Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Begin oktober werden de resultaten van een bevolkingsonderzoek rond amateurkunsten in Vlaanderen bekendgemaakt. Dit onderzoek was een vervolg op het amateurkunstenonderzoek van 2008, waarin deze sector voor het eerst in beeld werd gebracht. In deze nieuwe studie wou men dan ook nagaan welke evoluties zich nu, ongeveer tien jaar later, hebben voorgedaan.
Op donderdag 26 november presenteerden De Federatie en OP/TIL het bevolkingsonderzoek naar amateurkunsten in de commissie Cultuur van het Vlaams Parlement. In de resultaten van de studie merken we dat 26 procent van de amateurkunstenaars ooit deeltijds kunstonderwijs (dko) heeft gevolgd: 3 procent van de respondenten volgt nog steeds lessen in het dko, 23 procent heeft dat vroeger gedaan, maar nu niet meer. 73 procent heeft nooit lessen in het dko gevolgd. Er is dus nog steeds een groot percentage dat na de opleiding aan een academie niet doorstroomt naar een amateurkunstenvereniging. Daar liggen ongetwijfeld nog kansen voor de toekomst.
Met het nieuwe decreet Deeltijds Kunstonderwijs, dat sinds 2018 van kracht is, werden onder impuls van minister Crevits alvast heel wat mogelijkheden gecreëerd om de link tussen het dko en de amateurkunstensector verder te versterken. Er zijn uiteraard mooie voorbeelden van lokale samenwerkingen en er is daarnaast ook de alternatieve leercontext (ALC), waarbij dko-leerlingen een deel van hun opleiding kunnen volgen bij een lokale amateurkunstenvereniging. Voor dat deel van hun opleiding doen ze dus ervaring op in een andere werkplek.
Uit mijn schriftelijke vraag nummer 54 van 16 oktober 2020 leren we dat het aantal leerlingen dat via de alternatieve leercontext de opleiding volgt, jaar na jaar stijgt. In het schooljaar 2018-2019 waren er nog 1514 ALC-leerlingen. Dat aantal steeg naar 2051 leerlingen in het schooljaar 2019-2020. Het totaal aantal academies met ALC-leerlingen steeg ook van 61 in het schooljaar 2018-2019 naar 79 in het schooljaar 2019-2020. Dat is alvast hoopgevend nieuws.
Hoe vroeger kinderen en jongeren met cultuur in aanraking komen, hoe gemakkelijker ze als volwassene wellicht ook de overstap zullen maken naar amateurkunsten. In dezen is een beleid rond cultuureducatie ook heel belangrijk. Er is bijvoorbeeld Kunstkuur, waarbij scholen een driejarig intensief traject met een Kunstacademie lopen. En uiteraard zijn er ook de kleinere projecten, dynamoPROJECT en dynamoOPWEG, die voor scholen een belangrijke impuls zijn om rond cultuur te werken.
Hoe zult u de mogelijkheden die het decreet Deeltijds Kunstonderwijs bieden, verder inzetten en uitwerken om de link tussen het dko en de amateurkunstensector verder te versterken?
Welke rollen ziet u nog weggelegd voor het dko in het verder uitbouwen van een beleid rond cultuureducatie?
Op welke manier zult u de nodige impulsen rond cultuureducatie in het leerplichtonderwijs geven?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is inderdaad zo, maar misschien is dat nog niet bekend genoeg, dat leerlingen voor een deel van hun opleiding buiten de academie ervaring kunnen opdoen, bijvoorbeeld in een harmonieorkest, bij een theatergezelschap, in een bedrijf of bij een zelfstandig kunstenaar. Dat kan allemaal. De alternatieve leercontext in het deeltijds kunstonderwijs is te vergelijken met het werkplekleren in het secundair onderwijs.
Leren in een alternatieve context, houdt natuurlijk geen vrijstelling in. De academie is altijd de eindverantwoordelijke voor het leerproces en evalueert dat ook. Leerlingen kunnen een heel schooljaar lang competenties verwerven in een alternatieve leercontext, maar ze kunnen ook kiezen voor een kortere periode: een week, een trimester. Er zijn dus wel wat keuzemogelijkheden.
