Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Op 4 november publiceerde de Stichting Arbeid en Innovatie van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) een studie over samenwerking op bedrijventerreinen. De studie is gebaseerd op enkele inspirerende voorbeelden in Vlaanderen en de bedrijveninvesteringszones (BIZ’s) in Nederland, meer bepaald Cargovil, De Prijkels, Menen-Wervik, Transportzone Meer en Houthalen-Helchteren wat betreft de Vlaamse voorbeelden en de BIZ Bedrijventerrein Breda-Oost (3B-O) wat betreft Nederland.
Bij de aanbevelingen aan de overheid wordt onder andere een grote tevredenheid over het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) vastgesteld, al is er wel vraag naar meer transparantie, communicatie en vereenvoudiging van subsidiedossiers. Een voorstel waar dieper op ingegaan wordt, is om een kader te ontwikkelen voor zogenaamde bedrijfsinvesteringszones en ‘Business Improvement Districts’ (BID’s). De BID’s zouden naar het voorbeeld van Nederland een procedure en vehikel in het leven roepen om bedrijven op een bedrijventerrein of in een handelskern te laten samenwerken, waarbij zij ook betalen voor rechtstreekse dienstverlening of investeringen.
Hoewel er onenigheid bestond bij de deelnemende stakeholders of bedrijven al dan niet verplicht moeten worden te betalen, leek er toch bij iedereen interesse te bestaan voor dit model. De Nederlandse evenknie van Transportzone Meer, dat onderdeel uitmaakt van Logistiek Centrum Hazeldonk-Meer, werd in 2020 een BIZ. Nu tracht men in Meer een BID te vormen, al zijn daar nog enkele drempels omdat het in Vlaanderen bijvoorbeeld niet mogelijk is om taksen te laten heffen. Er is is al een heffing op basis van opcentiemen op het kadastraal inkomen. Desalniettemin zijn er in Vlaanderen al enkele voorbeelden, namelijk in Kortrijk en Beveren, al zijn die eerder toegepast op handelskernen dan op bedrijventerreinen.
De Nederlandse wet op bedrijveninvesteringszones legt een bepaald stramien op om tot zo’n BIZ te komen. Ondernemers verenigen zich eerst in een vereniging of stichting en sluiten vanuit die organisatie een uitvoeringsovereenkomst met de gemeente. De gemeenteraad legt dan een verordening vast waarbij het bedrijventerrein of winkelgebied als BIZ wordt aangewezen en een heffing wordt ingesteld. Het college van burgemeester en wethouders geeft vervolgens iedere bijdrageplichtige de kans om zich voor of tegen de inwerkingtreding ervan uit te spreken. Er zijn dan enkele voorwaarden om te bepalen of er voldoende draagvlak is, onder andere een aantal uitspraken, het aandeel positieve uitspraken en de waarde van de onroerende goederen van de bedrijven met positieve uitspraak.
Wanneer er voldoende steun gevonden is, treedt de verordening voor vijf jaar in werking. Het bedrag van de heffingen op de bijdrageplichtige bedrijven wordt dan als subsidie uitgekeerd aan de organisatie, die het kan gebruiken voor de statutair bepaalde doelstellingen. De BIZ kan na vijf jaar al dan niet verlengd worden.
De formule lijkt alvast redelijk succesvol: na vijf jaar waren er ongeveer 30.000 ondernemers en vastgoedeigenaars in Nederland aangesloten bij een BIZ. Volgens een evaluatie van de Hogeschool Amsterdam en Hogeschool Rotterdam blijkt het onder andere een effectief middel om structuur en organisatie in een gebied op poten te zetten en is er eindelijk een aanspreekpunt wanneer er verschillende partijen aan tafel zitten. Dat laatste wordt ook in de studie van de SERV als een belangrijk aandachtspunt naar voren geschoven voor de gemeenten.
Minister, welke mogelijkheden ziet u in de aanbevelingen van de studie voor de Vlaamse overheid om samenwerking op en management van bedrijventerreinen te verbeteren?
