Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, iemand in je naaste omgeving verliezen, is altijd enorm zwaar en heeft een grote impact. Maar als dat moet gebeuren op een moment waarop we ons verplicht van elkaar moeten isoleren, is dat natuurlijk nog des te zwaarder. Het sociale contact, dat net zo belangrijk is bij rouwverwerking, wordt door de coronamaatregelen beperkt tot een minimum: geen afscheidsdienst zoals we die gewild hadden of zoals de overledene die mogelijk zelf had voorbereid of gevraagd, geen koffietafel, geen gedeeld verdriet of een schouder om op uit te huilen, geen bemoedigende bezoekjes van familie of vrienden, geen broodnodige knuffel die even nodig was om weer verder te gaan. Mensen blijven alleen achter op een moment waarop ze heel kwetsbaar zijn.
De strenge quarantainemaatregelen beperken bovendien de mogelijkheden om onze geliefden te kunnen bijstaan in hun laatste dagen en uren. Daarvan getuigen ook de resultaten van een bevraging van de UGent bij 165 nabestaanden. Gepast afscheid nemen ging niet, ook niet via video call. Dat geldt overigens niet alleen voor COVID-19-patiënten die stervende zijn, maar ook voor andere mensen die in de laatste fase van hun leven zijn. De gevoelens van onmacht, frustratie en verdriet die dat teweegbrengt, kunnen nog lange tijd doorwerken.
Al tijdens de eerste golf heb ik een oproep gedaan tot meer aandacht voor rouwbegeleiding in die moeilijke tijden. Ik deed onder meer de oproep om een register aan te leggen van vrijwilligers die contact zouden kunnen nemen met familieleden van overledenen en omgekeerd. Dat zou georganiseerd kunnen worden via ziekenhuizen, via begrafenisondernemers of via Tele-Onthaal. Ik ben alleszins heel tevreden, minister, dat u dadelijk initiatieven hebt genomen met betrekking tot het ondersteunen en versterken van naasten van overleden familieleden, via een opname van die initiatieven in het Vlaams actieplan ‘Zorgen voor morgen’. Er zijn ook verschillende initiatieven die de thematiek aanpakken. Ik verwijs heel graag naar Ferm, dat samen met het Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) het project PlantTroost heeft opgezet, dat wil helpen bij rouwverwerking. In heel wat gemeenten zijn er plekken waar mensen even kunnen stilstaan bij de rouw en het verdriet die heel de periode met zich heeft meegebracht.
In de eerste resolutie met aanbevelingen in functie van een volgende coronagolf was een van de vragen ook om bij levenseinde absoluut te vermijden dat er een contactbeperking met nabestaanden is. In die situaties kan beeldbellen niet volstaan en is ook fysieke nabijheid nodig. Het vraagt natuurlijk heel wat organisatie om dat allemaal op een veilige manier te kunnen laten verlopen, dat besef ik ook heel goed. Met de grote druk die er nu al rust op het zorgend personeel, is dat begrijpelijkerwijs niet gemakkelijk. Maar voor de begeleiding van bezoek kunnen woonzorgcentra en ziekenhuizen ook een beroep doen op vrijwilligers of technisch werklozen zonder medisch profiel. We mogen het welzijn en de waardigheid van de mensen echt niet uit het oog verliezen. Geen afscheid kunnen nemen van een geliefde, kan in de periode nadien immers nog heel sterk nazinderen en doorwegen op het mentale welzijn van mensen die afscheid hebben moeten nemen.
Minister, in hoeverre wordt fysiek contact tussen mensen die in een palliatieve fase zijn en hun naasten thans gewaarborgd in woonzorgcentra en in ziekenhuizen? Kunnen vrijwilligers ook hiervoor een ondersteuning zijn van het personeel? Op welke manier wordt er bijkomend ingezet op alternatieven, zoals beeldbellen, als aanvulling voor andere familieleden? Hebt u weet van andere initiatieven die inzetten op het verwerken van verlies en rouw in deze tijden? Op welke manier kunnen goede voorbeelden gedeeld worden? Hoe zou een register kunnen worden aangelegd van vrijwilligers die mensen bijstaan bij rouwverwerking?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, na de eerste noodingrepen bij de eerste golf van de COVID-19-pandemie werd steeds meer aandacht besteed aan het psychosociale welzijn van de bewoners in de woonzorgcentra. Afscheid nemen kreeg ook noodgedwongen steeds meer aandacht. In het draaiboek inzake COVID-19 wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan het belang van de mogelijkheid om sereen en menswaardig afscheid te kunnen nemen. Daarbij wordt benadrukt dat naasten voldoende tijd moeten kunnen doorbrengen met de bewoner. Belangrijk is toch wel dat de tijd en het aantal naasten bij afscheid enkel om verantwoorde logistieke en organisatorische redenen kunnen worden beperkt door de coördinerend en raadgevend arts (CRA), in overleg met de directie en het verzorgend team. Het spreekt voor zich dat het afscheidnemen steeds met de gepaste hygiënemaatregelen moet gebeuren om de verdere verspreiding van het virus te voorkomen, hoe ingrijpend en beperkend dat ook aangevoeld moge worden. Fysiek contact met de naaste is om dezelfde reden beperkt tot het aanraken van armen en handen.
