Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Loor heeft het woord.
Lokale en bovenlokale besturen spelen een belangrijke rol in tal van re-integratieprocessen van bepaalde kwetsbare groepen in onze maatschappij, namelijk langdurig werklozen, laaggeschoolden, personen met een beperking. Ook een werkstraf die door een rechter wordt uitgesproken, heeft tot doel de veroordeelde te ‘resocialiseren’ door hem of haar rechtstreeks diensten te laten leveren aan onze maatschappij. Daarin kunnen ook de entiteiten van de Vlaamse overheid een rol vervullen.
Het aantal werkstraffen zit dus duidelijk in de lift, en dat hoeft ons niet te verwonderen. Er is een hoog slaagpercentage. Mensen die een werkstraf krijgen, leren verantwoordelijkheid opnemen, en ook de prestatieplaatsen waar de werkstraffen uitgevoerd worden, reageren overwegend positief. Onderzoek in Nederland leert ons dat de recidive onder mensen die een gevangenisstraf uitzitten, hoger ligt dan onder degenen die een werkstraf kregen.
Uit het recente antwoord op een schriftelijke vraag aan uw collega-minister van Justitie en Handhaving blijkt dat er in 2019 zo’n 4290 werkstraffen werden uitgevoerd. Dat is het op 2 na hoogste aantal van de afgelopen 10 jaar. Wat me daarbij heel sterk opviel, was dat slechts 22 werkstraffen uitgevoerd werden bij de Vlaamse overheid zelf, namelijk 16 bij Sport Vlaanderen, 4 bij Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum (OPZC) Rekem en 2 bij de Plantentuin in Meise. Dat sprong mij toch in het oog, minister, dat dat er relatief weinig zijn. Daarom heb ik een aantal vragen.
Hoe staat u tegenover het uitvoeren van werkstraffen bij de diensten van de Vlaamse overheid?
Wat zijn de redenen waarom de cijfers bij de Vlaamse overheidsdiensten zo laag zijn? Werd daar al een onderzoek of bevraging rond gedaan?
Plant u initiatieven om het uitvoeren van werkstraffen bij de Vlaamse overheid te stimuleren?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer De Loor, ik dank u voor uw vraag, maar mijn antwoord zal redelijk kort zijn. Ik ben namelijk niet bevoegd voor de organisatie van werkstraffen. Eigenlijk is dit een vraag die u beter aan mijn collega Zuhal Demir had gesteld.
Uiteraard sta ik positief tegenover het feit dat de Vlaamse overheid zich mee zou inschakelen in het aanbieden van werkstraffen. De minister heeft dat ook geantwoord op uw schriftelijke vraag, namelijk dat zij vastgesteld heeft dat de Vlaamse overheid er zeker voor open staat om samen met andere diensten van steden en gemeenten, vzw’s, containerparken, kringloopwinkels en vele andere organisaties, werkstraffen te laten uitvoeren binnen de eigen entiteiten. In haar antwoord zegt ze ook nog dat de justitiehuizen voor de uitvoering van de werkstraffen een beroep doen op een breed en divers netwerk van vrijwillige prestatieplaatsen. Het lijkt dan aan de justitiehuizen om te onderzoeken hoe ze dat netwerk verder kunnen uitbreiden.
In de mate dat mevrouw Demir een behoefte zou voelen – maar ik denk dat zij sterk genoeg is om dat zelf te doen – om mij te betrekken bij een zoektocht binnen onze Vlaamse administraties, ben ik altijd bereid om daaraan mee te werken. Maar zij zegt zelf dat dat in de eerste plaats de taak is van de justitiehuizen en dat ze absoluut geen negatieve ervaringen heeft met de Vlaamse overheid.
Ik denk dus dat deze vraag zich tot mevrouw Demir zou moeten richten, omdat ik anders op haar bevoegdheidsdomein kom. U hebt haar ook al een schriftelijke vraag ter zake gesteld. Maar ik sta heel positief tegenover het idee. En ik ben bereid om te helpen als ze mij nodig heeft.
De heer De Loor heeft het woord.
Bedankt voor uw korte antwoord, minister. Ik zal de vraag inderdaad opnieuw stellen aan minister Demir.
Ik ben zelf ook van oordeel dat de Vlaamse overheid en de overheidsdiensten hier wel een belangrijke rol in kunnen vervullen, zeker als we zien dat uit een Nederlands onderzoek blijkt dat recidive bij mensen die effectief een gevangenisstraf uitoefenen, hoger ligt dan bij mensen die een werkstraf uitoefenen. Ik denk dat we daar als overheidsdienst, of het nu om een lokale of een bovenlokale overheid gaat, onze verantwoordelijkheid in moeten nemen en dat we daar een rol te spelen hebben.
Ik ben tevreden, minister, dat u daar ook positief tegenover staat en dat u bereid bent om samen met uw collega Demir rond de tafel te gaan zitten en dat u het aanbod doet om, als het nodig is, samen te werken. Het kan misschien goed zijn om ‘best practices’ te delen, voor zover de Vlaamse overheidsdiensten nog niet vertrouwd zijn met de uitvoering van werkstraffen. Bij een aantal overheidsdiensten bestaat misschien een drempel om werkstraffen te laten uitvoeren. Ik heb dat hier lokaal zelf ook gevoeld bij de Zottegemse diensten, dat er bij dienstverantwoordelijken toch een beetje schrik voor het onbekende was. Maar als ze het eenmaal hadden gedaan, stonden ze daar absoluut voor open om daar nog een vervolg aan te breien.
