Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de motivatiegraad voor de opvolging van de coronamaatregelen
Vraag om uitleg over de bronopsporing bij de bestrijding van het coronavirus
Vraag om uitleg over de optimalisering van de bronopsporing bij coronabesmettingen
Interpellatie over de aanhoudende problemen in verband met de effectiviteit van de contactopsporing
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg en deze interpellatie via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De ziekenhuiscijfers zien er momenteel minder goed uit dan enkele weken geleden. Er is zelfs een lichte stijging in het aantal ziekenhuisopnames. De druk op de ziekenhuizen dreigt alweer groot te worden. De leeftijd van de opgenomen patiënten blijkt opnieuw dezelfde als tijdens de eerste golf, namelijk 60-plussers die langer in het ziekenhuis verblijven. Bij het begin van de tweede golf daarentegen zagen we vooral mensen tussen 20 en 40 jaar die werden opgenomen.
De voorzitter van de Belgische spoedartsen hekelt het feit dat veel mensen geen idee hebben van wie ze het virus hebben doorgekregen. De bron van hun besmetting is dus onbekend, wat verdere besmettingen in de hand werkt. De voorzitter van de spoedartsen pleit daarom voor bronopsporing naast de bestaande contactopsporing. Aan hoogrisicocontacten vragen om in quarantaine te gaan en zich op dag zeven te laten testen, is onvoldoende. Zij zouden reeds op dag één een test moeten laten uitvoeren. Indien de test een positief resultaat oplevert, zouden ook hun hoogrisicocontacten een test moeten krijgen. Op deze manier kun je op grondige wijze de bron van de besmetting achterhalen.
Minister, zult u extra inzetten op bronopsporing? Zo ja, op welke manier? Overweegt u om ook de hoogrisicocontacten meteen te laten testen in plaats van na zeven dagen?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Het is duidelijk voor iedereen – en we hadden het anders gewild bij het ingaan van het eindejaar – dat de cijfers momenteel verre van geruststellend zijn. In 2021 zullen nog heel wat coronamaatregelen nodig zijn. De cijfers gaan de foute richting uit en tegelijk is duidelijk dat de vaccinatie niet op enkele weken tijd de ultieme oplossing zal zijn.
Het is ook duidelijk dat mensen steeds meer moeite hebben met het naleven van de regels. Dat is begrijpelijk, omdat de impact natuurlijk groot is en omdat kwetsbare doelgroepen in de samenleving extra geraakt worden. Niettemin moeten we blijven beklemtonen dat het volgen van de regels het allerbelangrijkste is en blijft.
Door verschillende experten is de afgelopen weken opnieuw aangegeven dat een excellent functionerende bron- en contactopsporing een deel van het antwoord zal zijn, net zoals versterkte preventieve testing.
Op welke manier wilt u via een goed functionerende bron- en contactopsporing het draagvlak voor de noodzakelijke maatregelen versterken? Hoe zullen de testing en contactopsporing de komende maanden verder opgeschaald worden? Op welke manier moeten we richting een aantal doelgroepen een flankerend beleid voeren? Komt er een verlenging van het actieplan Generatie Veerkracht?
De heer Anaf heeft het woord.
Zoals gezegd, evolueren de cijfers niet gunstig. Ik stel me dan ook ernstige vragen bij hoe vooral de bronopsporing verloopt. Een artikel in Het Laatste Nieuws van vorige week gaf aan dat we nog altijd onvoldoende weten waar mensen besmet geraken en dat men slechts in een minderheid van de gevallen de bron van de besmetting kan vinden. Dat is alarmerend, zeker als de cijfers opnieuw de hoogte in gaan.
Recent was er het geval in een woonzorgcentrum in Mol, waar ondertussen al 118 besmettingen zijn vastgesteld na een bezoek van de sint en zijn hulppieten, los van de vraag wie de besmetting uiteindelijk heeft binnengebracht, want ik heb begrepen dat dat onderzoek nog loopt. In de communicatie van de gemeente Mol was te horen: “Het Vlaamse contactonderzoek beoordeelde omwille van deze omstandigheden het bezoek van de sint als een laagrisicocontact ten opzichte van de bewoners. Het Vlaamse contactonderzoek kwam tot dit formeel oordeel tijdens het telefoongesprek waarbij de besmette sint zijn contacten van de afgelopen dagen in alle eerlijkheid vermeldde.”
Collega's, dan is er iets mis. Als dergelijke zaken zelfs niet gedetecteerd worden en er geen alarmbellen afgaan omdat het in een woonzorgcentrum was, dan is er iets mis met die bronopsporing, vooral in die collectiviteiten.
Als je kijkt naar de clusters die wel gedetecteerd worden, dan gaat het over familiale clusters. Dat is natuurlijk het laaghangend fruit in de bronopsporing. We beschikken immers over ieders rijksregisternummer. Dat komt uit het systeem gerold en het lijkt me niet zo moeilijk. De vraag is natuurlijk wie de besmetting in dat gezin heeft binnengebracht. Als er een besmetting binnen het gezin is, dan is het niet onlogisch dat meerdere gezinsleden een besmetting oplopen. De vraag is echter hoe dat virus bij die gezinnen binnenkomt. Dat is dé grote uitdaging.
Er zou een stijging zijn van het aantal besmettingen afkomstig uit bedrijven en er zou minder thuisgewerkt worden dan in de eerste golf. De krant stelde ook dat, in tegenstelling tot andere Europese landen, de cijfers inzake bronopsporing bij ons niet openbaar zijn.
Minister, beaamt u dat bronopsporing een pijnpunt is bij de bestrijding van het virus? Ondertussen is de bronopsporing toegewezen aan de lokale besturen, die dit al dan niet in samenwerking met hun eerstelijnszone kunnen opnemen. Welke signalen krijgt u over hoe zij deze opdrachten uitvoeren? Wordt de financiering vanuit Vlaanderen als voldoende ervaren en hebben de actoren op het terrein, inclusief de ‘field agents’, wel voldoende tijd in hun werkschema om het bronnenonderzoek te kunnen voeren?
Bent u van plan om samen te zitten met de minister van Economie om bijkomende maatregelen te nemen om bedrijven extra te sensibiliseren inzake preventie en het belang van thuiswerk? Dat is volgens mij een groot deel van de oplossing.
Hoe staat u ten aanzien van de vraag naar publieke rapportering over de bronopsporing? Tegen wanneer zullen deze cijfers desgevallend ontsloten worden?
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, slechts bij 40 procent van de besmettingen kan men de bron opsporen. De Vlaamse Regering keurde een besluit goed dat in meer middelen voorziet voor de zorgraden, die inzetten op de lokale contact- en bronopsporing in samenwerking met de lokale besturen. Ze krijgen daar een toelage van 93.000 euro voor.
Daarnaast wordt zowel op metaniveau als op casusniveau ingezet op bronopsporing. Op metaniveau gebeurt dit door data-analyse van de gegevens die verzameld worden door de centrale contactonderzoekers bij de bevraging van de indexpatiënten. Op casusniveau gebeurt dit enerzijds door de medewerkers van het team infectieziektebestrijding met de hulp van de centrale veldonderzoekers en anderzijds door de medewerkers van de lokale COVID-19-cellen van de zorgraden. Beide processen worden continu aangepast en verbeterd waar mogelijk en nodig.
Kan het lokale brononderzoek verder worden geoptimaliseerd? Worden er signalen gegeven vanuit het veld, bijvoorbeeld door de medewerkers van de lokale COVID-19-cellen van de zorgraden, in geval van problemen? Zo ja, waar situeren zich deze problemen?
Voor het brononderzoek wilt u ‘datasciencetechnieken’ of ‘business intelligence technology’ gebruiken. Hiervoor wordt er samengewerkt met het consortium van de Vlaamse universiteiten die kennis hebben over onder andere modellering van infectieziektes en geografische analyses. Worden deze technieken reeds toegepast? Kunt u hier wat toelichting bij geven?
Als inleiding wil ik zeggen dat iedereen in deze commissie zich bewust is van de ernst van de situatie. Zoals de heer Vaneeckhout ook zei, is er een stijging van het aantal besmettingen. Wij als commissieleden, als parlementsleden, moeten mensen blijven motiveren om de maatregelen na te leven: afstand houden, een mondmasker dragen, handen wassen. Als parlementsleden kunnen we dit niet genoeg herhalen.
Ja, mijnheer Vaneeckhout, de maatregelen zullen ook volgend jaar nog een tijdje nageleefd moeten worden. Het is bijzonder spijtig dat een beperkt aantal mensen het altijd verpest voor het grote deel van de bevolking. Ik zie dat in mijn eigen stad, Brugge, waar 90 tot 95 procent de maatregelen strikt opvolgt maar het meestal dezelfden zijn die dat niet doen.
Maar natuurlijk, de overheid, u als Vlaams minister en de hele Vlaamse Regering hebben ook een verantwoordelijkheid om het virus klein te krijgen. Een van de belangrijkste wapens die u daartoe hebt, is het testen. We hebben daar in de afgelopen maanden heel wat discussies over gehad, en dat komt nu stilaan op volle snelheid. Deze morgen hoorde ik op Radio 1 nog een reportage over een proefproject bij een aantal huisartsenkringen inzake sneltesten. De testcapaciteit is dus verhoogd.
Daarnaast is er de vaccinatiestrategie, en het valt natuurlijk nog af te wachten wat dat zal brengen. Er worden al initiatieven op de rails gezet, zoals in mijn stad, waar een regionaal vaccinatiecentrum in orde wordt gebracht. We moeten nog afwachten hoe dit alles zal verlopen.
Waar het hier over gaat, is het contactonderzoek en de bronopsporing. Inzake het contactonderzoek krijgen we helaas nog berichten dat dit nog steeds niet optimaal verloopt, dat bepaalde telefoongesprekken erg kort zijn en dat er weinig vragen worden gesteld. Er is nu ook het lokaal contactonderzoek met de zorgraden, en blijkbaar loopt een en ander door elkaar. Ondanks de 44 miljoen euro die nu al is uitgegeven aan het contactonderzoek, loopt het nog altijd niet zoals het zou moeten lopen.
Een ander aspect is de bronopsporing. In het artikel in Het Laatste Nieuws stonden gegevens waaruit blijkt dat de bronopsporing helemaal niet goed loopt. Er was niet alleen het artikel in Het Laatste Nieuws, maar gisteren ook een in De Standaard. Ik wil eruit citeren: “Covidpatiënten werd gevraagd waar ze denken besmet geraakt te zijn. Met de antwoorden wordt al weken niets gedaan. De data komen niet door of zijn niet te verwerken.” Het klopt dat sommige mensen niet weten waar ze besmet zijn geraakt en dan is het natuurlijk moeilijk om de bron op te sporen. Sommigen zeggen het echter wel, maar er wordt niets gedaan met die gegevens, omdat die blijkbaar blijven hangen en niet verwerkt kunnen worden door Sciensano, waardoor ze niet doorstromen naar het regionale niveau.
Het Vlaams agentschap Zorg en Gezondheid bevestigt dat de data sinds kort weer doorkomen, maar in een zogeheten ‘datadump’. Dat woord betekent voor mij dat alles op een hoop wordt gegooid en dat er niet veel mee gedaan wordt. De woordvoerder van het agentschap, Joris Moonens, zegt dat er geen structuur in zit, dat er verschillende bestandsformaten zijn en dat de data niet zomaar te verwerken zijn. Hun analisten brengen er nu structuur in en dat zou eind deze week in orde moeten zijn.
Eigenlijk is het bijzonder erg dat de contactopsporing, die al sinds mei begonnen is, nog altijd niet optimaal verloopt. Daarnaast slagen we er blijkbaar niet in om een efficiënte bronopsporing te organiseren. Veel heeft te maken met de structuur van ons land en de bevoegdheidsverdeling, maar dat is geen reden of argument om geen efficiënte bronopsporing op punt te stellen. U zit wekelijks samen met uw collega's. Dat zou dus wel moeten kunnen lukken.
Ik vind het jammer dat we vandaag deze vragen om uitleg moeten stellen en deze interpellatie moeten houden, maar ik hoor graag van u of het klopt dat er nog altijd problemen zijn met het contactonderzoek, zoals ik en andere collega's hebben geschetst. Wanneer zal een efficiënt brononderzoek op punt staan?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, ik zal een uitvoerig antwoord geven op de vele vragen, want dit thema verdient dat.
Een goed inzicht in de locatie en de omstandigheden waarin personen geïnfecteerd worden, is nuttig om ons te leiden bij het bepalen van het nemen of het weer loslaten van de maatschappelijke beleidsmaatregelen om de besmettingen terug te dringen. Deze informatie kan verkregen worden door bronopsporing op metaniveau uit de informatie die de centrale contactspeurders verzamelen. Er zijn in de voorbije maanden heel wat inspanningen geleverd om de bevraging in de scripts van de contacttracers te verfijnen en deze gegevens te verwerken in de rapporteringen. Deze inspanningen zullen vanzelfsprekend worden voortgezet, maar het is inderdaad zo dat niet iedereen weet en/of zegt waar die het virus mogelijk oppikte. Als u telefoon krijgt en u zegt dat u gisteren in de Delhaize bent geweest, dan wil dat nog niet zeggen dat u daar die besmetting hebt opgedaan, laat staan dat geweten is door wie precies. De causaliteit is dus niet zo gemakkelijk aan te tonen.
Daarnaast is er ook het case-by-casebrononderzoek. Dit is een zeer arbeidsintensief werk, waarbij men alle indexpatiënten bevraagt over alle activiteiten en contacten in de periode van veertien dagen voor de start van de symptomen of de positieve test. Dit case-by-casebrononderzoek is enkel zinvol wanneer de viruscirculatie in de bevolking laag is en dus de kans om besmet te worden niet hoog is. Bij een hoge besmettingskans is het immers onmogelijk te achterhalen welke activiteit of welk contact het meest waarschijnlijk tot de besmetting heeft geleid.
Eenmaal de viruscirculatie opnieuw beperkt is, zal er meer ingezet kunnen worden op het case-by-casebrononderzoek. Case-by-casebronopsporing kan gedaan worden door de ‘field agents’, op vraag van de medewerkers van het team Infectieziektebestrijding en Vaccinatie van Zorg en Gezondheid en ook door de lokale initiatieven, op eigen initiatief.
Om al deze inspanningen goed op elkaar af te kunnen stemmen, werd een uitbraakvolgsysteem ontwikkeld, waarin het team Infectieziektebestrijding en Vaccinatie en de COVID-19-cellen van de zorgraden kunnen samenwerken. Dit systeem werd recent ter beschikking gesteld van die COVID-19-cellen van de zorgraden. Het moet echter gezegd dat, ook wanneer case-by-casebrononderzoek uitgevoerd wordt door zeer ervaren personen, in vele gevallen dit niet tot de identificatie van een bron zal leiden. Dat is zo voor COVID-19, maar ook voor andere infectieziekten, waarvoor al sinds jaren aan brononderzoek gedaan wordt.
Overweeg ik om ook de hoogrisicocontacten meteen te laten testen in plaats van na zeven dagen? De teststrategie wordt steeds voorbereid in de Risk Assessment Group (RAG) Testing en vervolgens in de taskforce Testing, onder leiding van professor Herman Goossens. De interministeriële conferentie (IMC) beslist uiteindelijk over de teststrategie. De geldende teststrategie kan steeds geraadpleegd worden op de website van Sciensano.
Vanuit de RAG Testing wordt momenteel een update van de teststrategie voorbereid, die binnenkort zal worden voorgelegd aan de taskforce Testing. Het overwegen om al dan niet opnieuw in twee testmomenten te voorzien voor hoogrisicocontacten, zal op deze RAG zeker besproken worden.
De lokale besturen kunnen inderdaad een subsidie ontvangen, dankzij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 2020 tot toekenning van een subsidie aan de lokale besturen om de contact- en bronopsporing ter bestrijding van de COVID-19-pandemie te versterken. De lokale besturen kunnen hiervoor kiezen uit twee opties. Optie één is het versterken van de complementaire inzet op sensibilisering, preventie, bronopsporing en quarantainecoaching.
Optie twee is een semiautonome inzet op sensibilisering, preventie, bronopsporing, quarantainecoaching en contactonderzoek. Voor beide scenario’s moeten de lokale besturen in overleg en in samenwerking met de COVID-19-teams van de zorgraad aan de slag. De doelstelling is dat beide partners additioneel werken aan elkaar, met bijzondere aandacht voor een populatiegerichte aanpak, met focus op risicogroepen en kwetsbare doelgroepen.
De lokale besturen hadden tot 11 december de tijd om zich aan te melden voor een van de twee opties. 186 gemeenten hebben gekozen voor de eerste optie en 31 gemeenten hebben gekozen voor de tweede optie, plus ook de 32 gemeenten die deel uitmaken van de drie proeftuinen, namelijk Midwest, W13 en Mechelen-Sint-Katelijne-Waver. In totaal hebben dus 63 gemeenten voor tweede optie gekozen.
Midden oktober werd een evaluatie gemaakt van de drie vernoemde pilootprojecten van lokale besturen die versterkt complementair en/of semiautonoom wensten te werken en er werden een aantal verbeter- en aandachtspunten geformuleerd.
Ten eerste, het gaat om een belangrijke participatie van en investering door de lokale besturen en een grote extra mobilisatie van vrijwilligers en medewerkers. Ten tweede, de focus ligt op ondersteuning, brononderzoek en sensibilisering en niet op het aanvullend contactonderzoek.
Ten derde, het centrale en lokale brononderzoek en de contactopsporing zijn nu niet optimaal geïntegreerd. Er werden verschillende suggesties geformuleerd om dit te verbeteren. Deze suggesties impliceren belangrijke aanpassingen aan de software van het centrale platform. Of en wanneer deze aanpassingen kunnen worden doorgevoerd, wordt bepaald door onze federale partners Smals en healthdata.
Ten vierde, het lokale semiautonome contactonderzoek kon na een inloopperiode een relatief klein deel van de tickets behandelen, namelijk 10 procent. De stap om zich garant te stellen voor het behandelen van alle inkomende tickets is waarschijnlijk te groot voor een lokaal initiatief. Als aanvulling op het centrale initiatief kan dit zeker en vast wel een meerwaarde betekenen.
Ten vijfde, kennis van de regio, lokale cultuur en gemeenschappen worden altijd vernoemd als een belangrijke troef. Ten zesde, de meerwaarde is niet kwantificeerbaar, maar wordt niet betwijfeld. Ten zevende, inzicht in de stand van zaken van het centraal contactonderzoek is een belangrijke meerwaarde.
Tot slot is er tevredenheid over de inzet van de lokale ‘field agents’ van het consortium. De lokale ‘field agent’ is de link tussen het lokale en centrale brononderzoek.
Deze punten werden meegenomen naar het vervolgtraject lokale contactopsporing, dat momenteel loopt vanuit het Agentschap Binnenlands Bestuur. Een resultaat is de veralgemeende implementatie van het uitbraakvolgsysteem. Het agentschap Zorg en Gezondheid ontwikkelde dit elektronische communicatie- en rapporteringsplatform om de samenwerking tussen alle actoren betrokken bij het bron- en clusteronderzoek te faciliteren en te verbeteren.
Hoe sta ik ten aanzien van de vraag naar een publieke rapportering over de bronopsporing? Enerzijds is er de algemene bronopsprong via de scripts van de centrale contactopsporing en anderzijds de gedetailleerde exploratieve contactopsporing. De vraag in de scripts van de centrale contactopsporing met betrekking tot de vermoedelijke bron van infectie werd uitgebreid naar een meer gedetailleerde vraag over het type plaats en de persoon die de aanleiding zou vormen van de infectie. Deze nieuwe gegevens werden recent vrijgegeven voor verwerking door Sciensano en worden vanaf vandaag gepubliceerd op de dashboards van de ZorgAtlas. Een volledige publieke deling is dit nog niet, al zullen de gegevens wel zo snel mogelijk via algemene communicatie gedeeld kunnen worden met het grote publiek. We hebben daarnet een interministeriële conferentie gehad waarin we opnieuw een overzicht hebben gekregen van de verschillende clusters die gedetecteerd zijn. Ik kan u straks de cijfers in detail geven.
De resultaten van de bronopsporing die uitgevoerd wordt door de ‘field agents’ ter hoogte van de verschillende actoren, zijnde de gedetailleerde persoonlijke enquêtes, worden sinds kort centraal verzameld via het uitbraakvolgsysteem. Dit is alleen zinvol en doenbaar wanneer de viruscirculatie niet dermate groot is dat het vinden van de bron nagenoeg onmogelijk is. Zodra er een substantiële hoeveelheid aan data beschikbaar zal zijn, zal Zorg en Gezondheid ook hierover een rapportering inplannen.
Er worden inderdaad verschillende dataprojecten opgestart in samenwerking met Vlaamse universitaire experts op het domein van tijd-ruimtemodellering en epidemiologische data-analyse. Bovendien loopt er binnen het agentschap Zorg en Gezondheid momenteel een intern ‘datascienceproject’, dat specifiek doelt op operationele ondersteuning van clusteridentificatie, detectie van superverspreiders en bronherkenning. Of dit al dan niet een succesvolle aanwinst en uitbreiding van het analysearsenaal zal worden, moet de toekomst uitwijzen. Momenteel is het voor deze specifieke toepassing nog te vroeg om conclusies te trekken.
‘Business intelligence technology’ wordt in zijn algemeenheid al dagelijks toegepast binnen het platform ZorgAtlas en is trouwens de basis van ons datagedreven beleid. De Vlaamse controletoren die ook door Brussel gebruikt wordt, is hiervan een mooi voorbeeld.
Hoe zal de preventieve testing en contactopsporing de komende maanden verder opgeschaald worden? Preventieve testing van personeel in woonzorgcentra en andere zorgvoorzieningen is opnieuw mogelijk sinds 12 november. Voorzieningen kunnen maximaal eenmaal per week hun personeel laten testen met een klassieke PCR-test. Het is een beslissing van de medisch verantwoordelijke van de voorziening om hier al dan niet gebruik van te maken. In het gebruik was er een piek in week 47 met 7828 testen en in week 48 met 6496 testen.
Voor preventieve testing hopen we dat in de nabije toekomst ook een PCR-test door middel van een speekselafname mogelijk zal worden. Dit is een gemakkelijkere en meer gebruiksvriendelijke methode in vergelijking met de huidige neus-/keelwisserstaalafnames, maar er is nog onzekerheid over de gevoeligheid van de test. Wij verwachten begin volgend jaar de resultaten van een proefproject in de regio Luik. Dit dossier wordt opgevolgd door de taskforce Testing.
De capaciteit van de contactopsporing werd tijdens de periode midden oktober-midden november in de tweede golf in Vlaanderen reeds sterk opgedreven. Gelet op de huidige epidemiologische ontwikkelingen en de stagnatie en zelfs een lichte stijging in het aantal nieuwe besmettingen, wordt ervoor gekozen om het grootste deel van deze opgebouwde capaciteit aan te houden met het oog op de komende periode. Op dit moment is er dan ook voldoende reservecapaciteit voor contactopsporing aanwezig binnen het Vlaamse contactcenter.
Daarnaast wordt de epidemiologische situatie continu gemonitord en wordt de actuele werklast als basis gebruikt om de capaciteit zo nodig op- of af te schalen. Dit gebeurt via diverse capaciteitsmodellen die het agentschap Zorg en Gezondheid hanteert. Indien het aantal besmettingen opnieuw fors zou stijgen en een nieuwe opschaling op een bepaald moment opportuun blijkt, kan hiertoe worden beslist, zowel voor de ‘call agents’ als voor de ‘field agents’. Daarnaast kan ook tot een verdere afschaling worden beslist, indien het aantal besmettingen verder zou dalen.
Op welke manier wil de Vlaamse Regering een extra inspanning doen om het draagvlak voor de noodzakelijke maatregelen te versterken? De federale overheid voert de algemene campagnes over de naleving van de maatregelen. In Vlaanderen vullen we dit aan met specifieke initiatieven. Zo voeren Onderwijs en Jeugd campagnes naar jongeren. We volgen ook de onderzoeken en peilingen van onder andere de Universiteit Antwerpen op en kijken aan de hand daarvan of bijkomende initiatieven nodig zijn. Het draagvlak wordt ook verhoogd door mensen te ondersteunen om de maatregelen vol te houden.
Vanuit mijn bevoegdheid subsidieer ik in die zin de lokale besturen voor het sensibiliseren, de preventie, bronopsporing, quarantainecoaching en optioneel contactonderzoek. Daarnaast zet ik ook sterk in op het mentale welzijn.
Zal ik samen met de minister van Economie bijkomende maatregelen nemen in verband met thuiswerk? Elke minister draagt er binnen zijn bevoegdheid toe bij dat de maatregelen worden nageleefd. Binnen de bedrijven nemen de interne diensten voor preventie en bescherming op het werk deze opdracht ter harte. Naast deze wat meer top-downaanpak kunnen ook de comités voor preventie en bescherming die aanwezig zijn in bedrijven met wat meer werknemers, een belangrijke bottom-up sensibiliserende rol spelen. Voor de concrete initiatieven verwijs ik naar mijn collega van Werk.
Hoe verklaar ik dat de Vlaamse contactopsporing nog steeds mank loopt? De afgelopen maanden werden door verschillende partners binnen de keten enorme inspanningen geleverd om het end-to-endproces van contactopsporing in Vlaanderen naar een hoger niveau te tillen op vlak van bereik, snelheid en het aantal verzamelde contacten. Op het vlak van bereik zijn de resultaten goed. Van ‘mank lopen’ is er dan ook geen sprake. De cijfers tonen aan dat drie op de vier patiënten binnen de 24 uur bereikt kunnen worden nadat hun werkorder werd aangemaakt. Ondanks het feit dat niet iedereen meteen bereikt kan worden, slaagt het contactcenter er de laatste maand in voor 97 procent van de indexpatiënten binnen de 12 uur minimaal één belpoging te ondernemen. De overige en zeer beperkte 3 procent wordt grotendeels verklaard door tickets die laat in de avond aangemaakt worden na de sluitingstijd van het callcenter.
Helaas is niet iedereen meteen telefonisch bereikbaar, waardoor het voor sommige indexpatiënten nodig is om na verloop van tijd opnieuw te bellen of een ‘field agent’ langs te sturen. Door de gecombineerde inspanningen van ‘call agents’ en ‘field agents’ slaagt Vlaanderen erin om 95 procent van de indexpatiënten succesvol te bereiken. Daarnaast werden deze indexpatiënten reeds getest en zitten zij in quarantaine op het moment dat ze hun testresultaat vernemen en het contactcenter contact met hen opneemt. Voor de hoogrisicocontacten worden percentages in dezelfde grootorde opgetekend.
Ook de snelheid van de Vlaamse contactopsporing is zeer gunstig geëvolueerd. Ook hier is van ‘mank lopen’ geen sprake. Daar waar de mediane doorlooptijd voor de zomer meer dan vier dagen bedroeg om de hele keten te doorlopen, schommelt deze mediane doorlooptijd vandaag rond de dertig uur. Daarnaast ligt een belangrijke proportie van deze totale doorlooptijd van de contactopsporing bij de labo’s en de verwerking van de PCR-testen, wat uiteraard een onvermijdelijke stap is. De mediane doorlooptijden van het Vlaams contactcenter voor het contacteren van zowel indexpatiënten als hoogrisicocontacten bedraagt telkens maximaal enkele uren. Hoewel de snelheid van de contactopsporing reeds goed is, wordt er verder ingezet op het verbeteren van deze snelheid doorheen de hele keten, samen met alle betrokken partners.
Ook bijkomende sensibilisering om sneller een arts te contacteren wanneer er zich symptomen voordoen, moet ervoor zorgen dat burgers minder kans hebben om elkaar te besmetten.
Op het vlak van het aantal verzamelde contacten werden ten slotte ook grote stappen gezet. Waar in de beginperiode van de contactopsporing slechts 57 procent van de indexpatiënten contacten wilde delen, deelt vandaag 80 tot 85 procent van de gecontacteerde indexpatiënten minimaal één contact. Dit is het resultaat van een aanhoudende sensibilisering doorheen de hele periode. Ook de zomerperiode was daarin belangrijk. Tijdens de tweede golf nam dit cijfer opnieuw licht af, wat verklaard wordt doordat een grotere proportie van de bevolking mogelijk geen contacten had tijdens de besmettelijke periode.
Daarnaast delen indexpatiënten die contacten doorgeven, gemiddeld drie à vier contacten, afhankelijk van de op dat moment geldende maatregelen. Dit resultaat is aannemelijk en in lijn met internationale vergelijkingen, zeker wanneer we rekening houden met twee elementen. Verschillende besmette personen wonen immers samen en sommige anderen delen enkel een collectiviteit, zoals een woonzorgcentrum. Bij die laatste groep worden de contacten via een andere weg opgespoord en geïnformeerd.
Een gesprek met een besmet persoon duurt gemiddeld vijftien minuten en een met een hoogrisicocontact negen minuten, in tegenstelling tot de vooropgestelde twee tot vier minuten. Deze duurtijd voor gesprekken met een indexpatiënt is sterk gecorreleerd aan het aantal doorgegeven contacten. De duurtijd van de gesprekken met risicocontacten is doorgaans inderdaad korter, maar tijdens deze gesprekken ligt de nadruk op gericht informeren, eerder dan het voeren van een gesprek om de contacten te inventariseren en informatie te verzamelen.
Uiteraard zijn er gesprekken die twee tot vier minuten duren. Dit kan zijn doordat een indexpatiënt geen contacten heeft gehad, doordat een indexpatiënt of een contactpersoon moeite heeft om via de telefoon te communiceren, waarna een ‘field agent’ wordt langs gestuurd, doordat er gevraagd wordt om op een later moment terug te bellen of omdat al iemand van de lokale contactopsporing had gebeld. Duurtijden van minder dan vijf minuten zijn zeker niet de standaard.
Er is gesteld dat het brononderzoek niet naar behoren werkt. Bronopsporing is ook buiten COVID-19 en bijvoorbeeld bij tuberculose of legionellose steeds een complex gegeven. Er zijn geen garanties op succes. Optimalisering en verbeteringen zijn evenwel steeds mogelijk en daar wordt ook aan gewerkt. Een van de acties die werden ondernomen, is de installatie van het uitbraakvolgsysteem. Dit systeem dient om de afstemming van het bron- en clusteronderzoek te verbeteren en een overzicht te houden over het in dit kader door alle actoren uitgevoerde werk. Het agentschap Zorg en Gezondheid ontwikkelde dit elektronische communicatie- en rapporteringsplatform om de samenwerking tussen alle actoren betrokken bij het bron- en clusteronderzoek te faciliteren.
In dit kader worden ook de fiches die gebruikt worden voor de bronopsporing, bijgesteld in samenspraak met de lokale zorgraden. Het gaat er dan om een meer gestandaardiseerde verzameling van gegevens te verkrijgen met betrekking tot mogelijke bronnen.
Daarnaast wordt er ook volop gewerkt aan duidelijke criteria die de nood aan lokaal brononderzoek tijdig moeten aangeven en die, bij toenemende incidenties, een prioritering van brononderzoek moeten aansturen.
Momenteel wordt er inderdaad, naast de centrale contactopsporing, ook ingezet op lokale contactopsporing, waarbij 63 lokale besturen ervoor kozen om het centrale contactcenter te ondersteunen vanuit hun stad of gemeente. Deze lokale ondersteuning wordt geregeld via een recent besluit van de Vlaamse Regering, waar ik samen met minister Somers en minister-president Jambon gezamenlijk de schouders onder heb gezet. De bedoeling is uiteraard het versterken van de opvang van toekomstige nieuwe opflakkeringen van het virus.
In het kader van dit besluit, waarbij lokale besturen tot 11 december hun voorkeur kenbaar konden maken, wordt aan lokale besturen die aan contactopsporing wensen te doen, gevraagd om goede afspraken te maken. Deze afspraken moeten een permanente, correcte en vlotte informatie-uitwisseling tussen het Vlaamse en het lokale contactcenter, alsook met andere betrokken stakeholders, mogelijk maken. Dit gebeurt via het opstellen van een formeel afsprakenkader.
Daarnaast wordt vooropgesteld dat het lokale contactonderzoek wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen, scripts en kwaliteitsnormen van het centrale contactonderzoek. Dat laatste impliceert dat dubbele contactname te allen tijde moet worden vermeden. Wanneer in de praktijk wordt vastgesteld dat er toch een parallelle en niet-gekoppelde werking is, zal met de verschillende betrokken partijen worden onderzocht hoe hieraan verholpen kan worden.
Welke bijkomende initiatieven voorzie ik ten aanzien van terugkerende reizigers? Na de vorige bijeenkomst van het Overlegcomité is door de federale minister geopperd dat vanaf 18 december alle reizigers die terugkeren uit een rode zone verplicht in quarantaine zullen moeten gaan. In tegenstelling met de huidige situatie zou dat dus louter op basis van het Passenger Locator Form (PLF) gebeuren en niet meer afhangen van de score in het self-assessmentdocument bij dat PLF, dat peilt naar de mate van risicogedrag in het buitenland. Deze mogelijke wijziging dient echter nog gevalideerd te worden door het Overlegcomité, dat vrijdag opnieuw bijeenkomt.
We moeten altijd oog blijven hebben voor het draagvlak voor de maatregelen onder de bevolking. Het opleggen van quarantaine heeft een grote impact op mensen. Daarom is de Vlaamse Regering ook terughoudend om de zelfevaluatie helemaal op te geven. Het resultaat zou immers kunnen zijn dat mensen geen PLF meer invullen, wat we uiteraard moeten vermijden. Alle reizigers die terugkeren uit een rode zone en het PLF invullen, ontvangen een sms met de nood aan een test en een link om een quarantaineattest te downloaden. Het zal uiteraard kwestie zijn om ervoor te zorgen dat alle reizigers, ook diegenen die met de auto reizen, gesensibiliseerd worden en gemotiveerd zijn om daadwerkelijk een PLF in te vullen.
Het overwinnen van de tweede coronagolf en het vermijden van een derde golf kan nooit alleen gebeuren door contactopsporing, hoe professioneel die ook aangepakt wordt. De flexibiliteit, de snelheid en accuraatheid van de Vlaamse contactopsporing heeft ons in de tweede golf absoluut geholpen. Daar zijn de experten het ook over eens als het verschil wordt gemaakt tussen de regio's. Ik wil ook verwijzen naar Nederland en Duitsland, waar men door de hoogoplopende besmettingen de contactopsporing heeft moeten loslaten. We hebben die in Vlaanderen op geen enkel ogenblik losgelaten.
Al van bij het begin van de epidemie heb ik meermaals gezegd dat contactopsporing alleen onvoldoende is om een epidemie te bestrijden. Contactopsporing moet steeds gepaard gaan met het goed naleven van maatregelen om de viruscirculatie te beperken. Dat is de essentie van de zaak.
Specifiek blijft de contactopsporing uiteraard wel een belangrijk instrument om contacten van besmette personen te identificeren, te informeren en in quarantaine te plaatsen, zodat verdere verspreiding beperkt wordt. Hoewel het bereik, de snelheid en het percentage patiënten dat zijn/haar contacten deelt reeds goed is, worden continu bijkomende inspanningen geleverd om de performantie op deze verschillende domeinen verder te optimaliseren.
Er wordt naast de klassieke contactopsporing ook continu gewerkt aan de versterking van de digitale contactopsporing. De app, die momenteel 2,3 miljoen keer is gedownload, heeft niet voor niets de eGov Award gekregen, met hulde aan al wie daar zijn schouders heeft onder gezet.
Het is belangrijk dat contactopsporing ingebed is en blijft in een breder instrumentarium dat de overheden hanteren. Ik denk aan maatregelen om het aantal contacten terug te dringen, aan een doorgezette sensibilisering van de bevolking om de geldende maatregelen na te leven en aan een doorgezette sensibilisering binnen moeilijker te bereiken delen van de bevolking. Ik denk ook aan de introductie van sneltesten en aan bron- en clusteronderzoek om nieuwe uitbraken gericht op te merken, te onderzoeken en vervolgens de nodige acties te ondernemen om te vermijden dat het virus zich na een initiële uitbraak verder verspreidt onder de bevolking. Ik denk ook aan een duidelijke vaccinatiestrategie en een bijhorend vaccinatieplan om de meest kwetsbaren binnen de bevolking snel te vaccineren en op afzienbare termijn de hele bevolking te kunnen voorzien van een vaccin.
Het welslagen van de indijking van de tweede coronagolf en het vermijden van een derde golf ligt in ons aller handen. Ik doe hierbij dan ook een oproep aan iedereen om kerst en Nieuwjaar te vieren in beperkte kring. We hebben dit weekend op tientallen plaatsen gezien hoe mensen zich niet aan de regels houden en feestjes organiseren. Dat zijn geen toevallige ontmoetingen meer, maar georganiseerde feestjes. We moeten het risico samen beperken en ervoor zorgen dat deze feestperiode geen aanleiding geeft tot een verdere toename van het aantal besmettingen. Het ligt in onze handen, veel meer dan in de handen van de contactopsporing, hoezeer we ook ons best doen om die maximaal tot resultaten te laten leiden.
Ik zal afsluitend nog de meest recente cijfers geven met betrekking tot het clusteronderzoek, die ik daarnet op de interministeriële conferentie heb gekregen. In Vlaanderen waren er 2096 clusters in familiale context, goed voor 5229 cases. Er waren 209 clusters in woonzorgcentra of in totaal 1885 cases. Er waren 34 clusters in scholen, goed voor 152 cases. Er waren er 58 in bedrijven, goed voor 296 cases. Er waren 60 andere clusters, goed voor 358 cases. Er waren ook 9 gemeenschappelijke clusters, communautaire clusters zoals gedefinieerd door Sciensano, of goed voor 49 cases. Deze cijfers komen van Sciensano via de centrale contactopsporing en de ‘field agents’. Hier zitten dus de lokale bron- en clusteronderzoeken niet in. Als u geïnteresseerd bent in de cijfers voor Wallonië en Brussel, dan kunt u die vinden in de tabel, die ik aan u wil overmaken.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord.
Preventieve maatregelen zijn de essentie en ik maak mij daar enorm veel zorgen over, zeker met kerst en Nieuwjaar voor de deur, terwijl de cijfers nu al licht beginnen te stijgen. Zodra er een exponentiële curve ontstaat, gaat het volledig los, om het zo uit te drukken. Ik houd mijn hart dus vast voor januari. We moeten goed beseffen dat dit de realiteit is. Ik hoor in mijn eigen omgeving dat mensen er toch de kantjes van af willen lopen en dat baart mij echt wel zorgen.
U zegt dat de contactopsporing veel beter werkt, en dat is inderdaad ook zo. Ik merk lokaal dat mensen binnen een heel korte tijd gecontacteerd worden. Het klopt ook dat heel veel mensen niet echt weten waar ze besmet zijn geraakt. Nochtans is het zeer belangrijk om op dat vlak het onderste uit de kan te halen, want het heeft beleidsmatige implicaties. Als we weten waar de meeste besmettingen gebeuren, kunnen we ons beleid daar beter op afstemmen.
Het uitbraakvolgsysteem is belangrijk, want we willen absoluut niet dat informatie verloren gaat omdat er parallelle systemen ontstaan, zowel centraal als lokaal en dat info niet goed uitgewisseld wordt. Dan zouden we echt niet efficiënt bezig zijn. De cijfers die u gaf over het clusteronderzoek, komen enkel vanuit het centrale contactonderzoek. Hoe komt het dat daar geen cijfers bij zitten vanuit het lokale niveau?
Ook de teststrategie is uitermate belangrijk. U zegt dat er een update voorbereid wordt. Wanneer mag die verwacht worden? Het is belangrijk om hoogrisicocontacten vroeger te testen en kort op de bal te spelen. Denk maar aan superverspreiders, zoals de sint of de hulppieten die alleszins een onaangenaam cadeautje hebben gebracht. Eén persoon kan een massa mensen op zeer korte tijd besmetten. Die bron zo snel mogelijk aanpakken, is essentieel. Zorg ervoor dat de lokale en centrale gegevens heel goed uitgewisseld worden, zodat er geen informatie verloren gaat. Daar moeten we echt meer op inzetten.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Er zijn heel wat dingen gezegd en er wordt zeer hard gewerkt door zeer veel mensen op het terrein en door de diensten. We moeten echter over een aantal dingen nog bezorgd zijn en kunnen bij bepaalde zaken nog vragen stellen.
Ik maak mij ook grote zorgen over de naleving van bepaalde maatregelen. Als mensen in het voorjaar de maatregelen niet helemaal duidelijk konden interpreteren, dan legden ze vaak voorzichtigheid aan de dag en deden het misschien nog strenger dan strikt noodzakelijk. Nu zien we vaak een interpretatie die niet helemaal volgens de regels is, omdat het toch niet zo erg is. Mensen gaan dus een beetje over de grens, maar dat verschuift natuurlijk altijd verder. We moeten daar oplettend voor zijn.
Ik zou het ook verkeerd vinden om hier het beeld te schetsen dat de meerderheid van de mensen onverantwoordelijk is. Ik vind het ook de taak van beleidsmakers om op een volwassen manier met mensen om te gaan en om een beleid vorm te geven dat hen meeneemt in de noodzaak van het volgen van de maatregelen. Het beleid moet coherent en logisch zijn en – u weet dat dit mijn dada is – op langere termijn voorspelbaar zijn. Ondanks het feit dat de crisissituatie blijft en zaken dagelijks veranderen, moeten we toch de ambitie hebben om met betrekking tot een aantal thema's, zoals vaccinatie, contactopsporing en bepaalde maatregelen, meer perspectief te bieden over wat het plan van Vlaanderen is.
De bronopsporing is hét onderwerp van deze vragen. Vorige week las ik in de pers een verklaring van mevrouw Moykens, die zei dat dit relatief goed loopt en dat ze iedereen oproept om eraan mee te werken. Dat zijn mooie woorden, maar dan lees ik in datzelfde artikel dat er gemiddeld 2,2 hoogrisicocontacten worden doorgegeven. Dat is nog altijd relatief beperkt. Dat zou kunnen met de huidige maatregelen, maar ik stel me wel telkens de vraag hoeveel van die 2,2 contacten familiale contacten zijn. Als blijkt dat het allemaal interne familiale contacten zijn, dan weten we eigenlijk niks meer dan voor het contactonderzoek. Het lijkt me nogal evident dat die contacten er zijn. Zelfs met de huidige maatregelen mag het gelukkig nog altijd om binnen de gezinsbubbel contacten te hebben. Op die manier kunnen we echter niet aan bronopsporing doen.
U zegt dat er 2096 clusters in familiale context zijn. Daar weten we eigenlijk niets mee. Het lijkt me logisch dat als je in een gezin actief bent, er besmettingen plaatsvinden. De vraag is vooral waar de initiële besmetting vandaan is gekomen. De bronopsporing levert op dat vlak beperkte inzichten, en dat is problematisch. Dat verhindert niet alleen actie op het terrein, maar ook dat we komende vrijdag meer fijnmazige en verstandige maatregelen kunnen nemen.
Minister Weyts verklaart dat het niet nodig is om iets aan de scholen te doen en ik wil daarin meegaan, maar we baseren ons daarvoor eigenlijk op niets, want we hebben geen bronopsporing die duidelijk maakt waar de meerderheid van de externe besmettingen zit die dan naar de familiale context worden meegenomen. Gebeurt het in bedrijven of in scholen? Dat weten we niet. Het gebeurt deels in woonzorgcentra en het is logisch dat dat meer naar boven komt, omdat daar meer getest wordt. We krijgen geen coherent beeld. Het is dan ook mijn vraag om daar sterk op in te zetten en om in meer capaciteit te voorzien, vooral wetende dat meer dan 230 gemeenten niet aan lokale contactopsporing doen. Dat betekent dat het Vlaamse systeem superperformant moet zijn. We hebben op dat vlak dus echt wel een opdracht.
Tot slot: het is lastig dat de lokale bronopsporing niet geïntegreerd is in de Vlaamse bronopsporing. Dat is een zwarte vlek in onze kennis.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. U hebt zeker gelijk als u zegt dat er op het terrein heel veel mensen heel hard werken, ook in de contactopsporing en de bronopsporing, om te proberen het virus in te dijken. Als beleidsmakers is het echter onze taak om te kijken of bepaalde dingen nog niet goed lopen en misschien nog verbeterd moeten worden.
De bronopsporing kan alleen maar goed lopen als de ‘field agents’ of de lokale overheden over de juiste informatie beschikken. Net daarom is het zo belangrijk dat de contactopsporing de tijd neemt om mensen te bevragen. Mensen bereiken is onvoldoende. Mensen worden bereikt en de meesten nemen ook hun telefoon op wanneer ze gebeld worden, maar de vraag blijft wat daarna gebeurt. Dat blijft een probleem.
U gaf aan dat 80 tot 85 procent van de mensen hun contacten deelt. Dat is een afname ten opzichte van september. U kunt misschien wel zeggen dat mensen minder contacten hebben in deze periode, maar ze zijn natuurlijk wel besmet. De kans dat je het virus via onbevlekte ontvangenis krijgt, is misschien een leuk verhaal in deze kerstperiode, maar is toch vrij onwaarschijnlijk. Dat er zo gemakkelijk genoegen wordt genomen met dat soort van verklaringen, is volgens mij een deel van het probleem.
Als zoals bij het woonzorgcentrum in Mol pertinent verkeerde inschattingen worden gemaakt, als de gespreksduur kort is en als er onvoldoende wordt gecheckt wanneer de contacten van de indexpatiënt opgebeld worden, dan gebeurt de bronopsporing met één hand op de rug gebonden, nog los van alle IT-problemen.
U gaf terecht aan dat bronopsporing een complex gegeven is en dat er altijd ruimte is voor verbetering. Ik wil dan ook een aantal suggesties doen. Er bereiken mij meldingen vanuit de praktijk waardoor mensen gefrustreerd zijn. Zo zou de drempel waarboven de CLB's besmettingen in scholen doorgeven aan het consortium, veel te hoog liggen. De ‘field agents’ zouden eigenlijk in een veel vroeger stadium willen weten wanneer er veel besmettingen zijn in een bepaalde collectiviteit om dan heel gericht onderzoek te kunnen voeren. Als je maar vanaf een dozijn cases een melding krijgt, dan is het soms al te laat. Dat zou sneller kunnen.
‘Callcenter agents’ blijken inzake de registratie van collectiviteiten niet altijd even zorgvuldig te zijn. In de scripts kan aangegeven worden of een besmetting terug te brengen is tot een collectiviteit, maar dat moet via een commentaarvak gebeuren dat optioneel in te vullen is. Ik heb begrepen dat dit in de praktijk te weinig zou gebeuren. Dat is nochtans iets waardoor we grotere stappen vooruit zouden kunnen zetten.
Het voornaamste probleem op het vlak van IT blijkt snelheid te zijn. Als er een wijziging aan een case gebeurt, dan zit dat binnen de tien minuten in het systeem van Smals, maar bij de ZorgAtlas moet er een nacht overgaan. Dat betekent dat de lokale besturen en eerstelijnszones die daar voor de bronopsporing gebruik van maken, pas een dag later kunnen beginnen aan hun onderzoek, terwijl elke minuut gewonnen is.
Bij brononderzoek naar naburige gemeenten of andere eerstelijnszones kunnen er situaties ontstaan waarin een hele periode verloren gaat. Ik geef het fictieve voorbeeld van De Luchtballon in Geel, een school waar veel besmettingen waren. Stel dat een leerkracht daar besmet is en op dag nul positief test. Op dag één zit hij dan in de ZorgAtlas voor Geel. Als die persoon in Mol zou wonen, dan gaat dat naar die collega's, maar wel pas op dag twee. Zo lopen we eigenlijk twee dagen achter. Die dingen zouden sneller kunnen. Op deze manier gaat er heel veel tijd verloren en de gegevensuitwisseling tussen lokale besturen en eerstelijnszones verloopt verre van optimaal.
Terugkerende reizigers zullen nu eindelijk opgevolgd worden, maar denkt u echt dat een sms daarvoor zal volstaan? Ook op dat vlak kunnen er nog stappen vooruitgezet worden. Bent u bereid om dat te doen?
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, gisteren werd in de media gerapporteerd dat de informatiedoorstroming van Sciensano opgelost zou zijn. Ik kreeg daar graag nog wat meer informatie over, want het is onaanvaardbaar dat het brononderzoek geremd wordt en de pandemie zich verder verspreidt doordat informatie gedumpt wordt in een database. Is dit wel degelijk opgelost? Zult erop hameren dat de informatie veel vlotter van het federale niveau naar de regio's moet vloeien?
Een andere bijkomende vraag gaat over terugkerende reizigers of verplichte quarantaine. U hebt geantwoord op een schriftelijke vraag dat er proefprojecten zijn met de centra voor herstelverblijf. Niet iedereen heeft de mogelijkheid om zichzelf te isoleren door bijvoorbeeld plaatsgebrek. Hebt u er al een zicht op of het een mogelijkheid is om bij de bestrijding gebruik te maken van de centra voor herstelverblijf voor de verplichte quarantaine?
Minister, we zijn met vijf vraagstellers en u hebt een heel uitgebreid antwoord gegeven, wat de belangrijkheid van dit dossier bewijst. Zelfs na uw antwoord heb ik toch nog enkele bedenkingen en enkele vragen.
Wat het contactonderzoek betreft, zal het er nog aan mankeren dat, zeven maanden na de start van het contactonderzoek en 50 miljoen euro verder, het contactonderzoek niet zou zijn verbeterd. Als ik zeg dat het contactonderzoek nog altijd mank loopt, dan heb ik het niet over de snelheid waarmee mensen worden gecontacteerd, maar heb ik het vooral over de gesprekken die worden gevoerd. Ook collega Anaf heeft ernaar verwezen.
Een van onze medewerkers heeft via zijn contacten die hij heeft, een klein proefprojectje gedaan. Hij heeft veertien mensen die besmet waren, gecontacteerd. Het blijkt dat er met die veertien mensen een gesprek werd gevoerd van twee tot vier minuten, zeven maanden na de start van het contactonderzoek. U zegt dat dat allemaal niet waar is en dat het contactonderzoek perfect of zo goed als perfect verloopt.
U hebt percentages gegeven, maar die hebben vooral te maken met de verwerking van de gegevens en met de snelheid waarmee mensen werden gecontacteerd. Ik heb u weinig horen zeggen over de inhoud van de gesprekken.
De doorstroming van gegevens en de verslaggeving van Sciensano, het digitale platform, loopt blijkbaar ook nog niet voor 100 procent. Het is tijdverlies dat de federale gegevens maar traag doorstromen naar het regionale niveau.
U hebt ook iets gezegd over twee testmomenten in de teststrategie waarover u nog in overleg bent. Ik heb al eerder verwezen naar de reportage vanmorgen op Radio 1. Ze ging over het opstarten van een proefproject met sneltesten bij een aantal huisartsen. Ik heb de huisarts in kwestie horen zeggen dat het de bedoeling is om te starten met het project, maar dat, wanneer iemand via een sneltest positief test, er onmiddellijk ook een andere test zou volgen. Kunt u daar nog wat duiding bij geven?
Minister, ik moet na uw antwoord vaststellen dat we, wat brononderzoek betreft, nergens staan. We staan nergens; het brononderzoek stelt niets voor. Ik ben het met u eens dat er wel een aantal problemen zijn en dat het niet altijd even evident is om te vragen aan iemand waar hij is geweest, hoe hij besmet is, waar hij denkt besmet te zijn geworden. Het brononderzoek – daar zijn we het allemaal over eens – is heel belangrijk en is nodig om bijvoorbeeld superverspreiders te detecteren. De collega's hebben het voorbeeld gegeven van de sint, maar ik denk dat het Zwarte Piet was. Het is dus heel belangrijk, en ik kan niet begrijpen dat tien maanden na de start van de pandemie, we eigenlijk nog nergens staan met het brondonderzoek.
Een volgend punt zijn de reizigers. U zegt dat u de terugkerende reizigers gaat controleren. Ik vind dit een lachertje en ik zal zeggen waarom. Niemand durft blijkbaar, maar ik ga de olifant in de kamer benoemen. We hebben in februari en maart mensen laten vertrekken naar de skioorden en we hebben ze laten terugkeren zonder de minste controle. Op die manier zijn er een pak besmettingen ons land binnengekomen en werd het coronavirus verspreid. Tijdens de zomer zijn duizenden mensen op vakantie vertrokken en teruggekeerd, en er was niet de minste controle, nul controle.
Mijn fractieleider, Chris Janssens, heeft aan u, dacht ik, een schriftelijke vraag gesteld en antwoord gekregen. Van de duizenden en duizenden reizigers die zijn teruggekeerd, zijn er een honderdvijftigtal mensen gecontroleerd. Er was geen enkele controle op Zaventem.
Nu doen we opnieuw hetzelfde. We zeggen dat we ze gaan controleren, maar dat wil ik nog wel eens zien. Ik vraag me trouwens af hoe u dat gaat organiseren op bijvoorbeeld de luchthaven van Zaventem, in de treinstations waar de internationale treinen toekomen, aan de grenzen. Het valt nog af te wachten of de mensen het formulier invullen. Op een vliegtuig kan men dat nog verplichten door te vragen het formulier te laten zien, maar auto’s kan men moeilijk controleren.
Ik heb er absoluut begrip voor dat het een moeilijk economisch verhaal is. Mensen die op reis vertrekken, doen dat wellicht ook voor hun mentale welzijn. Maar ik denk dat wij als politici ook onze verantwoordelijkheid moeten durven te nemen. We moeten soms ook dingen durven te zeggen die niet aangenaam zijn. Dus durf ik hier – en het zal mij misschien kwalijk worden genomen, maar in feite zou u of de Vlaamse Regering dat moeten doen – de vraag te stellen of het wel verstandig is dat mensen op reis vertrekken. Is het wel verstandig dat mensen naar rode gebieden vertrekken en terugkeren, wetende dat ze sowieso in quarantaine moeten? Duizenden mensen gaan nu vertrekken. Ik lees berichten – en ik ben blij voor hen, maar we moeten er durven over te debatteren – dat reisbureaus en reisorganisaties nu al volop boekingen krijgen voor volgende zomer. Volgende zomer, terwijl we nog niet eens weten wat er na de eindejaarsperiode zal gebeuren en hoe het virus zich verder zal ontwikkelen. Ik denk dat er een moment is gemist.
We hebben de horeca gesloten. U spreekt over bronopsporing en dat we de mensen moeten motiveren om de maatregelen na te leven, maar we sluiten de horeca. Er is geen enkel bewijs dat de uitbraken vanuit de horeca komen. Op het moment dat de horeca wel open was, moest men een briefje invullen wie men was zodat men u kon contacteren. Hoeveel van die briefjes werden er opgevraagd, denkt u? Honderd? Tweehonderd? Op al die duizenden cafés? Als men de mensen wil motiveren, moet men daarvoor ook een wetenschappelijke basis hebben. Dat verwijt ik aan de Vlaamse Regering en aan het beleid in het algemeen: ik heb soms de indruk dat u het zelf niet meer weet en dat u bepaalde maatregelen neemt, in het wilde weg, zonder die wetenschappelijke basis.
Ik stel wel vast dat bepaalde zaken worden gesloten, bepaalde maatregelen worden genomen, waarvan voor mij niet altijd de logica duidelijk is – ik denk maar aan de contactberoepen. Als ik naar de kapper ga, heb ik een mondmasker op en de kapper ook. Het is een-op-een en op afspraak. Als ik naar de carwash ga, dan kom ik mijn auto niet uit en ik betaal met mijn mondmasker op aan de werknemer, die ook een mondmasker op heeft. Maar we laten wel mensen in volle vliegtuigen vertrekken naar rode zones. Ik heb daar mijn vragen bij: ik begrijp niet goed waarom.
Ik richt me niet alleen tot u, maar tot de hele Vlaamse Regering en tot de minister van Toerisme. Het is nu toch het moment om een extra sensibiliseringscampagne te voeren rond toerisme in eigen land.
Minister, kunt u me trouwens garanderen dat er effectief gecontroleerd zal worden bij de terugkerende reizigers? Kunt u mij garanderen dat die duizenden reizigers, wanneer ze terugkeren, in quarantaine zullen gaan? Hebt u enig besef van de economische impact die dat zal hebben voor de bedrijven als al die duizenden mensen in quarantaine zullen gaan? Ik denk niet dat de werkgevers er zo gelukkig mee zullen zijn.
Minister, ik rond af. Het spijt me: contactonderzoek loopt beter – dat is maar normaal, want ik heb het al gezegd, het is zeven maand later en 50 miljoen euro verder – maar wat het brononderzoek betreft, staan we echt nergens.
Minister, ik zou toch graag van u een aantal reacties krijgen op mijn bedenkingen en op de vragen van de collega's.
Minister Beke heeft het woord.
Er is inderdaad de afgelopen zeven maanden een uitgave geweest van 44 miljoen euro plus btw, in plaats van 100 miljoen euro plus btw. Daar is in deze commissie ook al heel veel over te doen geweest, maar het is misschien toch goed om dat te zeggen. Zoals het Rekenhof heeft gevraagd, hebben wij van in het begin zeer nauw gekeken op de middelen en de besteding van die middelen.
We hebben een zeer grote flexibiliteit gevraagd van het contactopsporingsonderzoek. We zijn van nul begonnen, wat grootschalig contactonderzoek betreft, net zoals de andere regio's en de andere landen. Ik had twee weken geleden een gesprek met de Nederlandse ambassadeur. Ik heb hem gevraagd naar het contactonderzoek. Men heeft daar het contactonderzoek losgelaten omdat het aantal besmettingen zo hoog was dat het niet meer kon volgen. Het contactonderzoek in Duitsland is in de problemen gekomen. In Vlaanderen heeft het contactonderzoek kunnen standhouden. We hebben gedurende een aantal dagen – collega Saeys heeft er vorige week een vraag over gesteld – met sms'en moeten werken, maar wij hebben heel snel kunnen bijschakelen, en dat aan besmettingsratio’s van 20.000 tot 22.000 in ons land. We zijn begonnen met contactopsporing waarbij de experten hadden gezegd dat we moesten uitgaan van 1000 besmettingen per dag. Is daarmee alles perfect? Neen. Gaan we nog voortdurend moeten bijsturen? Ja, dat gaan we zeker moeten doen. Ik kom er seffens op terug.
Ik heb er absoluut geen probleem mee om te zeggen dat ik op dit ogenblik reizen naar het buitenland onverstandig vind. Ik vind het niet verstandig. Er zijn mensen die om professionele redenen niet anders kunnen, maar ik zou vandaag reizen naar het buitenland absoluut niet aanraden, laat staan reizen naar het buitenland waar de besmettingscijfers hoog zijn. In de ons omringende landen zijn de cijfers hoog. Ik denk dat het ook een issue zal zijn op het Overlegcomité van vrijdag, waarop ik voorlopig geen voorafnames ga doen.
2021 zal, wat mij betreft, het jaar van de vaccinaties zijn maar ook het jaar van de voorzichtigheid. Zij die denken dat 2021 een jaar kan zijn zoals 2019, zijn verkeerd. Het zal zo niet zijn. We hebben hier ook al over de vaccinatiestrategie gesproken, en ik neem aan dat we dat nog wel een paar keer zullen doen, maar voorzichtigheid is absoluut geboden.
Het contactopsporingsonderzoek is ook gebaseerd op vertrouwen. Het is goed dat we nu een groot aantal van de mensen bereiken en dat we er kort op zitten, maar het blijft problematisch dat de mensen weinig contacten doorgeven. Dat is absoluut waar. Als ik met collega’s en mensen uit het buitenland spreek over hoe het daar gebeurt en wat we kunnen leren, dan zoeken we er samen naar.
Collega Anaf, het is wel een beetje kort door de bocht om te zeggen dat we nu niet veel verder staan dan in september. Tussen september en nu zijn er wel grote verschillen: de horeca is dicht, cultuur is dicht, sport is dicht. We hebben onze samenleving gebracht naar een situatie waarbij enkel de zorg open is, de bedrijven aan het werk zijn en de scholen open zijn. Al de rest is op dit ogenblik dicht, wat maakt dat het aantal contacten lager ligt dan normaal.
Het is ook dansen op een heel slappe koord. Aan de ene kant is er contactonderzoek, aan de andere kant is er de opvolging, de quarantaine, het quarantainebevel, de handhaving enzovoort. Men moet een stok achter de deur hebben – en ik vermoed dat het Vlaams Parlement er vandaag nog verder over zal debatteren en dan zal stemmen –, maar tegelijkertijd moeten we ervoor zorgen dat mensen voldoende vertrouwen hebben om de contacten die ze hebben gehad, ook effectief door te geven.
Voorzitter, u hebt een aantal vragen gesteld over de handhaving. Hoe zal de handhaving op de luchthavens gebeuren? Een interessante vraag, die ook wel aan bod zal komen op het Overlegcomité van vrijdag. Ik heb nog niet alle bevoegdheden in mijn schoot; ik heb er vele, maar nog niet alle, maar het zal er zeker aan bod komen. Hoe gaan we het invullen van het PLF controleren? Het zal zeker aan bod komen. Het is iets waar de verschillende overheden in dit land onderling afspraken over moeten maken. Het politionele luik ligt, jammer genoeg, nog niet in Vlaamse handen.
Ook de scripts zijn de voorbije periode voortdurend aangepast, aan verschillende elementen. Ze zijn aangepast aan nieuwe inzichten, aangepast aan bijkomende maatregelen. Ik heb het in deze commissie al eens gezegd: in september hebben we ze laten lezen door sociaal psychologen met de vraag: wat moeten we vragen en hoe moeten we het vragen? Die elementen zijn sterk aangepast. Het feit dat vandaag heel wat lokale besturen zeggen dat ze in piste 1 willen meegaan maar dat ze het niet nodig vinden om zelf piste 2 te doen, geeft aan dat die lokale besturen een groot vertrouwen hebben in de Vlaamse contactopsporing. Er zijn er 63 die het zelf willen doen.
63 lokale besturen gaan het eens zelf doen, wat een goede zaak is. Ook daar zullen we moeten uit leren en bijsturen waar kan en waar nodig, zoals we dat ook met de proeftuinen hebben gedaan. Om het brononderzoek lokaal mee in het systeem te hebben – en ik ben daar ook in geïnteresseerd –, hebben we het federale platform en Smals nodig. Die vraag ligt daar dus op tafel en ik hoop dat ze er snel een antwoord op kunnen geven.
Gedegen bronnenonderzoek heeft maar zin als het aantal besmettingen laag ligt. Met de Nederlandse collega ging het zelfs niet over bronnenonderzoek, maar over clusteronderzoek. Toen ik hem vroeg waarom men dat had losgelaten, zei de ambassadeur dat men zoveel besmettingen had dat het gewoon geen zin had om te vragen met wie men in contact was geweest, want men is voorbij een bepaald stadium gekomen. Wij zijn het blijven aanhouden. We kunnen maar effectief greep krijgen op gedetailleerd bronnenonderzoek en er een maximaal resultaat uit halen, als de aantallen laag zijn. Anders krijgt men wel meer inzichten, maar het zal de verspreiding amper vertragen.
Collega Vaneeckhout, ik heb op uw vraag al geantwoord. De familiale contacten vormen vandaag het gros in het bronnen- en clusteronderzoek, en dat hoeft niet te verbazen. De professionele contacten zijn beperkt, want iedereen wordt geacht om te telewerken, tenzij het echt niet anders kan. Sportactiviteiten gaan ook niet door, horeca ook niet. We komen dan terecht in clusters van familiale contacten, scholen, bedrijven en collectiviteiten. Het valt niet te verbazen, want alle andere contacten zijn drooggelegd of zouden dat moeten zijn.
Op de situatie in Mol ga ik niet vooruitlopen. Er zijn onderzoeken bezig. Ik wil er toch één ding over zeggen. Ik heb ook het persbericht gelezen, collega Anaf. Alles hangt natuurlijk af van de informatie die men geeft. Als men zelf informatie geeft die de indruk wekt dat men een laagrisicocontact is, dan verwondert het niet dat men u als een laagrisicocontact inschat. Als men informatie geeft waaruit kan worden afgeleid dat men een hoogrisicocontact is, dan kan men als een hoogrisicocontact worden ingeschat. Ik ga er vandaag niet op vooruitlopen. Gisteren is het team ter plaatse gegaan. We zullen er zeker lessen uit trekken. De belangrijkste les die we te trekken hebben, is dat we op dit ogenblik, zeker in de collectiviteiten en de woonzorgcentra, voorzichtig moeten zijn. Het is niet voor niks dat we gezegd hebben dat we daar eerst gaan vaccineren. Ik zou iedereen willen vragen om nog even geduld te hebben en het nog niet te gek te maken, want er kunnen enorme risico's worden gelopen.
Het uitbraakvolgsysteem dient voor de opvolging van de clusters. De lokale besturen, de covidteams en het team Infectieziektebestrijding kunnen informatie delen op dit platform, bijvoorbeeld over wie welke actie doet voor de beheersing van die clusters. Daarvoor is het systeem dus opgezet.
De registratie van het bronnenonderzoek wordt ook verder verfijnd. Voor het capteren van die informatie moeten de databanken worden aangepast door de federale collega's, zoals ik heb gezegd. Er is dit weekend een tijdelijke onderbreking geweest bij het aanleveren van deze bijkomende informatie, maar dat is intussen aangepast. Deze informatie is ook beschikbaar in de ZorgAtlas en is zichtbaar voor alle covidteams en alle lokale besturen.
Collega Sleurs heeft ook nog een vraag gesteld over de herstelverblijven. Er zijn acht centra voor herstelverblijf waar er een buffercapaciteit is voor de opname van personen die thuis niet in quarantaine kunnen. Die capaciteit is er dus. De juiste aantallen van bezetting heb ik niet bij, maar het loopt wel.
Voorzitter, ik heb uw vraag over de sneltesten niet heel goed begrepen. U vroeg naar de bijkomende test. Een sneltest in de collectiviteiten wordt opgevolgd door een PCR-test. De sneltest wordt afgenomen wanneer er symptomen zijn. Bij een positief resultaat is men besmet, maar ze geeft geen uitsluitsel dat men effectief negatief is als men negatief wordt getest. Vandaar dat hij wordt opgevolgd door een PCR-test.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende antwoorden.
Ik had ook een vraag gesteld over de teststrategie, maar ik veronderstel dat dit op korte termijn wel zal worden uitgeklaard. Het is een zeer belangrijk element.
De komende weken en maanden zullen we over bron- en contactonderzoek zeker en vast nog heel wat vragen stellen. Ik hou echt mijn hart vast voor vooral januari. Ik hoop dat ik ongelijk krijg, maar ik hoop, uit de grond van mijn hart, dat de meerderheid van de mensen de regels zal volgen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, u hebt een van mijn vragen niet beantwoord. Ik vroeg namelijk hoeveel van de gemiddeld 2,2 hoogrisicocontacten die wordt doorgegeven bij de contactopsporing, uit het gezin of de familie komen.
Minister Beke heeft het woord.
Ik heb het opgevraagd en ook gekregen. Uit de laatste rapportering van 27 november tot 3 december blijkt dat er gemiddeld 3,01 contacten zijn waarvan 1,1 te contacteren huisgenoten zijn.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik heb nog een paar slotbedenkingen. Het is terecht dat u zegt dat men de capaciteit van de contactopsporing in de tweede golf hoog heeft gehouden, maar we mogen het einddoel van de contactopsporing niet uit het oog verliezen. Het doel van de contactopsporing is niet enkel en alleen iedereen opbellen, maar is ook ervoor zorgen dat we op die manier het virus kunnen beteugelen en in de hand houden. Ik denk dat daar nog wel enkele uitdagingen liggen.
Ik ben blij met uw duidelijkheid over reizen naar het buitenland. Collega's, ik denk dat we de komende dagen collectief moeten werken aan verdere stappen hiervoor. Het had de voorbije maanden misschien sneller moeten gebeuren. Collega Sintobin, het mag geen taboe zijn om dat hier te expliciteren.
Het is zeer belangrijk dat er een strikt onderscheid is tussen het handhavingsbeleid van de maatregelen enerzijds en de contactopsporing anderzijds, ook in het gevoel van mensen. Misschien moeten we er een aparte campagne over opzetten om duidelijk te maken dat het een niet in een database voor het andere komt, want dat zou hinderlijk zijn voor het vertrouwen in het coronabeleid.
U zegt dat er meer dan tweehonderd besturen zijn die niet in de lokale contactopsporing stappen en dat het iets zegt over het vertrouwen in de Vlaamse contactopsporing. Ik zou niet per se zeggen dat de oorzaak alleen maar het vertrouwen in de Vlaamse contactopsporing is, maar dat het ook te maken heeft met de capaciteit van lokale besturen.
De heer Anaf heeft het woord.
Er zijn nog een aantal aspecten waar ik even op wil doorgaan.
Het is logisch dat er minder contact worden opgegeven dan eind september omdat er inderdaad bijkomende maatregelen zijn. Wat me wel zorgen baart, is dat er meer mensen zijn die geen contacten doorgeven. Dat zou op zich raar moeten zijn, want die mensen moeten natuurlijk wel ergens besmet geraken. Daar ging het mij over.
Wat de vakanties betreft, zou ik niet zover als collega Sintobin willen gaan om nu al de vakanties in de zomer in vraag te stellen. Ik denk dat we de mensen een zeker perspectief moeten proberen te geven. We zullen wel zien hoe de situatie dan is; het is nog veraf en hopelijk zijn er tegen dan veel meer veilige zones. Als het over deze vakantie gaat, dan lijkt het mij toch belangrijk dat de Vlaamse Regering misschien nog eens een signaal moet geven aan de touroperators dat ze correct moeten informeren. Er zijn er zeker die het goed doen, maar ik zie af en toe aanbiedingen passeren waarin wordt gezegd dat het veilig is, dat quarantaines niet nodig zijn, terwijl de werkelijkheid natuurlijk anders is. Mensen moeten op een goede manier worden geïnformeerd.
Minister, u zei dat men in Nederland en Duitsland ook moeilijkheden heeft gekregen met de contactopsporing. Dat zou kunnen, maar in Vlaanderen klopte het op een bepaald moment alleen maar op papier. Tussen eind oktober en 21 november zijn er 24 procent teveel contacten geregistreerd. Het heeft heel lang geduurd voor het werd ontdekt in de scripts en werd rechtgezet. Bovendien zou het ook wel eens kunnen dat, als de contactopsporing in het buitenland sneller verzuipt, men daar meer tijd in de cases steekt. Als het hier wordt beperkt tot een enkele telefoon of zelfs een sms, als je de lat op de grond legt, dan spring je er inderdaad over.
U geeft me vaak het verwijt dat ik vooral kritiek geef, maar ik heb deze keer een aantal echte suggesties gegeven om de bronopsporing te versterken. Ik begrijp dat u er niet meteen op kunt antwoorden, maar ik zou toch willen vragen om ze ernstig te nemen. Ze waren als suggestie bedoeld en ze kunnen ervoor zorgen dat er verbeteringen in het systeem komen, en dat moet toch de betrachting zijn van ons allemaal.
Het is terecht dat u zegt dat u op het concrete geval van Mol niet doorgaat. Laat ons eerst onderzoeken wat er is gebeurd, want er zijn nu intentieprocessen gemaakt, ook in de pers, die misschien niet correct zijn. Het is misschien wel exemplarisch voor het feit dat de alarmbellen soms te traag afgaan. Als men via contactopsporing contact opneemt met zo iemand en die geeft aan dat hij sint was en veel mensen in een grote ruimte heeft gezien in een woonzorgcentrum, dan moeten er sneller alarmbellen afgaan en moet er sneller kunnen worden geoordeeld of er een hoogrisicocontact is geweest. Maar laat ons niet vooruitlopen op het onderzoek en afwachten wat er uit de bus komt.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
We hebben de bezorgdheden, de pijnpunten en de vele beleidsmaatregelen besproken. Ik kan alleen maar hopen dat we in de toekomst naar een positieve kentering zullen gaan en niet naar een negatieve. Minister, ik dank u voor de antwoorden.
Collega Anaf, ik stel de zomervakantie van volgend jaar niet in vraag. Als ik dat zou doen, zou ik thuis miserie krijgen. Ik heb enkel willen zeggen dat er nu al volop wordt geboekt en dat we absoluut niet weten wat er volgend jaar zal gebeuren. Ik hoop dat iedereen volgend jaar op zomervakantie kan gaan.
Minister, ik had het over het proefproject met sneltesten dat vandaag is gestart in de huisartsenpraktijken. U sprak over de collectiviteiten.
Minister, ik noteer dat u eigenlijk afraadt om naar het buitenland op vakantie te gaan. Het is wel een feit – collega Anaf heeft een punt – dat sommige mensen ook niet weten wat de consequenties zijn. De collega spreekt over touroperators, maar we weten allemaal dat een groot deel van de reizen online wordt geboekt. Daar staat ongetwijfeld niet bij dat mensen die naar het buitenland vertrekken, bij hun terugkomst in quarantaine moeten gaan. Veel mensen volgen het niet allemaal. U zegt dat het vrijdag op het Overlegcomité wordt besproken: het formulier, de handhaving, de controle. Ik moet u wel zeggen dat de eerste reizigers morgen vertrekken en volgende week terugkomen. Misschien bent u een ‘beke’ te laat.
We zijn het allemaal eens dat, zeker voor het contactonderzoek, er een tekort is aan vertrouwen bij de bevolking. We moeten er allemaal aan werken, maar we kunnen het vertrouwen bij de bevolking alleen maar verhogen als er maatregelen worden genomen die gebaseerd zijn op wetenschappelijke bewijzen. Ik heb er daarnet een paar genoemd die niet zijn gebaseerd op wetenschappelijke bewijzen. Ik denk in de eerste plaats aan de sluiting van de horeca.
Minister, ik ben het eens met u dat brononderzoek vooral nuttig is wanneer er een lage viruscirculatie is. Het is niet alleen brononderzoek dat belangrijk is voor de bestrijding van het virus; het is de combinatie van brononderzoek, testen, vaccinatie en een efficiënt contactonderzoek. We moeten daarop inzetten.
Collega's, ik stel voor om in een van de volgende commissievergaderingen hierover opnieuw met de minister in debat te gaan.
De vragen om uitleg en de interpellatie zijn afgehandeld.