Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze interpellatie via videoconferentie behandeld.
De heer De Reuse heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, reeds sinds de eerste toezegging van de Federale Regering om het federale zorgpersoneel te belonen voor de onverdroten inzet tijdens de coronacrisis door hun een loonopslag van 6 procent te geven, werd de Vlaamse Regering onder druk gezet om ook voor de dag te komen met een goed akkoord voor het Vlaamse zorgpersoneel. Uit dat akkoord zou de waardering van de Vlaamse Regering moeten blijken voor de inzet van het Vlaamse zorgpersoneel in de coronacrisis. Ondertussen gaf de Federale Regering ook nog een extra consumptiecheque van 300 euro en daarbovenop nog eens een premie van 985 euro bruto voor het federale zorgpersoneel. Ondertussen liepen de onderhandelingen voor het Vlaamse zorgpersoneel verder, bleven ze nog in de kou staan en werd de druk vanuit de zorg op de Vlaamse Regering natuurlijk steeds groter.
Om die groeiende druk te verwoorden, vroeg de oppositie in het Vlaams Parlement een actualiteitsdebat aan voor de plenaire vergadering van 25 november jongstleden. En, wonder boven wonder, na een nacht onderhandelen werd op dinsdag 24 november het voorakkoord van Vlaams intersectoraal akkoord (VIA) 6 voor 2021 tot 2025 aangekondigd. De minister-president, u, minister Beke, de vakbond ACV bij monde van Mark Selleslach, de werkgeversfederatie vertegenwoordigd door Ingrid Lieten en de sociaal bemiddelaar, lieten in de persconferentie over het voorakkoord hun grote tevredenheid blijken. Dit voorakkoord is, dixit de regering een ‘waardering voor al die mensen die nu al maanden meer dan het beste van zichzelf geven’.
De blikvangers van het akkoord zijn 6 procent opslag voor de mensen in de woonzorgcentra en 4,5 procent opslag voor de mensen in de kinderopvang en thuiszorg. Deze opslag zou al te zien zijn op de loonbrief van januari, in tegenstelling tot het federale loonakkoord, dat pas ingaat vanaf juli volgend jaar. De Vlaamse Regering liet niet na te benadrukken dat het ging over een structurele aanpak – lees: in tegenstelling tot enkele maatregelen van de Federale Regering – en dat dit duidelijk een uiting was van een warm Vlaanderen, dat zijn warm hart toonde en in de geldbuidel tastte om het zorgpersoneel te belonen voor alle inspanningen tijdens de voorbije covidperiode.
Ook in het parlementair halfrond waren er tijdens het actualiteitsdebat – ondanks enkele kleine kanttekeningen – vrijwel enkel positieve reacties te horen. Uit de communicatie van de Vlaamse Regering in de media onthielden onze personeelsleden vooral dat ze erop zouden vooruitgaan. Vanaf januari zouden ze een mooie, structurele loonsverhoging krijgen.
Deze Vlaamse Regering heeft dus grote verwachtingen geschapen. Iedereen verwacht in januari een loonopslag van gemiddeld 6 procent op zijn rekening te zien staan, de ene misschien al wat meer of minder dan de andere, maar niettemin een mooie, verdiende beloning. Ondertussen houdt men op verschillende personeelsdiensten in Vlaanderen het akkoord tegen het licht. Stilaan komt nu ook het besef dat een deel van het personeel van de zorgsector geen substantiële loonopslag zal ontvangen. Meer zelfs: sommigen zullen maar de helft ontvangen, sommigen bijna niets en sommigen zelfs helemaal niets. Minister, ik moet u ongetwijfeld niet vertellen dat de ontgoocheling groot zal zijn indien deze verwachtingen niet zullen worden ingelost en dat het onbegrip en de frustratie zeer groot zullen zijn bij het zorgpersoneel.
Waarom zullen zij gemiddeld geen 6 procent loonsopslag ontvangen in januari? Het akkoord VIA 6 gaat uit van de loonbarema’s en de uitrol van het instituut voor functieclassificatie (IFIC) vanaf 2021. Deze uitrol moet nog beginnen in de publieke sector, in tegenstelling tot de private sector, en zal gepaard gaan met de nodige groeipijnen, de nodige informatiesessies, de aanpassingen bij de personeelsdiensten enzovoort. Het is dus zeer optimistisch van deze Vlaamse Regering om ervan uit te gaan dat dit snel kan gebeuren. De loonstijging van VIA 6 is gekoppeld aan het instappen in het IFIC-model. Dit is echter een vrijwillige keuze van het personeelslid in de openbare sector.
Een korte schets: de loopbaan in de openbare sector is niet te vergelijken met die in de private sector. In de publieke sector start men met een lager loon, om hoger te eindigen. Wie als zorgverlener in de publieke sector meer dan 6 procent meer verdient dan een gelijkaardige verloning bij IFIC, ontvangt dus geen opslag. Dit zijn de mensen in de zorg die reeds een bepaalde anciënniteit hebben opgebouwd.
Wie ook uit de boot valt in verband met de blijk van waardering, is het personeel van de dienstenchequebedrijven dat tijdens de coronacrisis werd ingezet in de thuiszorg voor senioren. Deze beroepsgroep, mensen met de laagste lonen, zal helemaal niet meegenieten van enig voordeel. Zij waren nochtans ook paraat, niet enkel om te poetsen of boodschappen te doen, maar ook door er te zijn, door contact te leggen met de senioren om de eenzaamheid die het mentale welzijn zo aantast, te doorbreken.
