Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Pelckmans heeft het woord.
In de marge van de recente onrust die ontstond bij de professionele cultuurmakers naar aanleiding van het onderbrengen van de vaccinatiecentra in sport- en cultuurcentra duiken er toch wel nieuwe bezorgdheden op bij de directies van de lokale cultuurhuizen. Zo vreest de sector een bottleneck die er staat aan te komen wanneer de cultuur- en gemeenschapscentra terug aan de slag kunnen. De programmatoren verwachten immers een enorme druk en bijgevolg waarschijnlijk ook heel wat onbegrip van iedereen die in de sector een plek wil verwerven in de programmering. De druk van de lokale initiatieven zal moeten afgezet worden tegen de hoge verwachtingen die de professionele kunstensector al geuit heeft om, na het coviddebacle, voldoende speelkansen te krijgen om zo min of meer de opgelopen schade veroorzaakt door covid in te halen en het publiek opnieuw met de fantastische Vlaamse cultuurproducten te laten kennismaken.
In deze commissie weten wij natuurlijk allemaal dat sinds 1 januari 2016 de middelen voor het lokale cultuurbeleid geïntegreerd zijn in het Gemeentefonds en niet langer geoormerkt zijn. Ook de voorwaarden voor het verkrijgen van die middelen en de daaraan gekoppelde rapporteringsplicht zijn weggevallen. Het is kortom duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor het voeren van een lokaal cultuurbeleid sinds 2016 volledig bij de gemeentebesturen ligt.
De Vlaamse overheid had tot dan toe, tot 2016, een aansturende en controlerende rol, maar heeft aangekondigd nu meer ondersteunend en stimulerend op te treden. Kortom, het huidige decreet geeft Vlaanderen nauwelijks instrumenten om de verwachting van de professionele kunstensector lokaal ook mee hard te maken. Bovendien zal de druk van de lokale actoren op de agenda van het gemeentelijk cultuurcentrum bijzonder groot zijn, niet het minst bij de lokale politici die decretaal de eindverantwoordelijkheid dragen.
Ik voeg hieraan toe dat het heel erg zal afhangen van bestuur tot bestuur, en dat deze zorg misschien niet voor iedereen geldt. Maar ik kan toch meegeven dat de bezorgdheid heel groot is.
Over die spreidstand heb ik de volgende vragen.
Minister, bent u op de hoogte van deze bezorgdheid en erkent en herkent u hierbij ook de spreidstand waarin vele organisatoren van deze huizen mogelijk komen te staan?
In onder andere De Standaard in oktober 2020 verscheen een opiniestuk van professor Rudi Laermans. De aanleiding was het ontslag van een tentoonstellingscurator in het cultuurcentrum van Strombeek-Bever. De heer Laermans brengt daarin de vrees naar voren dat veel cultuurcentra zullen verworden tot ‘parochiehuizen’, zoals hij het noemt. Ik vind het voorbeeld Strombeek-Bever helaas niet zo gelukkig om nu net daar dit te poneren. Het ging daar om een intern conflict. Strombeek was nu net een plek waar de kunsten wel aan bod kwamen. Maar dit terzijde. Het gaat over een sfeer die over die cultuurcentra wordt gehangen. Men zou afglijden naar meer lokaliteit en te weinig de Vlaamse kunsten dienen. Minister-president, bent u bereid om hierover actief in dialoog te gaan met de lokale besturen, met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), om actief de noodzaak van voldoende ruimte voor onze professionele artiesten te bepleiten?
Hoe ziet u concreet de meer ondersteunende en stimulerende rol die de Vlaamse overheid in dezen zal opnemen? Er is geen formeel steunpunt meer voor de cultuur-en gemeenschapscentra. Of kan dan het nieuwe steunpunt voor bovenlokale cultuurwerking OP/TIL hier een rol opnemen? Zo ja, hebben zij daar eigenlijk wel voldoende mensen en middelen voor?