Bedankt voor uw positieve antwoord en uw bereidheid om daar mee de schouders onder te zetten, weliswaar samen met collega Demir.
Mijnheer Van Rooy, mag ik u wijzen op de twee minuten spreektijd? Ik heb ter gelegenheid van mijn ervaring daarnet bij de vorige vraag om uitleg mijn chrono bovengehaald.
U hebt het woord.
Heel goed, voorzitter, druk nu af. Ik ga het heel kort houden.
Ik wil gewoon dit meedelen, minister Somers: als u in gesprek gaat met minister Demir, haal dan zeker ook aan dat heel wat werkstraffen, het overgrote deel ervan, niet worden uitgevoerd door de coronacrisis, de lockdown in maart en de huidige semilockdown. Het is zo dat werkstraffen na een veroordeling uitgevoerd moeten worden binnen twaalf maanden na de veroordeling. Mijn collega Adeline Blancquaert heeft cijfers opgevraagd bij uw collega, minister Demir, en daaruit bleek dat slechts 3 procent van de lopende werkstraffen nog uitgevoerd kon worden tijdens die eerste lockdown. Ik vraag mij af hoe dat met de huidige coronamaatregelen zit. Los van het feit dat wij koele minnaars zijn van zulke werkstraffen, lijkt het grote gevaar te zijn dat die werkstraffen zullen verjaren en dat de daders hun werkstraf nooit zullen moeten uitvoeren. En dat kan toch de bedoeling niet zijn?
Dank u wel, mijnheer Van Rooy, dat was ruim binnen de tijd. Hiermee hebt u een beetje goedgemaakt.
Ik wil ook heel even tussenkomen, minister, om niet in een welles-nietesspel te vervallen. Ik heb deze vraag om uitleg van collega De Loor ontvankelijk verklaard, vanuit de vraag welke rol Vlaanderen en werkgevers ter zake hebben. Ik heb als burgemeester zelf ooit de vraag gekregen of we er als gemeente toe bereid waren werkstraffen aan te bieden.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Ik wilde eigenlijk een gelijkaardige opmerking maken, voorzitter. Het is inderdaad zo dat minister Demir zeer actief is op het vlak van die werkstraffen. Onlangs heeft ze nog gecommuniceerd dat het door de coronacrisis inderdaad heel moeilijk is om alternatieven te vinden voor die werkstraffen en dat ze zelfs bekeek of die mensen mee zouden kunnen helpen om bomen te planten. Ik denk dat het zeer belangrijk is dat die werkstraffen zo snel mogelijk uitgevoerd kunnen worden en dat er creatief wordt bekeken, samen met allerlei partners, hoe dat kan. Lokale besturen kunnen daar een belangrijke rol bij spelen, alsook de Vlaamse overheid.
Minister, op welke manier worden de lokale besturen aangesproken om op een creatieve manier meer te denken over de opties om werkstraffen uit te laten voeren?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw De Vreese, mijnheer Van Dijck, ik neem er akte van dat u me bijna uitnodigt om op het terrein van mijn goede collega, minister Demir, die ik enorm respecteer en een groot hart toedraag, te komen. Mijn perceptie van mijn collega is dat zij mans – of in dit geval, vrouws – genoeg is om die bevoegdheden zelf op een adequate manier uit te voeren. Maar – en dat heb ik daarnet ook gezegd – dat neemt niet weg dat ik me heel dienstbaar wil opstellen ten aanzien van haar, indien zij vindt dat er extra initiatieven nodig zijn, hetzij naar de Vlaamse administratie toe – de vraag van mijnheer De Loor –, hetzij naar de lokale besturen toe – de insteek van mevrouw De Vreese. Ik ben er natuurlijk toe bereid om daaraan mee te helpen, omdat ik dit zelf een zeer goed initiatief vind. Ik vind dit een belangrijk initiatief. Het zal waarschijnlijk – en daar heeft collega Van Rooy gelijk in – een stuk moeilijker zijn om dat in coronatijden effectief georganiseerd te krijgen, maar ik ben er zeker toe bereid om te helpen.
Ik denk echter dat zij de indruk heeft, of zo heb ik toch uit haar schriftelijk antwoord begrepen, dat de Vlaamse administraties en de lokale besturen principieel bereid zijn om mee te helpen. Ik denk dat het in de eerste plaats de justitiehuizen moeten zijn en zijzelf. Ik kan moeilijk in haar plaats nu al beginnen te praten over werkstraffen met eender wie. Nogmaals, laat het heel duidelijk zijn: een dienstvaardige en constructieve houding van mij als minister ten aanzien van het zinvolle, nuttige en constructieve werk dat collega Demir verricht. Positiever kan ik onmogelijk zijn.
Ik had van u niet anders verwacht. Ik zie aan uw lichaamstaal dat u ervan geniet.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik onthoud vooral de dienstbaarheid van minister Somers. Misschien heeft het vooral met de kerstperiode te maken, maar ik zal de vraag ook aan minister Demir stellen en uw dienstbaarheid overbrengen, minister.
U gaat ervan uit dat u minister Demir sneller kunt ondervragen dan dat minister Somers haar ziet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.