In de coronaperiode – en nu nog – heeft elke zorg- en verpleegkundige het onderste uit de kan gehaald. We mogen niet vergeten dat deze mensen bij de eerste uitbraak werkten zonder afdoend beschermingsmateriaal, met gevaar voor de eigen gezondheid, zonder de volledige risico’s te kennen van het nieuwe virus en toch zorgbehoevenden bleven verzorgen en het beste van zichzelf gaven. We mogen niet vergeten hoe ze met te weinig personeel, door een structurele onderbezetting van heel wat woonzorgcentra, in deze onzekere tijden de boel draaiende hielden. Dat een deel van het personeel dat ook in de vuurlinie heeft gelegen tijdens de coronacrisis, met nagenoeg lege handen zou achterblijven, wordt terecht als onaanvaardbaar beschouwd.
Bevestigt u dat de communicatie van de regering een foute indruk heeft gewekt dat alle zorgpersoneel vanaf januari een loonopslag van 6 procent zou ontvangen? Kunt u mij meedelen hoe er dan nu wel gecommuniceerd zal worden naar personeelsleden die zich bekocht zullen voelen? Op welke manier zult u desgevallend garanderen dat alsnog elk zorgpersoneelslid toch een voldoende blijk van waardering krijgt voor de inspanningen en de offers die werden gebracht tijdens de coronacrisis?
Hoe garandeert u de snelle uitrol van IFIC in de publieke sector waaraan de opslag gekoppeld is? Wat met de personeelsleden die niet naar IFIC overstappen? Worden er desgevallend nog bijkomende initiatieven genomen voor het zorgpersoneel dat in de thuiszorg tewerkgesteld werd via de dienstenchequebedrijven?
Hoe leidt u de kwestie van de loonsverhoging verder nog in goede banen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, aangezien hier gesproken wordt over foute communicatie en het wekken van de foute indruk, zet ik bij aanvang graag nog even alle feiten op een rijtje, zoals ik ze van bij aanvang heb gecommuniceerd.
De Vlaamse Regering heeft samen met de sociale partners een kaderakkoord bereikt dat de Vlaamse zorgsector meer kracht geeft. Voor het totale pakket aan maatregelen is door de Vlaamse Regering met onmiddellijke ingang vanaf 1 januari 2021 een budget van 577 miljoen euro vrijgemaakt voor koopkracht, kwaliteitsmaatregelen en extra personeel. Met dit akkoord wil ik in eerste instantie inzetten op structurele herwaardering van de Vlaamse zorgsector.
Om extra koopkracht te realiseren, de concurrentie tussen deelsectoren op vlak van loons- en arbeidsvoorwaarden te ontmijnen en mobiliteit tussen functies en deelsectoren te stimuleren, wordt ingezet op de uitrol van een gemeenschappelijke functieclassificatie en loonhuis voor de geregionaliseerde zorgsectoren enerzijds en de klassieke VIA-sectoren anderzijds.
Voor de woonzorgcentra, de psychiatrische verzorgingstehuizen, de revalidatiecentra, de initiatieven beschut wonen, de multidisciplinaire begeleidingsequipes palliatieve zorg en de zogenaamde geregionaliseerde sectoren gaat het om een gemiddelde koopkrachtverhoging van maximaal 6 procent. Voor de diensten voor gezinszorg, de voorzieningen voor personen met een handicap, de jeugdhulp, de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s), de kinderopvang en de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) gaat het om een gemiddelde koopkrachtverhoging van maximaal 4,5 procent. Het akkoord zal ingaan op 1 januari 2021, de budgettaire middelen zijn ook voorzien vanaf 1 januari 2021.
Er wordt heel vaak gewag van gemaakt dat het onderscheid tussen beide percentages een ongelijke behandeling is tussen de personeelsleden van de geregulariseerde sectoren aan de ene kant en van de klassieke zorg- en welzijnssectoren aan de andere kant. Sommige personeelsleden krijgen dat gevoel en ik begrijp waar het vandaan komt. Maar de ongelijke behandeling of de minder grote waardering voor bepaalde sectoren is allerminst waar. Dat beeld wil ik dan ook graag uit de wereld helpen.
Het heeft een technische reden die alles te maken heeft met de bestaande loon- en arbeidsvoorwaarden en de invoering van IFIC. Ik weet niet of u de methodiek van IFIC voldoende kent om dat te kunnen inschatten. IFIC vertrekt vanuit een inventaris of een overzicht van alle bestaande functies in de betrokken sectoren. Die functie-inventaris wordt samen met de organisaties opgemaakt om een totaaloverzicht te hebben van alle functies en de omschrijving. Uit die lijst worden alle kernfuncties geselecteerd, samen met de experten en de vertegenwoordigers uit het werkveld, samen met de sociale partners.
Vervolgens worden alle functies uitgebreid beschreven om een correct beeld te hebben van alle taken en verantwoordelijkheden. Daarna worden alle functies gewogen. Dat is een technisch begrip voor het waarderen van de functies. Op basis van duidelijk omschreven criteria wordt op objectieve en neutrale wijze de relatieve zwaarte van elke functie gemeten. Elke functie wordt aan diezelfde criteria afgetoetst. Er wordt dus steeds dezelfde meetlat gebruikt.