Mijn laatste vraag is gekoppeld aan uw uitspraken van vorige week in de plenaire zitting. U kondigde toen aan dat op 26 januari 2021 de plannen voor de zogenaamde covidprotocollen en de kleurboeken zouden worden geactualiseerd. Zijn die ondertussen aangepast en gevalideerd? Wat is daar de laatste stand der dingen?
Welke impact heeft een en ander op de organisatoren van activiteiten in het kader van het lokale cultuurbeleid? Voor alle duidelijkheid, minister-president, ik vraag geen startdatum. We zouden die wel willen weten, maar het gaat toch eerder over welke gevolgen die protocollen gaan hebben als we kunnen starten. Tot daar deze veelheid aan vragen.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Pelckmans, ik ga uw eerste twee vragen samen behandelen, want die liggen nogal dicht bij elkaar.
In uw vraag spreekt u over een spreidstand. In zijn opiniestuk lijkt professor Laermans een contrast te zien tussen artistieke autonomie en bovenlokale ambitie enerzijds, en het feit dat een cultuurcentrum onder lokaal bestuur valt anderzijds – alsof beide elkaar per definitie zouden uitsluiten. Uit zowel uw vraag als het opiniestuk waarnaar u verwijst, spreekt een wantrouwen – ik ontwaar daar toch een wantrouwen – ten opzichte van onze lokale besturen, waarvan ik niet weet waarop dat gestoeld is. Het wordt haast voorgesteld alsof de professionele kunstensector en het lokale bestuursniveau tegenover elkaar zouden staan. Ik deel dit wantrouwen niet en dat wil ik toch graag even benadrukken.
Het is uiteraard de bedoeling dat de Vlaamse cultuurcentra zo breed mogelijk programmeren en voldoende opportuniteiten bieden aan het gesubsidieerde kunstenaanbod. Ik doe langs deze weg hiertoe dan ook een warme oproep. Maar daarnaast moeten de cultuurcentra ook voldoende ruimte laten voor het niet-gesubsidieerde aanbod. Daarin ligt net hun eigenheid. De moeilijkheid van die evenwichtsoefening was voor de covidcrisis al voelbaar, en het zal er in de komende jaren niet eenvoudiger op worden – daar hebt u gelijk in.
Ja, er zal een enorme vraag komen vanuit de kunstensector. Maar finaal ligt de verantwoordelijkheid bij de directie en de programmatoren van de cultuurcentra en is het aan hen om in eer en geweten hun beslissing te nemen. Dat is een ongemakkelijke positie, maar toch niet echt een spreidstand, zou ik denken. Met het beeld dat u hiermee schetst, ben ik het niet eens. Ik ga er niet van uit dat er een conflictsituatie bestaat tussen de kunstensector en het lokaal bestuursniveau, met de cultuurcentra als speelbal, en ik wil via dit soort discussies ook niet de schijn opwekken dat zo’n conflict zou bestaan. Ik heb integendeel alle vertrouwen dat de programmatoren en directies van de cultuurcentra ook na covid minstens evenveel aandacht zullen besteden aan het gesubsidieerde kunstenaanbod als voordien.
Sommigen verwijten mij dat ik met het nieuwe Kunstendecreet aan politisering van de cultuursector doe, zoals onder andere uw partijgenoot Bart Caron in De Standaard gezegd heeft. Maar u vraagt mij hier nu als minister mijn invloed te laten gelden bij de VVSG om druk uit te oefenen op de lokale besturen. Dat is eigenlijk ook een vorm van politisering van de cultuursector. Het ene moment vindt men het verkieslijk dat het Vlaamse niveau zich niet mengt met de artistieke werking van toonplekken, het volgende moment komt de vraag om dat expliciet wel te doen, als tegengewicht voor de vermeende invloed van lokale besturen. Is de inmenging door de minister van Cultuur hier niet ook een inbreuk op de artistieke autonomie van de programmatoren, waar Laermans zich bezorgd om toont in zijn opiniestuk?
