Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
'Hoe goed kon uw kind eenvoudige lees- en rekentaken uitvoeren bij de start van het lager onderwijs?' Die vraag kregen ouders voorgeschoteld voor het TIMSS-onderzoek (Trends in International Mathematics and Science Study). 49 procent van de ouders zegt dat hun kroost bij het begin van de lagere school niet goed letters kon herkennen, hun naam schrijven of zelfstandig kon tellen. Volgens 44 procent van de ouders ging dat behoorlijk goed, bij 7 procent zeer goed. Ook directeurs van het lager onderwijs kregen die vraag. Slechts 2 procent van hen antwoordt dat er meer dan 75 procent van de leerlingen in het eerste leerjaar een goede basis hebben qua geletterdheid, zo zegt professor onderwijswetenschappen en TIMSS-auteur Peter Van Petegem. 18 procent zegt dat minder dan een kwart een goede basis heeft. Kleuters in andere Europese landen scoren beter.
Die bedenkelijke geletterdheid bij kleuters is niet de oorzaak van de niveaudaling bij 10-jarigen voor wiskunde en wetenschappen, geeft men uitdrukkelijk mee. En bovendien gaat het om impressies van ouders en directies, niet om metingen.
Onderzoekers geven aan dat het belangrijk is dat de pedagogiek van de kleuterschool de klemtoon op speelse, informele leermomenten blijft leggen. Een brede kijk op wat leren is in de kleuterschool moet het uitgangspunt blijven. Als je in de kleuterschool te veel nadruk gaat leggen op het cognitieve aspect en minder tijd besteedt aan sociale zaken zoals welbevinden, nieuwsgierigheid en doorzettingsvermogen, dan heeft dat vaak te maken met een veel te enge kijk op wat leren is in de kleuterschool. Dat zegt Michel Vandenbroeck, hoofddocent gezinspedagogiek en expert kleuteronderwijs aan de UGent. We denken nog te vaak dat leren iets is dat afgeknipt moet worden van de zorgtaak in een kleuterschool. Maar dat is zeker voor de jonge kleuters niet zo. De beste gesprekken waar kinderen iets uit leren, gebeuren bijvoorbeeld wanneer de juf met het kind naar toilet gaat. In de kinderopvang zien we dat er te weinig aandacht is voor het leren, in het kleuteronderwijs te weinig aandacht voor zorg. Er liggen dus ook kansen in een pedagogisch concept vanaf het moment dat kinderen geboren zijn tot ze 5 jaar worden, waarbij aandacht gaat naar hoe we geleidelijk van zorg naar wat meer leren overgaan.
Ten slotte wordt in het artikel gepleit voor verdere professionalisering van kleuterleerkrachten om kansen tot ontluikende geletterdheid en gecijferdheid maximaal te benutten.
Wat zijn uw bevindingen bij deze impressies van ouders en directies?
Bent u ertoe bereid verder in te zetten op de professionalisering van kleuteronderwijzers?
Hoe gaat u de kleuteronderwijzers ondersteunen in het benutten van kansen om de ontluikende geletterdheid en gecijferdheid maximaal te ontwikkelen?
In het regeerakkoord lezen we: “Om meer handen in de klas te krijgen, leveren we een extra budgettaire inspanning om zowel de werkingsmiddelen als de omkadering van en in de scholen van het basisonderwijs stapsgewijs te laten groeien met als doel een kleiner aantal leerlingen per leerkracht. Dankzij meer ondersteuning willen we aan de toegenomen zorgnood in de klas voldoen. We zetten in op extra kinderverzorg(st)ers in het kleuteronderwijs.” Welke stappen zijn er al ondernomen opdat we dit punt zouden kunnen realiseren?
In de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) kunnen we lezen dat u samen met uw collega bevoegd voor het welzijn ook verder inzet op de warme transitie tussen thuiscontext, kinderopvang en kleuterschool, wat de kleuterparticipatie ten goede moet komen. Hoe gaat u naast het pedagogische concept waarvan sprake, verder werk maken van die warme transitie?