Die alternatieve leercontext is al een tijdlang mogelijk, maar we stellen toch vast dat academies en amateurkunstverenigingen soms nog twijfelen om er gebruik van te maken. Persoonlijke contacten zijn op dat vlak cruciaal: men moet elkaar goed leren kennen, moet zekerheid hebben over de kwaliteit van de alternatieve leercontext. Leraren die ook actief zijn als regisseur of dirigent, zijn in dezen vaak de beste bruggenbouwers, maar zo’n duurzaam netwerk tussen academies en culturele partners, waarbij samenwerking een automatische reflex wordt, bouw je niet op één dag op. Toenadering kan gebeuren met kleine stappen.
Academies die wel al met amateurkunstenorganisaties samenwerken, zijn daar vaak heel enthousiast over. Volgens mij zijn die academieteams de beste ambassadeurs om de voordelen van een partnerschap met lokale verenigingen mee uit te dragen. Daarom zet ik in deze legislatuur via verschillende wegen in op expertisedeling tussen academies onderling. Recent verscheen de publicatie ‘Nieuw decreet deeltijds kunstonderwijs: een inspiratieboek’, met reflecties, getuigenissen en tips van directeurs, leerkrachten en onderwijsexperts over de implementatie van het nieuwe decreet. In dat inspiratieboek zit een apart hoofdstuk dat gaat over de verbinding tussen de academie en de lokale artistieke wereld, waarin directeurs, lerarenteams en amateurkunstenaars aan het woord komen over hoe zij de brug gebouwd hebben tussen de academie en de lokale amateurkunstverenigingen. De wederzijdse tevredenheid die de samenwerking heeft opgeleverd, in combinatie met handige tips, kan hopelijk inspirerend werken voor andere academieteams. Hopelijk zullen er op die manier nog meer academies de stap zetten naar samenwerking.
Ook in 2021 zullen we blijven inzetten op stimulerende initiatieven om leraren en directeurs dichter bij elkaar te brengen. De verbinding met de lokale amateurkunsten is een belangrijk speerpunt van het vernieuwde dko, denk ik. Ik wil ook bekijken hoe we nog meer impulsen kunnen geven aan de expertise-uitwisseling.
Zoals u weet, maken we deze legislatuur werk van de beleidsevaluatie van het decreet Dko. Het les volgen in een alternatieve leercontext, maar ook de ruimere afstemming van academies op hun lokale culturele omgeving, kan een interessant onderzoeksthema worden.
Voor de vragen betreffende cultuureducatie verwijs ik graag naar mijn antwoord op de vragen om uitleg die werden behandeld op 7 oktober. Naast Kunstkuur kunnen scholen via het platform Cultuurkuur.be ook gebruikmaken van dynamoPROJECT en dynamoOPWEG. DynamoOPWEG stimuleert scholen om culturele bestemmingen te bezoeken. Via dynamoPROJECT kunnen scholen een financiële impuls krijgen om culturele projecten op te zetten met culturele partners en kunstenaars. Het dko fungeert als gebruiker van dynamoPROJECT en dynamoOPWEG, maar ook als culturele bestemming en culturele partner voor scholen. Zo vervullen zij een waardevolle dubbele rol, waarmee zij zowel de eigen expertise kunnen versterken als de expertise van hun collega’s.
De Poëziesterren voor het secundair gaan van start en de overige initiatieven rond literatuur en lezen staan ofwel in de startblokken of worden gecontinueerd. Op 11 maart zal de volgende Dag van de Cultuureducatie plaatsvinden, uiteraard in nauwe samenwerking met de minister van Cultuur. Het thema ‘erfgoed’ zal daarbij centraal staan, vanuit het brede raakvlak tussen Cultuur en Onderwijs. Uiteraard zal dit cultuureducatieve event online plaatsvinden, gezien de huidige omstandigheden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, bedankt voor de antwoorden.
Als ervaringsdeskundige kan ik bevestigen dat de aanwezigheid van het dko, ingebed in de lokale context, van groot belang kan zijn. Als schepen van Onderwijs ben ik zeer blij dat we met het dko bruggen kunnen bouwen naar het culturele veld, naar de sector van de amateurkunsten. Ik merk dat het inderdaad een goede match is als je een ALC kunt gaan aanbieden binnen de lokale harmonieën. Die harmonieën aanvaarden dat met open armen, omdat dat voor hen ook wel een instroom betekent van nieuwe fluitisten, muzikanten enzovoort.