Het is evenmin mijn taak om als minister van Cultuur op te treden als belangenbehartiger voor de gesubsidieerde sector. Ik ben een minister voor de hele cultuursector, gesubsidieerd en niet-gesubsidieerd. Zou de niet-gesubsidieerde sector zulke politieke invloed niet kunnen zien als oneerlijke concurrentie ten voordele van organisaties die al financiële hulp krijgen van de overheid, iets wat men mij bij het begin van deze crisis ook verweet? Wie mijn strategische visienota heeft gelezen, weet dat ik het culturele ondernemerschap in Vlaanderen wil aanmoedigen, en niet ontmoedigen.
Dan de meer ondersteunende en stimulerende rol van de Vlaamse overheid. Zoals u zelf terecht aangeeft, ligt de verantwoordelijkheid voor het lokale cultuurbeleid sinds 1 januari 2016 volledig bij de lokale besturen. De middelen die daarvoor nodig zijn, werden dan toegevoegd aan het Gemeentefonds. Sindsdien hebben de lokale besturen meer dan bewezen dat zij perfect in staat zijn om deze verantwoordelijkheid te dragen.
Daarnaast keurde de Vlaamse Regering op 15 juni 2018 het Bovenlokaal Cultuurdecreet goed. Met dit decreet wil Vlaanderen de bovenlokale beleidsruimte stimuleren en ondersteunen in complementariteit met de lokale beleidsruimte, die onder de verantwoordelijkheid van de lokale besturen valt. Het voornoemde decreet voorziet hiervoor drie subsidielijnen: een subsidielijn voor bovenlokale cultuurprojecten, werkingssubsidies voor intergemeentelijke samenwerking en werkingssubsidies voor een steunpunt.
De Vlaamse Regering besloot op 27 maart 2020 om OP/TIL aan te stellen als steunpunt voor de bovenlokale cultuurwerking. Ik keurde op 30 april 2020 de beheersovereenkomst met OP/TIL goed waarin de opdracht en de taken van het steunpunt werden vastgelegd.
OP/TIL is een centrum voor expertise en heeft als doel individuen, organisaties en besturen te ondersteunen bij hun praktijkontwikkeling, subsidieaanvragen en beleidsvisie rond bovenlokale cultuur en de ontwikkeling van het lokale en bovenlokale culturele veld als geheel te stimuleren om de doelstellingen van het bovenlokaal cultuurdecreet te bereiken. OP/TIL zet daarbij enerzijds in op praktijkondersteuning voor de actoren in het lokale en bovenlokale veld en anderzijds op beleidsondersteuning en onderzoek. OP/TIL voert die taken uit met de in de beheersovereenkomst voorziene middelen.
Op dit moment lopen gesprekken tussen mijn kabinet en OP/TIL over de mogelijke uitbreiding van het takenpakket. We bekijken of er taken kunnen worden opgenomen richting lokale bibliotheken en ook richting cultuurcentra, maar het zal steeds met de invalshoek van het bovenlokale cultuurbeleid moeten zijn. Ik hoop tegen eind februari de gesprekken te kunnen afronden met een addendum bij de beheersovereenkomst van OP/TIL.
Dan kom ik bij de covidprotocollen en de kleurboeken. Het basisprotocol cultuur werd in overleg met de sector aangepast, zoals gevraagd werd door het Overlegcomité. Wij hebben dat basisprotocol dat al bestond, versterkt. Er zijn enerzijds op vraag van de virologen extra veiligheidsvoorschriften in verwerkt – die nadruk op veiligheid geldt trouwens voor alle protocollen in alle sectoren – en anderzijds hebben we ook in samenspraak met de sector, maar ook met de andere vrijetijdssectoren jeugd en sport en de kabinetten van de andere gemeenschappen, gezorgd voor een vernieuwd gedragen basisprotocol, dat is ingediend bij het coronacommissariaat van de Federale Regering op 8 januari, eveneens op vraag van het Overlegcomité. Het was de bedoeling dat we daarop feedback zouden krijgen tegen 15 januari en dat we dan op het Overlegcomité een eerste maal over versoepelingen zouden spreken. U weet dat door de verschillende varianten van het virus die timing gehypothekeerd is geraakt.
