de inzet van het personeel in commerciële woonzorgcentra. Hebt u weet van de manier waarop dat opgevolgd wordt?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik denk toch dat we in dit verhaal genuanceerd naar alles moeten kijken. Degenen uit de private sector – dat weet de collega ook – hebben in het verleden geen gebruik kunnen maken van gesubsidieerde contractuelen (gesco’s), het derde arbeidscircuit (DAC), het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), het aantal rvt-erkenningen (rust- en verzorgingstehuis) in het Fonds Sociale Maribel. Dat is één. Twee: dat wil zeggen dat zij op zoek gegaan zijn op de markt, om die gebouwen te kunnen neerzetten en te kunnen organiseren. U spreekt – net als collega Vandecasteele – over megawinsten en dergelijke. Het is boeiend om u dat te horen zeggen. Wij zijn geen aandeelhouder, maar u hebt er als aandeelhouder blijkbaar wel zicht op waar die naartoe gaan. Ik zou toch de vraag willen stellen om hier, ook in het Vlaamse landschap, genuanceerd over te spreken. De kern is: er moet kwaliteit zijn voor de bewoners. Ik denk dat we daarnaar moeten kijken. Minister, wanneer zullen de kwaliteitscijfers openbaar gemaakt worden zodat we ze objectief kunnen vergelijken? Als er audits gebeuren en als we spreken over commerciële spelers, zijn dat dan ook spelers als vzw’s, of spelers die daarnaast nog andere structuren hebben, die daarin worden vergeleken? Of hoe worden die daarbij gezien?
Ik heb daarbij nog een tweede vraag, minister. Wij zien die toenemende investeringen vanuit de private sector in de ouderenzorg. Dat is een niet onbelangrijk deel aan het worden, ook om het hoofd te kunnen bieden aan het aantal plaatsen. Het lijkt ook een interessante business te zijn. Minister, vindt u dat een goede evolutie of niet? En indien niet, hoe zou er dan voldoende capaciteit kunnen zijn in de ouderenzorg?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, ik heb die RTBF-reportage niet gezien. Mijn excuses daarvoor. Maar dat was misschien ook niet nodig.
Laat ons kijken naar de verhoudingen. In Vlaanderen is ongeveer 25 procent publiek. In Wallonië is dat ook ongeveer 25 procent. In Brussel is dat iets onder de 20 procent. Als je kijkt naar het private aandeel, is dat in Vlaanderen tussen de 20 en 25 procent, in Wallonië boven de 55 procent en in Brussel rond de 70 procent. In Vlaanderen is met andere woorden de nonprofit-vzw de grootste. In Brussel is dat nauwelijks 12 procent. In Wallonië is dat 20 procent. Dat zijn de verhoudingen.
De commerciële sector is een speler, om de redenen die ik heb genoemd in mijn antwoord. De Europese Commissie heeft een aantal regels naar voren gebracht. Wij moeten binnen die regels werken, of we dat nu graag hebben of niet. Binnen die regels moeten we de kwaliteit van wonen, leven en zorg bewaken, en dat op een betaalbare manier. Maar u mag inderdaad geen appelen met peren vergelijken.
Wat collega Daniëls zegt, daar is iets van aan. Kijk naar de personeelsinzet in de publieke sector – en ik kan erover meespreken want ik ben ooit als schepen van Sociale Zaken verantwoordelijk geweest voor een woonzorgcentrum in een gemeentelijk verband. Dat zijn andere personeelsstatuten, met meer vakantiedagen. Het is dus logisch dat je meer vte’s nodig hebt om dezelfde zorg te kunnen geven. Zo eenvoudig is dat. Ik spreek daar geen waardeoordeel over uit. Maar dat is gewoon een gegeven. Daarmee heb je niet meer zorg aan de mensen gegeven. Je hebt meer mensen nodig om dezelfde zorg aan de mensen te kunnen geven.
Wij willen werk maken van meer transparantie. Dat is ook een onderdeel van het luik Kwaliteit in het Vlaams Intersectoraal Akkoord 6 (VIA 6) in de onderhandelingen. Dan gaat het over de transparantie van de jaarlijkse metingen van de kwaliteitsindicatoren, en uiteraard ook van de financiële middelen en de personeelsinzet. De bedoeling is uiteraard dat de VIA 6-middelen naar extra personeel gaan. Wat mij betreft gaat het ook om de transparantie van de jaarrekeningen die men moet neerleggen bij de Nationale Bank.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik ben het volledig eens met de collega’s dat kwaliteit het eerste moet zijn. Dat is het allerbelangrijkste. Net daarom maak ik mij zorgen indien zou blijken dat een deel van de ouderenzorg in handen van grote holdings komt. Ik ben geen aandeelhouder. Maar als je af en toe De Tijd leest, wat interessant is, dan merk je dat het blijkbaar ook erg lucratief is voor bepaalde firma’s en multinationals om te investeren in ouderenzorg. Dan stel ik mij daar toch vragen bij. Volgens mij moet de kwaliteit vooropstaan, en niet dat er winst kan worden gemaakt. Als een grote buitenlandse holding de Franse groep Colisée nog eens overkoopt, oorspronkelijk was dat van Armonea, dan wil dat toch wel zeggen dat daar geld mee te verdienen valt. Die grote holding doet dat om winst te maken. Dan maak ik mij zorgen dat ze dat juist in de ouderenzorg gaan zoeken. Dat mag volgens mij niet de bedoeling zijn. Ik ga dat met alle kracht tegenhouden, dat er winst wordt gemaakt op ouderenzorg. Volgens mij moet er niet op alles in deze samenleving winst worden gemaakt. Dat moet niet gebeuren in de ouderenzorg. Ik ben het ermee eens dat je een financieel gezonde instelling moet hebben. De kwaliteit moet vooropstaan, maar er moet mijns inziens geen winst worden gemaakt.
Ik denk, minister, dat die transparantie inderdaad zeer belangrijk wordt. Ik vind het toch opmerkelijk dat u niet meer vraagtekens zet bij het feit dat een heel deel van onze woonzorgcentra eigendom worden van Franse en Zweedse multinationals. Daarover moeten we ons toch zorgen maken? Ik wil echt benadrukken dat we inzage willen krijgen in die boekhouding en willen weten of er effectief geld wegstroomt van de zorg naar aandeelhouders, naar holdings die daar vervolgens nog eens mee investeren. Dat lijkt me absoluut niet interessant en niet de bedoeling.
De vraag om uitleg is afgehandeld.