Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Het onderzoeksprogramma van het Steunpunt Beleidsgericht Onderwijsonderzoek werd in augustus 2020 afgerond. Een van de onderzoekslijnen droeg als titel ‘Naar een versterking van het Gelijke Onderwijskansenbeleid’. Dat GOK-beleid, gelanceerd in 2002, voorziet voornamelijk in bijkomende personeels- en werkingsmiddelen voor scholen met leerlingen uit kansengroepen, maar staat niet los van andere maatregelen voor kansenbevordering in het onderwijs.
Op 8 december presenteerden Vlaamse onderwijsonderzoekers de belangrijkste onderzoeksbevindingen. Er is die dag uitgebreid ingegaan op de effectiviteit van het beleid. Ik zet eerst enkele conclusies op een rij.
Er is positief nieuws te melden. Op vlak van vroegtijdig schoolverlaten blijkt dat er sinds de eerste metingen een bescheiden vooruitgang is geboekt wanneer we de positie van kansarme leerlingen vergelijken met die van kansrijke kinderen. Ook de kloof met betrekking tot de instap in het hoger onderwijs is een beetje minder groot geworden. Jongeren met een migratieachtergrond zijn aan een inhaalbeweging bezig: het vroegtijdig schoolverlaten is gehalveerd en de instap in het hoger onderwijs is verdubbeld.
De vooruitgang is opvallend, want die kreeg vorm in een context die alleen maar moeilijker is geworden: taaldiversiteit is sterk toegenomen, segregatie is scherper geworden en van een lerarentekort was bij de eerste metingen nog geen sprake. Ondertussen is het tekort erg groot en staan er alsmaar meer leerkrachten voor de klas zonder vereiste kwalificaties.
De ongelijkheid blijft toch bijzonder groot. We zijn trieste koploper in Europa. Keer op keer worden we geconfronteerd met resultaten van peilingen en onderzoek die de kloof blootleggen. De effecten van de bestaande segregatiemechanismen kunnen moeilijk genuanceerd worden: te veel zittenblijven, te veel leerlingen in het buitengewoon onderwijs en problematische studieoriëntering. Acht op tien kinderen die opgroeien in een kansarme thuisomgeving zitten in het bso en tso. Acht op tien kinderen die opgroeien in een kansrijke thuisomgeving zitten in het aso.
Over de toekomst is er reden tot ongerustheid. We tasten nog in het duister, maar er zijn indicaties dat de coronacrisis de geleverde inspanningen in één klap ongedaan kunnen maken.
Ik ga ervan uit dat de minister kennis heeft genomen van de eindrapporten van het Steunpunt Onderwijsonderzoek (SONO). Bijzonder relevant zijn de resultaten van de consensusbevraging van een hele reeks experten die kunnen leiden tot een versterking van het GOK-beleid.
Wat zijn de meest revelerende inzichten die u haalde uit dit onderzoek? En wat gaat u ermee doen?
We moeten de doelstellingen van het GOK-beleid duidelijker maken en kwantificeren. Gaat u heldere en meetbare doelstellingen voor scholen ontwikkelen op dit vlak? Welke hulpbronnen zullen voor scholen voorzien worden zodat ze hun GOK-beleid kunnen evalueren?
Het beleid moet inbreken op structurele mechanismen zoals het watervalsysteem. De bevindingen met betrekking tot de studieoriënteringen zijn al jarenlang alarmerend. Gaat u daar iets aan doen?
Scholen moeten beter verantwoorden hoe ze werken aan GOK-beleid. Hoe staat u tegenover het oormerken van de middelen voor GOK-beleid op school, zodat wordt aangetoond dat de middelen besteed worden waarvoor ze bedoeld zijn?
Netoverschrijdend samenwerken hoeft eigen expertise van scholen niet in de weg te staan. Hoe gaat u de netoverschrijdende uitwisseling van expertise vormgeven?
Bent u bereid om te investeren in een degelijke opleiding om deskundigheid rond GOK-beleid te verhogen?
Het expertenpanel concludeert dat het ontbreekt aan een sense of urgency rond de thematiek. Wat zult u doen om dit hoger op de agenda te krijgen?
Het onderzoeksprogramma van het Steunpunt Beleidsgericht Onderwijsonderzoek werd dit jaar afgerond. Welke middelen voorziet u zodat de gedegen onderzoekstraditie met betrekking tot het GOK-beleid kan worden verdergezet?
Minister Weyts heeft het woord.
De onderzoekers geven in hun rapport aan dat er vooruitgang geboekt wordt, er zijn positieve elementen, op het vlak van gelijke onderwijskansen, maar we zijn er nog niet. Ze formuleren de aanbeveling dat het GOK-beleid duidelijker moet worden afgebakend.
Scholen krijgen veel extra middelen om een GOK-beleid te voeren. Het is dan ook normaal dat de overheid hier duidelijke verwachtingen en resultaten tegenoverstelt. Hiervoor kunnen we het Referentiekader voor onderwijskwaliteit (ROK) van de onderwijsinspectie aanwenden.
Dat brengt volgens mij mee dat we de afzonderlijke GOK-controle in de onderwijsinspectie integreren in de gewone schooldoorlichting. Een GOK-beleid is niet iets ‘aparts’, maar moet juist ingebed zijn in een ruimer schoolbeleid.
Een andere rode draad doorheen ons beleid is dat middelen gebruikt worden waarvoor ze bedoeld zijn. Dat wil zeggen dat de extra omkadering die we nu al sinds jaren voor het GOK-beleid voorzien ook voor dat GOK-beleid gebruikt moeten worden.
Tevens moeten we daar gevolgen aan durven koppelen als scholen niettegenstaande een extra financiering geen goed GOK-beleid voeren, zoals in de eerste plaats verplichte begeleiding, maar desgevallend moeten we ook financiële sancties durven nemen.
Zoals u zelf aanhaalt, moet gepaste studieoriëntering de sleutel vormen om de problematiek van het watervalsysteem tegen te gaan.
Net via de modernisering van het secundair onderwijs zetten we in op de versterking van de oriëntatie via de eerste graad.
Het is daarbij belangrijk dat jongeren zich niet laten leiden door hun sociale achtergrond, maar wel door hun talenten, mogelijkheden en interesses. Objectieve en netoverschrijdende informatie kan daarbij helpen. We hebben de discussie gevoerd rond de gestandaardiseerde, gevalideerde net- en koepeloverschrijdende Vlaanderenbrede toetsen. Die kunnen daar absoluut ook in dienen en een tool zijn om leerlingen, ouders en scholen objectief te ondersteunen op het vlak van studiekeuze en -oriëntatie en aanmoediging.
Ik zet ook in op het promoten van netoverschrijdende samenwerkingen tussen scholen. Hiervoor ben ik momenteel bezig met het voeren van een kerntakendebat over de pedagogische begeleidingsdiensten. In opvolging van de aanbevelingen van de commissie Monard werken we aan een optimalisering en we willen de begeleiding en de nascholing sterker richten op de concrete klaspraktijk.
Er is ook een belangrijke rol weggelegd voor de pedagogische begeleidingsdiensten als het gaat over het correct interpreteren door leraren van de resultaten van de Vlaanderenbrede proeven. Ik wil dat ze extra inspanningen doen om de veel gestelde vraag over de datageletterdheid bij schoolleiders en leerkrachten te versterken.
De sense of urgency is voor mij zeer duidelijk. Dat kan je ook aflezen uit de maatregelen die we nemen als het gaat over het versterken van de focus op het Nederlands, met taalscreening en taalintegratietrajecten, de aanscherping van de eindtermen, de introductie van Vlaanderenbrede proeven en de extra investeringen voor leerlingenondersteuning. Dat zijn allemaal instrumenten in het kader van een gelijkeonderwijskansenbeleid. En zoals ik al aangaf, wil ik op korte termijn het principe dat de onderwijsmiddelen voor gelijke onderwijskansen gebruikt worden waarvoor ze bedoeld zijn, ingang doen vinden en decretaal verankeren.
Tot slot, wat uw vraag betreft over het onderwijsonderzoek: er is een heroriëntatie geweest van middelen voor onderwijsonderzoek naar het nieuwe kader van Onderwijskundig Beleids- en Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (OBPWO). Die middelen zijn trouwens verhoogd. Meer dan ooit zal het onderwijsonderzoek gericht worden op de praktijk en de werkvloer, en zo geactualiseerd mogelijk, dus niet langer met verschillende jaarprogramma's waarbij in jaar X al wordt vastgelegd wat tot jaar X +4 of +5 zal worden bestudeerd, maar dat we korter op de bal kunnen spelen. De eerste oproep om voorstellen in te dienen, is reeds gelanceerd en de onderzoeken starten binnen korte tijd.
Elk thema binnen het OBPWO zal bijdragen aan de versterking van het gelijkeonderwijskansenbeleid. Met de resultaten van het nieuwe OBPWO-onderzoek versterken we de leraren in hun handelingsbekwaamheid, maken we effectievere leeromgevingen in de B-stroom, zorgen we voor een versterking van de kwaliteitsontwikkeling van de onderwijsinstellingen van het buitengewoon onderwijs, ontwikkelen we instrumenten die scholen kunnen gebruiken om vroegtijdig schoolverlaten en spijbelen tegen te gaan en zoeken we naar betere methodieken om van gecombineerd leren een succes te maken, met bijzondere aandacht voor laaggeletterde volwassenen en Nederlands als tweede taal (NT2).
Ik denk dat we op verschillende fronten absoluut het gelijkeonderwijskansenbeleid ten volle willen uitbouwen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. U weet dat wij betreuren dat het SONO anders ook werd opgezet, zeker als je ziet dat dergelijke onderzoeken heel erg nuttig en zinvol zijn en de vinger aan de pols houden en tonen wat de pijnpunten zijn op vlak van de ongelijkheid van onderwijs. Dat moet onze grootste zorg zijn.
(Slechte geluidskwaliteit)
Ik hoor u geregeld zeggen dat u daar bezorgd over bent, zeker in de coronacontext, en dat u vindt dat we moeten zorgen dat de leerachterstand niet groter wordt. Daarbij wilt u oog hebben voor de meest kwetsbaren. Dat is een nobele doelstelling. U zegt dat u de beslissing hebt genomen om op een andere manier aan onderzoek te doen, om meer te vertrekken vanuit de praktijk en de werkvloer. U gaat er binnenkort mee van start. Ik hoop dat u echt wilt kijken naar wat werkt op het vlak van gelijke onderwijskansen, door heel concreet in de scholen te kijken naar wat de best practices zijn, welke scholen het heel goed doen op dat vlak, waar de school wel de lift wordt en waar de kloof wordt verkleind en de achtergrond van leerlingen veel minder bepalend is voor het schoolresultaat. Ik hoop dat daar dan lessen uit worden getrokken.
Wij verschillen vaak van mening, en dat is nogal ideologisch. U schrijft dezelfde recepten voor die u vaak hebt herhaald: inzetten op taalscreening, inzetten op centrale examens, de lat hoger leggen. Voor u is de modernisering van het secundair onderwijs een goed recept voor de heroriëntering. Ik durf dat wel al eens te betwijfelen. Wij hadden die modernisering anders gezien. Wij denken dat de taalscreening misschien niet de beste oplossing is. Het heeft misschien weinig zin om telkens weer te vervallen in die stellingenoorlogen. Als de conclusie al mocht zijn van vele jaren mooi werk, dat u het gelijkeonderwijskansenbeleid niet weggooit, maar dat integendeel absoluut wil versterken. Dat zal ... (Onverstaanbaar) … U zult vertrekken vanuit een heel pragmatische visie van wat werkt vanuit onderzoek, daaruit de nodige conclusies trekken en ervoor zorgen dat er voldoende professionalisering komt, namelijk dat er opleidingen komen. Daar bent u niet op ingegaan. U wil ook het lerarenberoep aantrekkelijk maken om ervoor te zorgen dat we geschoolde leerkrachten krijgen die ook met die diversiteit kunnen omgaan. Dan denk ik dat we samen wel grote stappen vooruit kunnen zetten. Dat zou voor mij wel een mooie conclusie zijn.
Maar laat het een absolute sense of urgency zijn. Zeker met corona zien we de toename van het onderwijs in verschillende snelheden. Mevrouw Goeman stond vanmorgen in de krant met een artikel over de commercialisering en het betalen voor bijlessen. De twee snelheden zullen mogelijk nog versterkt worden door die beweging in ons onderwijs. Ik denk dat we dat absoluut moeten tegengaan. De sense of urgency moet dus zeer groot zijn om van onze scholen wel emancipatiemachines te maken.
Ik hoop dat u dat onderzoek heel erg ter harte neemt en vanuit de praktijk wilt vertrekken om goede voorbeelden op het vlak van gelijke onderwijskansen te installeren.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Dank u wel voor deze vraag, mevrouw Meuleman. Ik ben heel blij dat we de kans krijgen om ook hier in de commissie te kijken naar dat onderzoek van SONO over het gelijkekansenbeleid. Het zal jullie niet verbazen dat een partij als sp.a gelijke onderwijskansen zeer hoog in het vaandel draagt en het absoluut cruciaal vindt dat scholen op basis van een populatie van leerlingen die sociaal-economisch minder goed af zijn, extra compensatie krijgen, zowel op het vlak van uren als van werkingsmiddelen. Maar dat moet natuurlijk efficiënt gebeuren.
Het SONO-onderzoek is verhelderend en op sommige vlakken confronterend. Je ziet wel dat er enige vooruitgang is, maar dat neemt nog altijd niet weg dat Vlaanderen het nog altijd bijzonder slecht doet als het gaat over gelijkheid in het onderwijs. Dat staat heel duidelijk in het rapport. Het GOK-beleid slaagt er vandaag nog te weinig in om die structurele ongelijkheid in onderwijs aan te pakken. We mogen daar echt niet blind voor zijn. Het GOK-beleid vandaag geeft duidelijk te weinig garanties om ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen op een goede manier bij de juiste leerlingen terechtkomen. Er zijn te weinig doelstellingen. Dat doelstellingenkader is zeer belangrijk. Uit het onderzoek blijkt ook heel duidelijk dat het zeer sterk afhangt van het schoolteam en het beleidsvoerend vermogen van het schoolteam of de middelen goed worden ingezet en de kinderen helpen die daar het meeste nood aan hebben.
Wat ik toch ook onthoud, is dat er duidelijk meer nood is aan slimme monitoring. Versta mij niet verkeerd: ik ben groot voorstander van een gelijkekansenbeleid, maar ik denk dat wij daar echt complexloos moeten durven naar te kijken om het te verbeteren. Ik heb natuurlijk ook wel de aanbevelingen in het rapport heel grondig gelezen. Vragen voor meer professionalisering en een goede uitoefening van expertise zijn al gesteld door collega Meuleman. Ik heb er nog een aantal bijkomende, aansluitend bij de discussie die wij al eerder hebben gehad over centrale toetsen. Het rapport stelt heel duidelijk dat de onderzoekers denken dat dit in het kader van een goede monitoring een interessant instrument kan zijn, op voorwaarde dat die toetsen gebruikt worden om leerlingen te meten en dus ook rekening te houden met de ongelijke startsituatie van leerlingen in plaats van alleen te focussen op absolute resultaten. Is dat ook de bedoeling bij de ontwikkeling van de centrale toetsen? Dat lijkt mij wel cruciaal.
Wat mij altijd heel erg bijblijft, is dat het echt heel erg afhangt van het beleidsvoerend vermogen van de school. Sterke schoolteams zullen het meest efficiëntie inzetten. Zonder grof te willen zijn, zien wij dat in scholen met de meeste kansarme leerlingen het meeste verloop te zien is van leerkrachten. Dat heeft dan het gevolg dat het schoolteam minder sterk is. Voor mij is de grote uitdaging om de sterkste profielen in de scholen met de grootste uitdagingen te krijgen. Ik ben benieuwd hoe u, minister, daarnaar kijkt en of u er eventueel nieuwe ideeën over hebt.