Mijn kabinet heeft diverse malen het coronacommissariaat gecontacteerd met de vraag naar het verdere werkproces en de feedback die op de protocollen zou moeten komen, zodat die gefinaliseerd en gepubliceerd kunnen worden. Gisteren vernamen we dat het commissariaat zich komende vrijdag over de verschillende protocollen van de vrijetijdssector zal buigen en nadien zal terugkoppelen.
Maar met de aangepaste protocollen is het werk natuurlijk nog niet gedaan. Afgelopen dinsdag stelde mijn kabinet een eerste werkversie aan de sector en de experten voor van de versoepelingsfases die kunnen worden vooropgesteld voor de cultuursector. Die werden alvast positief onthaald, zowel door de sector als door de aanwezige experten. Het schema zal echter hier en daar nog worden bijgeschaafd en aangevuld in de komende dagen en zal nadien ook nog aan het coronacommissariaat en de Groep van Experts voor Managementstrategie van COVID-19 (GEMS) worden voorgelegd. Gezien de verslechterde epidemiologische situatie van de afgelopen weken en dagen en de ongerustheid rond de nieuwe besmettelijkere varianten, is het zeer moeilijk om data te plakken – maar u had ook geen data gevraagd – op de verschillende versoepelingsfases en lijkt het me nog niet aan de orde om te communiceren over die versoepelingsfases. We willen en mogen immers geen valse verwachtingen scheppen. Daar is niemand mee geholpen.worden voorgelegd.
Mijn kabinet en ikzelf blijven in nauw contact staan met de sector en er is regelmatig overleg gepland. Zoals ik reeds vorige week heb aangegeven, zie ik medio maart als ultieme streefdatum om aan iedereen het nodige perspectief te geven. Tegen dan lopen hopelijk ook de vaccinaties op volle toeren en kan er een prognose gemaakt worden rond de vaccinatiegraad van de bevolking en kunnen we misschien voorzichtige data naar voren schuiven. Al hoop ik dat we al veel sneller binnen het Overlegcomité beslissingen kunnen nemen over de wijze van versoepelen binnen de cultuursector.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Bedankt, minister, voor uw antwoorden. Ik wil daar toch even op repliceren.
Dat is de bedoeling.
Het zogenaamde wantrouwen dat u mij toedicht, is natuurlijk niet door mij gevoed. Dat is gevoed door heel veel organisatoren van de sector zelf die dit probleem naar voren schuiven en die dagelijks het gevoel hebben dat die spanning er komt en dat ze soms in de weer zullen moeten gaan met hun lokaal bestuur. Ik heb in mijn inleiding ook duidelijk gezegd dat dat niet overal het gevaar is. Maar het is toch een tendens. Als je dat dan koppelt aan het gevoel in de sector van de makers zelf over het functioneren van de cultuurcentra, is dat toch een gerechtvaardigde vraag.
Ik heb niet gevraagd om u als minister echt te gaan mengen in de programmering. Dat vragen wij niet.
De Vlaamse Gemeenschap heeft beloofd om de ondersteunende en stimulerende rol, die Vlaanderen zich in dezen toedicht, maximaal in te vullen. Je mag die sector echt niet onderschatten. Het is niet omdat ik eruit kom dat ik er zo stevig over doorga. Het gaat over 180 podia, goed voor 6 miljoen bezoekers per jaar. Dat is giga. Nu zijn die allemaal gespreid. Er is een heel kleine maar heel goed werkende belangenorganisatie, cult!, maar die alleen krijgt onmogelijk de expertise bij elkaar die nodig is om de sector op lange termijn vooruit te helpen. Ze hebben daar echt steun en extra middelen voor nodig. De onderbouw van de kunstensector en de sector van de socio-culturele organisaties is intussen heel wat steviger. Ik maak me daar veel zorgen over.
