Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
De hervorming van het Kunstendecreet leidde de voorbije weken toch wel tot wat discussie. Sectororganisatie oKo (Overleg Kunstenorganisaties) is er niet meteen een voorstander van om op dit moment grote en zeer fundamentele wijzigingen aan te brengen in het Kunstendecreet. Hun advies was dat een relancebeleid momenteel echt voorrang moet krijgen op die geplande en toch wel fundamentele decreetswijziging.
De Standaard bracht begin december enkele artikels en een opiniestuk van onze voormalige collega Bart Caron over de hervormingsplannen voor het Kunstendecreet. De krant kon onder meer ook het advies van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) inkijken, die niet alleen vragen stelde bij het moment waarop de hervorming wordt doorgevoerd, namelijk in volle coronacrisis, maar zich ook meer inhoudelijk afvroeg in welke mate het nieuwe concept van die kerninstellingen werkbaar zal zijn. Kabinetswoordvoerder Olivier Van Raemdonck zei in De Standaard dat de kerninstellingen werden gecreëerd “om tegemoet te komen aan de vraag van bepaalde spelers uit het veld”.
Minister-president, over die kerninstellingen heb ik enkele vragen. Als het concept van die kerninstellingen er inderdaad kwam op vraag van bepaalde spelers uit het veld, over welke spelers gaat het dan precies, en welk overleg is er met die spelers geweest? Wat was hun reactie op uw voorstel om hen als kerninstelling te erkennen? Instellingen kunnen zelf kandideren om te worden erkend als kerninstelling. Vanwaar die keuze? Wat als een instelling waarnaar u verwijst als een speler uit het veld die de aanleiding was voor de creatie van de kerninstellingen, niet kandideert omdat ze geen kerninstelling wil zijn?
Is er in een beoordelingsprocedure voorzien die voorafgaat aan de erkenning tot kerninstelling? Hoe verloopt die procedure? Aan welke beoordelingscriteria moeten deze kerninstellingen voldoen? Zijn er naast de beoordelingscriteria ook erkenningscriteria? Op welke wijze is er ter zake genoeg onderscheid met kunstinstellingen en met organisaties die structurele subsidies ontvangen? Indien dit een bottom-upbeweging is, waarom zal er dan worden gewerkt met beheersovereenkomsten? Wat is met andere woorden de echte meerwaarde voor het beleid van deze categorie? Wat is het politieke doel?
Zijn er nog instellingen waaraan u denkt? Wat met huizen die momenteel onder een lokale of provinciale overheid vallen en worden erkend als kerninstelling? Komt de Vlaamse overheid er dan als bestuurder bij? Wat zijn in dat geval de financiële consequenties voor de instellingen en organisaties?
In welke rol voorziet u voor de stadstheaters Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS), Nederlands Toneel Gent (NTG) en Toneelhuis, en verschilt die rol van deze die ze nu al op zich nemen? Zij lieten meermaals weten niet geïnteresseerd te zijn in de rol van kerninstelling en vroegen herhaaldelijk om te kunnen worden erkend als kunstinstelling. Overweegt u het honoreren van de vraag van de stadstheaters om te worden erkend als kunsteninstelling? Zo ja, welke timing hebt u in gedachten en welke budgettaire implicaties heeft die erkenning? Zo neen, waarom kunnen theaterhuizen geen kunstinstelling worden en bijvoorbeeld een popmuziekhuis of een opera wel? Vanwaar dat onderscheid?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Collega’s, op mijn beurt: mijn beste wensen. Ik ben ervan overtuigd dat 2021 een beter jaar zal worden dan 2020. Dat is allicht niet moeilijk. Ik ben ook bijzonder blij de heer Pelckmans hier terug te zien, na een lange periode van afwezigheid. Maar ik heb begrepen dat het niet voor lang zou zijn en dat u zich binnen afzienbare tijd laat vervangen. Voor deze – en uiteraard ook voor andere commissies, maar daar heb ik geen zicht op – zal dat een gemis zijn. Ik ben alvast blij dat u er nu terug bij bent.
Mevrouw Meuleman, u zegt dat u enkele vragen hebt gesteld. Maar ‘enkele’ is natuurlijk een relatief begrip. Ik vind het een behoorlijke set van vragen, maar ik zal ze met veel plezier beantwoorden.
Eerst en vooral vraagt u naar de spelers uit het veld. Er bestaat al langer een vraag van een aantal kunsthuizen om een grotere financiële zekerheid te verwerven. Concreet ging het in de zomer van 2019 inderdaad om de drie stadstheaters, maar de vraag leeft breder dan die drie.
Deze mogelijkheid werd opgenomen in het regeerakkoord omdat de vraag van een aantal structureel verankerde kunsthuizen naar een grotere financiële zekerheid op langere termijn ook gelegitimeerd is, vooral wegens infrastructurele noden en langetermijnengagementen met bijvoorbeeld de lokale overheden.
