Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over het recht op spel en ontspanning
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, u hebt het daarnet ook al even gehad over vrijetijdsbeleving voor plus 12-jarigen, maar dit is een vraag voor de kleinsten, onder de 13 jaar. Ik maak mij daar toch een beetje zorgen over.
We hebben tijdens de eerste coronagolf gezien dat er negatieve effecten waren door het sluiten van de speelpleintjes en het annuleren van veel vrijetijdsaanbod tijdens de eerste lockdown. Dat heeft heel veel effect gehad op kinderen. En we hebben dan met z’n allen, met u op kop, gezegd dat het openhouden van die vrijetijdsinfrastructuur en het voorzien van vrijetijdsaanbod, zeker voor kleine kinderen, een prioriteit moest zijn als we opnieuw in een lockdown zouden terechtkomen.
Toen de coronamaatregelen eind oktober verstrengd werden, is dan ook terecht aangekondigd dat er een uitzondering zou worden gemaakt voor kinderen onder de 13 jaar. Zij mochten tijdens de lockdown in groepsverband blijven sporten, zowel indoor als outdoor, terwijl dat voor de rest van de bevolking inderdaad niet geldt, zeker als het over indoorsporten gaat. Bij die maatregelen wordt uiteraard wel vermeld dat er lokaal strengere maatregelen kunnen worden genomen die afwijken van die richtlijnen. Maar dat was vooral ingegeven vanuit het idee dat men kon ingrijpen als er ergens echt grote opstoten waren.
Nu merken we dat er toch heel veel lokale besturen zijn die sporten in groepsverband voor kinderen onder de 13 jaar verbieden. En er is eigenlijk een verschil in aanpak tussen heel wat gemeenten. De kinderrechtencommissaris heeft daar vorige week ook nog voor aan de alarmbel getrokken, omdat zij stelt dat het recht op spel, het recht op vrije tijd en ontspanning voor kinderen daardoor opnieuw onder druk komt te staan. En er is ook een ongelijkheid tussen kinderen uit de ene en de andere gemeente. De kinderrechtencommissaris vraagt dan ook om te garanderen dat kinderen zo veel mogelijk toegang hebben tot vrijetijdsaanbod en speelruimte.
Ik heb zelf ook vastgesteld, ook met onze lokale schepenen hier, dat met name de provinciegouverneur in de provincie Antwerpen al herhaaldelijk de boodschap heeft gegeven, ook aan de lokale besturen, dat het in principe verboden is, tenzij het georganiseerd of goedgekeurd is door het lokale bestuur. Je kunt dus strenger zijn. Ze adviseert ook om strenger te zijn, door het ook voor kinderen onder de 13 jaar nog niet toe te staan.
Ik vind dat een moeilijke boodschap, omdat we natuurlijk net in het Vlaams Parlement, en met u als minister, die beslissing hebben genomen om het voor kinderen onder de 13 wel mogelijk te maken, omdat dat recht op spel en vrije tijd zo belangrijk is voor het mentale welzijn van de kinderen. Dan vind ik het moeilijk als een provinciegouverneur daar een ander advies over geeft. Ze heeft dat deze week ook in de pers nog herhaald. Ik vraag mij ook af of dat in andere provincies ook zo is, en of we daar vanuit het Vlaams Parlement toch niet tegen moeten optreden.
Minister, hebt u zicht op hoeveel gemeenten de regels daadwerkelijk strenger toepassen?
Welke initiatieven hebt u genomen en zult u nog nemen zodat het recht op spel, vrije tijd en ontspanning voor alle kinderen onder de 13 jaar gegarandeerd blijft tijdens deze tweede lockdown?
Zult u de lokale besturen verduidelijken welke negatieve impact het sluiten van de vrijetijdsinfrastructuur en het opschorten van het vrijetijdsaanbod heeft op kinderen?
Op welke manier zult u, in samenwerking met de minister voor lokale besturen, ervoor zorgen dat dezelfde maatregelen over heel Vlaanderen kunnen worden genomen, uiteraard in de mate van het mogelijke?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over hetzelfde thema als collega Anaf, maar ook gelinkt aan de resultaten van de enquête van het Kinderrechtencommissariaat, die vorige week duidelijk werden gemaakt.
