Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Om tegemoet te komen aan het nijpende artsentekort in de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) werd de toegang tot het ambt heel recent verbreed. De bekwaamheidsbewijzen voor de artsen in een CLB werden immers gewijzigd. Wie over de beroepsbekwaamheid van arts beschikt, kan nu aangesteld worden onder het voldoende geacht bekwaamheidsbewijs. Voor een aanstelling onder het vereist bekwaamheidsbewijs (VE) blijft het bijkomende diploma, de master-na-masteropleiding (manama) in de jeugdgezondheidszorg, vereist. Een aanstelling onder andere bekwaamheidsbewijzen is dan weer niet meer mogelijk.
Ik hoor dat de mensen van de interuniversitaire manama in de jeugdgezondheidszorg alvast heel erg verwonderd waren over deze ingreep, enerzijds door de snelheid waarmee dit besluit tot stand gekomen is en anderzijds door het gebrek aan overleg met de sector. Ook in CLB-middens wordt deze maatregel met gemengde gevoelens onthaald. Als noodmaatregel in het kader van de coronacrisis kan het alvast als een directe maatregel gezien worden.
Maar er blijken nog heel wat andere hindernissen te zijn die ertoe bijdragen dat weinig artsen voor een job in een CLB kiezen. Ten eerste komt dit soort hulpverlening nauwelijks aan bod tijdens de artsenopleiding, waardoor de instroom beperkt is. De toekomst van het CLB, en dus van de CLB-artsen, is ook een tijdlang onduidelijk geweest. Wie ervoor kiest om CLB-arts te worden, verdient dus perspectief en een job waarin de specifieke competenties uit de jeugdgezondheidszorg kunnen worden ingezet. Gezien het aanzienlijke verschil in verloning van de CLB-arts en die van andere specialismen, moet daar zeker in geïnvesteerd worden.
Ten tweede bestaat er op het veld alvast geen twijfel over de grote meerwaarde van de bijkomende kwalificatie voor CLB-artsen. Ik verwijs daarvoor naar de brieven die u ontving van tal van jeugdartsen, de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ) en de manama zelf. Die brief werd ook ondertekend door de rectoren van de vijf Vlaamse universiteiten. Bijkomend wordt het belang van de manama in de jeugdgezondheidszorg ook ondersteund door de Vlaamse Vereniging voor Kinderartsen, alsook de rectoren en decanen van de Vlaamse universiteiten.
In de open brief van de CLB-jeugdartsen wordt trouwens niet alleen de kwestie van het vereiste diploma aangesneden. De initiatiefnemers wijzen op de specialisatie die jeugdgezondheidszorg is en de nood aan een specifieke bevoegdheidscode die vlotte verwijzingen moet toelaten naar multidisciplinaire diagnostische centra en artsen-specialisten. Daarnaast duiden ze ook de noodzakelijke en unieke rol van de jeugdarts in het bredere gezondheidszorgsysteem.
Een beroepstitel van jeugdarts vereist een RIZIV-nummer (Rijkstinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering) en een bijkomende specialisatie. Op deze manier kan ook een CLB-arts een voorschrift maken voor bijvoorbeeld revalidatie of een eerstelijnspsycholoog. Dit dreigt nu in het gedrang te komen.
Voor sommige artsen-zijinstromers is de opleiding weliswaar een grote tijdsinvestering. Wat een oplossing zou zijn, is de mogelijkheid dat zowel basisartsen als zijinstromers aan de slag kunnen in het CLB en hun opleiding gedeeltelijk tijdens werktijden zouden kunnen volgen, zo klinkt het. We kunnen deze redenering vergelijken met directies die ook na hun aanstelling opleiding volgen.
Hebt u er al zicht op of er naar aanleiding van de wijziging rond de bekwaamheidsbewijzen een significante stijging van het aantal CLB-artsen is gerealiseerd?
Overweegt u nog andere maatregelen om het nijpend tekort aan CLB-artsen aan te pakken? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Hoe zult u de verdere professionalisering van het beroep jeugdarts realiseren, nu de stimulans tot het volgen van de opleiding wegvalt?
Wat zult u ondernemen ten aanzien van de bezorgdheden over het wegvallen van de bijkomende opleiding die de auteurs in hun brieven uiten?
Minister Weyts heeft het woord.
De wijziging die u aanhaalt, dateert van medio november 2020 en is dus heel recent. Ik kan moeilijk zeggen welke de significante evoluties ter zake zijn. We monitoren dit natuurlijk en kijken ook naar een bijhorende evaluatie van deze maatregel.
De aanpassing is er gekomen op uitdrukkelijke vraag van de werkgevers en is ingegeven door het nijpende artsentekort in de CLB’s. Het is mijn verdomde plicht om ervoor te zorgen dat de CLB’s, die ondertussen nog extra taken hebben gekregen, hun dienstverlening kunnen garanderen. De CLB’s zitten al een hele tijd te roepen om extra capaciteit, extra mensen, in een periode waarin ze natuurlijk een vijver bevissen die al overbevraagd is. Als we dan heel zware extra vereisten gaan opleggen, dan is het nogal evident dat je jezelf als werkgever niet bepaald concurrentieel op die markt begeeft.
Ik vind dat er los daarvan ook andere valide overwegingen zijn. De wijziging vereenvoudigt ten eerste de facto het systeem door te verwijzen naar de algemene regelgeving voor de arts. Het opleggen van een specifieke verplichte opleiding in de onderwijsregelgeving aan CLB-artsen – een verzwaring die het minder aantrekkelijk maakt – in combinatie met het kwalificeren van de gewone arts onder een apart bekwaamheidsbewijs, was in de feiten een aparte reglementering van een gezondheidsberoep. Daarmee begaf Onderwijs zich op het terrein van Volksgezondheid en op het terrein van de gereglementeerde gezondheidsberoepen.
Twee, voor een aanstelling onder een vereist bekwaamheidsbewijs wordt nog steeds het bijkomende diploma geëist, de manama in de jeugdgezondheidszorg. Voor een aanstelling onder een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs volstaan vanaf nu de basisvoorwaarden voor de arts. Een aanstelling onder het aparte bekwaamheidsbewijs, die ‘andere’, is met de nieuwe regelgeving overbodig geworden.
Drie, de salarisschalen voor een aanstelling onder een vereist of een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs zijn gelijk en het is mogelijk om met beide bekwaamheidsbewijzen vastbenoemd te worden, als er een vacant ambt is tenminste. Voor de wijziging werden artsen die over een ander bekwaamheidsbewijs beschikten, minder verloond, waardoor zij vaak richting de uitgang werden geleid. Ze verlieten het CLB of namen de job niet op.
We geven met deze hervorming ruimte en vertrouwen aan de centrumbesturen om de kwaliteit van hun dienstverlening te bewaken. Het zijn immers nog steeds de centrumbesturen die de artsen werven en instaan voor het professionaliseringsbeleid. Dit neemt niet weg dat er een ruime expertise aanwezig is in het bestaande universitaire manama-aanbod jeugdgezondheidszorg, waar zeker de mogelijkheden tot samenwerking moeten worden bekeken. Centrumbesturen die dat wensen, kunnen er dus nog altijd voor kiezen om enkel artsen die over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikken, aan te stellen. Ze hebben de keuze. Als dat echt noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de functie, dan ga ik ervan uit dat verantwoordelijke besturen dat ook doen, en in het andere geval niet. We willen tijdens deze legislatuur maximaal inzetten op aanstellingen onder een vereist bekwaamheidsbewijs.
Er wordt niet getwijfeld aan de kwaliteit van het bestaande manama-aanbod jeugdgezondheidszorg. Dat spreekt voor zich. De manama is blijven bestaan onder de categorie ‘vereist bekwaamheidsbewijs’. Maar we laten nu wel de vrije markt spelen: de centrumbesturen zullen, als ze de keuze hebben, kunnen kiezen voor artsen die onder een VE aangesteld kunnen worden, met andere woorden de arts die de manama heeft, maar ze hebben ook de mogelijkheid om anderen, die dat bekwaamheidsbewijs niet hebben, aan te werven.
Zo kan de dienstverlening van de CLB’s, die vandaag zeer goed werk leveren, gegarandeerd worden. We steunen op de CLB’s in het kader van ons contactonderzoek, we steunen op de CLB’s in het kader van de verruiming van de sneltesten, we steunen ook nog eens op de CLB’s voor de bestaande klassieke taken op het vlak van vaccinatie en andere. We vragen dus veel en mogelijk wacht er zelfs nog een rol op het vlak van de COVID-19-vaccinatie. Ik wil er ook voor zorgen – dat is mijn verantwoordelijkheid in eerste instantie – dat onze diensten bevolkt blijven en dat ze de dienstverlening kunnen blijven verstrekken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord. Ik zou nog een aantal zaken willen inbrengen. Dat preventie cruciaal is, dat is iets wat zeker is, waar niemand aan twijfelt. Zeker in deze coronatijden zegt iedereen duidelijk dat we daarvoor alle inspanningen moeten doen, denk ik. Het probleem is natuurlijk dat de preventieve gezondheidszorg niet zomaar een gemeengoed is bij artsen. Blijkbaar komt dat niet zo specifiek aan bod in de artsenopleiding en is de vrees dat men vooral de curatieve bril zal opzetten, minder de preventieve bril.
Ik vernam ook dat over deze beslissing geen overleg heeft plaatsgevonden, ook niet met de minister die bevoegd is voor de volksgezondheid. Als je de wetgeving erop naleest, moet die minister nog altijd voor een groot deel betrokken zijn bij de inhoudelijke invulling van de opdracht van de CLB’s inzake preventieve gezondheidszorg, namelijk inzake het vaccineren, inzake de profylactische maatregelen en inzake de systematische contactmomenten, waarbij men probeert fysieke en psychosociale problemen vroeg te detecteren. Er was evenmin overleg met de manama, die blijkbaar ook een brief geschreven heeft en aangeeft dat er daarover totaal geen reactie gekomen is. Mijn vraag is of u nog bereid bent om met die mensen in overleg te gaan en na te denken over hoe we eventueel ook de mensen die aangesteld zijn, kunnen vormen. We moeten er alles aan doen om wie als arts in een CLB aan het werk is, toch die minimale opleiding, een basisleertraject te geven, zoals bijvoorbeeld de artsen die tewerkgesteld zijn in een consultatiebureau van Kind en Gezin ook een basisopleiding hebben en ook verplicht een aantal cursussen moeten volgen om zeker mee te zijn in het verhaal van de preventieve gezondheidszorg voor kinderen.
Minister, het is belangrijk om toch te wijzen op het feit dat er artsen zijn die heel specifiek kiezen voor CLB’s, maar dat het aan de andere kant binnen de opleiding heel weinig aan bod komt. Onbekend is onbemind. We kunnen er nu niet omheen: het financiële luik in dezen is zeer belangrijk. Ik denk dat we er alles aan moeten doen om onze CLB’s te ondersteunen en om de juiste mensen op de juiste plaats te krijgen. Maar mijn belangrijkste vraag is of u in overleg gaat met de minister van Volksgezondheid en zeker ook met de manama die de opleiding verstrekt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik ben wel gevoelig voor de vraag, maar niet minder dan twee dagen geleden hebben we in de commissie Welzijn eigenlijk een gelijkaardig debat gehad over wachtlijsten voor de toekenning van de sociale toelage bij het Groeipakket. Ook daar was de analyse, maar dan langs de kant van Welzijn, dat we gewoon te weinig artsen vinden, artsen in loondienst. En ook dit is een arts in loondienst. Die zijn er te weinig.
Dan kunnen we, collega’s, terecht de vraag stellen over allerlei bijzondere opleidingen en dergelijke meer, maar de basis is: een arts hebben. Als we die niet hebben, draaien er heel wat zaken in de soep. Dat geldt ook binnen het domein Welzijn. Bijgevolg vinden wij het in elk geval positief, minister, dat u toch probeert om zo veel mogelijk aanstellingen te realiseren van artsen in die CLB’s, want anders komt die werking ook in gevaar.