De uitwerking van deze passage in het regeerakkoord werd met het concept kerninstellingen in de visienota Kunsten opgenomen. Dat idee is in het ontwerp van het Kunstendecreet vertaald naar de mogelijkheid van een toekenning van een werkingssubsidie voor twee beleidsperiodes van vijf jaar, als onderdeel van de aanvraag- en beoordelingsprocedure voor de ‘gewone’ werkingssubsidies van vijf jaar.
Mijn kabinet heeft met heel veel spelers gesproken, zowel in een-op-eengesprekken, als via onder andere de Alden Biesen-groep. Er zijn gesprekken gevoerd met zowel organisaties als belangenbehartigers. Ook met de drie stadstheaters vonden gesprekken plaats, net zoals met andere spelers.
Zijn er alternatieven om een antwoord te bieden op de legitieme vraag naar financiële zekerheid op lange termijn? Ja. We zouden bijvoorbeeld met die specifieke organisaties zo’n langetermijnsubsidiëring via een beheersovereenkomst kunnen afsluiten. Maar dat is beleid ‘à la tête du client’ en zou hoogst onrechtvaardig zijn voor andere kunstenorganisaties met vergelijkbare noden. Het zou het basisprincipe van gelijkberechtiging compleet negeren. Dat is onbehoorlijk bestuur.
We zouden ook het aantal kunstinstellingen gevoelig kunnen uitbreiden. Maar dan begeven we ons op een pad dat zal leiden naar een inflatie van het aantal kunstinstellingen, wat steeds meer budget uit de structurele pot zal wegzuigen. Want kunstinstellingen zijn verzekerd van hun subsidiëring tot ze dat statuut verliezen. Ik begrijp dat dit een aanlokkelijk perspectief is, maar onoordeelkundig die deur wagenwijd openzetten, is evenzeer onbehoorlijk bestuur.
Met het vernieuwde Kunstendecreet wordt voor een middenweg gekozen: het statuut van kunstinstelling blijft een uitzonderingspositie en het principe van een meer duurzame subsidiëring wordt opengesteld voor alle kunstenorganisaties die kunnen aantonen dat langetermijnsubsidiëring noodzakelijk is voor hun werking. We passen daar, net zoals bij de beoordeling van andere werkingssubsidies, de peerbeoordeling op toe. De toekenning van subsidies voor twee beleidsperiodes zal dus gebeuren op advies van de sector zelf.
De drie stadstheaters hebben inderdaad negatief gereageerd op dit voorstel. Ze willen een kunstinstelling worden, wat ik begrijp en respecteer. Velen voelen zich geroepen. Maar, zoals het Bijbelse gezegde luidt: ‘Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.’ Voor het statuut van kunstinstelling zijn er meer gegadigden en zal een aparte procedure moeten worden gevolgd. Niet iedereen die vandaag de ambitie heeft om kunstinstelling te worden, zal ook kunstinstelling worden. Maar toch komen een aantal van die organisaties in aanmerking voor een meer duurzame subsidiëring.
Instellingen kunnen nu zelf kandideren. U vraagt: vanwaar die keuze? Ik heb in juli 2020 de ideeën voor het nieuwe decreet afgetoetst bij een groep experten uit de kunstensector, de zogenaamde Alden Biesen-groep, omdat men in Alden Biesen heeft vergaderd. Ik heb hun ook de idee voor de kerninstellingen voorgelegd. Zij hebben er uitdrukkelijk voor gepleit om de kerninstellingen te beschouwen als deel van het geheel van de reguliere werkingssubsidies en er geen aparte categorie van te maken. Dat is exact hoe we het vervolgens hebben uitgewerkt: de aanvragen voor kerninstellingen zullen in feite aanvragen zijn voor reguliere werkingssubsidies, in te dienen op hetzelfde moment en te beoordelen door dezelfde beoordelingscommissie als de reguliere werkingssubsidies. Het is een bottom-upprocedure die uitgaat van keuzevrijheid: de organisaties bepalen zelf of ze een werkingssubsidie voor een of twee beleidsperiodes van vijf jaar aanvragen. Het enige verschil is dat ze aan bijkomende voorwaarden en criteria zullen moeten voldoen indien ze een werkingssubsidie voor twee beleidsperiodes aanvragen. Dit is een transparante, toegankelijke, verantwoorde en rechtvaardige manier van werken en houdt rekening met de bezorgdheden van de sector.
Als een kunstenorganisatie ervoor kiest om geen aanvraag te doen voor een werkingssubsidie voor twee beleidsperiodes, is dat haar volste recht. Niemand is verplicht om een kerninstelling te worden en we dwingen niemand om een kerninstelling te worden. De term kerninstelling zal niet in het ontwerp van decreet staan, het is een manier om niet telkens ‘organisatie die voor twee periodes…’ te moeten zeggen. Het zit dus allemaal in dezelfde categorie.