Hoe staat u tegenover de suggestie om een Vlaams kader op te maken voor bedrijfsinvesteringszones, naar het voorbeeld van Nederland?
Hoe evalueert u zelf de reeds lopende initiatieven in Vlaanderen rond de ‘Business Improvement Districts’?
In het verleden heeft Vlaanderen bedrijventerreinmanagement en de creatie van bedrijventerreinverenigingen financieel ondersteund. Hoe werd dit geëvalueerd? En wordt eventueel opnieuw voorzien in dergelijk beleid?
Minister Crevits heeft het woord.
De klank is bij mij suboptimaal, ik weet niet hoe dat bij jullie is. Ik hoorde de heer Bothuyne in golven. Had iedereen daar last mee? Zo ja, dan weet ik dat er bij mij geen probleem is.
Dank u, collega's, voor het begrip om de vergadering om 13 uur te laten starten. Ik wil daar geen misbruik van maken, maar ik kon niet anders.
VLAIO werd ook bevraagd bij de opmaak van de studie. De aanbevelingen zijn mij dus zeer welbekend en zullen zeker verder geanalyseerd worden. Een van de conclusies van de studie is dat er opportuniteiten liggen in het samenwerken van bedrijven die gevestigd zijn op een bedrijventerrein. Dat is een conclusie die ik absoluut ondersteun.
De studie geeft ook aan dat er algemene tevredenheid is over de huidige ondersteuning van VLAIO. Afgaand op de resultaten van de studie wordt wel naar de Vlaamse overheid gekeken voor een structurele ondersteuning, aangevuld met een transparant systeem van subsidies voor vraaggestuurde thema’s.
Ik wil wel stellen dat de Vlaamse overheid fundamenteel investeert in duurzame bedrijventerreinen door middel van de VLAIO-subsidies voor de aanleg van het openbaar domein in bedrijventerreinen. In het kader van de relance wordt nog eens in 10 miljoen euro extra voorzien.
Bedrijventerreinmanagement werd de voorbije jaren voornamelijk ondersteund via projectoproepen vanuit VLAIO, zowel naar de algemene werking als thematisch. Daarnaast subsidieert VLAIO ook een kennisnetwerk via de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM’s), met de bedoeling goede praktijken rond bedrijventerreinmanagement breder ingang te laten vinden. Nu de projecten uit de voorgaande projectoproepen stilaan gerealiseerd zijn, zal VLAIO met medewerking van dit kennisnetwerk eerst de projectmatige steun voor bedrijventerreinmanagement evalueren.
Op dit moment is het niet zo dat een structurele subsidie voor bedrijventerreinmanagement aan de orde is. Ik vind de huidige beleidsstrategie oké. De eerste focus ligt op investeringssubsidies voor de heraanleg en het duurzamer maken van bedrijventerreinen. In tweede instantie is vandaag ook punctuele ondersteuning van bedrijventerreinmanagement mogelijk. Ten derde voorzien we ook in financiële ondersteuning van het kennisnetwerk via de POM’s.
Volgend jaar zal zowel een inhoudelijk kader als het juridisch traject verkend worden. Minstens het systeem van verplichte bijdragen door bedrijven zal daarbij grondig bekeken moeten worden. Dat staat op dit ogenblik in het ondernemingsplan van VLAIO. Dus dit wordt beleidsmatig vervolgd. Maar het is wel een terechte vraag.
Wat zijn de lopende initiatieven in Vlaanderen rond de Business Improvement Districts (BID’s)? We hebben daar niet zoveel ervaring mee. Hoogstraten is de eerste gemeente die dat wil aanpakken. Dat project wordt heel nauw opgevolgd door VLAIO. De stad Kortrijk heeft een soort BID op winkelgebied, maar dit is niet volledig vergelijkbaar met een bedrijventerrein, onder andere doordat het initiatief daar bij de stad ligt in plaats van bij de bedrijven. Bij het geplande onderzoek naar de mogelijkheden om een Vlaams kader op te maken voor BID’s zullen de ervaringen vanuit het handelsdistrict zeker meegenomen worden.
Hoe evalueer ik dan het bedrijfsterreinenmanagement? In 2015 heeft VLAIO al eens een evaluatie laten opmaken door Technum. Daaruit is gebleken dat het maturiteitsniveau van de verschillende bedrijventerreinverenigingen en bedrijventerreinmanagementinitiatieven – dat is voor Scrabble wel een heel lang woord – behoorlijk verschillend is. Dat is op zich niet erg, omdat de oprichting van een bedrijventerreinvereniging vaak problematiekgedreven gebeurt en de vereniging nadien terug gaat ‘slapen’ tot er weer een nieuwe problematiek opduikt. Maar de studie geeft ook aan dat als bedrijventerreinmanagement echt relevant wil zijn en blijven, er een parkmanager of een bedrijventerreinmanager actief moet zijn. Dat betekent meteen ook meer substantiële werkingskosten. Het is logisch dat bedrijven in de eerste plaats samen nagaan of er interesse is om bepaalde kosten te delen via een vrijwillige of een verplichte bijdrage, waarvoor een beleidsinitiatief aan de lokale overheid kan gevraagd worden. Ik stel ook vast dat in de studie van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) wordt aangegeven dat de meningen bij de ondervraagde bedrijven daarover niet eensgezind zijn.
Als bedrijven zelf willen investeren in dat bedrijventerreinmanagement, kunnen wij daarbij faciliterend optreden. In een van de oproepen is het model uitgetest waarbij de Vlaamse overheid een startfinanciering geeft die gaandeweg vermindert en waarbij de bijdragen van én de bedrijven én de lokale overheid toenemen. Wij zullen de resultaten van deze oproepen evalueren.
Niet enkel een financiële, maar ook een inhoudelijke ondersteuning is van zeer groot belang. Het is net daarom dat we het Kennisnetwerk Bedrijventerreinmanagement hebben opgestart.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er zit heel wat eten en drinken in zowel het onderwerp als uw antwoord. Ik begrijp dat er nog een aantal elementen en studies worden bekeken binnen VLAIO. Maar het systeem van de BIZ en eventueel de BID, waarbij middelen worden gepoold en ingezet ten bate van infrastructuuruitbating van een bepaalde zone, zowel een bedrijventerrein als een winkelkern, is iets wat we verder moeten kunnen verkennen.
Er zijn in Vlaanderen heel wat relatief verouderde bedrijventerreinen. Er zijn al subsidies voor de herwaardering. Maar het feit dat bedrijven op deze manier zelf aan zet komen en zelf kunnen sturen op welke manier hun bedrijventerrein wordt ingericht, uitgebaat en georganiseerd, is een heel sterk element van het concept dat uit Nederland komt. Maar ook voor onze handelskernen is dit potentieel een heel belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat wie investeert, wie eigenaar is in een handelskern, ook zelf aan zet komt bij het inrichten, organiseren en uitbaten van het publiek domein in die omgeving. Daaruit kan een heel mooie samenwerking tussen lokale besturen en ondernemers ontstaan.
Minister, ik heb nog twee vragen. Eén, op welke manier worden de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en ook de provincies hierbij betrokken, wanneer het gaat om bedrijven van de streekontwikkelingsintercommunales. Hoe worden zij betrokken bij het studiewerk dat nu bij VLAIO loopt?
Twee, is het een idee om het geld dat lokaal wordt verzameld via de onroerende voorheffing, waar differentiatie mogelijk is, eventueel in te zetten om middelen te verwerven om dergelijk beleid te voeren voor bepaalde zones?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik kan kort antwoorden op uw vragen. Zowel de VVSG als de provincies zijn en worden betrokken.
Het is heel belangrijk dat u dat suggereert, maar dat gebeurt al in het verwachte traject en is ook gebeurd in het voorbije traject.
Dat is zeer goed. Wordt vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.