Ten tweede – en dat is hier nog niet gezegd – proberen we ook om dat contingent artsen zelf in de hand te houden met de beslissing die we in het Vlaams regeerakkoord genomen hebben en die minister Weyts ook verder heeft uitgerold in het kader van die contingenten, los van die federale berekeningen. Dat wil zeggen dat we het tekort dat we over de jaren hebben opgebouwd, sneller inlopen dan de voorziene jaren. Ik vind het ook goed dat dit besluit van de Vlaamse Regering (BVR) genomen is, uiteraard in de schoot van de Vlaamse Regering, omdat alle ministers, en in het bijzonder minister Beke afgelopen dinsdag ook aangaf dat hij aan het kijken is om artsen in loondienst maximaal in de diensten binnen Welzijn aan boord te heffen. Ik denk dat we op die twee sporen zullen moeten voortgaan. Alvast bedankt om dat verder op te volgen, minister.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik snap dit natuurlijk wel, alsook de rol van botsende belangen. Ik begrijp dat de opleidingsverstrekkers en onderwijsinstellingen in dezen zeggen dat ze in het belang van de opleiding denken; anderen willen dat nieuwe collega’s aan dezelfde vereisten beantwoorden als zijzelf op het moment van hun aanwerving. Dat begrijp ik allemaal, maar ondertussen moet ik er in de coronacrisis wel voor zorgen dat de CLB-dienstverlening gegarandeerd wordt.
We hebben daar snel in geschakeld om net tegemoet te kunnen komen aan de vraag die in deze commissie bij herhaling gesteld is, aan de vraag om ervoor te zorgen dat de CLB’s kunnen rekenen op extra capaciteit. We hebben in die middelen voorzien. Maar je bent er vet mee als je die middelen uiteindelijk toekent aan de CLB’s en zij zeggen dat ze medische taken toch niet ingevuld krijgen en dat ze met de middelen die we geven, toch niet aan de slag kunnen. We hebben daar inderdaad snel geschakeld om wat tegemoet te komen aan de vereisten op het terrein. Wij zitten in een coronacrisis en in een crisis kan ik tot mijn spijt niet altijd met eenieder overleggen.
Wat Volksgezondheid betreft, zou ik niet weten of dat een vormvereiste is dat wij met de federale overheid ter zake zouden moeten overleggen om te bepalen aan welke vereisten het CLB-personeel dient te voldoen. Dat is mij niet bekend, die wettelijke vereiste; ik denk niet dat die er is. In een andere omstandigheid zouden we dat allemaal welwillend opnemen, maar in dezen moesten we echt wel snel schakelen, omdat er ook een zeer grote vraag is. Er zijn nog altijd mogelijkheden en ik zal ervoor zorgen dat we eenieder die de neus aan het venster heeft gestoken, ook horen. Maar de eerste stap is nu zien of we het contingent artsen kunnen laten toenemen om de CLB-werking te garanderen. Dat is mijn eerste bezorgdheid, namelijk ervoor zorgen dat we in de coronacrisis die CLB’s, die momenteel efficiënt werken, kunnen laten werken en hun ding laten doen. Dat is eerlijk gezegd mijn eerste prioriteit. Het spijt mij dat we daarvoor heel snel hebben moeten schakelen en dat men daar gevoelig op reageert, maar ik heb mijn verantwoordelijkheid in dezen genomen. Overleg kan ik nog altijd laten plaatsvinden, maar de eerste besogne was het garanderen van de dienstverlening van de CLB’s.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u voor uw antwoorden. Als u mijn vraag nog even opnieuw zou lezen of beluisteren, zult u horen dat ik ook aangegeven heb dat in deze coronacrisis het alvast als een directe maatregel gezien kan worden. Mijn punt is waarom we dat dan niet als een coronadecreet meegenomen hebben om in deze crisistijden echt wel snel te kunnen handelen. Ik steun u daar volledig in, dat we alle hens aan dek moeten realiseren, ook in de CLB’s, die er ongelooflijk veel taken bij krijgen.
We moeten ervoor zorgen dat het preventieve luik zeker gerealiseerd kan blijven. Op dat vlak zitten we op dezelfde lijn. Mijn punt is gewoon dat dit nu definitief doorgevoerd werd, terwijl we hierover in deze coronacrisis misschien eerst eens even hadden moeten nadenken, vooraleer een coronadecreet op te maken.
Minister, als u het decreet op de leerlingenbegeleiding zou bekijken, meer bepaald artikel 32 van het BVR, ziet u dat de Vlaamse minister van Volksgezondheid wordt belast met de uitvoering hiervan. Ik verwijs naar dat artikel om overleg te plegen met uw collega. Ik hoop dus dat u alsnog in overleg gaat met de betrokkenen, zodat we op dezelfde lijn zitten en te allen tijde handelen vanuit dezelfde bekommernis over de preventieve zorg voor onze leerlingen, tijdens maar zeker ook na deze coronatijden. Dat is van het allerhoogste belang.
De vraag om uitleg is afgehandeld.