Ik ben wel blij dat het onderzoek bij OP/TIL gevoerd wordt, want daar zitten mogelijkheden.
Een van de ambities van cult! is het maken van een nieuw beeld, een nieuwe invulling geven aan het cultuurhuis van de toekomst. Dat is een heel ambitieus project, waarin eigenlijk al mijn vorige punten samengevat zouden kunnen worden. Bent u daarvan op de hoogte? Bent u eventueel bereid om dat project mee aan te pakken vanuit de ondersteunende en stimulerende rol die Vlaanderen zichzelf toedicht? Wilt u daar de nodige middelen voor vrijmaken?
De heer Meremans heeft het woord.
Voorzitter, ik heb ook in een vorm van ‘slam poetry’ voorzien. Het is wel eentje uit de zeventiende eeuw. In Dendermonde, Oudegem Mespelare, is er een speciaal jaar, het Justus de Harduwijnjaar. Dat was een dichter maar tegelijk pastoor, vrij hoogopgeleid en veel gelezen in de Nederlanden, voor zijn tijd. Hij heeft een straat in Sittard, een laan in Gent en een straat in Dendermonde.
De man was pastoor, maar het weerhield hem er niet van om toch liefdesgedichten te schrijven, vrij zinnelijk. In dit gedicht uit de bundel ‘De Weerliicke Liefden Tot Roose-mond’ beschrijft hij waar hij gek van wordt bij de persoon op wie hij verliefd is of op wie de protagonist verliefd is. Ik vermoed dat het een jonge vrouw is, maar dat kan ik ook niet met zekerheid zeggen. In de laatste zin zullen we vernemen waar hij helemaal gek van wordt. Ik zal het voorlezen en mijn best doen, want het is Oudnederlands.
Sonnet V – Justus de Harduwijn
T’en is de blondheydt niet van u ghestruyvelt hair,
T’en is u voor-hooft niet zoo maetigh opgheresen
T’en is u wind bauw’ niet, noch uwen mond ghepresen,
En vierighlijck aenbeen van zoo menigh minnaer,
T’en zijn u lipkens niet, die elcken-een voorwaer
Wonden alst hen ghelieft, en wederom ghenesen,
T’en zijn u deughden niet, noch u bevalligh wesen
Noch het toov’righ ghelaet dat in u schijnt eenpaer
T’en zijn u wanghen niet, met purpur-root begoten,
T’en zijn die peerels niet, in uwen mondt ghesloten,
T’en is u taele niet, nochtans als heunigh zoet,
Maer t’ghene dat mijn ieughd’ als een bladt comt verdrooghen,
En mijn ionck-iaerigh hert van binnen branden doet,
En is anderssins niet, dan t’raeyssel uwer ooghen.
Volià, we weten nu allemaal wat we moeten doen. ‘First Dates’ in de zeventiende eeuw in Oudegem Mespelare.
Voorzitter, ik wil nog even reageren op wat de heer Pelckmans in zijn vraag brengt. Als ik het goed begrijp, vertrouwt een deel van de cultuursector een ander deel van de cultuursector niet. Daar komt het eigenlijk op neer. U bent zelf directeur geweest van een organisatie. Dat betekent dus dat u nu vraagt of uw collega's in de cultuurcentra eigenlijk wel bekwaam zijn om de juiste keuzes te maken en of het geen makke lammeren zijn die geslachtofferd worden door al die vijandige stads- en gemeentebesturen. Het getuigt, zoals de minister-president zegt, van een groot wantrouwen.