De functies worden geanalyseerd aan de hand van zes criteria: kennis en kunde, leiding geven, communicatie, probleemoplossing, verantwoordelijkheid en de omgevingsfactoren. Eenmaal die stap is doorlopen, wordt bekeken welke procedures nodig zijn om de functieclassificatie te kunnen invoeren. Aangezien de huidige loon- en arbeidsvoorwaarden voor de invoering van IFIC vooral vertrekken van een basisbarema en een verhoging vooral op basis van anciënniteit is, en IFIC vertrekt vanuit verschillende criteria, is het op dit moment niet mogelijk om de totale kost voor de invoering van IFIC in de klassieke zorg- en welzijnssectoren in te schatten. De loon- en de arbeidsvoorwaarden liggen hier ook anders dan in die van de geregionaliseerde sectoren, waardoor de parallel niet te trekken valt. De startposities zijn anders. Dat is de enige reden voor het verschil in de percentages tussen de sectoren.
In de mate van het mogelijke worden de functieclassificatie en het bijhorende loonhuis versneld ingevoerd. In de private geregulariseerde sectoren zal dat sneller kunnen dan bij de overige zorg- en welzijnssectoren. IFIC is daar immers al van toepassing en er is in het vorige sociale akkoord al een eerste belangrijke opstap gezet. In de voorgaande private zorg- en welzijnssectoren en in de publieke sector zetten de sociale partners samen met de vzw IFIC alles op alles om IFIC zo snel mogelijk in te voeren. Dat is een huzarenstukje.
Het is inderdaad correct dat de ontwikkeling van IFIC het verst staat in de private geregionaliseerde sectoren. In tweede instantie zijn de private klassieke zorg- en welzijnssectoren al ver op weg. In de publieke sector is de uitdaging op dit moment het grootst. Maar ook daar wordt op dit moment hard gewerkt om IFIC zo snel mogelijk op poten te zetten. Het is duidelijk dat dat niet op 1 januari 2021 zal zijn.
Als IFIC niet uitgevoerd kan worden op 1 januari 2021, wordt voorzien in een proportioneel budgettair equivalent dat in de vorm van een eerste opstap of tegemoetkoming kan gelden. De leidende principes, afgesproken met de sociale partners, zijn hier dat het gaat over maatregelen die moeten leiden tot de ontschotting en de harmonisering van de loon- en de arbeidsvoorwaarden in alle zorg- en welzijnssectoren. Ze mogen geen concurrentie tussen de verschillende sectoren in de hand werken en ze mogen niet in tegenspraak zijn met de uiteindelijke uitrol van IFIC. Het belangrijkste van al is dat alle personeelsleden een vorm van waardering moeten kunnen krijgen. Ik kijk dus naar een gelijkaardige maatregel voor de publieke en de private sectoren. Er is daarover veel intensief contact tussen mijn kabinet en de publieke en de private sectoren.
Het budget is beschikbaar vanaf 1 januari 2021. Alle partners doen er alles aan om zo snel mogelijk duidelijk te maken welke waardering elk personeelslid kan verwachten vanaf 1 januari 2021, zijnde de invoering van IFIC of in afwachting van een andere vorm van waardering zoals eerder geschetst.
We doen er alles aan om dit zo snel mogelijk op elke loonbrief zichtbaar te maken. Kunnen we garanderen dat dit in januari 2021 op de loonbrief staat? Waarschijnlijk niet. Wat ik wel kan garanderen, is dat de waardering zal ingaan op 1 januari, en als het nodig is retroactief.
IFIC is een vrijwillig verhaal. Personeelsleden kunnen kiezen om in het systeem te stappen of hun huidige loonsvoorwaarden te behouden. Ieder personeelslid krijgt alle informatie om deze afweging te maken. Dat zal ook nu het geval zijn. En dat vind ik belangrijk. Mensen mogen niet het gevoel krijgen dat ze gedwongen worden. Maar zoals gezegd: we moeten ervoor kunnen zorgen dat alle personeelsleden een vorm van waardering ontvangen.
U zult begrijpen dat dit geen eenvoudig, maar een zeer technisch dossier is. Over de modaliteiten zijn mijn kabinet en de sociale partners volop in gesprek. Ook nu wil ik het sociaal overleg alle kansen geven. Er zijn strakke deadlines in het akkoord opgenomen. We doen er alles aan om die te halen. Wat ik wel merk, is dat het geen zin heeft om de onrust bij het zorg- en welzijnspersoneel verder aan te wakkeren. Het is een goed sociaal akkoord, daarover waren we het in het actualiteitsdebat eens. We zetten historische stappen in de waardering van het personeel. De onrust maakt het ongenoegen bij de personeelsleden alleen maar groter. En dat kunnen we op dit moment niet gebruiken. Er wordt hard gewerkt om op individueel niveau snel duidelijkheid te geven.
Ik besef dat dit antwoord een uitgebreid antwoord op uw vraag is. Het is ook nodig dat iedereen over de juiste informatie beschikt. Ik denk echter niet dat het de gesprekken met de sociale partners ten goede zou komen om hier alle mogelijkheden uitgebreid te bediscussiëren. Ik wens dat de modaliteiten in overleg met de sociale partners tot stand komen, gezien de techniciteit van het dossier. Daar hecht ik veel belang aan. Ik kan dus gerust terugkoppelen over de stand van zaken, maar het bespreken van de verschillende modaliteiten hou ik voor het overleg met de sociale partners.
De dienstenchequeondernemingen vallen onder de bevoegdheid van mijn dierbare collega, minister Crevits. Mijn collega nam ook al maatregelen voor alle dienstenchequebedrijven.