Minister Weyts heeft het woord.
Uit het recentste TIMSS-onderzoek, dat van 2019, blijkt inderdaad dat de voorschoolse geletterdheid van onze Vlaamse kinderen relatief beperkt is, zeker in internationaal perspectief. Dat is niet zo nieuw, want dat wordt bevestigd door zowel de ouders en de schooldirecties als door eerder onderzoek, onder andere het PIRLS-onderzoek (Progress in International Reading Literacy Study) uit 2016. Die vaststellingen rond voorschoolse geletterdheid zijn toch een reden tot bezorgdheid en tot verhoogde aandacht voor ons kleuteronderwijs.
In eerste instantie moet een sterkere professionalisering van de kleuteronderwijzers een doelstelling zijn. Kleuteronderwijzers, schoolteams en zeker ook schoolleiders spelen een actieve rol in hun eigen professionalisering. We weten dat Vlaamse leraren in het algemeen weinig behoefte voelen aan professionalisering. Daarom is het belangrijk om in te zetten op het verhogen van een urgentiegevoel, het bewustzijn daaromtrent, dat dat een probleem is, en om hen te sensibiliseren en te inspireren via diverse bronnen en actoren. We moeten hun appetijt geven in professionalisering en in bijscholing. Dit doen we onder andere via het verspreiden van goede praktijkvoorbeelden via Klasse. Ook de onderwijsinspectie heeft een soort van inspiratiegids gemaakt, met daarin een aantal goede praktijkvoorbeelden rond kleuterparticipatie.
Twee, ook voor de schoolleiders beogen we professionalisering. We willen het onderwijskundig leiderschap versterken, want uiteindelijk zijn zij de inspirerende voorbeelden binnen het kleuteronderwijs. Daarbij hebben we aandacht voor collectieve leerprocessen.
We stimuleren ook de professionalisering van lerarenopleiders via gerichte projecten, zoals het project ‘Kleine Kinderen, Grote Kansen’. Dat project werkt rond het omgaan met kinder- en kansarmoede in het Vlaams basisonderwijs en kreeg dit academiejaar opnieuw een vervolg. Onder meer de taalstimulering van jonge kinderen krijgt in dit vervolgproject bijzondere aandacht. Alle lerarenopleidingen kleuter- en lager onderwijs zijn betrokken bij dit project, evenals het werkveld zelf.
Ik wil deze regeerperiode ook inzetten op de inhoudelijke versterking van onze lerarenopleiding. Daarom lanceer ik binnenkort een oproep voor pilootprojecten. Het versterken van de vakinhoud en vakdidactiek bij leerkrachten schuiven we daarbij als belangrijk thema naar voren. Lerarenopleidingen zullen dankzij deze oproep de kans krijgen om innovatieve projecten op te zetten, in nauwe samenwerking met elkaar en met het werkveld. Hieraan wordt ook een wetenschappelijk luik gekoppeld. De bedoeling is expliciet om effecten te creëren op de werkvloer, om bruikbare resultaten te genereren. Een project met focus op geletterdheid en gecijferdheid in het kleuteronderwijs behoort zeker tot de mogelijkheden en kan op die manier, denk ik, een mooie ondersteuning bieden voor kleuteronderwijzers.
Ook de taalscreening bij het begin van de leerplicht kan vanaf het najaar 2021 een knipperlichtfunctie vervullen. Die screening is in de eerste plaats bedoeld om kinderen te detecteren die een lage taalvaardigheid Nederlands hebben. Als die taalscreening de kleuteronderwijzer dan aanzet om een bredere diagnose te stellen, dan kan de kleuteronderwijzer voor die kinderen het best ook kijken naar hoe het kind zich ontwikkelt op het vlak van de ontluikende geletterdheid. Vervolgens kan er dan in de brede taalstimulering voor gezorgd worden dat die kinderen extra stimulansen krijgen om hun mondelinge taalvaardigheid én ontluikende geletterdheid te ontwikkelen.