Uit de recente resultaten van de enquête van mei blijkt dat voor kinderen en jongeren het recht op sociaal contact met anderen en het recht op spel en ontspanning cruciaal is. Het vormt een grote en belangrijke beschermende factor voor het welzijn en welbevinden van onze kinderen. We hebben in het Vlaams Parlement, met u op kop, en nadat we hier ook een groep kinderen hadden gehoord, besloten dat dit een van de grote lessen van het voorjaar van 2020 is: ‘Dit mag nooit meer gebeuren.’
Het recht op spel, vrije tijd en ontspanning wordt geëxpliciteerd in het Kinderrechtenverdrag en het kwam opnieuw onder druk te staan door de sluiting van de voorziene infrastructuren, waardoor activiteiten voor kinderen werden stopgezet. Vaak gebeurde dit van de ene dag op de andere. De dag voor de herfstvakantie bijvoorbeeld kregen veel ouders 's ochtends een berichtje van de muziekacademie of de turn- of atletiekclub dat er 's avonds geen notenleer of training zou zijn omdat de academie, de turnhal of de atletiekpiste per direct op slot ging. Inderdaad, veel coherentie tussen gemeenten zat daar niet in.
Dat zorgde niet enkel voor acute opvangproblemen, kinderen konden ook niet voorbereid worden op het schrappen van hun naschoolse activiteit. We zien op dat gebied dat er ook wel wat improvisatie plaatsvond. We zagen occasioneel ook nog dat op jeugdontspanning gerichte openbare ruimte, zoals een skatepark, werd afgesloten vanwege het moeilijk kunnen handhaven van de regels rond samenscholingen en social distance.
De Klachtenlijn van het Kinderrechtencommissariaat ontving de voorbije weken dan ook heel wat signalen over het sluiten van vrijetijdsactiviteiten in steden en gemeenten in Vlaanderen voor kinderen van min 12 jaar in het kader van de COVID-19- maatregelen, terwijl het net de bedoeling was om voor die kinderen toch een bepaald aanbod te blijven garanderen. Het gaat over indooractiviteiten en outdooractiviteiten. Ouders en kinderen melden ons dat er strengere maatregelen zijn dan wat er op federaal en Vlaams niveau is beslist. Ze klagen aan dat zij de verschillen niet meer begrijpen en uitgelegd krijgen, noch aan zichzelf, noch aan de kinderen.
Het Kinderrechtencommissariaat vraagt dan ook dat de lokale besturen daarom extra waakzaam zijn en niet te snel vanuit een soort begrijpelijke veiligheidsreflex over te gaan tot een volledig verbod op vrijetijdsactiviteiten voor min 12-jarigen. Ze vragen ook om kinderen zo veel als mogelijk toegang te geven tot spel, speelruimte, vrijetijdsaanbod en sport, om de creativiteit aan te spreken en om het op een andere manier te organiseren. Dat is ook wat onze kinderen rechthoudt.
Minister, hoe reageert u op het standpunt en de aanbevelingen van het Kinderrechtencommissariaat?
Hoe kijkt u terug op de maatregelen die werden genomen tijdens de tweede lockdown, die kinderen troffen in hun recht op spelen en ontmoeten?
Hoe vermijden we dat dergelijke maatregelen heel snel ingevoerd worden, waardoor ouders in de problemen en kinderen in onzekerheid komen? Zoals u al zei, zitten we absoluut nog niet aan het einde van de tweede golf, en moeten we hier nu al een antwoord op bieden.
Hebt u bepaalde lokale of bovenlokale maatregelen gezien waarvan u dacht dat ze buiten proportie waren? Hoe hebt u daarop gereageerd?
Welke zaken wilt u eventueel ook op langere termijn meenemen, naar een eventuele derde golf? Ieder van ons hoopt dat die er nooit komt, en we moeten daar ook alles aan doen. Maar er wordt internationaal al voor die derde golf gewaarschuwd voor de periode februari-maart.
Minister Dalle heeft het woord.
U weet dat we elk jaar op 25 november de verjaardag vieren van het Kinderrechtenverdrag. Het Kinderrechtenverdrag van New York is ook een van de hoekstenen van ons beleid. Ik ben coördinerend minister van de kinderrechten, dus u zult het mij niet kwalijk nemen dat ik dat een zeer belangrijk verdrag vind.
Vorig jaar was een jubileumjaar, en dit jaar was ook een speciaal jaar: het Kinderrechtenverdrag bestond 31 jaar, en dat was voor mij ook de aanleiding om te wijzen op het belang van artikel 31 van dat verdrag. Dat gaat erover dat de verdragsluitende partijen, dus ook België, Vlaanderen, het recht erkennen van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van een kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. Dat is een grondrecht dat ook bij ons gerespecteerd wordt en gerespecteerd moet worden.