De heer De Reuse heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoorden. U begint uw antwoord natuurlijk met een hele uitleg over wat IFIC en VIA 6 precies allemaal inhouden, zaken die ik al wist, maar niettemin bedankt voor de verduidelijking.
Ik sta niet alleen met mijn bezorgdheden, opmerkingen en vragen. Het gaat me helemaal niet om onrust zaaien. Het gaat wel over vragen die leven bij de mensen in het veld. Ik verwijs naar de webstek waarin Piet Van Schuylenbergh, directeur Mens bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), u ongetwijfeld niet onbekend, het akkoord toelicht. Ik raad iedereen aan om dit filmpje eens te bekijken, vooral vanaf minuut 9, waar het gaat over de loonsverhoging en wie er zoal onder welke voorwaarden van zal genieten. Zoals hij zegt, moeten er wel wat kanttekeningen bij de loonsverhoging geplaatst worden. Ten eerste is ze berekend op basis van wat er in de private sector is en niet op basis van wat er in de publieke sector is. Ten tweede is het niet voor iedereen 6 procent, het gaat over gemiddeld 6 procent. Dat wil dus zeggen, en ik citeer: “Voor sommige mensen zal het een hogere loonsverhoging zijn, voor sommigen een lagere loonsverhoging.” Daarop aansluitend zegt hij, ten derde, dat dit afhankelijk is van de individuele loopbaan van het personeelslid. Wie bijvoorbeeld al op het einde van zijn loopbaan zit, zal een lagere loonsverhoging krijgen of zelfs helemaal geen voordeel doen, terwijl iemand die aan het begin van zijn loopbaan staat, het volledige voordeel van IFIC zal hebben. Het is geen lineaire loonsverhoging, zoals gezegd, maar voor sommigen is het er dus zelfs helemaal geen. En daar zou men rekening mee moeten houden bij de uitrol van IFIC, zoals Piet Van Schuylenbergh zegt, de komende jaren. U spreekt van een versnelde uitrol, maar zelfs de VVSG – toch de belangenbehartiger van de openbare sector – spreekt over ‘de komende jaren’. Ik denk dus dat u daar wel heel rooskleurig naar kijkt. Dit zal dus tot gevolg hebben dat de ‘opstapjes’, zoals u het noemt, een set van tijdelijke maatregelen zal zijn, verkavelingsreglementen en zo, die we nodig zullen hebben om in de publieke sector die IFIC-regeling door te voeren of te overbruggen. Ik denk dat dat geen voorbeeld zal worden van goed bestuur.
Maar naast deze toelichting van de VVSG is er ondertussen ook een brief vertrokken van de vereniging van algemeen directeurs van openbare zorgverenigingen, aan de VVSG, dus aan hun belangenbehartiger in de onderhandelingen. Die zorgverenigingen zien de bui wel al hangen en maken zich zorgen over de gevolgen van het akkoord voor de openbare sector en hun personeel. Uiteraard – dat betwisten we ook helemaal niet – is het akkoord voor een deel van het personeel een goede zaak. Ze zullen met de instap in het IFIC-systeem inderdaad een goede zaak doen qua loon. Maar uiteraard gaat de bezorgdheid nu vooral uit naar diegenen die met de uitrol van IFIC geen goede zaak zullen doen en geen voordeel zullen hebben. De vraag is: wie zal hun dat verhaal brengen, minister? Wie zal hun dat uitleggen?
U haalt het ook aan en ik heb het ook in mijn inleiding gezegd: iedereen kan zelf de beslissing nemen om al dan niet in te treden in het IFIC-verhaal. Dat is juist. Maar deze Vlaamse Regering wil een blijk van waardering geven aan alle mensen in de zorg die zich ten volle hebben ingezet tijdens de coronacrisis. Of zal er dan toch een onderscheid gemaakt worden op basis van statuut of leeftijd? Want de communicatie na het afsluiten van het voorakkoord liet weinig aan de verbeelding over. Het was een waardering voor al die mensen die nu al maanden meer dan het beste van zichzelf geven. En die mensen in de zorg hebben dat onthouden. Ze verwachten een mooie loonsverhoging in januari, geen uitleg dat er mensen zullen zijn die niets maar dan ook niets zullen krijgen. Laten we ook de personeelsleden in de dienstenchequeondernemingen niet vergeten, mensen die onderaan de loonladder staan. Zij werden tijdens de coronacrisis ook ingezet in de thuiszorg bij senioren. Die mensen kunnen we ook niet met lege handen laten staan.
Ik kan dus moeilijk geloven, minister, dat er toch geen mensen uit de boot zullen vallen. Dat kan niet. Mijn vraag is dan ook: wat zult u concreet doen en tegen wanneer om alle mensen correct te belonen voor hun uitzonderlijke inzet? Op welke manier zult u dat doen? U kunt alvast een tipje van de sluier oplichten.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik had de uitrol van VIA 6 binnen de openbare diensten ook geagendeerd, met het idee dat dit volgende week besproken zou worden. Het gebeurt nu via een interpellatie. Ik kom dus heel graag tussen en wil ook mijn grote bezorgdheid uiten over het feit dat de beloftes die geschapen worden door minister-president Jambon voor een groot deel van het zorgpersoneel niet ingelost zullen worden.