Daarnaast werk ik ook aan de ontwikkeling van nieuwe doelen voor het kleuteronderwijs. Daarbij zal veel aandacht gaan naar mondelinge interactie, want dat is net de basis van ontluikende geletterdheid. Die mondelinge interactie zorgt ervoor dat kleuters impliciet kennis verwerven van verhaalstructuren, taalfuncties en -conventies. Het is ook de bedoeling om deze mondelinge interactie in de ontwikkelingsdoelen te laten opnemen als vorm van ondersteuning voor de kleuterleerkracht. Ik kan ook nog meegeven dat de nieuwe doelen concreter zullen worden geformuleerd en dat inzichten uit recent wetenschappelijk onderzoek hierin worden meegenomen, wat uiteindelijk ook zal resulteren in betere handvatten voor de leerkrachten.
Wat ik wil doen, en bezig ben te doen, is stapsgewijs de noden in ons basisonderwijs, ook het kleuteronderwijs, te lenigen. U hebt gevraagd wat er ter zake al is gebeurd. Ten eerste hebben we de werkingsmiddelen kleuteronderwijs gelijkgetrokken met het lager onderwijs. Dat is – ere wie ere toekomt – de verdienste van mijn voorganger. Daardoor wordt sinds begin vorig jaar een injectie gegeven aan de scholen van 71 miljoen euro, voor dat kleuteronderwijs.
Ten tweede versterken we sinds 1 september 2020 de leerlingenondersteuning in de klas via de punten zorg. Dat is een extra impuls van 23 miljoen euro, uitdrukkelijk bestemd voor ondersteuning in de school. Dat is een verhoging van 20 procent van de zorgenveloppe van de scholen. Daarmee kunnen een vijfhonderdtal zorgcoördinatoren aangeworven worden.
Ten derde voorzien we in de begroting 2021 opnieuw in bijkomende middelen voor het basisonderwijs, zo’n 7,7 miljoen euro. Die investeringen komen in het schooljaar 2021-2022 op kruissnelheid. Op schooljaarbasis betekent dit opnieuw een investering van 23 miljoen euro, op kruissnelheid.
Tenslotte is er ook voor de taalintegratietrajecten in budgetten voorzien in de meerjarenbegroting. Voor het schooljaar 2021-2022 gaat het om 12 miljoen euro. De verdelingsmodaliteiten voor deze middelen worden momenteel uitgewerkt. Maar dat gaat dus in september dit jaar in.
Ik ben me ervan bewust dat de overgang naar de kleuterschool vanuit de thuissituatie of de kinderopvang voor jonge kleuters een heel ingrijpende gebeurtenis is. Inzetten op een warme transitie kan op verschillende niveaus, gaande van een piepmomentje voor instappers tot een geïntegreerde werking van de kinderopvang en de kleuterschool. Zo maken we de overgang heel zacht.
Er zijn een aantal initiatieven die vandaag al zo’n geïntegreerde werking van kinderopvang en kleuteronderwijs uitgebouwd hebben. Aan initiatiefnemers van dergelijke projecten wordt via een gemengde expertengroep van de administratie Onderwijs en Welzijn advies gegeven over de mogelijkheden binnen het huidige reglementaire kader van respectievelijk Onderwijs en Welzijn. Het thema van daarstraks komt in dezen dus al terug.