En net zoals andere grondrechten moet dat natuurlijk worden afgewogen tegenover de huidige situatie met de covidregels. Er was recent nog het arrest van de Raad van State over religie. Ook hier zit je met een afweging. Dat zijn moeilijke zaken. Maar het afgelopen jaar hebben we er samen met de sector voor gestreden om steeds zo veel mogelijk op een verantwoordelijke manier mogelijk te houden, met respect voor de virologische voorschriften.
Dat is goed gelukt in de zomer, en dat is ook vrij goed gelukt nadien. Alleen vanaf de verstrengde lockdown, op 30 oktober geloof ik, hebben we voor plus 12-jarigen jammer genoeg alle vrijetijdsactiviteiten in groep moeten verbieden. Dat zijn moeilijke beslissingen, maar ze zijn wel noodzakelijk, en ook toegestaan onder artikel 31.
Dit gezegd zijnde hebben we natuurlijk voor kinderen tot en met 12 jaar, onder de 13, de mogelijkheid behouden voor jeugdactiviteiten, volgens de strenge protocollen die we met het jeugdwerk hebben uitgewerkt, en die goed worden nageleefd.
Ik onderschrijf uiteraard ten volle de bezorgdheid en de aanbevelingen van het Kinderrechtencommissariaat in hun standpunt van 2 december. Het is overigens een nagel waar ik al heel lang op aan het kloppen ben, om dat mogelijk te houden.
Ik pleit met hen, en met jullie, voor maximale kansen voor het recht op spel en vrije tijd, voor het rekening houden met het perspectief van kinderen bij de coronabeslissingen. Dat is hier natuurlijk ook al vaak aan bod gekomen. Ik ben ook tevreden dat we daar in deze commissie hetzelfde over denken.
Wat we leerden uit de vorige lockdown, werd meegenomen in de beslissingen die we met het jeugdsectoroverleg namen naar aanleiding van de tweede verstrengde lockdown. De prioriteiten vanuit het jongerenperspectief die we steeds voor ogen houden, zijn de volgende: het maximaal inzetten op het fysiek openhouden van de scholen; het maximaal garanderen van het openhouden van de speel- en sportterreinen in buitenlucht – onder meer skateparken, speelpleinen en basketbalterreinen –; de continuïteit van het jeugdwelzijnswerk garanderen; het mogelijk houden van vrijetijdsactiviteiten voor kinderen tot 12 jaar, onder bepaalde voorwaarden. Bij aanvang van die tweede lockdown was het belangrijk deze noden en aandachtspunten centraler te stellen. Ik denk dat we daarin geslaagd zijn.
Lokale besturen hebben natuurlijk ook een bevoegdheid in dezen. Dat is ook de uitdrukkelijke keuze, zowel vanuit het Overlegcomité als vanuit de Vlaamse overheid. Het zijn inderdaad de lokale besturen die het best zijn geplaatst om de lokale veiligheidssituatie goed in te schatten en om strengere maatregelen op te leggen, na overleg met hun veiligheidscel en mits het volgen van een bepaalde procedure.
Er zijn inderdaad voorbeelden van activiteiten die in de ene gemeente verboden zijn en in een andere dan weer toegestaan. Ik ben ervan overtuigd dat de gemeenten en steden heel doordacht en omzichtig te werk zijn gegaan in deze moeilijke omstandigheden. Wanneer zij bijvoorbeeld alle activiteiten onder de 12 jaar verbieden, is dat gebaseerd op een grondige analyse van de virologische situatie in hun gemeente.
Er is ook gepeild naar cijfergegevens daarrond. Ik heb vandaag geen omvattende cijfergegevens, maar Bataljong heeft wel een bevraging gedaan bij lokale besturen. De analyse daarvan biedt geen volledige duidelijkheid. Men heeft geen zicht op de huidige situatie in detail, aangezien ze de vraag of er activiteiten werden geannuleerd, niet hebben opgenomen in hun bevraging. Ze brachten wel in kaart welk soort activiteiten er de komende vakantieperiode nog gepland staan. Zo vernemen we dat de helft van de respondenten – dat waren er in totaal 88 – geen aanbod voorzien tijdens de kerstvakantie. Waar men dit wel doet, is vooral het weekaanbod het meest populair. In de krokusvakantie zien we dat op dit moment voorlopig slechts 18 procent geen aanbod plant. Maar dit zijn dus partiële cijfers die geen volledige duidelijkheid geven. Ik organiseer natuurlijk ook regelmatig overleg met de jeugdschepenen. Ook daar kan dit aan bod komen.
