Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Laeremans heeft het woord.
In De Zevende Dag van 10 januari 2021 verklaarde burgemeester Hans Bonte van Vilvoorde dat hij de taalwetgeving naast zich zou neerleggen bij het voorbereiden van de vaccinatiecampagne inzake COVID-19, om inwoners in hun eigen taal te kunnen aanschrijven. Nu ben ik het met de heer Bonte eens dat inwoners inzake de strijd tegen het coronavirus goed moeten begrijpen wat van hen verwacht wordt. Maar ik ben het absoluut niet met hem eens dat we daarvoor de taalwet overboord moeten gooien. Van vreemdelingen die hier permanent verblijven, mag en moet worden verwacht dat zij inspanningen leveren om zich te integreren in onze samenleving. Kennis van de taal is daarvoor de eerste voorwaarde. Dat is overigens de officiële beleidslijn van het inburgeringsbeleid. Van wie nog niet zover is, mag worden verwacht dat hij een beroep doet op een vertaler/tolk of op iemand uit zijn omgeving die hem een en ander kan verduidelijken.
Als men de weg opgaat die burgemeester Bonte voorstelt, ondergraaft men systematisch de taalwet. Deze wet is overigens een wet van openbare orde. Aan plaatselijke besturen schrijft zij het uitsluitend gebruik van de taal van het grondgebied voor. In Vlaamse gemeenten is dat dus het Nederlands. Ik voeg eraan toe dat artikel 57 van de taalwet bepaalt dat gezagsdragers en ambtenaren die door bevelen of handelingen de bepalingen van deze gecoördineerde wetten omzeilen of pogen ongedaan te maken, disciplinair moeten worden gestraft. De heer Bonte begeeft zich dus, tenminste als we nog in een democratische rechtsstaat leven, op een gevaarlijk pad met zulke voornemens.
Minister, hoe beoordeelt u deze uitspraken van burgemeester Bonte, waarbij onze taalwetten in feite buitenspel worden gezet?
Welke maatregelen onderneemt u indien mijnheer Bonte of andere burgemeesters inderdaad acties zouden ondernemen die indruisen tegen de bepalingen van de taalwet?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Laeremans, de uitspraak van de heer Bonte, burgemeester van Vilvoorde, was – en ik zal het voorzichtig formuleren – op zijn minst ongelukkig. Ik heb hier altijd benadrukt dat ik toezicht houd op de correcte naleving van de bestuurstaalwet, overeenkomstig de bepaling van ons regeerakkoord. Ik heb die lijn ook al regelmatig toegelicht in mijn beleidsnota’s Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid. Ik vind ook dat wat u zegt juist is, dat mensen die zich hier langdurig komen vestigen de verantwoordelijkheid hebben om zich de Nederlandse taal eigen te maken. De kennis van het Nederlands is belangrijk voor die mensen, met het oog op hun kansen in onze samenleving maar ook omwille van de maatschappelijke cohesie in Vlaanderen en van de integratiemogelijkheden, die men niet heeft wanneer men in Vlaanderen het Nederlands niet machtig is.
Dat is het uitgangspunt. Misschien verbaast het u, of niet, dat wij elkaar daarin kunnen vinden. De kennis van het Nederlands is de hoeksteen van een harmonieus en goed samenleven in Vlaanderen. Iedereen heeft de verantwoordelijkheid om zich die taal eigen te maken. Laat dat duidelijk zijn.