In de beleids- en begrotingstoelichting Welzijn van collega Wouter Beke is bovendien opgenomen dat er ruimte wordt geboden aan pioniers die willen inzetten op een doorgaande lijn tussen kinderopvang van baby’s en peuters, onderwijs en buitenschoolse opvang. We gaan dat mee ondersteunen en er is ter zake een ambtelijke werkgroep opgericht, ter bevordering van een warme transitie tussen de thuiscontext, kinderopvang en kleuterschool. Als uit die projecten blijkt dat er reglementaire aanpassingen nodig zijn om een warme transitie verder te ondersteunen, dan gaan we dat uiteraard overwegen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik denk dat we er over alle partijgrenzen heen akkoord mee gaan dat de investeringen die we doen in het kleuteronderwijs, maximaal moeten renderen. We moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat kinderen bij het begin van hun schoolse carrière, en zelfs van in de kinderopvang, de grootste kansen krijgen. U haalt aan dat de werkingsmiddelen gelijkgetrokken zijn, en daar zijn heel veel middelen voor uitgetrokken, maar persoonlijk vind ik dat kinderverzorgers het best hun eigen omkadering krijgen, waardoor ze ook vastbenoemd kunnen worden in die functies en hun carrière zo verder kunnen uitbouwen.
Twee, u had het over professionalisering – en ik denk dat we het er vanmorgen ook al over gehad hebben. We weten dat Vlamingen niet altijd het meest geïnteresseerd zijn in bijscholing, maar soms vraag ik mij af hoe het komt dat mensen binnen het onderwijs, mensen die dag in dag uit bezig zijn met onderwijs en leren, dat professionaliseren zelf niet opnemen. U zegt dat we hun wat meer appetijt moeten geven, maar persoonlijk denk ik dat we moeten zoeken naar manieren om hun tijd en ruimte te geven om zich bij te scholen. U verwees naar het project ‘Kleine Kinderen, Grote Kansen’. Ik ben daar een grote believer van, omdat we daar zowel de kleuterscholen en basisscholen als de lerarenopleiding gaan verbinden. Er zijn heel mooie pilootprojecten en ik kijk uit naar de nieuwe pilootprojecten die opgestart zullen worden, maar wat ik heel belangrijk vind, is dat men op die manier het wetenschappelijk onderzoek binnen de lerarenopleiding heel dicht bij de werkvloer brengt. Ik houd daar zeker de vinger aan de pols.
Wat betreft de transitie, kijk ik ook heel sterk uit naar de samenwerking. Ik ben blij dat u de hand opneemt om in het pionierswerk dat er al is, te gaan zoeken naar goede voorbeelden en die te verspreiden.
Ik ben vooral benieuwd naar hoe u die professionalisering in het kleuteronderwijs ingang wilt doen vinden en hoe we ruimte en tijd kunnen geven aan onze kleuterleiders om dat op te nemen.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Mevrouw Vandromme, bedankt voor de zeer interessante vraag en, minister, bedankt voor de antwoorden.
Ik sluit me zeker aan als u zegt dat we nood hebben aan goed geschoold personeel in de kleuterklassen. Kinderverzorgers zijn zeker nodig, zeker voor de allerkleinsten, maar in de latere jaren, de tweede en de derde kleuterklas, waar die primaire zorg toch minder groot is, hebben we vooral nood aan geschoolde kleuterleiders die effectief dingen bijbrengen. Dan is er natuurlijk ook nood aan die verdere professionalisering, want de kleuterklas is natuurlijk meer dan kinderopvang.
Ik heb het gevoel dat het ervaringsgericht leren ook hier de focus te hard gelegd heeft op het welbevinden van kleuters. Dat is uiteraard heel belangrijk, maar dat mag geen voorwaarde of doel zijn om te komen tot leren. Goed kleuteronderwijs heeft een geweldige emancipatorische kracht en dan is het belangrijk dat de lat heel hoog wordt gelegd, juist voor de meest kwetsbare leerlingen.
Nu, in de kleuterschool is er heel veel nood aan differentiatie. Ik heb een dochter van december en een dochter van februari. Als ik zie hoe hun ontwikkeling in de derde kleuterklas verschilt, dat is ongelooflijk. Dat is een jaar verschil, wat bij kleuters nog veel meer opvalt dan op latere leeftijd, later in de schoolloopbaan.
