Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
We hadden met de commissie afgesproken om naar een tentoonstelling hierover te gaan. Ik weet niet of dat met corona nog zal lukken, maar ik stel toch alvast een vraag hierover.
We kennen allemaal het gewestplan: een verzameling van regionale bestemmingsplannen uit de jaren '60-70, met een oorspronkelijke levensduur van tien jaar, die nog altijd – en dat bleek ook uit een studie van het departement Omgeving van vorig jaar – grotendeels onze ruimtelijke ordening bepalen. Dat gewestplan is opgesteld vanuit een heel andere logica dan die van vandaag, namelijk een goed aanbod van gronden bestemd voor bebouwing. Iedereen kent de dynamieken die schuilgingen achter de opstelling en aanpassing van de gewestplannen. Iedereen voelt aan dat we vandaag in een andere ruimtelijke realiteit terecht zijn gekomen. Er zijn weinig beleidsdomeinen waarbinnen de dagdagelijkse realisaties op het terrein worden bepaald door een gedateerd plan dat een halve eeuw oud is. Als we werk willen maken van de bouwshift, is de nood om dat plan te herzien zeer groot want er liggen nog ruim een miljoen bouwmogelijkheden in vast, vaak op slecht gelegen plaatsen.
Een aantal experten – en ik verwees er daarnet al naar - staken hun koppen bij elkaar om na te denken over de toekomst van het gewestplan. Hun conclusie is: "De plannen hypothekeren onze toekomst, dus we moeten we ervan af." Ik citeer opnieuw: "Wie de bouwshift en de doelstellingen van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen ernstig neemt, kan niet tevreden zijn met een aanmodderend beleid. De urgentie om de ruimtelijke impact van de 40 jaar oude gewestplannen te verminderen, betreft niet alleen het ruimtelijk beleid, maar staat ook in relatie tot de uitdagingen in onder meer het klimaat-, energie- en gezondheidsbeleid. Een doortastende en gecoördineerde aanpak is nodig."
De vraag is wat er in de plaats moet komen, als we beginnen te morrelen aan de gewestplannen. Een en ander werd verder uitgewerkt in de tentoonstelling ‘Inspire to expire,’ in De Singel in Antwerpen en in het tijdschrift Ruimte van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning.
Minister, bent u het met mij eens dat er een urgentie is om het gewestplan te herzien, zeker nu het ook mogelijk is om af te wijken van vijftien jaar oude verkavelingen en bijzondere plannen van aanleg (BPA's) en er daardoor wordt teruggevallen op de gewestplannen en het KB van '72?
Zult u het advies van de experten ter harte nemen en nagaan hoe we met de erfenis van het gewestplan moeten omgaan in het licht van de bouwshift?
Bent u het met mij eens dat er hier op Vlaams niveau een initiatief voor moet worden genomen?
Welke pistes zullen daarbij worden verkend en welke timing en overgangsmaatregelen zijn realistisch? Hoe zult u het draagvlak hiervoor opbouwen?
In het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Zweden zijn er wettelijk vastgelegde planhorizonten voor plannen. Is dat een piste die voor Vlaanderen wordt onderzocht?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Schauvliege, ik ga niet alles herhalen over de bouwshift, over de plannen, de tijdslijn, enzovoort. We hebben het daar in deze commissie al meermaals over gehad. Een keer in de maand gebeurt dat. U weet ook wat de tijdslijn is.
Moeten de gewestplannen herzien worden of niet? We kunnen daarnaar kijken, maar dat moet op een slimme en gebiedsgerichte manier gebeuren. Zomaar alle gewestplannen afschaffen, lijkt mij om verschillende redenen geen goed idee, waarmee we ons trouwens ook begeven op juridisch drijfzand. Daarmee moeten we zeker oppassen.
Ik denk dat de gewestplannen niet gedateerd zijn: deze gewestplannen zorgen voor rechtszekerheid en duidelijkheid waar wel en niet kan worden gebouwd, waar bedrijven zich kunnen vestigen en waar niet. Ik denk wel dat we moeten nadenken welke mogelijkheden we hebben om sneller en eenvoudiger bestemmingen te wijzigen, zowel om gebieden te vrijwaren van bebouwing als ook om verdichting op bepaalde plaatsen mogelijk te maken. En dat is net de kern van de bouwshift. Hierbij moeten we uiteraard rekening houden met bepaalde elementen, zoals de MER-richtlijn (milieueffectrapport), het verdrag van Arhus, het gelijkheidsbeginsel en de rechtszekerheid.