Mijn laatste vraag: corona dreigt de ongelijkheid in ons onderwijs nog te vergroten. Het aantal kinderen dat bijlessen volgt om de opgelopen leerachterstand bij te benen, loopt op. Maar bijles is natuurlijk niet goedkoop. Ik heb al mails gekregen waarin bedragen worden vermeld van 750 euro voor een pakket Frans. Het lijkt mij heel duidelijk dat niet ieder gezin dat zomaar kan betalen. Hoe kijkt u, minister, naar die evolutie en hoe wilt u ervoor zorgen dat alle kinderen hun leerachterstand kunnen bijbenen? Zomerscholen alleen zullen niet genoeg zijn. Daar is er hetzelfde probleem. Daar komen ook alleen kinderen die er de weg naartoe vinden. Hoe wilt u ervoor zorgen dat de ongelijkheid in het onderwijs niet nog verergert.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het is een interessante vraag. Ik was niet zo verrast, omdat wij het rapport van het Rekenhof van 2015 kennen. Toen kwam ook al naar voren dat er onvoldoende transparantie was en weinig zicht was op de aanwending van de middelen en dus ook op de resultaten ervan. Dit wordt nog eens bevestigd. Ik hoor ook bij collega Goeman en bij collega Meuleman vragen over de efficiënte inzet van die middelen. Daar wil ik heel duidelijk voor pleiten. Wij geven middelen, maar zoals uit het rapport van het Rekenhof blijkt, zouden die middelen de leerlingen en de doelen waarvoor ze bedoeld zijn, beter moeten bereiken.
De sterkste manier om generatiearmoede te doorbreken is ambitieus, sterk onderwijs.
Als we kijken naar de geschiedenis, dan zijn er in Vlaanderen grote stappen gezet in gezinnen waarin niemand een diploma hoger onderwijs had en toch iemand als eerste hoger onderwijs is gaan volgen. Dat was het resultaat van een sterk en ambitieus onderwijs met als doel de talenten van die leerlingen te ontwikkelen en hun maximaal kansen te geven. Op dat vlak moeten we verder gaan, in het kader van de doelen waarvoor die middelen worden ingezet en om leerwinst te genereren vanuit efficiëntie- en effectiviteitsdenken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
In de commissievergadering van 7 november 2019 heb ik verwezen naar het memorandum van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), waarin letterlijk staat: “De diversiteit is in onderwijs niet langer te vatten in een doelgroepenbeleid. Daarom is er een grondig conceptueel debat nodig over de uitgangspunten, indicatoren en doelstellingen van het gelijkeonderwijskansenbeleid.” Ik heb al een paar keren herhaald dat onze fractie van oordeel blijft dat we er goed aan zouden doen om op dit aanbod van de onderwijsactoren in te gaan. Ik vraag in dezen nogmaals of u de uitgestoken hand van de Vlor wilt aannemen omdat dit toch wel een zeer fundamenteel debat is. Volgens ons doen we dit best samen met alle onderwijsactoren.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb bij mijn weten nog nooit uitgestoken handen, laat staan van de Vlor, geweigerd.
Ik wil nog enkele puntjes aanhalen in het kader van dit debat. Ik ben wat verbaasd over sommige tussenkomsten. Het beste instrument voor gelijke onderwijskansen is: scholen openhouden. Dat is de basisvoorwaarde. Ik vind het vreemd dat men zich in de media enerzijds zorgen maakt over de toenemende vraag naar bijlessen, maar gisteren dan anderzijds pleit, mevrouw Goeman, voor het verlengen van de krokusvakantie tot twee weken. Natuurlijk ontstaat er dan leerachterstand. Natuurlijk is er dan nood aan bijlessen.
In eerste instantie moeten we er met z'n allen voor zorgen dat we het maximaal mogelijk maken dat scholen open kunnen blijven, zeker gelet op het feit dat steeds meer onderbouwd wordt vastgesteld dat scholen niet de motor zijn van het virus, maar eerder het slachtoffer ervan. Ik ben blij dat we vandaag met onze onderwijsclub hebben beslist dat wanneer de cijfers manifest verslechteren en het nodig zou zijn om een bijkomende afkoelingsweek in te voeren, voor of na de krokusvakantie, dit geen verlenging van de vakantie zal zijn, maar dat er afstandsonderwijs zal zijn. We zullen het maximaal mogelijke doen om les te blijven geven vanuit de bezorgdheid voor de leerachterstand en gelijke onderwijskansen.
Gelukkig hebben we nog additionele instrumenten zoals de bijscholen en zomerscholen, waarvoor we nu structureel een budget hebben uitgerold. Dat bestond voorheen niet. Ook dat is een heel efficiënt instrument in de aanpak van leerachterstand en in het gelijkeonderwijskansenbeleid. Ik heb u vorige keer de cijfers gegeven. Uit een studie van Thomas More aangaande de zomerscholen is gebleken dat ze zeer goed de beoogde doelgroep bereikten. Ze sloten er zeer goed op aan. Het is dus een nuttig instrument. Het is niet alleenzaligmakend, verre van, maar het is wel een goed aanvullend instrument, waarin we nu voor het eerst structureel investeren. De zomerscholen zijn er om te blijven en om weer te keren, net zoals de bijscholen. In de krokusvakantie bieden we de mogelijkheid om extra ondersteuning aan te bieden aan leerlingen met leerachterstand om ze zo bij te spijkeren.
Scholen openhouden is dus hét basisinstrument voor een gelijkeonderwijskansenbeleid.
Ten tweede proberen we om maximaal in te zetten op die taak van het onderwijs en de scholen als een lift voor sociale mobiliteit, een lift naar boven welteverstaan. We proberen dat door ervoor te zorgen dat we maximaal inspelen op de talenten van jongeren, en door de lat hoog te leggen. We moeten hen prikkelen om naar boven te kijken en om boven zichzelf te kunnen uitstijgen. Dat is de verdomde taak van ons onderwijs, denk ik.
Ten derde ben ik blij dat we met z’n allen kunnen vaststellen dat het conform is met de analyse die het Rekenhof destijds heeft gemaakt, namelijk dat de extra werkingsmiddelen die op basis van leerlingenkenmerken worden toegewerkt aan scholen, niet altijd worden ingezet om die doelstelling te behartigen, en om in dit geval gelijke kansen te bevorderen.
Het is ook net daarom dat we ervoor wilden zorgen dat de onderwijsinspectie in haar reguliere doorlichting ook de aanwending van die GOK-middelen onder de loep neemt, bij wijze van structurele werking, en niet als iets aparts, iets occasioneel. Het maakt nu gewoon deel uit van de reguliere doorlichting. Ik denk dat we het ook aan onszelf verplicht zijn om ervoor te zorgen dat we als goede huisvader de middelen besteden aan die doeleinden waarvoor ze uiteindelijk worden uitgetrokken.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik sluit mij eigenlijk aan bij de oproep van mevrouw Vandromme. Dit verdient echt wel een heel grondig debat. Als we op het einde van de legislatuur zouden kunnen aantonen dat we niet alleen de achteruitgang in de rankings op het vlak van kennis hebben gestopt, maar dat we er ook in zijn geslaagd om de kloof te dichten, en dat we mensen die minder kansen hebben bij de geboorte via ons onderwijs toch laten opstromen, dat zou dan toch fantastisch zijn. En dat vraagt meer dan enkel zeggen dat we de krokusvakantie niet verlengen, en dat we de scholen openhouden. Dat is zeker niet de oorzaak van die jarenlange kloof die er in ons onderwijs is, of van het feit dat we nog steeds helemaal achterophinken in Europa. Ook de zomerscholen gaan er niet voor zorgen dat de kloof voor iedereen wordt gedicht. Oké, ze bereiken die leerlingen die we moeten bereiken, maar dat is maar een heel kleine fractie. Want er waren er veel te weinig, en niet iedereen die het nodig heeft, heeft toegang gehad tot die zomerscholen. Ook dat is dus geen sluitende en structurele oplossing.
Ik denk dat we moeten gaan naar een echt debat, waar gekeken wordt hoe die middelen efficiënt en effectief kunnen worden besteed, en waarbij we best practices in kaart brengen. De leerkrachten moeten worden opgeleid, en die lerarenloopbanen moeten sterker worden. Want ook dat blijft een cruciale factor, denk ik. Laat dit misschien een oproep zijn en een aanknopingspunt om samen met de onderwijsactoren en de Vlor te kijken hoe er een soort van GOK-beleid 2.0 op poten kan worden gezet, dat voor deze legislatuur en verdere legislaturen overstijgend op de meest effectieve manier die middelen inzet om tot een gelijkekansenbeleid te komen dat effectief is. Hopelijk kan die uitgestoken hand van mevrouw Vandromme en de Vlor effectief worden aangenomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.