Het is heel goed dat de middelen voor het kleuteronderwijs gelijkgetrokken worden. Dat heeft minister Crevits gedaan en dat is heel goed, maar ik zou zelfs durven te zeggen dat we voor kleuteronderwijs misschien in meer middelen moeten voorzien dan voor het lager onderwijs, omdat we alles wat we in de allerjongsten investeren, later zeker en vast terugverdienen, conform de Heckmancurve. Misschien is dat dus het overwegen waard.
Ik sluit me bovendien aan bij mevrouw Vandromme. Het is heel belangrijk dat het taalbeleid op school heel sterk is, en dat begint in de kleuterklas, door dan al normaal tegen kleuters te praten en moeilijke zinsconstructies en woorden te gebruiken, zodat kinderen hun woordenschat kunnen uitbreiden. Ik denk dat dat heel belangrijk is, een goed taalbeleid op school.
Dan had ik nog een opmerking voorbereid, omdat ik had verwacht dat de heer De Gucht zou beginnen over de verlaging van de leerplichtleeftijd, toch een beetje zijn stokpaardje. Ik wou dan toch eigenlijk aangeven dat het kleuteronderwijs in Nederland veel later begint, op 4 jaar in plaats van op 2,5 jaar, maar dat de resultaten van het kleuteronderwijs daar op cognitief vlak toch beter zijn. Een verlaging van de leerplichtleeftijd is dus geen oplossing voor dit probleem.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, dit is een belangrijke thematiek, en ik wil toch even terugverwijzen naar het TIMSS-onderzoek. Daaruit blijkt dat de Vlaamse kleuters heel veel naar school gaan en heel lang, drie jaar of meer, maar ook dat we daar eigenlijk vrij weinig rendement uit halen in vergelijking met andere landen, waar kleuters minder naar de kleuterschool gaan maar toch betere prestaties neerzetten.
Ik kan u aanraden om de tabellen 39 en 40 van naderbij te bekijken. Wat vandaag voorligt, zijn impressies. De extra investeringen die de minister heeft opgesomd, zijn niet min. Bij de taaltestontwikkeling gaan we niet naar impressies, maar naar een effectieve vaststelling. Dat zijn goede zaken.
Ik wil er toch op wijzen dat dit kleuteronderwijs is. Ik vind het echt belangrijk om dat te benadrukken. We moeten ernaar streven om het rendement van drie jaar kleuteronderwijs te doen stijgen, zodat we daar meer uit kunnen halen. De huidige verhouding spelend leren en lerend spelen is belangrijk, naast welbevinden en dergelijke, maar het is wel nog altijd spelend leren. Meer/minder schooltaalwoorden, ruimtelijke begrippen, schrijfdans, fijne en grove motoriek en ontwikkeling zijn belangrijke zaken. Naar aanleiding van het TIMSS-rapport en naast alle investeringen die u naar voren schuift, moeten we toch ook durven te kijken naar de oorzaak van het verschil tussen Vlaanderen en andere landen die het beter doen maar waar kinderen minder naar het kleuteronderwijs gaan. Dat intrigeert mij en dat moet zeker verder bekeken worden.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil voortborduren op wat de heer Daniëls zonet heeft gezegd over het spelend leren en het lerend spelen. In het artikel dat recent in de krant stond, was ook te lezen dat dat evenwicht gezocht zal moeten worden. Ik vind het belangrijk dat mevrouw Vandromme deze vraag stelt en deze discussie zal zeker en vast nog terugkomen en moet ook gevoerd worden. Er moet echter een evenwicht zijn tussen spelend leren en lerend spelen en niet het leren zoals het in de lagere school wordt ontplooid.
Er is veel wetenschappelijk onderzoek geweest en daartussen zit ook onderzoek over het biologische deel van het leren, dat erg onder druk staat. We mogen dat niet vergeten in de discussie die zich nu zal ontplooien naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek. Daarmee wordt bedoeld dat er een samenwerking moet zijn tussen de zintuigen, het lichaam en het brein. In dat wetenschappelijk onderzoek wordt aangegeven dat die samenwerking zwakker is in de laatste jaren. Dat zou zich dan uiten in tragere rijping, voorschoolse vaardigheden, in leer- en gedragsproblematieken. Dit wordt benadrukt omdat men het evenwicht moet vinden.