Minister, u spreekt over onrust die gezaaid zou worden. Maar ik denk dat u goed moet zien in welke situatie we zitten. Al maanden teistert een gigantische gezondheidscrisis ons land. Voor mensen die in de frontlinie staan, is er wekenlang applaus geweest in de straten, voor het zorgpersoneel en specifiek ook voor de mensen in de woonzorgcentra, omdat ze het zeer zwaar te verduren gehad hebben. We hebben heel wat rapporten gehad, we hebben de coronacommissie gehad, waar we week na week hebben gehoord hoe zwaar, hoe moeilijk het werk was in de woonzorgcentra. Dat was hard werken, met risico voor de eigen gezondheid en heel vaak ook ten koste van het eigen fysieke en psychische welzijn. Er was ook een grote verwachting vanuit de samenleving dat dat werk gewaardeerd zou worden, dat de mensen effectief gewaardeerd zouden worden voor al dat harde werken al die maanden.
Dan kwam er inderdaad op 24 november de aankondiging van minister-president Jambon, die trots het zorgakkoord kwam voorstellen. Hij sprak over een ‘stevige en structurele herwaardering van de zorgsector’. Ik citeer: “De Vlaamse Regering wil hiermee haar welgemeende waardering uitdrukken voor al die mensen die nu al maanden meer dan het beste van zichzelf geven in onze Vlaamse zorginstellingen.” De koopkrachtverhoging kwam dan neer op gemiddeld 6 procent. Ik hoor dat u nu spreekt over gemiddeld maximaal 6 procent, minister. Ik schrik daarvan. Het gaat inderdaad over de personeelsleden van de woonzorgcentra, de psychiatrische verzorgingstehuizen, de revalidatiecentra, de initiatieven beschut wonen en de multidisciplinaire begeleidingsequipes palliatieve zorg. Die mensen hebben effectief het beste van zichzelf gegeven, maandenlang. Die hebben gehoord wat de minister-president gezegd heeft over het zorgakkoord en verwachten vandaag inderdaad ook die terechte financiële waardering voor al dat harde werk de afgelopen maanden. Maar wat blijkt nu? Dit is ook wat ik wilde bespreken in de commissie: het blijkt nu echter dat een groot deel van het zorgpersoneel feitelijk helemaal geen loonopslag zal krijgen de komende jaren. Niet enkel in januari, maar ook de komende jaren zullen ze geen loonopslag zien.
IFIC, minister, heeft een bepaalde functieclassificatie, maar het idee bij IFIC is wel dat men bij het begin een relatief hoger loon heeft dan in het verleden en dat verantwoordelijkheid en leidinggeven extra gewaardeerd worden. Dat maakt dat mensen met een hogere anciënniteit – ook in de private sector – geen loonopslag zullen krijgen. Ze kunnen er inderdaad voor kiezen om nu in IFIC te stappen, maar ze zullen geen enkele koopkrachtverhoging zien. Dan blijkt het zorgakkoord op dat vlak voor hen een kat in een zak.
Het is heel belangrijk voor de hele zorgsector, voor de waardering en de aantrekkelijkheid ervan, dat er effectief een waardering komt. Dat is ook de verwachting van de hele samenleving. Of men nu werkt in een vzw, in een commercieel of openbaar woonzorgcentrum, of men nu twee jaar anciënniteit heeft, of al twintig of veertig jaar in de sector werkt, iedereen heeft het uiterste van zichzelf gegeven. Iedereen heeft keihard gewerkt, maanden aan een stuk, iedereen heeft recht op die waardering en ook een financiële waardering, zoals minister-president Jambon tijdens de persconferentie over het zorgakkoord gezegd heeft.
Wij waren inderdaad tevreden met de inhoud van dat zorgakkoord. Het voorziet een hoger budget dan de afgelopen jaren. Dat is ook nodig, de vorige jaren lag dat veel te laag, waardoor we nu veel moeten bijtrekken. We hebben in onze communicatie heel duidelijk gezegd dat het akkoord voor ons stap 1 is. Dat mag niet betekenen dat die stap voor de volgende vijf jaar geldt en dat er geen extra stappen komen, want dan gaan we er echt niet geraken. Het is belangrijk dat stap 1 gezet is, maar er moet snel een stap 2 komen, en die gaat over de waardering van al de mensen in de zorgsector, ook de gezinssector, waar nu maar 4,5 procent loonopslag komt, ook voor de socio-culturele sector, die ook zijn inzet getoond heeft en belangrijk is in onze samenleving.
Ten tweede, dat moet niet enkel gaan over de conversie van de rob- (rustoord voor bejaarden) naar rvt-bedden (rust- en verzorgingstehuis), maar ook over een structurele verhoging van de personeelsnormen zelf.
Zult u garanderen dat elke persoon die gewerkt heeft in de zorgsector in de afgelopen jaren effectief een waardering zal krijgen voor het harde werk in de afgelopen maanden? Zult u de sector aantrekkelijk maken voor iedereen?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, u zegt dat we het niet mogen hebben over ongelijke behandeling, maar er is wel ongelijke behandeling. Niet elke sector wordt gelijk behandeld. Mijn collega zal er zo dadelijk nog op ingaan.