U zegt dat zo’n lokaal en duurzaam netwerk van groot belang is, en dat is ook echt zo. Ik zie met lede ogen aan wat het effect is van corona. Mensen gaan zich bezinnen en vragen zich af wat het hun nog bijbrengt om actief te zijn binnen dat culturele netwerk. Daarom moeten we alles aan de dag leggen om dat netwerk te ondersteunen. Ik zie daar een taak weggelegd voor het dko. Ik vraag me dan ook af in hoeverre u in overleg wilt gaan met uw collega bevoegd voor de cultuur, om via het dko dat duurzame netwerk te gaan versterken.
U had het over expertisedeling. Het is inderdaad een heel mooie publicatie, met mooie getuigenissen. U spreekt over de extra impulsen die u wilt geven om die expertisedeling te stimuleren, maar zijn er naast de opsomming die u gaf, nog andere zaken waar u aan denkt om die expertisedeling mogelijk te maken?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Collega Vandromme, bedankt voor uw vraag. Dat is altijd interessant, zeker wat betreft de binding die u aanhaalt. De binding tussen de amateurkunsten en het dko, dat is een goede zaak. We hebben ook samengewerkt aan het decreet tijdens de vorige legislatuur en zijn heel bewust voor die keuze gegaan om bruggen te bouwen tussen het dko en de amateurkunsten. Zij die daar nu gebruik van maken, van die ALC, zijn daar eigenlijk wel heel enthousiast over.
U geeft ook wel aan dat 73 procent nooit dko heeft gevolgd en wekt in uw vraag de indruk dat dat een mankement zou zijn. Zelf zie ik dat niet zo. Ik denk dat dat getal meer zegt over de amateurkunsten. Het is belangrijk dat zij elkaar versterken, maar ook dat ze naast elkaar blijven bestaan, elk met hun sterktes. Waarom zeg ik dat? Omdat heel veel kinderen zich willen bekwamen in woord, muziek of dans buiten de academie, buiten het onderwijs. Ze willen vertrekken vanuit plezier of praktijk, niet zozeer vanuit theorie. Het is dus heel belangrijk dat die twee wegen naast elkaar blijven bestaan en dat het niet per se een doorloopsysteem moet vormen. Het kan apart, elk heeft zijn sterktes.
Het bevolkingsonderzoek waarnaar u verwijst, geeft aan dat het publiek voor de amateurkunsten de laatste jaren verbreed is, maar ook dat dit niet gepaard gaat met minder verdieping. Ik denk dat dat ook niet zozeer een slechte evolutie is. Ik denk dat het vooral positief is dat almaar meer mensen de weg vinden naar die amateurkunsten. Dat is een positieve evolutie, evenals de doelstelling van het dko op zich: de kunsten bij het publiek verbreden. Ik denk dus dat we hiermee tegemoetkomen aan wat we hebben nagestreefd.
U geeft zelf ook aan dat die lokale besturen belangrijk zijn in het promoten van de amateurverenigingen. Schepenen worden inderdaad heel veel geconfronteerd met allerlei amateurkunstenverenigingen: dansgroepen, rockmuziekgroepjes, harmonieën enzovoort. Ik denk dat dat inderdaad een versterking is.
Minister, u hebt aangegeven om, in het kader van de Dag van de Cultuureducatie, in gesprek te gaan met de minister van Cultuur en ook een nauwe samenwerking op te bouwen rond het thema ‘erfgoed’. Ook op dit vlak denk ik dat het deeltijds kunstonderwijs een heel sterke partner kan zijn. In welke mate ziet u hen effectief als partner? Hoe mogen we het kader zien waarin u zult samenwerken met de minister van Cultuur rond die Dag van de Cultuureducatie? Hoe breed zult u het onderwijsveld hierbij betrekken?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik vind deze problematiek wel interessant, ook vanuit een ruimer oogpunt, namelijk vanuit dat van de versterking van het lokaal sociaal weefsel. Ik denk dat de vraagstellers daar ook erg mee begaan zijn.
Toen ik dit las, dacht ik, eigenlijk zouden we moeten proberen om iets gelijkaardigs te doen als wat nu gebeurt op het domein Sport. Zoals u weet, is de minister van Sport een creatieve mens, die nu bezig is met het project onder de naam ‘Kompas’. Met Kompas gaan we naar de scholen. Het heeft heel wat tijd en centen gevergd om dat systeem op een wetenschappelijk valide manier uit te werken. Wat kort door de bocht gesteld, komt het erop neer dat er een systeem wordt aangeboden waarbij kinderen kennismaken met specifieke sporttakken en daarop worden geëvalueerd. Er wordt dan gekeken naar welke sportdisciplines interessant zouden kunnen zijn voor die kinderen, waarin ze het beter doen dan gemiddeld. U kent de ratio: dat wat je goed kent en kunt, doe je graag. Zo komen kinderen in contact met sportdisciplines of sporttakken waaraan ze misschien nooit eerder gedacht hadden. Er wordt ook een link gelegd met lokale sportclubs. Er wordt dan aan ouders meegedeeld op welke disciplines hun kind beter dan gemiddeld presteert en ze worden ook doorverwezen naar een sportclub om daarmee kennis te maken.
Het zal nog wel enig studiewerk vergen, maar die ratio zouden we ook kunnen hanteren voor cultuur. Dan zouden we kinderen kennis kunnen laten maken met verschillende culturele disciplines en hen daar dan ook op testen. Dan kunnen we bijvoorbeeld meedelen dat ze meer dan gemiddeld acteertalent of muzikaal talent hebben, dat ze verder zouden kunnen exploiteren. Als ze eenmaal in de koek gebeten hebben, kan hen dat misschien wel zin doen krijgen in meer. Dit is slechts een embryonaal idee, maar wel een dat me wel zinvol lijkt om, in navolging van Kompas, ook binnen Cultuur op poten te zetten. Dat lijkt me een interessant onderwerp voor een gesprek met mijn collega van Cultuur.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw gedegen antwoord. Ik ben eigenlijk heel blij. Ik kan u zeker heel wat mest meegeven voor het zaadje dat u nu geplant hebt. We hebben hier lokaal ooit het initiatief ‘Kunstenbad’ opgezet, samen met de kunstacademie. Daarbij gaven we aan scholen de mogelijkheid om gedurende een jaar mee te stappen in een project met telkens een ander thema. Zo was er het thema ‘grens’, omdat we aan een grens leefden en leven. Met Kunstenbad lieten we leerlingen proeven van media, woord, beeldende kunst en muziek. Ik zal u de studie hierover zeker bezorgen, met bevindingen en mogelijkheden. Zoals u ondertussen wel weet, breng ik mijn ervaringen vanuit de verre Westhoek mee naar Brussel. Ik merk dat er in landelijke gebieden een zeer beperkt cultuuraanbod is waarmee we jongeren en kinderen in contact willen brengen. We zijn er allemaal van overtuigd dat die zestien sleutelcompetenties in de eindtermen, en zeker ook de culturele eindtermen, van groot belang zijn. We weten ook dat we dit aan de leerlingen niet enkel via onderwijs aan de man moeten brengen, maar ook via het dagelijkse leven. Maar als er geen aanbod is, moeten we er ten eerste voor zorgen dat het dko blijft bestaan, maar ook dat het versterkt kan worden om dat culturele erfgoed en het culturele bewustzijn in de regio’s te ondersteunen. Ik ben dus heel blij met uw antwoord, omdat u op dat vlak een mogelijke piste ziet.
Collega Krekels, u had het over de link tussen het dko en de amateurkunsten. Het was absoluut niet mijn bedoeling – mocht u dat begrepen hebben – om het dko gelijk te stellen aan amateurkunsten of omgekeerd. Voor mij zijn dat inderdaad twee werelden die naast elkaar bestaan. Ik zie evenwel wel hoeveel middelen er door mijn lokaal bestuur geïnvesteerd worden in het dko. Ik denk bijvoorbeeld aan het materiaal dat nodig is om bepaalde lessen te kunnen laten plaatsvinden. Als dat, naast die lessen, niet gebruikt kan worden door amateurkunsten, vind ik dat een jammere zaak. Ik denk dat we ook in de academiewereld kunnen spreken over een bredeschoolwerking.
U had het over verbreden en verdiepen. Dat was net de aanzet voor dit decreet. Zo sporen de amateurkunsten en het deeltijds kunstonderwijs heel mooi naast elkaar. We kunnen het alleen maar toejuichen dat ze elkaar op deze manier versterken. Ik ben dus heel tevreden met wat ik hier hoorde.
De vraag om uitleg is afgehandeld.