Het is mijn inschatting dat het in de meeste gemeenten wel is toegestaan, maar dat er inderdaad ook een aantal gemeenten zijn die dat niet doen. Het is moeilijk te zeggen om hoeveel het precies gaat. Het is ook niet altijd zo zwart-wit; soms gaat het over danslessen, soms over alle activiteiten. We hebben daar vandaag geen detailgegevens over.
Het vraagt creativiteit om het vrijetijdsaanbod op een andere manier te organiseren, om afstandsregels in te bouwen, om goed verluchte lokalen te voorzien tot zelfs alternatieven om het in de openlucht te organiseren. De jeugdsector en de gemeentelijke jeugddiensten zijn hierin zeer creatief. Het is goed dat zij elkaar ook inspireren. Maar ook vrijetijdsorganisaties, verenigingen of vrijwilligers besluiten soms dat het niet langer veilig is om de activiteit aan te bieden ter bescherming van de vrijwilligers of de lesgevers.
Herinner u dat bij de tweede verstrengde lockdown de Ambrassade een bericht heeft uitgestuurd naar heel hun netwerk, om te zeggen dat het een goede zaak is dat we tot 12 jaar nog activiteiten kunnen organiseren. Dat is een mooie veruitwendiging van dat kindperspectief dat we centraal wilden stellen. Anderzijds begrijpen we ook dat elke vereniging die analyse zelf maakt, en dat het voor sommige verenigingen, sommige vrijwilligers de draagkracht overschrijdt. De Ambrassade heeft dat dus met veel respect voor die organisaties uitgestuurd, ik ben daar tevreden over.
Het gevolg is ook dat de zorgen die bijvoorbeeld worden geuit door gouverneur Berx in Antwerpen ingevuld zijn. Doordat niet in 100 procent van de gemeenten 100 procent van de activiteiten door 100 procent van de organisaties plaatsvinden, heb je ook een beetje een spreiding van het risico, en is er tot op vandaag ook bij mijn weten geen enkele kritiek op al die activiteiten die wel nog plaatsvinden.
Dus het evenwicht dat hier is bereikt, is goed. U zult het mij niet kwalijk nemen dat ik het als minister van Jeugd op prijs stel dat gemeenten het wel toelaten conform onze nationale lijn, maar ik heb ook begrip voor gemeentebesturen die op basis van een grondige analyse tot andere conclusies komen. Maar dat is natuurlijk te vermijden, en het kan alleen als het noodzakelijk is.
Koepels van jeugdorganisaties bieden hun lokale groepen overigens ook handvatten om creatieve maar veilige alternatieven te blijven bedenken. En ook hier is het heel belangrijk om elkaar te blijven inspireren. Bijvoorbeeld het hele digitale jeugdwerk dat in de eerste lockdown zo sterk aanwezig was, kan ook nog verder worden uitgebouwd.
We zullen de gemeentebesturen blijven oproepen om ervoor te zorgen dat kinderen zoveel mogelijk toegang hebben tot spel, speelruimte, vrijetijdsaanbod en sport. We moeten natuurlijk ook waakzaam zijn om niet te snel vanuit een beschermingsreflex en uit voorzorg een volledig verbod in te stellen voor het vrijetijdsaanbod voor min 12-jarigen.
Zoals reeds aangegeven, zet ik geregeld in op een constructieve dialoog met de lokale besturen. Dat zal ik blijven doen. Maar de lokale besturen zijn het best geplaatst om lokaal de nodige inspanningen te doen en beslissingen te nemen. Zij weten ook dat sociaal contact met anderen en het recht op spel, zoals gegarandeerd door artikel 31 van het Kinderrechtenverdrag, cruciaal is en een grote beschermende factor vormt voor het welbevinden van kinderen en jongeren. Toch benadruk ik dat het nemen van beslissingen tijdens de coronacrisis een permanente evenwichtsoefening is tussen het aanbieden van nodige ontspanningsmogelijkheden in de vrije tijd en de veiligheid en het risico op besmetting.