Ik zou graag uw reactie kennen op twee punten. Ten eerste, wat betreft de sector maatwerkbedrijven en organisaties in de socio-culturele sector. Het is een sector waar heel kwetsbare mensen worden tewerkgesteld, vaak in sociale werkplaatsen. Dat zijn onder andere de mensen die de hele crisis lang de materialen van de mensen in zorg en welzijn hebben schoongemaakt, die op volle toeren hebben gedraaid. Dat zijn mensen die het op dit moment moeten doen met een minimumloon dat per uur niet eens 10 euro haalt. Ze hebben fragiele contracten en krijgen 1,1 procent opslag, terwijl al jaren wordt gevraagd om hun loon op te trekken naar – ochot – 14 euro. Dat is een heel billijke normale eis. Ik heb daar een simpele vraag bij: waarom wordt er beslist dat zij zo weinig bijkomende steun ontvangen, zeker ten opzichte van andere deelsectoren? Dat is verder toestaan dat mensen die al enorm precair moeten leven nog verder worden ‘geprecariseerd’. Dat hoort de Vlaamse overheid niet te ondersteunen. Ik hoop dat u dit niet afschuift naar een andere minister. Het is uw akkoord.
Ten tweede heb ik een vraag op wat langere termijn. Ik maak we wat zorgen over wat het dossier gaat betekenen voor de kinderopvang. We zitten nu al in een situatie waarin een enorm tekort is aan kindbegeleiders. Mensen die zorgen voor mensen in een woonzorgcentrum, voor mensen met een handicap en kindbegeleiders komen vaak uit dezelfde opleiding en omgeving. Er is nu al een enorm tekort in de kinderopvang. Hoe zult u ervoor zorgen dat er genoeg mensen richting kinderopvang toestromen en dat we de kwaliteit hoog kunnen houden? We kennen immers de problematieken al binnen de kinderopvang van verschillende voorwaarden en verloning.
De heer Anaf heeft het woord.
Voorzitter, wij delen de bekommernis dat niemand uit de boot mag vallen bij het zorgakkoord. Ik blijf op zich positief over het akkoord. Veel collega’s waren er positief over. Eén bekommernis die ik van in het begin gedeeld heb, ook in het debat een aantal weken geleden in de plenaire vergadering, is dat ik de uitspraak dat het vanaf 1 januari op het loonbriefje van de mensen zou staan, nogal boud vind. Dat werd gezegd in de persconferentie. Ook in de plenaire vergadering is de minister-president daar nogal fors op doorgegaan. Hij beleef er stellig bij dat dit vanaf 1 januari zou lukken. Ik heb toen gezegd dat de specialisten uit de sector dat nogal ambitieus vonden. Minister-president Jambon zou daar zijn best voor doen en maakte zich sterk dat het zou lukken; als het niet zou lukken, zou hij voor een compensatie zorgen voor die periode.
Nu bevestigt u, minister, waar ik toen al voor heb gewaarschuwd, namelijk dat het zeker voor de publieke sector totaal onhaalbaar is om IFIC uit te rollen tegen 1 januari en dat men effectief zal moeten kijken naar die compensatie. Bij de sector is dat echt binnengekomen als een belofte, dat ze dat verschil op 1 januari op hun loonbrief gaan zien. Als dat niet lukt, moet er op een goede manier worden gecommuniceerd naar die mensen waarom ze op 1 januari nog niets op hun loonbriefje gaan zien, op welke manier die compensatie gaat gebeuren en wanneer ze dat effectief wel gaan zien. Dat is belangrijk, anders krijgen we heel veel ongerustheid die misschien niet nodig is als er effectief een compensatie komt.
Daarnaast is het goed om terug te komen op die ‘maximaal gemiddeld 6 procent’. Dat lijkt me een lapsus, men kan niet én maximaal én gemiddeld 6 procent krijgen. Dat moet wellicht gemiddeld 6 procent zijn. Minister, kunt u dat nog eens rechtzetten?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord op deze terechte interpellatie.
Enkele collega’s hebben al verwezen naar het actuadebat in de plenaire vergadering. Er zijn toen een aantal dingen opgevallen. Er was algemene erkenning van het akkoord en de inspanningen. Mevrouw Vandecasteele verwijst er ook naar, er zijn extra budgettaire inspanningen gebeurd. We zijn daar erkentelijk voor, maar mijn fractie – en nog enkele andere – sluit aan bij de oproep van de vakbonden dat dit slechts een eerste stap is in het traject voor de komende maanden en jaren dat deze Vlaamse Regering nog moet afleggen.
Ik herinner me verder dat we absoluut niet negatief of kritisch mochten zijn over de deelaspecten in het akkoord, anders zou niemand nog willen werken in de zorgsector.
Drie, het ging heel weinig over de losse eindjes die nog in het akkoord zaten. Er was een kaderakkoord, maar ook de vakbonden – onder andere de liberale vakbond – zeiden dat ze pas met een tevreden hart zouden afsluiten als het akkoord rond half december tot in de puntjes zouden zijn uitgewerkt en iedereen zich daarin zou kunnen vinden. Dat is natuurlijk wat nu naar boven komt.
Ik wil niet negatief of kritisch zijn over de sector. Op dit moment is het grote probleem dat we alle dynamiek in de sector proberen te verdrinken in dit sociaal akkoord. We proberen het structurele verloningsbeleid te verankeren samen met de brede roep naar erkenning voor de rol die de verschillende deelsectoren in dat akkoord hebben gespeeld. Een en ander zal in de eerste plaats vooral zorgvuldiger moeten worden gecommuniceerd. Ik sluit me aan bij de collega’s die zeggen dat men de mensen eindelijk eens een deftiger beeld moet geven. Het is alvast niet duidelijk nu. Niet alleen mijn mailbox overstroomt met vragen. Mevrouw Vandecasteele verwijst naar het sociaal-cultureel werk.
Ik merk ook daar een zeer grote ontgoocheling. Mensen die zeggen: we hebben ook de voorbije acht of tien maanden het beste van onszelf gegeven in zeer moeilijke omstandigheden. Ik denk dat ook duidelijk is geworden hoe die sector van belang is in functie van het welzijn van mensen in heel veel sectoren. Denk maar aan het jeugdwelzijnswerk. Als die dan nu zien dat ze eerst algemeen in het nieuws horen dat er erkenning komt voor de hele sector die onder dat akkoord valt en dan blijkt dat 1,1 procent te zijn, och god, ocharme, dan wekt dat toch wel grote ontgoocheling op. We organiseren hier toch wel de onrust en de onderlinge concurrentie in een sector.
Ik snap wat u zegt, dat de verschillen in de percentages samenhangen met een aantal factoren. Dat klopt aan de ene kant. Aan de andere kant weerhoudt niets ons natuurlijk om meer te investeren in een aantal sectoren. Het blijven altijd relatieve stijgingspercentages. Dat betekent ook dat beroepsgroepen die nu al behoren tot de minst betaalde in Vlaanderen, hier geen antwoord krijgen op de nood die ze al jarenlang uiten en dat ze hier blijven mee worstelen.
Ik wil vooral afsluiten met een gigantische oproep om dit geen gemiste kans te laten zijn. Een paar weken geleden stond u samen met minister-president Jambon en alle collega’s van de meerderheid op tafel om te zeggen dat er een akkoord is. We zijn daar erkentelijk voor geweest. Er was ook fierheid binnen de hele Vlaamse Regering: zie eens wat we aan het doen zijn. Ik zou het een enorm drama vinden voor Vlaanderen als we er dan toch niet in slagen om dit niet in detail op een goede manier waar te maken en als we, als er gaten bloot komen te liggen, die niet dichtrijden in de komende weken en maanden, ook door eventueel in extra budget te voorzien.
Als dit sociaal akkoord tot gevolg heeft dat er nog meer ontevredenheid, nog meer ontgoocheling en een gevoel van miserkenning in de sector ontstaat, dan zou dat een gigantische gemiste kans zijn. U kunt alvast op onze fractie rekenen om dat te blijven aanvuren en te blijven pleiten om de nodige inspanningen te doen, ook budgettair, mochten die de komende tijde nog nodig zijn.
De heer Parys heeft het woord.
Collega’s, ik heb me toch even in de wang moeten knijpen bij de uiteenzettingen van sommige van mijn collega’s. Eerst en vooral gaat het over een akkoord waar er elk jaar 557 miljoen euro extra in de loon- en de arbeidsvoorwaarden van de zorgsector wordt gepompt, een akkoord waar u twee weken geleden ook allemaal zeer blij mee was. Ik vind de intellectuele eerlijkheid die de collega van de sp.a aan de dag legt en in zekere mate bij Groen te ontwaren is, daarin wel fijn. Als ik dan luister naar de betogen van mijn collega’s van het Vlaams Belang en van de PVDA, dan heb ik daar wat meer moeite mee.
Eerst en vooral is het heel erg duidelijk dat IFIC een vrijwillig verhaal is. Ten tweede is het ook zo dat er mogelijkheden zijn om afspraken te maken tussen werkgevers en werknemers en de Vlaamse overheid om ervoor te zorgen dat er een blijk van waardering is – dat is de vraag waar alles mee begonnen is – die voor iedereen van toepassing kan zijn, maar daarin heb ik, in tegenstelling tot blijkbaar collega’s van de PVDA, vertrouwen in de vakbonden en in de werkgevers die samen een aantal afspraken maken. De Vlaamse overheid heeft hier een nooit geziene investering gedaan in de loon- en arbeidsvoorwaarden van mensen die inderdaad het beste van zichzelf hebben gegeven tijdens de voorbije maanden, maar – laten we eerlijk zijn – ook jaren.
Dan vind ik het heel vreemd dat, wanneer er over dat akkoord nu verder genegotieerd wordt tussen iedereen die aan tafel zit en die ook de vertegenwoordigers zijn van de mensen die op de werkvloer staan, u daar zo weinig vertrouwen in hebt. Laten we dat proces afwachten. Laten we vertrouwen geven aan de onderhandelingen die lopen. En laten we ervan uitgaan dat er meer dan genoeg geld op tafel ligt om ervoor te zorgen dat er een reële stap vooruit wordt gezet voor iedereen die in de zorgsector ofwel in het IFIC-verhaal stapt ofwel op een andere manier een vorm van erkenning krijgt. Dat is mijn betoog, voorzitter. Ik was gewoon verbaasd bij het horen van sommige uiteenzettingen van sommige collega’s.
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, laat me misschien beginnen met even in te zoomen op IFIC, omdat sommige vraagstellers hebben gezegd dat ze weten wat IFIC is, om dan een hele redenering op te bouwen waarbij ik niet het gevoel heb dat men goed weet wat IFIC echt is.
IFIC is een loonhuis, een systeem waarbij men over de sectoren heen wil kijken: wat is de zorgwaarde, de verantwoordelijkheid die iedere job heeft, en dat op een gelijkaardige manier inschalen zodoende dat men over de sectoren heen vergelijkbare jobs kan uitoefenen en daar ook op een vergelijkbare manier voor wordt gehonoreerd. Dat is dus niet zeggen: we hebben nu een anciënniteitsysteem, we leggen daar 6 procent bovenop en dat is het. Dat is het dus helemaal niet.