Ik ben het ermee eens dat er gemonitord moet worden. Ik ben het er ook mee eens dat je dingen kunt overlaten of dat daarin een taak ligt voor het bovenlokaal cultuurbeleid. Langs de ene kant krijgen we hier wekelijks het verwijt dat wij een grote mars houden op de instellingen. Wij lezen overal dat wij alles willen politiseren. Maar Groen vraagt nu aan de N-VA: ‘Wil je alsjeblieft moeien’. Daar komt het eigenlijk op neer. Dan zegt u: ‘Nee, nee, u moet zich niet moeien!’ Maar wij kunnen toch niet bepalen wat er op een podium moet komen van een cultuurcentrum of welke organisatie, welke acteur – want daar komt het op neer – welk gezelschap, welke kunstvorm op de podia van de cultuurcentra moeten worden beleden? Dat is niet onze taak. Daarvoor zijn mensen aangesteld. U hebt ook gezegd dat er vertrouwen is in de kunstensector. Wij geven vertrouwen aan lokale besturen, wij geven vertrouwen aan de directies van de cultuurcentra en aan al die deskundige cultuurambtenaren om hun werk te doen.
Dat we dat gaan monitoren, daar ben ik het mee eens. Dat er een grote vraag zal zijn, daar ben ik het mee eens. Dat we goed moeten kijken naar een divers aanbod, daar ben ik het mee eens. Maar fundamenteel gaat het over vertrouwen. Dan moet het maar eens duidelijk zijn wat men nu eigenlijk wil. Ik val steeds terug op discussies van de vorige legislatuur. We hebben toen gezegd dat we Cultuur, Sport en Jeugdbeleid overlaten aan de lokale besturen. Wij monitoren, wij kunnen incentives en advies geven, maar daar houdt het op. We moeten die sector zijn werk laten doen.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Ik heb hier vorige jaren altijd een gedicht gekozen van de stadsdichter van Antwerpen. Zo chauvinistisch ben ik wel. Ik ga dit nu niet doen. Ik kies wel een gedicht van een Vlaamse klassieker: Herman de Coninck, die bij mij in de buurt woonde. Het is het gedicht ‘Winter’, dat ik ook wel toepasselijk vind.
winter. je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.
en toch is ook de nacht niet
uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
zo lang er sneeuw is, is er hoop.
Ik deel uiteraard het vertrouwen dat de minister-president heeft uitgesproken ten aanzien van het lokale cultuurbeleid. OP/TIL kan inderdaad een rol spelen. Ik zie daar ook een mogelijkheid in. Maar de essentie is dat we hier een bottom-up- in plaats van een top-downbeleid zullen hebben.
Er staan in deze commissie de komende maanden nog enkele evaluaties van decreten gepland. Die geven ons de kans om een aantal elementen die in deze vraag aan bod zijn gekomen, mee te nemen. Dat is een mooie reden om uit te kijken naar het decreet Bovenlokaal Cultuurbeleid.
Ik krijg hier net het bericht, voorzitter, dat we allebei hetzelfde gedicht hebben gekozen. Mijn excuses dat ik dat heb herhaald, ik was iets later in de commissie. Het is zeker dat we allebei een goede smaak hebben wat gedichten betreft.
Naast de evaluatie van het decreet Bovenlokaal Cultuurbeleid hebben we ook het debat over de spreiding van het kunstenaanbod. Collega Pelckmans, we zullen dat zeker meenemen wanneer we over het nieuwe kunstendecreet zullen spreken.
De culturele centra zijn zelf verantwoordelijk voor hun belangenbehartiging. Zij moeten dat zelf organiseren. Dat zien we ook bij de bibliotheken, met de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen (VVBAD) en bij de rol die de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten voor de gemeenten opneemt. ik zie daar ook een kans weggelegd voor onze cultuur- en gemeenschapscentra.
