Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Voorzitter, dit sluit natuurlijk naadloos aan bij het vorige thema, bij de vorige vraag. Die twee Palestijnse idioten tonen natuurlijk aan dat er hier heel wat allochtonen, vreemdelingen, rondlopen die we eigenlijk beter het land zouden moeten kunnen uitzetten.
Minister, op 4 januari 2021 had u een verkennend gesprek met federaal staatssecretaris van Asiel en Migratie Sammy Mahdi. De visie en aanpak rond zowel de hertekening van het inburgeringsbeleid als de asielaanpak werden toegelicht. Er werd afgesproken “elkaar goed te informeren, maximaal af te stemmen en samen te werken waar nodig”. Dat bleek uit het antwoord dat ik van u kreeg op een schriftelijke vraag ter zake.
In het kader van het nieuwe Inburgeringsdecreet wil Vlaanderen systematisch informatie delen met de Dienst Vreemdelingenzaken over het inburgeringstraject. Dat zou mogelijk gemaakt worden met het cliëntopvolgingssysteem. Momenteel is er echter geen duidelijke koppeling tussen het al dan niet slagen voor de inburgeringstest en de toekenning van een verblijfsvergunning of de Belgische nationaliteit. Het maken van zulke koppeling is in principe een federale bevoegdheid.
In het federale regeerakkoord staat: “Om tegemoet te komen aan de specifieke noden en dynamieken in de verschillende gebieden van het land kan de federale overheid gebruik maken van de mogelijkheid om haar bevoegdheden op asymmetrische wijze uit te oefenen naar gelang het betrokken gewest, betrokken gemeenschap of subregio waarop het betrekking heeft (“place based policies”). Dit gebeurt met respect voor de principes van gelijkheid en non-discriminatie. Op die manier zou de federale overheid haar beleid kunnen afstemmen op het beleid van de gemeenschappen en de gewesten wanneer het gaat om bepaalde gedeelde bevoegdheden, zoals op het vlak van werkgelegenheid en gezondheidszorg.” Federaal minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden bevestigde onlangs dat “de regering wil inzetten op de mogelijkheid van asymmetrische bevoegdheden en het initiatief ervan uiteraard bij de deelstaten kan liggen”.
In de teksten van het voorontwerp van het nieuwe Inburgeringsdecreet wordt gesproken over een ‘resultaatsverbintenis’. Die zou echter niet gelden voor inburgeraars die zogenaamd ‘uitgeleerd’ zijn. Die personen zullen ‘geen sanctie krijgen’, hebt u gezegd, minister. Hoe beslist wordt of iemand zal slagen, is nog niet duidelijk, het “zal geregeld worden in het uitvoeringsbesluit dat momenteel in opmaak is”.
Minister, waarop duidt u wanneer u spreekt over een ‘maximale afstemming’ tussen uw beleid en dat van de federale staatsecretaris voor Asiel en Migratie? Is de Vlaamse Regering vragende partij voor een koppeling tussen het inburgeringsbeleid en de federale nationaliteits- en verblijfswetgeving, waarbij de toekenning van onze nationaliteit of een verblijfsvergunning afhankelijk wordt gemaakt van het voldoen aan de inburgeringsplichten of het slagen voor een inburgeringstest?
Zult u in het kader van het engagement van de federale meerderheid en regering om de mogelijkheid te voorzien om federale bevoegdheden op asymmetrische wijze uit te oefenen, desgevallend zelf initiatieven in dat verband nemen, om dus inburgeringstrajecten te koppelen aan de nationaliteits- en verblijfswetgeving?
Welke informatie zal er dan wel worden gedeeld met de Dienst Vreemdelingzaken en met welk doel?