Tot slot, vooruitblikkend naar de toekomst: ik kan niet genoeg benadrukken dat men in alle beslissingen altijd het jeugd- en kinderrechtenperspectief moet meenemen. Dat begint met het horen van de stem van kinderen en jongeren, ook bijvoorbeeld binnen het lokale veiligheidsoverleg. Dit kan via vertegenwoordiging van de jeugdraad en/of de jeugddienst en jeugdconsulent. Ook de eerder getrokken lessen moeten we hanteren om nieuwe en doordachte beslissingen te nemen. Dat zal ik blijven doen in nauw overleg met de sector, virologen en experten. Daarnaast zal ik, wanneer aan versoepeling wordt gedacht, de situatie van plus 12-jarigen opnieuw op de kaart zetten, want voor hen is het natuurlijk ook geen evidente situatie, verre van.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het uitgebreide antwoord. Voor alle duidelijkheid: de maatregelen die genomen zijn, zijn goede maatregelen. We kunnen daar allemaal achter staan. Je ziet op het terrein dat een aantal van die vier maatregelen die u aangeeft, echt wel een verbetering zijn. De speelpleintjes die weer open zijn bijvoorbeeld, is een verbetering van de eerste lockdown.
Het gaat mij vooral over de vierde maatregel, de activiteiten voor kinderen en jongeren. Dan heb ik er uiteraard alle begrip en alle respect voor als er lokale besturen zijn die op basis van een grondige analyse en onderbouwd een beslissing nemen in hun gemeente omdat ze zien dat er bijvoorbeeld clusters zijn in verenigingen of bij jonge kinderen. Dat was trouwens de bedoeling van de maatregelen. Maar ik stel vast dat uit die bevraging blijkt dat 50 procent geen enkel aanbod gaat doen tijdens de kerstvakantie. Ik vind dat toch een hoog cijfer. Ik ben daar bezorgd over.
Ik ben zelf ook lokaal bestuurder geweest en weet hoe het in een gemeente werkt. Je hebt een lokale crisiscel en daar zit de burgemeester in, een crisisambtenaar, de politie, de brandweer en nog een aantal andere mensen. De crisisambtenaar gaat naar een wekelijks of tweewekelijks overleg bij de provinciegouverneur. Als de provinciegouverneur daar vanuit een gezagsfunctie zegt ‘doe het best nog niet’ en de crisisambtenaar komt met die boodschap naar de lokale crisiscel, dan moet je een verdomd sterke schepen van Jeugd of van Sport zijn om daartegen in te gaan, want dat is een gezagsargument. Die schepen zit vaak zelf niet in de lokale crisiscel. Dan krijg je volgens mij beslissingen die niet ingegeven zijn op basis van de lokale situatie maar vanuit een tussenniveau, waarbij ik me de vraag stel of dat niveau wel het juiste niveau is om die beslissingen te nemen.
Ik vraag me af of dit ook in andere provincies wordt vastgesteld. Nogmaals, dit is absoluut niet persoonlijk bedoeld ten opzichte van de provinciegouverneur van Antwerpen, want ik heb voor haar heel veel respect trouwens. Maar ik vind dat toch wel moeilijk. Wij kunnen dan op Vlaams niveau wel een aantal beslissingen nemen, waar we allemaal achter staan, maar als er in de grootste provincie van Vlaanderen door de provinciegouverneur anders wordt gecommuniceerd naar de lokale besturen, dan vraag ik me af wat wij dan aan het beslissen zijn in het Vlaams Parlement. Ik zou toch willen vragen om nog eens een gesprek te hebben met de provinciegouverneur, om ervoor te zorgen dat men in alle gemeenten met dezelfde basis start en men dan lokaal nog kan zien hoe men maatregelen neemt. Het is zo belangrijk dat voor kinderen onder de 13 jaar overal het recht op spel en vrije tijd gegarandeerd kan worden. Ik zeg dit gewoon uit bezorgdheid. Ik hoop echt dat er beterschap komt.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik wil aansluiten bij de tussenkomst van collega Anaf. Ik ben het helemaal eens met uw antwoord en ik vind dat de geest van het beleid helemaal juist zit, voor alle duidelijkheid. Ik heb absoluut geen enkele kritiek daarop. Maar u start zelf met aan te geven dat proportionaliteit in alles belangrijk is. Dat is enerzijds juridisch belangrijk, we hebben dat deze week al gezien bij een eerste voorbeeld waarbij een aantal dingen, als ze juridisch bevraagd worden, onder druk komen te staan. Het is anderzijds ook inhoudelijk belangrijk. Mijn grote bezorgdheid is dat niet alleen de gouverneurs – ik spreek in het meervoud want die vraag stelt zich niet alleen in de provincie Antwerpen, ik ken ook verhalen van andere provincies – maar ook de burgemeesters niet per se allemaal doordrongen zijn van de inhoudelijke balans die naar voren moet worden geschoven. Dat is geen verwijt aan die mensen, want die zijn sinds maart alleen nog maar bezig om te proberen de gezondheidssituatie in hun stad of gemeente op een goede manier te modelleren en te proberen in gunstiger vaarwater te brengen. Dat is uiteraard hun allereerste opdracht. Dan is het zowel voor schepenen van Jeugd als voor jeugddiensten, die inderdaad supercreatief zijn bij het geven van een antwoord op een aantal zaken, niet evident om in te breken in dat proces dat in de crisiscel of elders plaatsvindt en terecht beheerst wordt door de gezondheidsreflex.