Wanneer een lokaal bestuur in zijn communicatie met burgers een andere taal gebruikt, kan dat in principe enkel volgens de richtsnoeren van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT). Communicatie in een andere taal is enkel mogelijk onder volgende cumulatieve voorwaarden: één, in uitzonderlijke omstandigheden, twee, met een specifiek doel, drie, met de vermelding dat het een vertaling is, met voorrang voor de bestuurstaal, en vier, bestemd voor een specifiek doelpubliek. De coronacrisis is zichtbaar een uitzonderlijke omstandigheid. Door de COVID-19-pandemie is de gezondheid en veiligheid van de gehele bevolking in het gedrang en moet deze beschermd worden. Hiervoor moet de gehele bevolking snel en adequaat geïnformeerd worden over de genomen maatregelen, waaronder de vaccinatiecampagne. In die omstandigheden kan de informatie naast in de voorgeschreven bestuurstaal, eveneens verspreid worden in andere nuttige talen waar effectief veel anderstaligen aanwezig zijn. Die uitzonderling geldt enkel voor de communicatie over de maatregelen die genomen worden in het kader van de bestrijding van het coronavirus en waar veel anderstaligen aanwezig zijn.
De communicatie in de talen die nodig zijn om de gehele bevolking te informeren is ook een internationale verplichting. Op grond van artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft elk land de verplichting essentiële informatie aan het publiek ter beschikking te stellen in de taal die de burgers verstaan. COVID-19 maakt geen onderscheid in taalgroepen. Het niet-naleven van de coronamaatregelen of het zich niet laten vaccineren heeft niet enkel gevolgen voor de betrokkene zelf, maar voor de gehele bevolking, dus ook voor hen die geboren en opgegroeid zijn met het Nederlands als moedertaal.
Het behoort tot de lokale autonomie om alle concrete elementen af te wegen en te beoordelen welke anderstalige communicatie effectief noodzakelijk is. Hier is enige beleidsruimte. De lokale besturen moeten de noodzakelijkheid beoordelen. Er mag enkel gecommuniceerd worden in de talen die vereist zijn om het beoogde doel te bereiken en uiteraard moet ik daar als minister toezicht op houden.
Dat is mijn antwoord op uw vraag of ik maatregelen neem ingeval burgemeesters maatregelen zouden nemen die indruisen tegen de taalwetgeving en tegen wat de Vaste Commissie daarover zegt. De voornoemde principes over de uitzonderlijke situatie en de lokale autonomie zijn van toepassing. Bij vermeende schending van de taalwetgeving door lokale besturen kan klacht worden ingediend bij de toezichthoudende overheid en/of de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Die klachten worden altijd op een ernstige en accurate manier behandeld. Mijn kabinet volgt die behandeling in tweede lijn ook op. Ik hoop daarmee, mijnheer Laeremans, wat duidelijkheid te hebben geschapen over mijn positie ten opzichte van de uitspraak van mijnheer Bonte en het wettelijk kader waarbinnen wij ons begeven.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik dank u, minister, voor uw antwoord. Uw begin was goed: dat u zijn uitspraak ongelukkig vindt. Daar ben ik het zeker mee eens. Dat u de lijn van de taalwet blijft verdedigen vind ik ook evident.
Maar dan geeft u een opsomming van uitzonderingen. Ik begrijp uiteraard dat de COVID-19-crisis een uitzonderlijke omstandigheid is. Dat weten wij allemaal. Dit is in de laatste vijftig jaar niet voorgevallen. Maar stel dat mijnheer Bonte nu rekening houdt met de herkomst van alle mensen, en de Marokkanen aanschrijft in hun taal, de Turken in de hunne, de Tsjetsjenen in hun taal enzovoort, en onderaan eraan toevoegt dat het een vertaling is uit het Nederlands, dat zou mij veel te ver lijken te gaan. Mijn vraag is dus hoe u dat dan concreet ziet en wat kan en wat niet. Ik vind dat een brief in principe in het Nederlands moet zijn en dat men onderaan met pictogrammen bijvoorbeeld duidelijk maakt wat de vaccinatieafspraken zijn. Eigenlijk hebt u daarvoor toch niet veel andere talen nodig. Ik vrees er een beetje voor dat, als men hier te gemakkelijk die weg opgaat, men dan de indruk geeft aan al die nieuwkomers dat men ze zo nodig wel in hun taal zal aanspreken. Ik zou dat toch wel een gevaarlijk precedent vinden.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, wij zijn het er allen over eens dat er geen twijfel over mag bestaan dat de taalwetgeving essentieel is en dat de lokale besturen zich daaraan moeten houden. U hebt dat ook gezegd.