Ruimtelijke ordening is een gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij de drie bestuursniveaus in Vlaanderen elk hun eigen ding moeten doen. Vlaanderen gaat werk maken van beleidskaders. De werken zijn al gestart en ik hoop dit jaar te kunnen landen. Vlaanderen neemt wel degelijk initiatieven om de bouwshift te realiseren. Ik heb daar al meermaals naar verwezen. Ik denk aan de verschillende initiatieven om waardevolle open ruimte beter te vrijwaren. Ik denk aan het initiatief om ongeveer 1400 hectare aan te duiden als watergevoelige openruimtegebieden. Ik verwijs ook naar tal van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s), waar bijkomende bos- en natuurgebieden worden aangeduid, of waar harde bestemmingen worden geschrapt. Dit gebeurt altijd in overleg met de lokale besturen.
Ik ga ook in overleg met openbare lokale besturen, sociale huisvestingsmaatschappijen, publiekrechtelijke rechtspersonen, enzovoort, om te onderzoeken om slecht gelegen juridisch aanbod binnen hun portefeuille niet langer te ontwikkelen. Wij doen dat heel vaak. Zoals u weet, hebben de meerderheidspartijen in december ook een voorstel van decreet ingediend over de woonreservegebieden. Dit voorstel ondersteunt de bouwshift. Voor alle duidelijkheid: het is niet dé bouwshift, er zijn verschillende zaken. Het is een belangrijk gegeven dat ertoe zal leiden om net de bouwshift te realiseren: verdichten waar het kan en maximaal open ruimte vrijwaren waar er geen voorzieningen zijn. Zoals aangegeven, zal mijn administratie verder onderzoeken welke initiatieven en regelgeving er, naast wat ik al heb opgenoemd, verder nodig zijn om de bouwshift te realiseren.
Er zal ook worden onderzocht of en hoe we in het licht van de bouwshift zullen omgaan met de gewestplannen, zowel de gerealiseerde als de niet-gerealiseerde bestemmingen. Ik wil er wel op wijzen dat het gewestplan ook een belangrijke positieve impact heeft in het beschermen van onze waardevolle open ruimte. Alles overboord gooien, is niet raadzaam. Ik zou dat zeker en vast niet doen.
België, en daarmee Vlaanderen, is een van de weinige landen die met de gewestplannen uit de jaren 70 een verordend bestemmingsplan heeft voor het hele grondgebied. Die plannen bepalen tot op vandaag de ruimtelijke ordening. Nu zomaar een houdbaarheidsdatum invoeren voor die gewestplannen is volgens mij juridisch onmogelijk. Want dat is ook belangrijk: dat je niet in juridisch drijfzand terechtkomt.
Voor nieuwe ruimtelijke uitvoeringsplannen kan eventueel met een vastgelegde planhorizont worden gewerkt. Dat sluit aan bij het realisatiegericht plannen waarvan ik een enorme voorstander ben. Als we in een RUP een gewenste bestemming vastleggen, dan moeten we die ook zo snel mogelijk realiseren. We moeten niet alleen plannen op papier, maar veel liever en vooral plannen en realiseren op het terrein.
Het koppelen van een realisatietermijn aan een bestemmingsplan zou een manier kunnen zijn om het realisatiegericht karakter te versterken. Ik vind het belangrijk om dat aspect te bekijken.