Het federale akkoord spreekt ook over de implementatie van IFIC. Het Vlaams Parlement, over meerderheid en oppositie heen, heeft in juli gezegd: u moet een gelijkaardige inspanning doen, want we kunnen ons niet veroorloven dat we achterna zouden hollen; het kan toch niet zijn dat de Vlaamse sectoren een nadeel ondervinden van de federale sectoren. Dat heeft de Vlaamse regering dan ook beslist. Het Vlaamse akkoord houdt een gelijke tred en zal dus zoals het federale akkoord IFIC invoeren. Het is een akkoord tussen 2020 en 2025 waar werkgevers en werknemers mee akkoord zijn gegaan. Het is een kaderakkoord. Dat wil zeggen dat het nu verder wordt uitgerold in de sectorale onderhandelingen.
In dat kaderakkoord staat dat er tegen 15 december een akkoord moet zijn voor de private sector, tegen 31 januari 2021 voor de publieke sector. Er is ook afgesproken dat IFIC ingevoerd zal worden, maar dat, als IFIC nog niet kan worden ingevoerd – en dat zal nu moeten blijken in de onderhandelingen –, er dan moet worden gekeken naar een alternatief. Dat kan een premie zijn in opstap naar IFIC. Dat is datgene waarvoor de Vlaamse Regering, de werkgevers, de werknemers op dit ogenblik samen rond de tafel zitten. Ik ga verder niet vooruitlopen op de besprekingen die er zijn met het oog ook op de data die in het kaderakkoord staan voor de uitvoering en de implementatie ervan.
Er is ook verwezen naar de maatwerksector. Ik wil daar kort op ingaan. Daar is afgesproken dat er een evaluatie komt in 2023. Als blijkt dat de interprofessionele loonnorm hoger is, dan zal er ook een bijstelling komen. Maar dat zal afhangen van besprekingen die ook op andere niveaus worden gevoerd en van de beslissingen die daaraan gekoppeld zullen worden.
De heer De Reuse heeft het woord.
Dank u wel, minister.
Ik wil eerst even kort zeggen aan collega Parys: ik weet niet wat er is, maar elke keer als iemand van het Vlaams Belang in de commissie of in de plenaire vergadering het woord neemt, dan moet u daar zeker over zeggen dat het wel slecht is. U hebt blijkbaar niet goed geluisterd naar wat ik heb gezegd. Ik heb in mijn bijdrage gezegd dat we inderdaad allemaal enthousiast waren in de plenaire vergadering, maar dat we ondertussen ook zien dat er zaken zijn die verduidelijkt moeten worden en waar er nog iets moet worden aangepast. Natuurlijk is VIA 6 voor een heel stuk goed, maar u zult het de oppositie toch niet kwalijk nemen dat we ook even de vinger op de wonde leggen en wijzen waar er wel nog een probleem is.
Minister, we kregen alvast een verduidelijking vandaag. Het zal maximum 6 procent zijn, niet gemiddeld. Dat is een fout in de communicatie, iets fundamenteels in het akkoord. Collega Anaf vroeg of dat een verspreking was, maar u hebt dat alvast niet rechtgezet in uw tweede repliek.
Twee, er zal in het overleg dat u nog alle kansen wilt geven – wij trouwens ook – gekeken worden om iedereen een financiële waardering te geven. We zijn benieuwd hoe u dat op een structurele manier gaat doen – u hebt altijd gezegd dat u zeker geen fan bent van eenmalige maatregelen en premies – en uit welk budgettair vaatje u daarvoor zult tappen.
Ten derde zou ik vragen, minister: communiceer nu en wacht niet tot in januari, tenzij u onrust wilt in de sector, over het feit dat in januari niet iedereen het zal zien op zijn of haar loonbriefje.
Neem daar de verantwoordelijkheid op en schuif dit niet door naar de lokale zorgactoren en de lokale besturen.
Minister, vorige week donderdag zag ik u in een item op het journaal over de vaccinaties tegen COVID-19 naast een kerstboom staan. De kerstsfeer zit er al duidelijk in voor u. Maar ondertussen, en ook vandaag na dit debat, is het duidelijk dat – althans voorlopig – niet iedereen een geschenkje van de Vlaamse Regering zal vinden onder de kerstboom in januari als beloning voor het geleverde werk in de voorbije coronaperiode.
Minister, voor ons is het ongehoord dat niet iedereen – los van het feit of ze werkzaam zijn in de openbare sector of in de privésector, of ze pas werkzaam zijn of reeds geruime tijd aan het werk zijn – op een gelijke manier beloond zou worden voor het geleverde werk. Wij vragen u, namens onze mensen in de zorg, namens onze mensen die tijdens de coronacrisis het beste van zichzelf gaven, voor al onze hulpbehoevenden, voor al onze senioren: zorg dat iedereen een correcte beloning krijgt voor de geleverde inzet. Onze mensen verdienen dat! Meer zelfs: ze hebben er recht op, allemaal!
Mevrouw Vandecasteele, ik kan u het woord niet meer geven.
Ook geen verduidelijking van een fout die gezegd werd? Over gemiddeld maximaal 6 procent?
Ik ben niet verantwoordelijk voor wat de minister zegt. Zo kunnen we blijven doorgaan.
De interpellatie is afgehandeld.