Ik wil nog even terugkomen op uw vrees voor een bottleneck voor de cultuurcentra. We hebben daarover vorige week in de plenaire vergadering gedebatteerd. Ik ga dat hier niet herhalen. U haalde daarnet het grote aantal bezoekers of klanten van de culturele centra aan. We zijn daar allemaal blij om. De voorbije decennia is het aantal actieve klanten van de culturele centra fel gestegen. Dat is zeker een goede zaak. Maar we zien dat 44 procent uit de eigen gemeente komt en 56 procent uit andere gemeenten. Dat toont aan dat gebruikers en klanten gerust over de gemeentegrenzen heen naar een cultureel centrum gaan, onder andere omdat er niet in elke gemeente een cultureel centrum is, maar ook gezien de programmatie. Die beweging mag er zeker zijn. Het gaat om enkele culturele centra die gebruikt worden in de vaccinatiestrategie. Hoewel ik begrip heb voor de bezorgdheden van de cultuursector, denk ik niet dat de inzet van deze enkele culturele centra de relance van de cultuursector gaat fnuiken of dat er een grote bottleneck komt. Wanneer er nu culturele centra of dienstencentra gebruikt worden binnen de vaccinatiestrategie, kan er met de buurgemeenten binnen die eerstelijnszone, of daarbuiten, gekeken worden om het cultuuraanbod in die gemeenten op te vangen. Ook wanneer de buurgemeenten geen cultureel centrum hebben denk ik dat het ook mogelijk moet zijn om, naast alternatieve locaties in de eigen gemeente, met alternatieven te komen om locaties aan te bieden om in dat rijke aanbod te voorzien.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Ik denk dat er nog één vraag was: de vraag van de heer Pelckmans over cult!. Het is zo dat cult! een belangenbehartiger is. In de vorige legislatuur werd het financieren van belangenbehartigers stopgezet. Dat is een duidelijke keuze. We gaan dat ook niet terugdraaien. Als de cultuurcentra vinden dat ze meer ondersteuning moeten krijgen van een belangenbehartiger, dan is het aan de cultuurcentra of aan de lokale besturen om hun ledenbijdrage aan cult! te verhogen. Maar OP/TIL is natuurlijk een steunpunt. Ik wil met OP/TIL wel bekijken welke ondersteuning zij kunnen geven, en dat vanuit een bovenlokale blik. Maar een belangenbehartiger gaan ondersteunen, dat is niet de goede manier, denk ik. Maar ik wil dus wel met OP/TIL bekijken wat we hier kunnen doen.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Nog twee bedenkingen. Ik vind het een beetje flauw om mij nu zo in de hoek te zetten alsof wij de inmenging wensen. Neen, wij wensen dat Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid neemt tegenover die 180 podia en die 6 miljoen bezoekers door die sector goed te blijven ondersteunen en ervoor te zorgen dat het debat in ieder geval levendig gehouden wordt. Nogmaals, die stelling van dat wantrouwen komt niet van mij, maar die komt voor een stuk door de sector zelf, en ook door de beslissing over het afbouwen van de belangenorganisatie, omdat die tot nu toe eigenlijk altijd misbegrepen is.
Maar ik wil er in ieder geval constructief over zijn. Ik heb duidelijk begrepen dat u de kwestie ook bij OP/TIL wilt aankaarten. Ik vraag niet om extra middelen voor de belangenorganisatie, ik vraag wel voor extra ondersteuning om dat debat aan te gaan. Met de uitdagingen die er in de cultuursector liggen, moet het begrip ‘cultuurcentra’ gezamenlijk herdacht worden. Dat kun je niet in verspreide slagorde overlaten aan gemeentebesturen, die daar met één persoon bij de VVSG ook nauwelijks voor voorzien zijn. Daar heb je gewoon meer onderbouw en steun voor nodig. Ik vraag daar echt wel aandacht voor. Ik ben heel benieuwd hoe het debat zich zal voortzetten, want ik denk dat het laatste woord daarover nog niet gezegd is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.