Het is nog altijd kleuteronderwijs. De collega legt de nadruk op onderwijs, maar ik leg de nadruk op het feit dat het kleuters zijn. Het is door te spelen, door te ontdekken, door allerlei zaken te doen met het lichaam, de geest en de zintuigen dat kinderen verbanden leggen en associaties maken. Door die bewegingen worden hun hersenen gestimuleerd, waardoor er zich een cognitief proces ontplooit. Beweging is dus een belangrijke noodzakelijke voorwaarde om de hersenverbindingen te stimuleren en de samenwerking tussen de hersenhelften te stimuleren. Het zijn die twee aspecten die functies zoals plannen, ordenen en probleemoplossend vermogen stimuleren bij kleuters.
Een gezonde, stimulerende cognitieve omgeving, waar ook uitdaging is op het vlak van beweging, is een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een goed aandachts- en concentratievermogen, tot een goede beheersing van de grove en fijne motoriek en tot een goede beheersing van de visuele en auditieve basisvoorwaarden om te kunnen komen tot lezen, rekenen en schrijven. Dat is volgens mij de taak en de eindfocus van de kleuterschool: niet dat kleuters al wat kunnen lezen en schrijven, maar wel dat ze voldoende voorbereid zijn en de basis hebben om vlot te kunnen leren lezen en schrijven in het eerste leerjaar.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Er is al heel veel moois gezegd. Ik ben zeer tevreden met de teneur van deze vraag en met de teneur van de tussenkomst van mevrouw Krekels. Het is inderdaad essentieel om het onderscheid te maken tussen wat en hoe kleuters leren en hoe dat op latere leeftijd gebeurt. Zeker in het begin is de aandacht voor die volledige ontwikkeling absoluut cruciaal. Ik ben het dan ook helemaal eens met mevrouw Krekels.
Daarnaast is het een enorm oud zeer dat ondanks het feit dat die investeringen, zeker wat die omkadering betreft, stilaan gelijkgeschakeld zijn, er nog altijd te weinig wordt geïnvesteerd in het kleuteronderwijs, dat zo cruciaal is. De piramide waarin we investeren zou het omgekeerde moeten zijn van wat ze nu is. In het begin zou men veel meer moeten investeren. We kennen allemaal de onderzoeken en de reportages, onder meer de Panoreportage waarin we juffen zien met klassen tussen twintig en dertig peuters als gevolg van de manier van instappen. Dan is het natuurlijk logisch dat men niet toekomt aan talige interactie, die nochtans zo cruciaal is. Wanneer men voortdurend bezig is met zorg en van het ene naar het andere kleutertje moet lopen, heeft men geen tijd om die woordenschat te verrijken. Ik pleit dan ook zeker voor de professionalisering van onze kleuterleerkrachten maar ik denk dat er ook al heel veel kennis is over taalverwerving. Alleen is er momenteel vaak niet de ruimte omdat men nog altijd overbevraagd is.
Minister, de essentie voor mij is om extra handen in de kleuterklas te krijgen. Er zijn vandaag een aantal pistes gelanceerd. Wanneer we bij de leerkrachten de zorg in de kleuterklas gedeeltelijk kunnen wegnemen, kunnen zij bezig zijn met datgene waarvoor ze opgeleid zijn, zoals het pedagogische aspect en de taalverwerving. Het inschakelen van gepensioneerde leerkrachten en vrijwilligers die interesse hebben en die zorg kunnen verlenen om de leerkrachten te ontlasten, is zeker een piste die in het kleuteronderwijs, ook met het nakend lerarentekort, moet worden onderzocht en versterkt. Bent u bereid om daar verder werk van te maken en op welke manier wilt u dat doen? In Gent heeft men zelf een systeem op poten gezet om extra handen in de klas te krijgen, waardoor alles wat met zorg en discipline, het niet-pedagogische aspect, te maken heeft wordt weggenomen bij de leerkrachten zodat de leerkrachten bezig kunnen zijn met datgene waarvoor ze zijn opgeleid. Op welke manier denkt u een dergelijk systeem uit te rollen in Vlaanderen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat we toch ook een effect mogen verwachten van de verlaging van de leerplichtleeftijd. Dat zou een positief effect moeten kunnen hebben op de geletterdheid. Zo niet hebben we op dat vlak een aantal doelstellingen niet gehaald.