Een tweede bezorgdheid die hierbij aansluit, is dat we vooral de laatste dagen een veel beter debat zien ontstaan rond controle, handhaving en de hardhandigheid waarmee dat eventueel moet gebeuren. Ik wil dat debat hier vandaag niet losmaken, maar ik denk niet dat dat vertrouwen geeft aan de sectoren om een aantal dingen te durven organiseren. Ik ben zeer bezorgd dat we daarmee zaken die eigenlijk perfect zouden kunnen en mogen doorgaan, afremmen omdat mensen bang zijn om maar een kleine fout te maken en tegen de lamp te lopen. Dat we naar een soort controlesamenleving gaan, lijkt me niet wenselijk voor het draagvlak en niet wenselijk voor de mogelijkheden voor vrijetijdsbeleving voor kinderen en jongeren.
Minister, bent u bereid om met zowel de gouverneurs als de burgemeesters, eventueel samen met minister Somers, opnieuw in overleg te gaan en nog eens te wijzen op het belang van proportionaliteit en de afweging daarvan, en het belang om dat in de dagelijkse praktijk versterkt in beeld te brengen, zeker nu de tweede golf langer blijft duren dan gehoopt?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Minister, u was aanwezig bij de presentatie van het Kinderrechtencommissariaat. U hebt daar uiteraard het standpunt van de kinderrechtencommissaris bevestigd en aangegeven dat lokale besturen activiteiten alleen maar hoeven te verbieden wanneer de besmettingscijfers in hun regio of gemeente hoger liggen dan het gemiddelde. Het is misschien lastig om deze discussie te moeten voeren omdat ik ze enorm belangrijk vind, nu er steeds meer nieuws is over ook erg jonge kinderen die besmet geraken en over de langetermijneffecten die heel erg de kop opsteken bij de jongste slachtoffertjes. Ik vind het heel belangrijk dat die nuance er is. Het is heel goed dat een lokaal bestuur zijn autonomie kan aanwenden. Als we in heel Vlaanderen dezelfde trend zouden moeten volgen als de ergst getroffen stad of gemeente, dan zouden we allicht met veel zwaardere maatregelen zitten dan nodig is in die andere steden en gemeenten. Ik begrijp dat het belangrijk is om daar een evenwicht in te zoeken.
Minister, ik vroeg mij af op welke manier u concreet hebt aangedrongen bij de lokale besturen. Op welke manier contacteerde u die lokale besturen om die boodschap te communiceren om de activiteiten alstublieft niet af te schaffen, tenzij het strikt noodzakelijk is?
Ik kan mij goed voorstellen dat naast de cijfers ook het schaalprobleem meespeelt. Het is aangehaald dat stopzetting een gevolg kan zijn van een tekort aan man- of vrouwkracht of aan beschikbare ruimte, want niet elke stad of gemeente beschikt over ruimten die groot genoeg zijn wanneer je groepen moet opsplitsen. Wordt er gekeken naar samenwerkingen tussen verschillende steden en gemeenten? Hebt u weet van dergelijke initiatieven in het jeugdwerk? Geeft het departement desgevraagd best practices mee wanneer het lokaal jeugdwerk daarnaar zou vragen, bijvoorbeeld om over de lokale grenzen heen te gaan samenwerken om toch zaken mogelijk te kunnen maken, bijvoorbeeld in een grotere ruimte die in een naburige stad ligt?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega's, ik sluit me graag aan bij deze vraag. Bij de bespreking van de begroting heb ik deze problematiek reeds aangestipt, want ik zie dit toch wel deels als een problematiek. Ik moet vaststellen dat heel wat gemeenten bijvoorbeeld al hun binnensportactiviteiten hebben afgelast, waardoor een aantal kinderen en jongeren ondertussen reeds twee maanden niet meer hebben gesport en geen beweging meer hebben gehad. Ik stel vast dat sommige gemeenten zelfs mondmaskers verplichten voor min 12-jarigen, waar ik mij heel veel vragen bij stel. Bij de bespreking van de begroting heb ik ook gevraagd om daar extra aandacht voor te vragen en weer in overleg te treden met de gouverneurs, want ik krijg signalen dat de gouverneurs in dezen heel streng zijn vanuit het voorzorgsprincipe. Ik begrijp wel dat het bestrijden van de pandemie de eerste uitdaging is, maar we weten allemaal dat er neveneffecten zijn en dat die minstens even belangrijk zijn om aandacht voor te vragen.