Welke andere initiatieven zult u desgevallend nog nemen inzake de samenwerking met het federale bevoegdheidsniveau?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Rooy, asiel, migratie en inburgering zijn respectievelijk federale en Vlaamse bevoegdheid. Uiteraard zijn er raakvlakken. Het is belangrijk dat ons inburgeringsbeleid en het federale beleid met betrekking tot asiel en migratie stroken. Daarom heb ik een gesprek gehad met staatssecretaris Mahdi over: het kennen en begrijpen van elkaars beleidsintenties; het bekijken waar samenwerking mogelijk en nodig is; de oprichting van een Interministeriële Conferentie Migratie en Integratie. Dat is een initiatief van de staatssecretaris, maar ik vind het een goed initiatief omdat het coördinatie mogelijk maakt. Verder ging het ook over de bepalingen binnen het Vlaams regeerakkoord en de aanpassingen die na de decreetwijziging vanaf 2022 zullen gelden, bijvoorbeeld over het feit dat verzoekers om internationale bescherming niet langer rechthebbend inburgeraar zullen zijn; over de toeleiding naar NT2 en VDAB door Fedasil; over de uitwisseling van gegevens uit het inburgeringstraject met de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ); over de wijzigingen, die natuurlijk ook een impact zullen hebben op het federale beleid.
Dan stelt u mij de vraag: is de Vlaamse Regering vragende partij voor een koppeling tussen het inburgeringsbeleid en de federale nationaliteits- en verblijfswetgeving? Ik heb dat al een aantal keer toegelicht: de gemeenschappen zijn bevoegd voor inburgering en de federale overheid is bevoegd voor verblijf en nationaliteit. Daarbij beoordeelt de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) de inspanningen tot integratie met het oog op het al dan niet verlengen van de verblijfstitel. Een van de mogelijke criteria daarbij is het volgen van een inburgeringscursus. Vanuit Vlaanderen zullen we mogelijk maken dat gegevens over het inburgeringstraject doorgegeven worden aan de DVZ. Dat is ook zo opgenomen in het ontwerp van wijzigingsdecreet. Voor de operationalisering heeft mijn administratie daar verder juridisch advies over ingewonnen. Op basis daarvan worden binnenkort verdere stappen bepaald. Daarna volgt afstemming en concretisering met de federale overheid. Die blijft aan zet om te bepalen welke gevolgen daaraan gekoppeld worden. Dat is haar exclusieve bevoegdheid.
Welke info zal er dan wel worden gedeeld met de DVZ en met welk doel? Het doel van de uitwisseling bestaat eruit om de federale overheid te ondersteunen bij haar bevoegdheid om beslissingen te nemen over het al dan niet verlengen van verblijfstitels. Door gegevens over het inburgeringstraject uit te wisselen kan de DVZ de inspanningen tot integratie verder beoordelen. Het zal daarbij gaan over het feit of de verplichte inburgeraar is ingestapt in het traject en of hij/zij voldoende inspanningen geleverd heeft om het traject te doorlopen.
Verder stelt u me de vraag: zult u, in het kader van het engagement van de federale meerderheid en regering om de mogelijkheid te voorzien om federale bevoegdheden op asymmetrische wijze uit te oefenen, desgevallend zelf initiatieven in dat verband nemen? De mogelijkheid van die asymmetrische uitoefening moet bekeken worden met het federale niveau. Ik zal daarover in gesprek gaan en samen met hen de mogelijkheden daarvoor verkennen.
U stelt ook de vraag welke andere initiatieven we desgevallend nog kunnen nemen inzake de samenwerking met het federale bevoegdheidsniveau. Er zal overleg tussen mijn diensten en die van de staatssecretaris blijven plaatsvinden om zo goed mogelijk samen te werken en om concrete afspraken te maken over de hierboven vermelde thema’s en over de thema’s die opduiken in de loop van de komende weken en maanden.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dank u, minister Somers, voor de vrij duidelijke antwoorden op mijn vragen. Maar wat ik dus begrijp, is dat die gegevens over het inburgeringstraject die zullen worden doorgegeven aan de DVZ – ik heb het genoteerd terwijl u het zei – zullen gaan over de instap in het inburgeringstraject van de persoon in kwestie en of er voldoende inspanningen zijn geleverd. Als ik dat hoor, dan hoor ik niet het woord ‘resultaat’ en ook niet het woord ‘slagen voor het traject en voor de examens’, maar ik hoor ‘inspanning’.