Ik zal nog niet ingaan op concrete suggesties over hoe we extra middelen kunnen besteden. Voor dit jaar hebben we opnieuw middelen uitgetrokken, op kruissnelheid is dat 23 miljoen euro. Maar ook voor de volgende jaren voorzien we in extra middelen voor het volledige basisonderwijs. Nog geen kwart daarvan, namelijk 23 miljoen euro, hebben we nu gelibelleerd, die middelen zijn toegewezen en blijven recurrent. Dat betekent dat we de volgende jaren nog 77 miljoen euro vakkundig kunnen besteden voor het volledige basisonderwijs. Samen met onze cao-middelen lijkt het me evident dat we ook aan het kleuteronderwijs extra middelen zullen kunnen toekennen, maar ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op de besteding daarvan. Er is ook zoiets als regeringsoverleg en sociaal overleg.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, het is duidelijk dat we het er allemaal over eens zijn dat alle middelen die worden uitgetrokken voor onze kleuters, kleuterbegeleiding en kleuterscholen welkom zijn en goed besteed zullen worden. En, collega's, ik wil er toch over waken dat we het hier over kleuteronderwijs hebben. Ik volg u, mevrouw Krekels, en iedereen die naar u verwees. We moeten echt zorgen dat dit kleuteronderwijs blijft, en dat is ook wat de onderzoekers heel duidelijk stellen: het is belangrijk dat de pedagogiek van de kleuterschool de klemtoon blijft leggen op het speelse en informele van leren.
Ik had ook nog een getuigenis van mijn broer, die directeur is in een basisschool. Hij gaf aan dat hij had meegewerkt aan een onderzoek naar taalmomenten in de kleuterklas. Het was eigenlijk wel een oogopener om te zien op hoeveel momenten er gebruik kan worden gemaakt van kleine momentjes om taal te leren. Die momenten worden eigenlijk onderbenut omdat er heel veel kleuters zijn die nood hebben aan ondersteuning en hulp, maar we soms met te weinig volwassenen zijn. Alle extra handen in de kleuterklas zijn zeker welgekomen.
Ten tweede volg ik zeker ook de lijn die wordt gesteld in het onderzoek, namelijk dat er nood is aan een pedagogisch concept vanaf het moment dat de kinderen geboren zijn tot wanneer ze vijf jaar oud zijn. Daarbij gaat de aandacht naar hoe we geleidelijk van zorg naar leren kunnen overgaan.
Collega Daniëls maakt de vergelijking met het internationale. Hij zegt dat er heel veel leerlingen al heel vroeg naar school gaan. Hoe komt het dan dat we daar toch niet de juiste resultaten halen? Ik denk dat dat internationale onderzoek ons heel veel kan leren, bijvoorbeeld om te zien hoe men ook binnen de kinderopvang al aandacht heeft voor leren, en hoe we daar ook nog stappen kunnen zetten. Ik geloof dus heel sterk in dat transitieproces van zorg naar leren. We kunnen leren uit dat pedagogische concept, die lijn. We moeten leren van die pioniers waar in Vlaanderen van gesproken is, en leren uit het onderzoek dat ook gebeurt in andere landen. Maar ik ben hoopvol, minister. U zit op dezelfde lijn wat dat betreft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.