Minister, u hebt toen geantwoord dat het terecht is dat er een lokaal beleid kan worden gevoerd en dat er differentiatie kan zijn. Ik ben het er volledig mee eens dat dat moet kunnen omdat men dan op maat kan werken. Daarom vind ik het bijzonder jammer dat er signalen zouden worden gegeven dat men het uit voorzorg best nog niet doet, want dat is net het signaal geven dat het niet op maat moet gebeuren.
Ik heb ondertussen een aantal gemeenten gehoord. In mijn eigen gemeente zijn spijtig genoeg ook alle binnensporten afgelast. Als ik vraag wat de reden daarvoor is, dan zegt men dat bij sportactiviteiten voor kinderen de ouders hen komen brengen, en die blijven dan een beetje bij elkaar staan. Maar is het nu omdat ouders hun verantwoordelijkheid eventueel niet zouden nemen, dat de kinderen dan niet zouden kunnen sporten? Ik denk trouwens dat volwassen mensen er nu ook van doordrongen zijn dat ze zich moeten houden aan de maatregelen en dat bij het naar school brengen van de kinderen dezelfde afspraken moeten worden gevolgd. Ik heb het gevoel dat die afweging, waar u terecht naar verwijst, op maat moet kunnen gebeuren en dat er vaak een gebrek aan motivering is waarom bepaalde activiteiten niet mogen doorgaan. Er wordt niet naar gekeken of men een motivering moet hebben en of men een afweging moet maken op lokaal niveau. Ik kan enkel maar oproepen om het op maat werken toch nog eens te bespreken met de gouverneurs en eventueel ook met de lokale bestuurders.
Minister, ik begrijp dat u aangeeft dat u momenteel geen zicht hebt op alle gegevens van de diverse gemeenten. Dat is nog niet opgenomen in bevragingen. Ik begrijp dat Bataljong een interessante rol zou kunnen spelen door die bevraging te doen. Het lijkt interessant om dat alsnog beter in beeld te proberen krijgen, zeker als we kijken hoe we daar in de toekomst mee kunnen omgaan. Ik houd dus vooral een pleidooi om effectief op maat te kunnen werken, maar dan gemotiveerd.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega's, dank u wel voor de bijkomende vragen. Ik denk dat we allemaal aanvoelen dat het een delicaat evenwicht is tussen enerzijds het recht op vrije tijd en spel en anderzijds de virologische situatie en de gezondheid van iedereen in Vlaanderen.
Het is op die koord dat we allemaal dansen. En daar zijn soms andere invalshoeken. Voor mij is de essentie dat we een nationale lijn hebben uitgezet die heel erg rekening houdt met dat kind- en jongerenperspectief en dat elke gemeente de verantwoordelijkheid heeft om de juiste beslissingen te nemen. En als er in bepaalde gemeenten onvoldoende aandacht is voor dat kind- en jongerenperspectief, dan toont dat heel mooi aan dat we, nog meer dan vandaag zelfs, moeten inzetten op dat kind- en jongerenvriendelijke beleid op het vlak van de gemeenten. En dat is niet alleen de zaak van de schepen van Jeugd, maar van alle schepenen en de burgemeester.
Ik heb heel recent nog een aantal mensen gezien vanuit het Netwerk Kind- en Jeugdvriendelijke Steden en Gemeenten en vanuit Bataljong en het label, die over die kwestie wilden spreken en die daar ook een open brief over gestuurd hebben. Zij hebben ook aangegeven dat ze hopen dat er ook daar nog sterk op wordt ingezet in de komende jaren. Dat is uiteraard de ambitie.