Zoals ik eerder zei, vereisen de pistes die men in het tijdschrift Ruimte naar voren schuift, verder grondig onderzoek, zowel op het vlak van juridische robuustheid als op het vlak van uitwerking, aangezien heel wat regelgeving aan de bestemmingen is gekoppeld.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Je hoort mij niet zeggen dat we onmiddellijk de gewestplannen op de schop moeten doen. Maar ik denk wel dat het nodig is om daarover een denkproces op te starten. Want uw administratie gaf zelf aan dat 90.000 hectare aan harde bestemmingen in het gewestplan onbebouwd zijn. Het gaat over woongebied, industriegebied, recreatie, enzovoort. De betonstop, de bouwshift, de studie van Stec Groep en het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) gaan ervan uit dat er nog maximaal 20.000 hectare mag worden ontwikkeld tot 2040. Dat betekent dat 70.000 hectare bestemmingen nooit zullen worden gerealiseerd. Dat op zich is al een voldoende aanleiding om te discussiëren over de gewestplannen.
U haalt een aantal initiatieven aan die u opstart. Er zijn voorstellen die nu op tafel liggen met betrekking tot de bouwshift. Het Woonreservedecreet gaat over 12.000 hectare. Dat is nog totaal niet die overige 70.000 hectare die er op termijn oningevuld zullen liggen. Het lijkt ons dus wel belangrijk om die discussie op te starten en voor te bereiden.
Maar u hebt gelijk: dat onmiddellijk overboord gooien, lukt niet. We weten allemaal wel dat de gewestplannen nog altijd het kader zijn op basis waarvan er vergunningen worden verleend. We hopen en vragen u met aandrang om daar ernstige studies op los te laten, zodat we op termijn die gewestplannen kunnen omturnen naar eigentijdse plannen, waarbij we de beleidsvisie die het BVR heeft vooropgesteld, kunnen realiseren. Ik kijk dan ook uit naar de initiatieven die u daar verder rond zult nemen.
De heer Pieters heeft het woord.
Collega, ik geef u gelijk: het gewestplan heeft zijn leeftijd. Maar ik ben ook van oordeel dat iets wat zijn doel heeft gehad, niet meteen moet verdwijnen. Het moet echter geen statisch plan blijven. U hebt aangegeven dat met alle aanpassingen die tussentijds goedgekeurd geraken ook het gewestplan mee moet evolueren. U geeft aan dat er een juridische zekerheid is. Ja, dat klopt, maar nogmaals, het mag geen statisch plan zijn, het moet mee evolueren met het voortschrijdend inzicht dat er is bij bepaalde thema's, zoals droogte of wateroverlast, zodat daar op ingegrepen kan worden.
ls u het hebt over inbreiding of verdichting, dan zit dat sowieso in het gewestplan. In de kernen wordt aan inbreiding en verdichting gedaan. Daar zit het probleem dus niet. Het probleem rijst eerder voor de buitengebieden. Misschien kan er iets meer duidelijkheid komen in welke mate dat gewestplan inderdaad niet statisch is, maar mee evolueert met de tijd.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik was een beetje verbaasd over de vraagstelling van mevrouw Schauvliege wanneer ze stelt dat het gewestplan eigenlijk passé is. U haalt nu wel aan dat het een evolutie moet doormaken en dat het niet gaat over in een keer het gewestplan wegnemen. Minister, u hebt heel duidelijk gesteld wat het belang is van het gewestplan, waarin zeer duidelijk wordt aangegeven welke bestemmingen we waar voor ogen hebben en waar ook de nodige rechtszekerheid over wordt gegeven. Dat er met zaken die evolueren in de maatschappij ook rekening moet worden gehouden binnen de ruimtelijke ordening, ontkent niemand, integendeel, dat is een permanent onderwerp in deze commissie. Daarbij wordt gezocht naar de nodige, correcte instrumenten om te zorgen dat dat kan worden meegenomen. Dat kadert heel duidelijk in de hele discussie rond het Instrumentendecreet. Er wordt heel bewust niet voor gekozen om het gewestplan helemaal overboord te gooien.
Er wordt verwezen naar andere landen, maar we weten allemaal dat we niet van een wit blad vertrekken en dat we in Vlaanderen moeten zien hoe we kunnen inspelen op de actualiteit waarin we ons vandaag bevinden, zonder rechtsonzekerheid of volledige chaos te organiseren want daar is niemand bij gebaat.
Ik hoor dat de grootste bezorgdheid uitgaat naar de woongebieden, de bebouwing en eventueel de ruimte die nog moet worden bebouwd. Ook daar wordt gewerkt om in instrumenten te voorzien in de decreten.