Ik heb echter ook net als u begrip voor de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden. Het virus zal inderdaad alleen maar verslagen kunnen worden als iedereen aan boord is. Maar, minister, ik wil wel dat u hier streng op toeziet. Het kan niet zijn dat reguliere diensten plots meertalig worden. Het is belangrijk dat er een strikte afbakening is van wat essentiële informatie is met betrekking tot corona. Voor ons is het duidelijk dat Nederlands de voertaal moet blijven voor alle initiatieven rond corona. Ik verwacht ook dat u daar streng op zult blijven toezien.
De heer Tommelein heeft het woord.
Wij voeren ondertussen al maandenlang een strijd en de bevolking, welke taal ze ook spreken, heeft het bijzonder lastig. Wat voor ons prioritair en belangrijk is, ook voor mij als burgemeester, is dat we in de eerste plaats zoveel mogelijk mensen kunnen laten vaccineren. Deze vaccinatie is niet verplicht, is vrijblijvend, maar we weten allemaal dat het van het grootste belang is dat we mensen motiveren om zich te laten vaccineren. Dat is absoluut de eerste prioriteit, daar gaat alle aandacht naartoe, los van de taal. Maar als het helpt om sommige mensen een vertaling aan te bieden, uiteraard steeds met het Nederlands erbij en binnen de kaders van de taalwetgeving, dan is dat goed voor iedereen. Het laten vaccineren is niet in het belang van de mensen die gevaccineerd worden, gevaccineerd worden en zo veel mogelijk vaccinaties is in het belang van heel onze samenleving. Alle middelen zijn daarvoor nodig. De vijand is niet de taal, de vijand is corona.
De heer Warnez heeft het woord.
De minister heeft duidelijk het wettelijk kader geschetst en ik volg ook dat de uitspraak van burgemeester Bonte misschien wat is ingegeven door profileringsdrang. Ook hij moet uiteraard de taalwet respecteren.
Maar net als collega Tommelein wil ik ook benadrukken dat het cruciaal is dat iedereen, elke burger in ons land en in Vlaanderen, bereikt wordt en er ook toe aangemoedigd wordt om zich te laten inenten. Ik kan niets anders zeggen dan dat dat voor elke politicus hier toch de eerste zorg moet zijn. Het gaat hier over het bestrijden van een gezondheidscrisis en dan is een doortastende, efficiënte aanpak absoluut noodzakelijk. Dus ja, Nederlands is absoluut de voertaal. Maar als het echt noodzakelijk is om iemand te overtuigen, heb ik liever dat er binnen de taalwetgeving de juiste taal voor gebruikt wordt om die persoon te overtuigen.
Ik wil ook verwijzen naar het begin van de crisis, waar ook informatie rond het coronavirus in andere talen verspreid is. Minister, is dat ook iets dat u vanuit Vlaanderen opnieuw zult opnemen bij de vaccinatiecampagne, of laat u dat volledig vrij?
De heer De Loor heeft het woord.
Ik wens mij evenzeer aan te sluiten bij de woorden van collega Tommelein. Het uitgangspunt is zeker dat de kennis van het Nederlands de hoeksteen is van onze samenleving in Vlaanderen. Maar ik ben er ook van overtuigd dat de burgemeesters met hun beide voeten in de realiteit staan. Het zijn uitzonderlijke omstandigheden, uitzonderlijke tijden.
De minister heeft de voorwaarden opgesomd voor anderstalige communicatie. Ik denk ook dat de uitspraken van burgemeester Bonte daarin gezien en gekaderd moeten worden. Ik vind het dan ook bijzonder jammer dat hierrond spelletjes worden gespeeld. Dit gaat over de volksgezondheid, dit gaat over mensenlevens. Iedereen heeft er baat bij dat er veel mensen worden gevaccineerd, niet alleen de gevaccineerden, maar ook hun omgeving. Het is dus bijzonder jammer dat dit hier op flessen wordt getrokken.
Minister, ik heb nog een bijkomende vraag: hoe zult u ervoor zorgen dat zoveel mogelijk mensen, ook zij die onze taal niet onmiddellijk machtig zijn, zoveel mogelijk worden gevaccineerd?
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral ben ik het er volkomen mee eens dat we er nu alles aan moeten doen om zoveel mogelijk mensen te bereiken en hen ervan te overtuigen om de coronaregels te respecteren – dat is in ons aller belang, in het belang van de volksgezondheid en in eerste instantie van de allerzwaksten – en zich te laten vaccineren. Dat is cruciaal voor de volksgezondheid en om opnieuw naar de normaliteit in ons maatschappelijk leven te kunnen gaan.
We zitten in een uitzonderlijke situatie en dan is het verdedigbaar, dat zegt trouwens ook de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, dat men voor specifieke groepen binnen een bepaalde context een andere taal dan het Nederlands hanteert om die mensen ook te bereiken. Ik zal er ter zake ook met het Agentschap Integratie en Inburgering (AgII) voor zorgen dat er voor de steden en gemeenten die daar behoefte aan hebben, een aanbod komt volledig conform de spelregels en randvoorwaarden van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Ik vind dat heel belangrijk.
Ik ben het eens met de heren Warnez, De Loor en Tommelein dat het belangrijk is dat we iedereen bereiken. We zijn immers maar zo sterk als de zwakste schakel. Maar ik begrijp ook de heer Laeremans en mevrouw Sminate dat we moeten opletten om hier niet op een hellend vlak terecht te komen waarbij we nu, in een grote sanitaire crisis, zouden beslissen dat we in alle mogelijke talen zouden moeten kunnen communiceren, wat een voorbode zou kunnen zijn voor het loslaten van een kader, een benadering waarbij we aan iedereen die in Vlaanderen komt wonen vragen, in de eerste plaats in hun eigen belang, om de Nederlandse taal machtig te zijn en inspanningen doen, indien ze de taal nog niet machtig zijn, om de kennis van de Nederlandse taal te verwerven. Voor mij is dat in de eerste plaats in het belang van de betrokken persoon zelf. Als die dat niet doet, ontzegt die zichzelf heel wat mogelijkheden om te kunnen participeren aan het economische, maatschappelijke, culturele en sociale leven van Vlaanderen. Dan kan men als ouder zijn kinderen niet op een deftige manier opvolgen in het onderwijs en heeft men minder kansen op de arbeidsmarkt. Maar dat is ook belangrijk voor de maatschappelijke cohesie, waardoor buren met elkaar kunnen praten, waardoor communicatie mogelijk is tussen overheid of ambtenaren en die betrokken burger. Dat is ook belangrijk voor hen die met de moedertaal Nederlands zijn opgegroeid, om in Vlaanderen met die moedertaal Nederlands altijd en overal terecht te kunnen.
Ik begrijp dus die bezorgdheid en daarom vind ik dat het kader dat we moeten blijven hanteren, het kader is dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht heeft ontwikkeld. Dat geeft ons handvaten om te doen wat we moeten doen, binnen een heel helder kader. De commissie heeft daarvoor een hele praxis ontwikkeld. Wanneer men bijvoorbeeld een andere taal gebruikt in die uitzonderlijke omstandigheden, moet men altijd beginnen met het Nederlands. Ik denk dat de heer Laeremans en andere collega's die in de rand rond Brussel wonen die discussies zeer goed kenen. Daar gaat het debat vaak over de vraag hoe de lokale overheid in haar communicatie al dan niet het Nederlands gebruikt. Dat Nederlands moet minstens zo groot zijn in vorm en omvang. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht heeft daar een jarenlange praxis in ontwikkeld en het is binnen die praxis dat we optreden. We moeten daar geen nieuw kader voor creëren, we moeten dat kader ook niet loslaten, maar, mijnheer Laermans, we moeten dit kader ook gebruiken. We kunnen niet anders dan het kader nu te gebruiken om ervoor te zorgen dat we iedereen bereiken. We moeten niet alleen de mensen bereiken die hier langdurig zijn, maar ook zij die niet van plan zijn om zich duurzaam te vestigen in Vlaanderen. Ook die mensen moeten we kunnen bereiken.
Ik denk dat dat kader helder is en op dat kader moeten we toezien. Als er klachten zijn over dat kader, dan moeten we daar ook tegen optreden. Hopelijk kunnen we elkaar daarin vinden, en zullen we niet krampachtig zeggen dat er vanuit een soort overdreven orthodoxie die verdergaat dan het wettelijk kader, niets meer kan. Aan de andere kant mogen we ook niet laks worden, en niet ineens een kader dat we doorheen de jaren hebben opgebouwd, dat ons helpt en toelaat om in noodsituaties iets extra’s te doen, niet meer gebruiken. We moeten niet ineens de bedding verbreden en alles mogelijk maken, waardoor we te weinig stimulansen geven aan anderstaligen die duurzaam in Vlaanderen zijn om zich de Nederlandse taal eigen te maken.
Dat is voor mij het evenwicht en de context waarbinnen ik als minister van Binnenlands Bestuur moet optreden ten aanzien van die problematiek. Daarom zeg ik, mijnheer De Loor, dat de heer Bonte niet buiten de taalwetgeving moet treden, hij moet ze gewoon juist toepassen. Binnen de taalwetgeving en binnen wat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht toelaat, zijn er mogelijkheden om zijn probleem, dat een reëel probleem is, aan te pakken. De heer Bonte heeft het geformuleerd zoals we dat soms in het parlement en ook op andere plaatsen niet altijd even zorgvuldig doen. Alleszins kijk ik daarop toe. Dat is het kader waarbinnen hij functioneert.
De heer Laeremans heeft het woord.
Mijnheer De Loor, u zegt dat we hier spelletjes aan het spelen zijn. Dat hoef ik echt niet te pikken. Voor de taalwetgeving is er tientallen jaren geijverd, ook door de socialisten. Het zou nogal kras zijn dat we daarop zouden toegeven.
Het belangrijkste is uiteraard de vaccinatie en de volksgezondheid. Volgens de spelregels van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht zijn er een aantal uitzonderlijke omstandigheden en die begrijpen we ook. Minister, het is goed dat u zelf een initiatief gaat nemen om dat in samenspraak met de VCT op te stellen, zodat we niet naar toestanden gaan waarbij burgemeesters in sommige gemeenten gaan proberen ieder in zijn eigen taal aan te schrijven, met taalfouten erin en al. Het is beter dat u een uniforme brief opstelt die er als bijlage kan worden aan toegevoegd, naast de Nederlandstalige brief die iedereen krijgt. Dat men daar een heel korte samenvatting aan toevoegt, daar kan ik wel inkomen.
Minister, als u het op die manier speelt, dan kan ik ermee leven, maar dan hoop ik dat u dat tijdig aan de gemeenten zo communiceert, dat het niet inspirerend werkt voor de faciliteitengemeenten en zodat ze niet denken dat alles mag en dat ze ook in twee talen mogen communiceren. Dat zou verkeerd zijn.
In Vlaams-Brabant, vooral in de rand rond Brussel, worden we blijvend geconfronteerd met mensen, vooral uit Brussel, die zich weigeren aan te passen. Na vijf, zes of zeven jaar spreken ze nog altijd geen gebenedijd woord Nederlands. Dan zou het een bijzonder slecht signaal zijn dat we ze dan maar in hun eigen taal aanschrijven bij een pandemie of om een andere belangrijke reden. Daarvoor is de taalwet veel te belangrijk. Ik hoop dat u het op die manier in goede banen kunt leiden.
Minister Somers heeft het woord.
Ik heb gezien dat het hoofd van de studiedienst van Jan Laeremans ook in beeld kwam en dat is altijd sympathiek.
De vraag om uitleg is afgehandeld.