Het is inderdaad aan de burgemeesters, aan de gemeenten, om dat te doen, en a priori niet aan de provinciegouverneurs. Zij kunnen natuurlijk een advies geven over de situatie in hun provincie en bij ernstige situaties in heel de provincie ook maatregelen nemen. Dat spreekt voor zich. Maar elke gemeente moet daar de beslissingen over nemen.
Daar is geregeld overleg over. Er is ook veel communicatie over via mijn eigen kanalen, samen met Bataljong en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). We proberen ook de schepenen van Jeugd rechtstreeks te zien, om ze zeker ook de nodige tools en argumentatie te geven om daar de goede beslissingen in te nemen. Samenwerken tussen gemeenten en aanbod op maat zijn daarbij ook mogelijk. Ik wijs erop dat we recent subsidies hebben verleend aan intergemeentelijke samenwerkingsverbanden in het jeugdwerk, op basis van het decreet. In die context is dat zeker mogelijk. Ook Bataljong probeert die ‘best practices’ te verspreiden, om te zorgen dat dat op een goede manier kan gebeuren.
Het is inderdaad een delicaat moment. Het is ook een moment waarop uit de cijfers blijkt dat kinderen en jongeren niet volledig gespaard worden van covid. Dat wisten we al, maar er treden toch wel heel wat besmettingen op. Op dit moment houd ik dus vast aan de stabiliteit van de regels op nationaal vlak en de verantwoordelijkheid van de gemeenten om dat op een goede manier ook op hun grondgebied uit te voeren.
De heer Anaf heeft het woord.
Het is inderdaad een heel delicaat evenwicht. Ik denk dat niemand dat zal ontkennen. Het is niet gemakkelijk. De nationale lijn zit goed. Het is ook goed dat lokale besturen zelf kunnen beslissen of ze strenger zijn of niet, maar dan moeten ze daar gegronde redenen voor hebben, dan moet dat echt zijn vanwege een lokale situatie, met signalen die lokaal opgevangen worden, en bronopsporing die zegt dat er lokaal een probleem is. En ik stel op het terrein echt vast dat dat momenteel niet het geval is.
Als minister van Jeugd hebt u volgens mij twee grote taken hierin. Aan de ene kant is dat inderdaad om die nationale lijn te bepalen, maar aan de andere kant is dat volgens mij ook om die nationale lijn te bewaken. Dat eerste hebt u heel goed gedaan. We hebben dat ook altijd gesteund. Maar ik denk dat het nu echt belangrijk is om ook dat tweede harder op te pakken en die nationale lijn te bewaken. De lokale context is zo dat als bijvoorbeeld provinciegouverneurs een bepaald advies geven, dat redelijk dwingend overkomt. Ik wil dus echt een oproep doen: zorg ervoor dat die nationale lijn, die goed zit, ook echt bewaakt wordt en dat er met de gouverneurs en de burgemeesters nog eens een heel grondig overleg is. En als dan een bepaalde burgemeester toch beslist om kinderen onder de 13 voorlopig niet te laten sporten, om gegronde redenen, hebben we daar alle begrip voor. Het is een lastige situatie. Maar het moet dan wel om die reden zijn. Die oproep wil ik doen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Bedankt, minister. Ik wil hier allerminst, net zomin als collega Anaf en iedereen in deze commissie, een politiek iets van maken, want in eender welke coalitie van eender welke samenstelling zien we een aantal van die dingen gebeuren. Het is dus, vrees ik, veeleer een dynamiek uit terechte bezorgdheid voor de gezondheid, en daarnaast het interpreteren van een aantal instructies van gouverneurs en van andere actoren die in dit debat aanwezig zijn.
Ik denk inderdaad dat er een stevig tegengewicht tegenover moet komen te staan, dat af en toe de mensen wakker houdt om de proportionaliteit in de gaten te houden, en te zorgen dat we dat kinderen- en jongerenperspectief niet uit het oog verliezen, temeer omdat dit nog langer duurt dan iedereen had gehoopt. We moeten daar dus ook de komende maanden de nodige antwoorden op voorzien. Ik zou echt een oproep doen om gewoon in gesprek te gaan, rechtstreeks met de burgemeesters, om dat nog eens in kaart te brengen. Ik geloof dat zij meer zullen luisteren naar u dan naar hun jeugddienst op sommige momenten. U hebt daar zeker een impact op.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.