Zoals al aangegeven gaat het niet om een erkenning als kerninstelling maar om de toekenning van een werkingssubsidie voor twee beleidsperiodes van vijf jaar. Er is dan ook geen aparte erkenningsprocedure en er is geen voorafgaande afzonderlijke beoordelingsprocedure. Zoals in het antwoord op de vorige vraag werd toegelicht, gaat het om dezelfde beoordelingsprocedure die geldt voor reguliere werkingssubsidies. De beoordeling gebeurt door dezelfde beoordelingscommissie, aan de hand van dezelfde beoordelingscriteria plus een paar bijkomende voorwaarden en criteria voor degenen die een aanvraag indienen voor twee beleidsperiodes.
De bijkomende voorwaarden voor een subsidie voor twee beleidsperiodes zijn: minstens twee opeenvolgende subsidieperiodes een werkingssubsidie gekregen hebben in het kader van het Kunstendecreet, je moet al een zeker verleden hebben opgebouwd; minstens drie functies opnemen, er zijn er vijf, zoals u weet; en zich onderscheiden van vergelijkbare kunstenorganisaties binnen dezelfde discipline door schaalgrootte.
Dit zijn duidelijk onderscheidende voorwaarden waarmee al een zekere filtering zal gebeuren. Bovendien voorziet het ontwerp van decreet dat deze voorwaarden nader bepaald kunnen worden in het uitvoeringsbesluit, waarbij we bijvoorbeeld kunnen vastleggen dat enkel kunstenorganisaties met een werkingssubsidie boven een bepaald bedrag in aanmerking komen. Dat zal de duidelijkheid ten goede komen.
De bijkomende beoordelingscriteria voor een subsidie voor twee beleidsperiodes zijn de volgende. Ten eerste moet men een landschapsversterkende rol opnemen. Dat is de mate waarin de kunstenorganisatie een cruciale en landschapsversterkende rol opneemt binnen het ecosysteem van haar sector of subsector. Ten tweede is er een noodzaak van langetermijnsubsidiëring. Dat is de mate waarin de kunstenorganisatie kan aantonen dat langetermijnsubsidiëring noodzakelijk is voor haar werking. Ten derde moet men een voorbeeldrol opnemen. Dit criterium bevat drie onderdelen: de mate waarin de kunstenorganisatie op voorbeeldstellende wijze de principes van fair practices, integriteit en cultural governance opneemt in haar werking; de mate waarin de kunstenorganisatie duurzaam inzet op traditie en focust op vernieuwing binnen de verschillende onderdelen van haar inhoudelijke en zakelijke werking; en de mate waarin de kunstenorganisatie specifieke aandacht heeft voor publiekswerking en -verbreding.
Ook deze beoordelingscriteria zijn duidelijk onderscheidend ten opzichte van de reguliere werkingssubsidies en kunnen in het uitvoeringsbesluit nog nader bepaald worden.
Deze drie bijkomende beoordelingscriteria zijn in tegenstelling tot de daarnet genoemde bijkomende voorwaarden niet te beantwoorden met een ja of nee. Ze zijn evaluatief: ze peilen naar de mate waarin iets van toepassing is. Het niet goed scoren op een van de beoordelingscriteria kan dus door het goed scoren op de andere criteria gecompenseerd worden. Deze afweging is de opdracht van de beoordelingscommissie. De eerste drie criteria – twee opeenvolgende beleidsperiodes, minstens drie functies opnemen, zich onderscheiden door schaalgrootte – zijn uitsluitende criteria. Wie daar niet aan voldoet, komt niet in aanmerking. De andere – landschapsversterkende rol, noodzaak van langetermijnsubsidiëring, voorbeeldrol – zijn niet uitsluitend. Die krijgen een gewicht in de mate dat ze aanwezig zijn en zullen wellicht het subsidiebedrag beïnvloeden. Dat is geen ja of geen neen. Dat is een afweging. Het ene kan wat minder zijn dan het andere, men ligt er daarom nog niet uit.
Wat betreft het onderscheid met de kunstinstellingen: het klopt dat een van de beoordelingscriteria voor kerninstellingen overeenkomt met wat van kunstinstellingen wordt gevraagd. Het gaat met name om de voorbeeldstellende rol op de genoemde drie vlakken: fair practices, traditie en vernieuwing, en publiekswerking en -verbreding. Dit komt overeen met twee van de tien voorwaarden voor kunstinstellingen. Met andere woorden: er zijn nog acht voorwaarden voor kunstinstellingen waar kerninstellingen niet aan moeten voldoen, wat volgens mij het onderscheid tussen die twee categorieën voldoende groot maakt.
De meerwaarde van het creëren van een optie voor ondersteuning op langere termijn, in dit geval dus tien jaar, ligt in het creëren van een grotere stabiliteit en een langer perspectief voor de werking van deze kunstenorganisaties an sich en voor het kunstenveld in het algemeen. Het werken met beheersovereenkomsten laat toe om voor die kunstenorganisaties – vanwege hun schaal, positionering of specifieke rol – een dieper uitgewerkt afsprakenkader uit te werken, waarbij zowel het belang van de werking van de organisatie als haar rol binnen het kunstenveld worden meegenomen. Een beheersovereenkomst biedt aan de overheid die een langeretermijn-engagement aangaat ook de mogelijkheid specifiekere afspraken te maken omtrent evaluatie en toezicht. Bovendien kunnen in een beheersovereenkomst eventueel organisatie-specifieke afspraken opgenomen worden met de steden en gemeenten waar de organisaties gevestigd zijn.
Er zijn nog organisaties en instellingen die op basis van de genoemde voorwaarden en criteria in aanmerking komen. Maar het zijn uiteindelijk de kunstenorganisaties zelf die zullen kandideren en voor zichzelf evalueren of ze kans maken om kerninstelling te worden en of ze dat wensen. Het is niet aan mij om me daarin te mengen. Wij bieden dat dus aan, het is aan de organisaties zelf om te bepalen of ze daar al dan niet in stappen, of ze dat al dan niet proberen.
Wat met huizen die momenteel onder de lokale of provinciale overheid vallen en erkend worden als kerninstelling? Er is in het decreet nergens sprake van het aanstellen van bestuurders vanuit de Vlaamse overheid bij kunstenorganisaties die gesubsidieerd worden voor twee beleidsperiodes. Er zijn hierover ook geen afspraken gemaakt. De raden van bestuur zijn autonoom.
Als de stadstheaters niet geïnteresseerd zijn in dat statuut, is dat hun goed recht. We voeren geen beleid op maat van de drie stadstheaters, maar voor de gehele sector. Er geldt voor alle kunstenorganisaties een absolute artistieke vrijheid in de ontwikkeling van het eigen artistieke beleid. Dat is een van de sterktes van het Kunstendecreet en dat behouden we. Wel is het zo dat er een gesprek zal zijn met de kerninstellingen na de beslissing over de werkingssubsidies, met het oog op de opmaak van de beheersovereenkomst. In dat gesprek zal de landschapsversterkende rol van de kerninstelling ter sprake komen. Stel dat de landschapscommissie, die een bijkomend advies opmaakt over de toekenning van werkingssubsidies voor twee beleidsperiodes, bepaalde rollen of functies detecteert die onvoldoende aan bod komen in het kunstenlandschap, dan kunnen deze elementen in het gesprek ter sprake komen. Het is dus mogelijk dat we aan dat type instellingen vragen om bepaalde elementen op te nemen ter versterking van het gehele kunstenlandschap, uiteraard enkel in zoverre dat aansluit op hun artistieke profiel. Als we gaten detecteren, zullen we bekijken of er daar kerninstellingen dichtbij staan en of we kunnen helpen om dat gat dicht te rijden.
Overweeg ik de vraag van de stadstheaters om erkend te worden als kunsteninstelling te honoreren? De erkenning van nieuwe kunstinstellingen ligt op korte termijn nog niet op tafel. De procedure voor zulke erkenning neemt sowieso ook enige tijd in beslag. Dit betekent niet dat het uitgesloten is dat er in de toekomst kunstinstellingen zouden kunnen bijkomen. Het is aan de stadstheaters om zelf te evalueren. U weet, of u weet niet, dat er vroeger een piste was om ze gezamenlijk dossiers te laten indienen. Daar is men over aan het nadenken. We gaan dat opvolgen. Het is wat mij betreft niet uitgesloten dat er in de toekomst kunstinstellingen zouden kunnen bijkomen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister-president, dank u wel om zo uitvoerig op mijn vragen in te gaan en te antwoorden. Dat doet plezier.
Ik begrijp ook dat het de bedoeling was om aan een bezorgdheid tegemoet te komen, waarbij er echt wel nood is aan financiering en zekerheid op langere termijn. Dat is de bedoeling geweest van u en de Vlaamse Regering, maar dit lijkt toch niet het antwoord en de oplossing te zijn voor die vraag, als je ziet dat noch uw eigen strategische adviesraad SARC te vinden is voor het idee van die kerninstellingen, noch oKo, de belangenbehartiger van de kunstenorganisaties, noch de stadstheaters zelf – waarover uw woordvoerder in de krant zei dat zij degenen waren voor wie dit in het leven geroepen is, maar zij zeggen dat dit voor hen niet de oplossing is, zeker op dit moment niet –, noch de experts die er zich over gebogen hebben, want ook die uitten er in de krant hun bedenkingen bij.
Frederik Styns zei: ‘Er doemt een landschap op in de vorm van een waterhoofd, waarbij de toekomstige kerninstellingen een grote hap subsidies zullen claimen die voor lange tijd gebetonneerd zullen zijn, en dat zal ten koste gaan van andere instellingen, van het bredere middenveld.’ En ook dat is natuurlijk een bezorgdheid van oKo. Zij maken zich ook zorgen en stellen in eerste instantie dat als het totaalbudget niet verhoogt, zij voorzien dat dat ten koste zal gaan van andere organisaties met vijfjarige werkingssubsidies. Minister-president, als u dit toch wilt invoeren, gaat dat dan gepaard met een budgetverhoging, zodanig dat dit geen vermageringskuur betekent voor andere organisaties?
Er zijn ook heel grote bedenkingen bij onder andere oKo en de SARC over het werken met beheersovereenkomsten. Wat is de noodzaak daarvan? Betekent dat niet dat dat toch zou ingrijpen op de autonomie, wat vaak het geval is bij beheersovereenkomsten? Is daar nog een wijziging mogelijk, minister-president? Moet er effectief gewerkt worden met beheersovereenkomsten, of bent u nog bereid om daarover het gesprek te voeren? Want dit lijkt toch wel een probleem te zijn voor veel van die instellingen. Dat zijn in elk geval al twee van mijn bijkomende vragen.
Er is duidelijk geen draagvlak. Punt 1 van de nota van oKo, na de goedkeuring van het voorontwerp op 21 december, is: begraaf het idee van de kerninstellingen. Mijn allerbelangrijkste vraag is dus waarom u daar toch mee wilt doorgaan, minister-president, als er totaal geen draagvlak voor is bij het veld.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Vooreerst aan alle collega's mijn aller-, allerbeste wensen voor een gezond en gelukkig 2021. Dat het een knuffeljaar mag worden met onze geliefden. Ik ben ook heel blij om collega Pelckmans terug te zien.
Bedankt voor de vraag, collega Meuleman. Het is een belangrijke vraag aan het begin van dit jaar. Ik wil me aansluiten bij de punten die u zelf ook gemaakt hebt. Het beeld van Frederik Styns van dat waterhoofd dat we dreigen te maken binnen het kunstenlandschap, is een heel terecht beeld. Dat moeten we te allen tijde vermijden.
Minister-president, u gaf aan dat die kerninstellingen een soort van compromis zijn. Er zijn heel veel organisaties die eigenlijk ook graag een grote kunstinstelling genoemd willen worden, maar dat dreigt het landschap volledig te betonneren. Daar volg ik u 100 procent in. Dat is een epitheton waar we zuinig mee moeten zijn. Maar betekent dat dat we nog een tussencategorie moeten maken? Ik denk het ook niet. De SARC zegt dat dat niet nodig is, oKo zegt dat dat niet nodig is. De mensen vanuit de beoordelingscommissies en de adviescommissie, waar ik ook mijn oor te luisteren gelegd heb, zelfs de stadstheaters, voor wie het oorspronkelijk bedoeld was: eigenlijk zit niemand erop te wachten.
Die kerninstellingen zijn ook een belangrijk deel van uw visienota, die u vorig jaar op 1 april hebt ingediend en waar we het hier al vaak ten gronde over gehad hebben. Die nota hebt u gemaakt in tempore non suspecto, en toen kwam er corona. Het is voor alle sectoren, voor heel onze maatschappij, maar zeker ook voor de culturele en kunstensector heel duidelijk dat het geen business as usual kan en mag worden. Al is het maar wegens de crisis, dit lijkt mij wel een moment om de plannen even on hold te zetten. Ik hoor van u dat die plannen al heel gedetailleerd zijn. Minister-president, ik zou u willen oproepen: zet het even on hold, luister goed naar de sector, ga er nog eens mee in gesprek en overweeg om die categorie toch zo te laten. Want eigenlijk zit niemand erop te wachten, zeker nu niet, in een tijd waarin we de schade van corona nog aan het opmeten zijn, maar waar er heel hard geïnvesteerd zal moeten worden in herstel- en relancebeleid. Dank u wel.
Ik zou aan de collega’s willen vragen om zich een klein beetje te beperken. Dat ontwerp van decreet zal hier nog heel uitgebreid besproken worden binnen enkele maanden, neem ik aan, misschien zelfs sneller.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Goedemorgen allemaal, ik ben inderdaad terug, ‘I’m back’, maar ik ga jullie geen ‘bitches’ noemen, voor alle duidelijkheid. Ik ben blij hier opnieuw even te mogen spreken, zeker over dit onderwerp, want dit is iets waar we zeker op zullen terugkomen. Dit is voor ons een heel hard punt. Maar ik ga me nu beperken tot een bijkomende algemene bedenking en vraag, om daar dan later in volgende sessies uitgebreid op terug te komen.
Waar ik zelf enthousiast over was in de visienota, minister-president, was jullie extra aandacht voor heel de kindercultuur. Als we nu één zaak hebben mogen leren uit dit voorbije jaar, dan moeten we gewoon armzalig vaststellen dat heel veel kinderen en jongeren het laatste jaar verstoken geweest zijn van elke vorm van cultuur, geen uitstappen meer. Om een heel lang verhaal kort uit te leggen: kindercultuur is in internationale uitstraling heel belangrijk, en in heel de top van onze organisatie eigenlijk de mogelijkheid om de kinderkunstensector naar voren te schuiven. Noch in onze topinstellingen, de zogenaamde Vlaamse kunstinstellingen, noch in de namen die genoemd zijn voor die kerninstellingen komen zij voor. Ik weet dat zij dat moeten garanderen, maar ik pleit ervoor om daar extra aandacht voor te hebben en zelfs daar extra middelen voor uit te trekken. Ik sluit af met de vraag hoe u zich daartegenover verhoudt, want het is een van uw kernpunten.
Ik heb nog een tweede vraag. In heel deze situatie wordt de aanduiding van de scheidsrechters die in die commissies gaan zetelen, hoe die worden aangestuurd, van cruciaal belang. Wij vrezen er daar voor dat dit de deur zou kunnen openzetten voor politisering. U gaat mij ongetwijfeld zeggen dat dat niet het geval gaat zijn, maar bewijs dat misschien ook even. En geef ten tweede ook even aan hoe die samenstelling gebeurt, en hoe de regie van heel dat proces met die arbiters van de landschapscommissies enzovoort precies gaat verlopen. Dat zal dan natuurlijk heel cruciaal zijn. Dank u voor de antwoorden op deze vragen.
De heer Meremans heeft het woord.
Collega’s, mijn beste wensen. Collega Pelckmans, fijn u terug te zien. Zoals de voorzitter zei, hier zullen inderdaad nog besprekingen aan worden gewijd. Ik zal dus ook niet uitweiden, maar ik wil toch eventjes teruggrijpen naar de recente geschiedenis. We hebben in onverdachte tijden, voor de verkiezingen, inderdaad met de mensen van de stadstheaters samengezeten, op hun vraag. Dat was toen met mensen van het kabinet-Bourgeois en mezelf. Hun vraag was inderdaad om te kunnen evolueren naar Vlaamse kunstinstellingen, zoals concertgebouwen, zoals deSingel en dergelijke. Ik ben natuurlijk geen fan van een inflatie aan kunstinstellingen. We hebben dat vroeger ook gezegd. Toen werd reeds die mogelijkheid geopperd om organisaties voor langere tijd financiële zekerheid te bieden, een langer perspectief. Daarna is er ook een debat geweest in Vooruit. Ik was geen participant daaraan. Dat was echter ook met de stadstheaters. Toen kregen de stadstheaters er ook een beetje van langs van hun eigen sector. Als ik me goed herinner, was de heer Pelckmans daar ook. Er werd gezegd dat ze voor eigen rekening reden, dat ze geen rekening hielden met andere organisaties. Ik denk dat die vraag ook wel legitiem was. Eerlijk gezegd, ik ben al blij dat dat hier niet ter sprake is gekomen, maar ik heb bepaalde stukken gelezen van mensen die zich geroepen voelen om namens de cultuursector te spreken – in hoeverre ze dat ook doen, laat ik in het midden – en die zeggen dat dit onderdeel is van een ‘evil plan’, zoals in een James Bondfilm, waarbij wij zouden proberen de wereld te beheersen en overal onze tentakels te verspreiden. Ik denk dat dat een beetje tot het rijk der fictie behoort. Dat is helemaal niet de bedoeling. Het is ook niet de bedoeling, denk ik, om ergens in te breken. Dat je beheersovereenkomsten afsluit, lijkt me ook logisch, want je werkt ook met organisaties die zijn verbonden aan een stad, bijvoorbeeld de stad Gent. Het is toch logisch dat we daar ook de stad Gent bij zouden betrekken. Het zou raar zijn mochten we dat niet doen. Dat doe je dan met een aantal afspraken. Dit moest toch even van mijn lever.
Ik geloof wel dat we met tienjarige werkingsmiddelen inderdaad ook meer zekerheid kunnen bieden voor een aantal organisaties, die dan ook bepaalde specifieke opdrachten op zich zullen nemen, maar het is allerminst de bedoeling dat wij zouden bepalen welk stuk moet worden gespeeld, welk kunstwerk moet worden gemaakt, wie men moet aanwerven en dergelijke. Daar houden wij ons zeer, zeer ver van. Daar wil ik toch wel heel duidelijk over zijn. Ik denk dat er hier toch wel opportuniteiten zijn, maar goed, die debatten zullen we zeker nog verder voeren. Collega’s, ik vind echter ook dat corona geen excuus mag zijn om te beslissen nu eventjes niks te doen. We moeten de evolutie een beetje afwachten, maar er moest inderdaad in extra middelen voor de cultuursector worden voorzien, en de Vlaamse Regering heeft dat ook gedaan. Ik denk dat dat enorm belangrijk is. Daar zijn we ook mee bezig. Dat ontslaat ons er echter niet van te proberen op het terrein de nodige hervormingen te doen, in het belang van het cultuurlandschap, dat niet onbelangrijk is, in het belang van de sector. Maar goed, dat debat zullen we zeker en vast nog verder voeren.
Collega Meremans, het is een hele geruststelling te horen dat u niet gaat bepalen welke stukken worden gespeeld. Dat lijkt me inderdaad logisch.
Vroeger, een hele tijd geleden was het niet de gewoonte dat parlementsleden voorontwerpen konden zien. Dan is op een bepaald moment de afspraak gemaakt met het parlement dat voorontwerpen ter beschikking zouden worden gesteld nadat ze aan de regering waren voorgelegd, met dan wel de afspraak dat er in het reglement zou worden opgenomen dat er daarover dan geen vragen konden worden gesteld.
Ondertussen zijn we zoveel jaren verder en is het reglement – we hebben het allemaal samen goedgekeurd, we moeten daar niet onnozel over doen – veranderd. Dat kan nu weer wel, iedereen kan de voorontwerpen digitaal raadplegen. Iedereen heeft de teksten kunnen lezen. Maar om daar nu vragen over te stellen, geeft mij het gevoel dat we de bespreking al hebben aangevat. Op zich kan dat nu geen kwaad, er is veel om te doen geweest in de media, het is goed dat de minister-president de kans heeft gekregen om een en ander te verduidelijken.
We hebben ook achteraf, mevrouw Meuleman, de reactie van oKo gelezen. Dat was een eerste reactie, denken wij. Ik wacht nu liever af vooraleer in te gaan op allerlei onderdelen van dat voorontwerp; wat de definitieve adviezen zullen zeggen, ook dat van de Raad van State wordt nog ingewacht. Dan zal dat hier zijn gewone beloop wel kennen in de commissie.
Ik ben alweer gerustgesteld dat de regering voor een groot deel al rekening heeft gehouden met de grootste kritiek die er was op die aparte categorie van kerninstellingen die niet meer als een aparte categorie wordt gedefinieerd, maar die binnen de werkingsmiddelen is ingeschoven voor bepaalde instellingen om langetermijnsubsidies te kunnen krijgen. Zo heb ik het begrepen. Daar zijn we het uiteraard mee eens, dat het zo wordt bekeken. De verdere bespreking van alle details van het ontwerp van decreet zal het best gebeuren zodra het officieel is ingediend in het Vlaams Parlement.
Ik heb verder niet echt vragen. Ik wou deze bedenkingen eventjes meegeven. Ik vind dit echt een rare discussie: we hebben geen teksten, we hebben niet zoveel tijd. Ik ben nu zelf te lang bezig, ik zie collega Perdaens knikken. Bij de bespreking van een ontwerp van decreet heb je alle tijd van de wereld en hier is het met minuten. Ik heb nu niet op de klok gekeken. Laten we dat binnenkort ten gronde doen.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, bedankt voor uw commentaren, maar er zijn nog een paar misverstanden die ik hoop uit de weg te kunnen ruimen.
Wat is het budget? Ja, het budget moet nog worden opgesteld. We praten hier over 2021 en 2022, maar ik zie niet in waarom hiermee een budgetverhoging gepaard zou moeten gaan, met dat aspect van kerninstelling. We leggen hier gewoon subsidies voor een langere termijn vast. Als de organisatie voor kerninstelling wil gaan en daarin slaagt, en ze zou recht hebben op een langetermijnsubsidie, waarbij vaststaat dat ze in de eerste vijf jaar – ik zeg maar iets – 100 aan subsidies zou krijgen, dan is het enige wat we nu zeggen dat ze in jaar 6, 7 tot 10 ook 100 krijgt, geïndexeerd waarschijnlijk. Dat betekent niet per se een budgetverhoging. Ik zie dat niet. Het is een oormerking voor de volgende periode, dat wel. Het wordt voor langere tijd vastgelegd voor de instellingen die meedoen.
We leggen in de beheersovereenkomst een engagement vast voor tien jaar. We nemen daar een risico mee. Het schakelt één grondige evaluatie uit. We moeten dat wel beheren en zeker zijn dat die organisatie die bij het begin gunstig werd geëvalueerd, na vijf, zes, zeven jaar ook nog doet waarvoor ze subsidies krijgt. Het lijkt me logisch dat dat wordt vastgelegd in de beheersovereenkomst.
We zitten nu in de coronacrisis, waarom gaan we er dan toch mee door? Tja, omdat een decreet voor langere tijd geldt dan corona zal duren.
Mevrouw Segers, u zegt ‘waterhoofd’. Dat begrijp ik ook niet. De instellingen zijn vrij om al dan niet voor dat statuut te gaan. Als ze het niet willen, moeten ze het vooral niet doen. Ik ga niemand verplichten. Ik ga niemand zeggen dat hij voor tien jaar moet ‘solliciteren’, tussen aanhalingstekens. Als instellingen denken dat het voor hen gunstig is dat zij een perspectief, een zekerheid op de langere termijn hebben, feel free. Wij scheppen daar een mogelijkheid voor. Het is niet gezegd dat x procent van de subsidiepot moet gaan naar instellingen die zich voor tien jaar engageren. Er is een subsidiepot voor het brede veld. Daarvan kan een deel voor tien jaar worden vastgelegd, als organisaties dat wensen. Als die organisaties dan beoordeeld worden op basis van de criteria die ik net heb genoemd, kunnen ze dat doen. Maar als iedereen dat een slecht idee vindt, dan doe ik het misschien voor die ene organisatie die het wel een goed idee vindt. Dan is er ook geen man overboord. In de zomer van 2019, toen wij bijvoorbeeld met de stadstheaters praatten, zeiden ze dat het voor hen goed zou zijn dat ze een zekerheid op tien jaar kunnen hebben. Voor zover ze er niet in zouden slagen om kunstinstelling te worden. Want inderdaad, dat is hun eigenlijke ambitie. Anderen zeiden ons dat ook.
Mijnheer Pelckmans, door het feit dat ik dat over de kinderen in mijn visienota heb geschreven, zal dat natuurlijk ook meegegeven worden als aandachtspunt voor de beoordelingscommissies. Organisaties of instellingen die zich daar in hun werking of projecten voor inzetten, zullen beter uit de beoordeling komen.
Ik engageer mij hier inderdaad dat wat betreft de samenstelling de beoordelingscommissies niet gepolitiseerd zullen zijn. Maar dat zal worden uitgewerkt in de uitvoeringsbesluiten. Naar mijn oordeel zal dat niet zoveel afwijken van het huidige systeem. Ik ben altijd en overal tegen politisering, behalve daar waar de overheid aandeelhouder of hoofdaandeelhouder is. Ik ben tegen politisering van dergelijke zaken. Dat zal uit de uitvoeringsbesluiten blijken.
Dank u, mijnheer Meremans en mevrouw Brouwers voor de bijkomende beschouwingen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik heb nog een aantal slotbedenkingen.
Mevrouw Brouwers, u zegt tevreden te zijn dat de kerninstellingen verdwenen zijn. Voor de rest blijft alles hetzelfde. Het woord is verdwenen, maar alle andere dingen die gepaard gingen met de idee van kerninstelling blijven behouden, onder andere de beheersovereenkomst. We zullen die discussie ten gronde moeten voeren. Ik denk dat er nog geen oplossing is om dit idee van de kerninstellingen te begraven.
Minister-president, u zegt dat u de vraag naar extra budget niet begrijpt. Het is gewoon een nieuwe categorie en daar moet geen budgetverhoging tegenover staan. Maar ik heb begrepen uit uw uitleg bij het antwoord op mijn vraag dat er wel degelijk extra opdrachten bijkomen en dat u naar de kerninstellingen kijkt om aan landschapsversterking te doen en om te zorgen voor extra tewerkstelling. Dat zal budgettaire implicaties hebben. Als dat binnen dezelfde pot blijft, zal dat effecten hebben op de rest van de organisaties. Dat is een heel belangrijke budgettaire bezorgdheid van de sector. Daar moet zeker rekening mee worden gehouden. Ik vind dat een heel terechte bezorgdheid. Dat is zeker nog een overweging waard.
Mijnheer Meremans zegt dat die politisering kwaadwillige fictie is van een aantal doemdenkers die daar doemscenario’s in zien. Ik denk dat niet.
Ik denk dat we echt waakzaam moeten zijn. Er zijn al uitspraken genoeg geweest van een aantal politici over wat zij vinden van kunst, wat zij verwachten van kunst, wat kunst is en wat niet kunst is. Via beheersovereenkomsten wordt zeker de deur op een kier gezet voor politieke inmenging, ook omdat er zoveel nog via uitvoeringsbesluiten wordt gedelegeerd. Waakzaamheid over de autonomie van de kunstensector is, zeker in deze tijden, cruciaal. We moeten geen deuren openzetten of op een kier zetten, ook al zal dat misschien niet uw persoonlijke bedoeling zijn, minister-president. We moeten die deuren net zoveel mogelijk sluiten, om ervoor te zorgen dat de autonomie – in welke tijden dan ook, want het zijn verontrustende tijden – gegarandeerd blijft. Dergelijke beheersovereenkomsten met de overheid zijn in mijn ogen geen goede zaak. Dat is ook iets dat zeker nog verder gewijzigd zou moeten kunnen worden. Ik weet dat de discussie grondig gevoerd moet worden, maar dit zijn zulke belangrijke zaken. Ik ben blij dat we daar een eerste keer over van gedachten hebben kunnen wisselen en ik hoop dat u het gesprek met de sector nog verder zult voeren om toch aan die bezorgdheden, die volgens ons terecht zijn, tegemoet te komen. Dank u alvast dat we het hier hebben kunnen bespreken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.