Ik dacht toch, als ik het goed heb begrepen en als ik de trotse propaganda van de N-VA daarover goed heb gehoord bij het afsluiten van dit regeerakkoord, dat we eindelijk – wat mijn partij ook al zo lang vraagt –van een inspanningsverbintenis naar een resultaatsverbintenis zouden gaan. Dan mag ik toch hopen dat dat zich ook vertaalt in de informatie die wordt doorgegeven aan de DVZ. Ik zie u knikken, minister. Mijn vraag is evident: zal er bij de gegevens die aan de DVZ worden doorgegeven, ook worden doorgegeven of de betrokkene al dan niet geslaagd is in die testen? Ik zie u ja knikken. Dat klinkt heel goed, moet ik zeggen. U mag dat straks uiteraard nog eens verbaal bevestigen en niet alleen met uw mimiek.
Aansluitend toch nog eens even over dat ‘uitgeleerd zijn’ dat ik heb aangehaald, ik vind dat toch wel iets bizar. Want wat betekent dit concreet: uitgeleerd zijn? Zeg ik het goed, minister, dat dat betekent dat tegen iemand die herhaalde malen dat traject heeft gevolgd of examens heeft afgelegd, maar daar niet in slaagt omdat hij of zij daar gewoon niet toe in staat is, op een gegeven moment kan worden gezegd: ‘U bent uitgeleerd en u doet misschien wel telkens uw best of u komt misschien wel telkens opdagen, maar u slaagt er maar niet in om dat met succes af te ronden?’
Ik rond wél af, voorzitter.
Hoe komt het dat zo iemand niet gecommuniceerd wordt naar de DVZ als ‘hij of zij is niet geslaagd’?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, mijnheer van Rooy, het is hier al verschillende keren duidelijk gemaakt dat de bevoegdheid Asiel en Immigratie federaal ligt en de bevoegdheid integratie en inburgering Vlaams. We hadden dat liever allemaal op Vlaams niveau gezien, maar dat is nu niet zo en met die realiteit moeten we nu verder voor Vlaanderen.
Natuurlijk hebben de beslissingen op federaal niveau over wie ons grondgebied mag betreden, een impact op het aantal mensen dat moet inburgeren en dergelijke. We zouden liever een rem hebben op die passieve en ongecontroleerde migratie. Maar het is wel degelijk belangrijk in het integratietraject dat het resultaatsgebonden wordt, en dat daarover in het advies gecommuniceerd wordt, anders beschikt de DVZ natuurlijk niet over de nodige informatie om daar werkelijk een beslissing aan te koppelen. Dat zou wel kunnen als de Federale Regering dat meeneemt, en om dat bijvoorbeeld, als iemand geregulariseerd werd, als een van de voorwaarden te stellen voor een verlenging. Het is dus wel belangrijk om objectieve en volledige informatie te hebben.
Ik heb het u net nog gevraagd, minister, met de incidenten zoals bijvoorbeeld de twee skaters. Dat wijst toch op een gebrek aan respect voor onze waarden en normen en aan respect voor het individu. Wordt dat meegenomen in het advies?
Dat zijn de vragen die wij ons stellen. Welke informatie wordt gegeven aan de DVZ zodat men daar een objectieve beslissing kan nemen in een individueel dossier?
Minister Somers heeft het woord.
Ik wil daar heel duidelijk over zijn zodat er geen misverstanden over bestaan: we gaan voor een resultaatsverbintenis. Dat betekent dat de resultaten worden doorgegeven aan de DVZ. Dat zijn twee zaken: heeft de persoon een inburgeringstraject gevolgd – dat is het belangrijkste – en is hij geslaagd, ja of neen?
Een beperkte groep, dat is voor mij de absolute uitzondering, is ‘uitgeleerd’. Ze hebben twee, drie keer meegedaan en zijn nog altijd niet geslaagd; ze hebben misschien niet de intellectuele capaciteit of wat dan ook. Hoe moeten we dat meten? Ik zou dat instinctief willen doen, want het overgrote deel is wel in staat om zo’n cursus te volgen, zeker als dat op maat gebeurt. Het is niet uit te sluiten dat er zulke mensen bestaan. Dat moet dan worden meegegeven: die persoon heeft de cursus gevolgd, heeft drie keer examen afgelegd, is altijd naar de les gekomen, heeft altijd betaald, heeft zijn goede wil getoond, maar heeft niet de intellectuele capaciteiten om die examens tot een goed einde te brengen. Die informatie kan Vlaanderen meegeven. Het basisidee geldt voor de overgrote meerderheid, misschien wel 99 procent, en dat wordt doorgegeven: die persoon heeft bij ons een inburgeringstraject gevolgd en is ja dan neen geslaagd. Dat is de informatie die de federale overheid krijgt.
Daarnaast verwijst u naar politionele informatie, mevrouw De Vreese. Hebben ze zich goed of niet goed gedragen? Dat is natuurlijk een politioneel gegeven. Die informatie kan zinvol zijn voor de DVZ, maar die moet ze via politiediensten opvragen.
Ik kan me niet inbeelden dat iemand die zich totaal misdraagt in zo’n cursus maatschappelijke oriëntatie slaagt voor de cursus. Dat lijkt me heel bizar. De focus – en dat staat in het decreet – ligt op informatie doorgeven, systematisch en duidelijk: die personen zijn niet geslaagd, die zijn wel geslaagd voor hun inburgeringscursus. Zij hebben meegedaan, zij hebben niet meegedaan. Bij een heel beperkt deel van de niet-geslaagden gaat men misschien ook vermelden hoe men dat juist verder moet aanpakken, dat moet nog worden uitgewerkt. Bijvoorbeeld: die persoon heeft twee of drie keer het examen afgelegd en na evaluatie heeft men vastgesteld dat hij een heel laag IQ heeft en dat het verder geen zin heeft, ik zeg maar iets. Of hij heeft een ziekte, of hij zit in een heel andere specifieke context. Als zo iemand het examen niet heeft kunnen afleggen of niet geslaagd is, hoop ik dat de menselijkheid een rol speelt. Dat is de absolute uitzondering op de regel.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dat degenen die uitgeleerd zijn een absolute minderheid vormen, wil ik graag van u aannemen. Of de oorzaak is dat de lat veel te laag ligt, dat zal ik in het midden laten.
Dat de resultaten worden doorgegeven aan de DVZ, vind ik positief. Misschien kan Vlaanderen daar dan ook een advies bij stoppen in de trant van: ‘Deze persoon is niet geslaagd voor het inburgeringstraject. Wij vinden dat die persoon om deze reden, maar misschien nog om andere redenen zoals het gedrag van die persoon in de lessen of de klas, geen verlenging mag krijgen van zijn verblijfsvergunning of dat die moet worden ingetrokken.’ Want dat zou ook nuttige informatie kunnen zijn. Misschien is dat een broodnodige extra die daaraan moet worden verbonden. Ik begrijp dat het dan nog altijd aan de DVZ is om daarop in te gaan of niet, om dat advies te volgen of niet. Het lijkt mij absoluut nodig dat Vlaanderen dat nog doet.
Tot slot, als u mij toestaat, voorzitter, zou ik aan minister Somers nog willen zeggen dat over de Jodenvervolging die inderdaad al eeuwen oud is – helaas – veel te zeggen valt. Over de Joden in de stad Antwerpen weet ik wel heel zeker dat ze in de jaren 60 en 70 veel veiliger waren en zich veel veiliger voelden dan anno 2020 en 2021. Op vijftig, zestig jaar is dat enorm veranderd en daar is maar één hoofdoorzaak voor: de massale ongecontroleerde immigratiestromen naar een stad als Antwerpen waardoor de Joden steeds meer beveiliging nodig hebben. Dat was mijn punt.
Maar niet veiliger dan in 1941, mijnheer Van Rooy.
Dat beweer ik ook helemaal niet.
Ik nodig u beide uit om bij de koffie en achter een scherm – want u mag niet bij elkaar op bezoek – hierover het bilan op te maken.
Mijnheer Van Rooy, ik wil u tegemoetkomen, ik denk dat iedereen in dezen duidelijk is met zijn boodschap. U hebt inderdaad het slotwoord. Nog één zin.
Na de jaren 40 en de gruwelen van WO II waren de Joden gelukkig opnieuw veilig. Sinds de jaren 50, 60 en 70 is dat alleen maar achteruitgegaan door de gekende migratiestromen.
We hadden uw boodschap begrepen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.