Er zijn dus studies à volonté in dezen. Ik ben daar wat beducht voor, minister. Maar dit is het verhaal van hoe we een aantal instrumenten, ook administratieve, kunnen vereenvoudigen zonder dat we afbreuk doen aan inspraak en zo meer. Kunt u daar iets meer duidelijkheid over geven? Hebt u daar al vooruitgang kunnen boeken? Op welke manier denkt u dat verder aan te pakken?
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord op de vraag. We kunnen misschien bedenkingen hebben bij de gewestplannen, maar ze hebben alleszins het voordeel van de duidelijkheid en de rechtszekerheid die eraan vasthangt. De laatste dagen hebben de media ons geleerd dat het toch wel een belangrijk aspect is.
Collega Schauvliege, ik heb ook de artikels rond de tentoonstelling gevolgd. Ik heb de tentoonstelling zelf nog niet kunnen gaan bekijken. Men brengt daar interessante inzichten naar voren, maar we moeten er als overheid rekening mee houden dat we in de ruimtelijke ordening al jarenlang een ruimtelijk beleid voeren aan de hand van die gewestplannen. We moeten vermijden dat we dat allemaal op de schop gooien en niet weten waar we zullen terechtkomen, laat staan dat de burger nog weet waar hij aan toe is.
Ik wil graag verwijzen naar de besprekingen en de hoorzittingen over het Instrumentendecreet. Daar werd die piste door een van de experten, Tom De Waele, geopperd. Hij zei dat men een RUP zou kunnen opmaken dat het volledige gewestplan vervangt, met dezelfde voorschriften of bestemmingen, maar dat het gewestplan gewoon tijdelijk maakt. Hij zei daar in een pennentrek bij dat dat riskeert niet de toets van het Grondwettelijk Hof te doorstaan. De voorbije dagen hebben ons geleerd dat we voorzichtig moeten zijn met het nemen van dergelijke beslissingen als overheid, die daarna door het Grondwettelijk Hof vernietigd worden. Daar is uiteindelijk niemand bij gebaat.
Minister Demir heeft het woord.
Ik denk dat er toch wat eensgezindheid is, misschien hier en daar wat verschil in nuance. Ik ben akkoord dat we de gewestplannen op een slimme manier en gebiedsgericht moeten aanpakken en dat dat geen statisch plan is dat we zomaar in de vuilnisbak moeten gooien. Het heeft het voordeel van voldoende juridisch robuust te zijn.
Mevrouw Rombouts, we sturen het gewestplan vaak bij via RUP’s, nu ook via de watergevoelige gebieden en ook via een regelgeving. Dat is volgens mij een goede manier van aanpakken want, nogmaals, we moeten daar op een slimme manier mee omgaan.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dat we daar op een slimme manier mee moeten omgaan, daar is iedereen het over eens denk ik. Ik wil toch nog eens verwijzen naar de studie van 2019 van het Departement Omgeving waaruit duidelijk gebleken is dat de vergunningverlening helemaal gekoppeld is aan de gewestplannen en dat die eigenlijk totaal niet geënt zijn op de beleidsvisies die we op dit moment aan het uitwerken zijn. Daar zit natuurlijk een spagaat. Dat moeten we proberen te voorkomen. Ik denk dat we nog een grote oefening te maken hebben om na te denken over hoe we die gewestplannen geleidelijk aan kunnen vervangen en meer op maat maken van wat de toekomst vereist. Die oefening moeten we echt wel beginnen te maken.
Nog belangrijker is de tijdelijkheid van nieuwe plannen die we aan het opmaken zijn. Ik hoor dat de minister daar oren naar heeft en er wel voorstander van is om bij nieuwe RUP’s een maximale termijn op te leggen. Ik kijk ernaar uit om daar voorbeelden van te zien en daar ook de gevolgen van te zien. Ik denk echt wel dat dat de toekomst is, dat we af moeten van statische plannen die voor eeuwig en altijd allerlei zaken betonneren en niet inspelen op de behoeften die er op dat moment zijn.
Ik leg mijn boontjes wel te week op die termijnbepalingen van de nieuwe RUP’s. Ik kijk uit naar voorstellen die op dat vlak op tafel kunnen komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld..