Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, half september beloofde u dat u een onderzoek zou instellen naar de eindtermen die gehanteerd worden in de tien Franstalige basisscholen in de faciliteitengemeenten van de Vlaamse Rand. Die worden gefinancierd door de Vlaamse overheid, maar hanteren Franstalige eindtermen en worden dus gecontroleerd door de Franstalige onderwijsinspectie. De Vlaamse inspectie mag er van het Grondwettelijk Hof helaas niet binnenstappen om het niveau van het Nederlands te controleren. De voorbije jaren werd de uitzondering om af te wijken van de Vlaamse eindtermen telkens gewoon toegestaan door de Vlaamse Regering. Nu moest echter een onafhankelijke commissie nagaan of de gebruikte eindtermen gelijkwaardig zijn aan de Vlaamse. Minister, u verklaarde toen stellig: “Dit zijn scholen in Vlaanderen, die een beroep doen op Vlaams belastinggeld. Dan wil ik ook garanties op een Vlaamse onderwijskwaliteit”. Dat lijkt me niet onlogisch.
Uit de correspondentie tussen de faciliteitengemeenten en de administratie blijkt nu echter dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden op 4 december, waar de Franstalige scholen hun aanvraag moesten staven en onder andere moesten antwoorden op de vraag hoe ze ervoor zouden zorgen dat hun leerlingen probleemloos konden doorstromen naar het Nederlandstalig onderwijs.
Uit het verslag van die zitting blijkt evenwel dat er geen harde garanties op kwalitatieve kennis van het Nederlands worden gegeven. De Vlaamse commissieleden vonden dat men minstens het niveau A2 zou moeten halen, maar de Franse Gemeenschap legt slechts A1 op voor vreemde talen. Het antwoord was ontnuchterend: “elke school vult dat pakket naar eigen goeddunken in”. De enige kwaliteitsvoorwaarde inzake het Nederlands was dat er wel specifieke taalvereisten golden waaraan de leerkrachten Nederlands moeten voldoen. Uiteindelijk bleef het allemaal bij suggesties zoals “de ambitie om de leerlingen te vormen in functie van tweetaligheid beter in de verf zetten”, “de betrachting om van een conflictsituatie naar een dialoog te komen”, “er wordt gedacht aan een intentieverklaring” en “er wordt gesuggereerd dat de schoolbesturen in onderling overleg kunnen treden over de wijze waarop het Franstalige onderwijs in de Vlaamse Rand nog beter kan worden afgestemd op de specifieke context waarin het zich situeert.” Allemaal holle retoriek.
Desondanks was dit voor de regering blijkbaar toch voldoende, aangezien zij op de ministerraad van 18 december besloot om de ingediende aanvragen tot afwijking van de Vlaamse eindtermen opnieuw goed te keuren. De argumentatie was de volgende: “Na advies van de onderwijsinspectie en advies van een commissie van deskundigen neemt de Vlaamse Regering akte van het engagement van de aanvragers over de versterking van het Nederlands taalonderwijs en beslist, gezien de specifieke context van de faciliteitenscholen, om de ingediende aanvragen goed te keuren.”
Graag had ik dan ook een antwoord gekregen op de volgende vragen, minister.
Op basis van welke concrete elementen uit die hoorzitting met de deskundigen uit de commissie en de Franstalige inrichtende machten concludeert u dat er effectief een versterking van het Nederlands taalonderwijs zal komen in deze scholen? Want voor zover wij uit dit verslag kunnen opmaken, zitten hier geen echte garanties of engagementen in vervat.
Hoe evalueert u de toch wel duidelijke discrepantie tussen uw voornemen om deze Franstalige scholen in de pas te doen lopen en de uiteindelijke beslissing van de regering om, gewoon net zoals voorheen het geval was, toch hun eindtermen als evenwaardig te erkennen?
Zit het werk van deze commissie van deskundigen er nu op of blijft ze in de toekomst actief? Met andere woorden, was dit een eenmalige oefening of zal er in de toekomst opnieuw zo’n controlerende commissie te pas komen bij de toekenning van de afwijking?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat ik hier eerder al op geantwoord heb, mijnheer Laeremans, maar ik ga er nogmaals op in.
Is dit een prima oplossing? Verre van, het blijven natuurlijk Franstalige scholen in Vlaamse gemeenten, betaald met Vlaams geld. Waarom? Niet omdat dit het onderwijs of de ontwikkeling van die kinderen ten goede komt, wel omdat dit in bijzondere en andere wetten gegoten is. ‘That’s it’.
Ik wilde deze situatie ook niet blauwblauw laten. In het verleden hebben we dit altijd gedoogd. Ik wilde een poging ondernemen om komaf te maken met deze praktijk. Daarom heb ik beslist om deze scholen niet langer simpelweg te gedogen, maar ze de normale procedure te laten volgen die nodig is om een afwijking te kunnen krijgen van de Vlaamse eindtermen. Ik heb daarvoor een onafhankelijke commissie aangeduid, extern juridisch advies ingewonnen en heb er ook de onderwijsinspectie bij betrokken. Die onafhankelijke commissie van experten bestaat uit experten inzake institutioneel recht, die wel weten hoe ze aan de slag moeten gaan met de grondwet, met bijzondere wetten en met wetten als de Classificatiewet. Daarin zetelt een ruim gezelschap, met mensen als Matthias Storme en Danny Pieters. Tot mijn spijt stellen ze echter vast dat er juridisch slechts één mogelijkheid is, in het kader van de huidige bijzondere wetten, namelijk het aanvaarden van de afwijking van die eindtermen. Maar dat is natuurlijk het juridische luik.
Wat mij natuurlijk vooral bekommert, als kind uit de Vlaamse Rand en als bewoner van een gemeente met buurgemeenten als de faciliteitengemeenten Drogenbos, Sint-Genesius-Rode en Linkebeek, waar zulke faciliteitenscholen bestaan, is dat die kinderen degelijk onderwijs krijgen, dat hen voorbereidt op integratie in de gemeente waarin ze wonen, namelijk een Vlaamse gemeente. Ze moeten dus ook minstens degelijk taalonderricht Nederlands krijgen.
Op dat vlak hebben we wel wat stappen vooruit gezet. Ik herhaal dat we in een plas water de zon moeten zien schijnen. Ons engagement is om het Nederlandstalig onderwijs in die scholen te versterken, met twee doelen. Ten eerste moeten we het taalonderricht Nederlands versterken. Ten tweede moeten we de overeenstemming met de Vlaamse eindtermen versterken. Zo kunnen de kinderen uit die scholen ook gemakkelijker doorstromen naar het Nederlandstalig secundair onderwijs. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier enkel over het lager onderwijs.
Daarnaast verwacht ik van de Franse Gemeenschap natuurlijk ook inspectieverslagen die duidelijk weergeven of en hoe men dat versterkt taalonderricht Nederlands in de praktijk brengt. We moeten het engagement dat in dat kader genomen wordt, dus kunnen controleren.
Dan kan je je afvragen: wat is het alternatief? Dat heb ik natuurlijk overwogen, namelijk de aanvragen niet goedkeuren. Dan weet je dat je die scholen in chaos stort. Los daarvan, is het voornaamste het belang van de kinderen. Politiek en juridisch weet je dan natuurlijk dat je onmiddellijk een procedure voor de Raad van State en/of het Grondwettelijk Hof zult krijgen. Op grond van de analyse die de experten en het advocatenkantoor gemaakt hebben, kijk je dan aan tegen een zekere nederlaag. Dan verlies je op vlak van het pedagogisch belang van de betrokken kinderen en je lijdt ook een politieke nederlaag, want ongetwijfeld zal dat als een grote trofee naar voren worden geschoven. Gelet op die twee elementen hebben we besloten deze piste te volgen, waarmee we tenminste op het terrein in die betrokken gemeenten enige verbetering zouden kunnen realiseren voor het Nederlandstalige karakter van de betrokken gemeenten en van de opleidingen die vandaag gegeven worden in die betrokken scholen.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord.
U geeft in het begin zelf al aan dat dit geen prima oplossing is en dat we vastzitten in het juridische voor de faciliteitengemeenten en dat weet ik ook wel. Men had die faciliteiten beter nooit toegekend. U ziet in die plas water nog de zon schijnen. Ik vind het eerder een modderpoel. Dat ze iets gaan doen aan hun beloftes en dat ze het taalonderwijs een beetje gaan opkrikken, ik geloof daar dus niets van. Wij hebben geen enkel instrument om het niveau van het Nederlands van de uitstromers van het zesde studiejaar te controleren. We mogen dat niet schriftelijk nagaan en we mogen dat niet mondeling nagaan. We mogen dat alleen blijven betalen: 13 miljoen euro per jaar. Stel u voor dat we met een dergelijke situatie zaten voor onze onderwijsinspectie: een school die zegt dat het bij haar in orde is, dat alles goed is en dat je dat maar moet geloven. Geen enkele inspectie zou haar fiat kunnen geven. Het is toch echt oneerlijk dat de andere Vlaamse scholen wel allemaal in orde moeten zijn in ruil voor de centen die ze krijgen, terwijl dat hier niet het geval is.
We hebben bovendien niet alleen geen controle op het niveau, we hebben ook geen controle op de instroom van de leerlingen. Er zijn verschillende elementen die aangeven dat ook niet-Franstalige leerlingen, namelijk Russen, Canadezen, mensen van over heel de wereld die in die faciliteitengemeenten wonen, toch schoollopen in die faciliteitenscholen, terwijl ze thuis geen Frans spreken. Dat is al wettelijk niet in orde. We zien ook aan de cijfers die u gaf van welke leerling in de Rand waar les volgt, dat er toch tientallen leerlingen uit Grimbergen, Vilvoorde enzovoort naar een Franstalige faciliteitenschool gaan, wat totaal onwettelijk is. Als mijn collega Barbara Pas zich daar in het federaal parlement vragen over stelt, dan zegt de minister: ‘Het is allemaal in orde, het is allemaal wettelijk.’ Ook dat mogen wij niet controleren.
Minister, ik snap dat u een poging gedaan hebt en dat is op zich verdienstelijk, maar ik vrees dat daar niets van in huis zal komen. U hebt mij ook niet geantwoord of dat nu eenmalig is dan wel of die commissie van deskundigen ook volgend schooljaar dezelfde oefening zal doen en in een gesprek zal horen of er iets van gekomen is. Dan zullen we ze weer op hun woord moeten geloven, vrees ik.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik stel vast dat u maximaal doet wat er mogelijk is binnen de huidige bijzondere wetten. Die zijn dermate bijzonder dat we ons inderdaad vragen stellen bij wat erin staat. U hebt geprobeerd om daar invulling aan te geven.
Ik denk dat u de eerste bent die al die zaken opvraagt en binnen de lijnen de puntjes op de i zet. En als we die lijnen willen verzetten, zullen we daarvoor ook op andere niveaus zaken voor herziening vatbaar moeten verklaren. We kunnen er hier om rouwen dat we dat niet kunnen, maar het zij zo. Minister, ik zou u in elk geval willen vragen dat u, waar alles in uw mogelijkheden ligt om wel nog controle en minstens verantwoording te vragen, dat ook blijft toepassen.
Minister Weyts heeft het woord.
Collega Laeremans, we zijn het eens over de analyse, alleen ontbreekt het ons een beetje aan oplossingen. Ik heb een mogelijk pad tot een oplossing, en ik vond dat minstens de poging waard om dat te verkennen. Om het met de gevleugelde woorden te zeggen in de taal die men in hoofde van mijn gesprekspartners beter zal begrijpen: 'point n'est besoin d'espérer pour entreprendre'. Dat adagium heb ik gevolgd. En uiteindelijk moet ik wel vaststellen dat we op het terrein hopelijk wel wat stappen vooruit zetten. Je kunt daar smalend over doen, terecht, dat dat muizenstapjes zijn. Maar ik heb nog nooit anders geweten dan dat we de afgelopen jaren op het vlak van faciliteitengemeenten enkel stappen achteruit hebben gezet. Dit zijn dan misschien muizenstapjes, maar het zijn wel stappen vooruit.
De heer Laeremans heeft het woord.
Goed, minister, u bent nog altijd optimistisch, en ik hoop maar dat het iets zal uithalen. Maar ik blijf erbij dat de oorspronkelijke bedoeling van de faciliteitenscholen erin bestond om leerlingen de kans te geven om zich aan te passen. Maar in de praktijk zien we toch dat dat gewoon verfransingsmachines zijn. Want nagenoeg al die leerlingen waar wij dus geld voor geven, gaan nadien verder studeren in het Franstalig middelbaar onderwijs.
Vermits het juridisch vastzit en we daar in het federaal parlement geen oplossing voor vinden, denken we dat de enige oplossing die nog overblijft erin bestaat dat wij als Vlaamse overheid stoppen met die scholen te financieren, te beginnen met het eerste studiejaar vanaf september. En dat wil dan niet zeggen dat er geen geld meer is om die leerlingen school te laten lopen. Die kunnen perfect school lopen in de Vlaamse scholen, in die faciliteitengemeenten. De vrijgekomen middelen kunnen daar gewoon voor worden ingezet. En dat men dat niet in één keer doet, dat begrijp ik ook wel. Men zou zich daar moeten op voorbereiden.
Maar ik verwijs nog altijd naar het voorbeeld van Komen, waar men dertig jaar geleden terecht, volgens de wetgeving, een Vlaamse school heeft opgericht, en waar de Franstaligen sindsdien weigeren om die te betalen, hoewel ze dat zouden moeten doen. Wel, wij zouden perfect hetzelfde kunnen doen. We zeggen: we betalen niet meer voor die verfransing, we willen gewoon zorgen dat die leerlingen in het Nederlandtalig onderwijs terechtkunnen. En ze zullen daar ook wel Frans krijgen om later naar het middelbaar onderwijs door te stromen. Dat is een radicalere oplossing die wel in onze bevoegdheid ligt. En wij zouden die nemen. Maar het is natuurlijk aan jullie om daar eens over na te danken. Bedankt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.