Ook in de kaderrichtlijn inzake de bezoekregeling wordt als uiting van een uitdrukkelijke beleidskeuze geduid dat bezoek in palliatieve situaties altijd onbeperkt mogelijk moet zijn, zowel qua aantal als qua frequentie. Aan de ziekenhuizen werden vanuit het Comité Hospital & Transport Surge Capacity, waarin alle overheden, Defensie, de ziekenhuiskoepels, het Wetenschappelijk Comité en andere experten zijn vertegenwoordigd, ook instructies gegeven inzake de bezoekregeling. In de ziekenhuizen was er voor de gehospitaliseerde patiënten geen bezoek mogelijk, met uitzondering van onder andere de onmiddellijke naasten van personen die in een kritieke of eindelevensfase waren. Voor die patiënten is er altijd bezoekrecht behouden. Het is de behandelend arts binnen het ziekenhuis die die criteria moet toepassen binnen een beleid en toezicht waarin door de hoofdarts van het ziekenhuis wordt voorzien.
De inzet van vrijwilligers kan, naast de inzet van bijvoorbeeld een palliatief team, in een woonzorgcentrum zeker een ondersteuning betekenen, onder andere voor hulp aan familieleden bij het aantrekken van de juiste beschermingsmaterialen en het naleven van de hygiënemaatregelen, begeleiding bij het bezoek en eventueel het afscheid en opvang van familieleden na een afscheid. Uiteraard is een dergelijke taak niet voor iedereen weggelegd en blijft er een belangrijke rol weggelegd voor het zorgpersoneel. Eventueel kan een woonzorgcentrum een beroep doen op bijkomende ondersteuning van de palliatieve netwerken.
Op de websites van de koepelorganisaties en van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) worden goede praktijken gedeeld, bijvoorbeeld inzake contact op afstand, die anderen dan weer kunnen inspireren.
Het verlies van een dierbare is natuurlijk altijd een ingrijpende gebeurtenis. In tijden van corona werd dit op scherp gesteld. Naasten van mensen die overleden zijn, moeten vandaag op een heel andere manier afscheid nemen van hun geliefde en kunnen daardoor te maken krijgen met heel wat emoties en een moeilijke verwerking. Het CAW heeft in het kader van slachtofferbegeleiding een ruime ervaring in het aanbieden van hulp bij een verwerkingsproces, meer specifiek bij rouwverwerking. De hulp aan nabestaanden in de CAW’s zoomt in op de diverse fasen van rouwverwerking. Men luistert naar hoe de nabestaande omgaat met verdriet en verlies. De hulpverleners kaderen die verlieservaringen en geven steun, info en advies over die fasen, en suggesties over hoe nabestaanden daarmee in de diverse fasen kunnen omgaan. Het CAW helpt bij de rouwverwerking en verlies en de eventuele administratieve rompslomp waarmee de cliënt wordt geconfronteerd. De rouwbegeleiding is een individuele begeleiding, maar daarnaast bieden de CAW’s ook rouwgroepen aan. Aangezien wie nood heeft aan een gesprek en ondersteuning, niet altijd zelf op zoek gaat naar de gepaste hulp, zetten de CAW’s ook specifiek voor nabestaanden in op een proactief psychosociaal hulpaanbod. Met dat aanbod willen de CAW’s proactief tegemoetkomen aan de hulp- en ondersteuningsvragen die nabestaanden, soms onmiddellijk en soms pas op een later tijdstip, hebben. Aan organisaties, voorzieningen en hulpverleners die in contact komen met nabestaanden, werd gevraagd om dat aanbod mee bekend te maken. Dat kan bijvoorbeeld door, op het moment dat zij contact hebben met de familie, na te gaan of men nood heeft aan een extra gesprek. Als mensen dat wensen, kunnen zij worden gecontacteerd door een hulpverlener voor een verder gesprek over hoe om te gaan met het verlies.
Hulpverleners van de CAW’s zullen deze mensen dan contacteren en hen, indien zij het wensen, verder ondersteunen.
Het proactieve aanbod van de CAW’s in het kader van het actieplan ‘Zorgen voor Morgen’ is onder andere bekendgemaakt via Uitvaartunie Vlaanderen. Begrafenisondernemers hebben namelijk een bevoorrechte positie, omdat zij na een overlijden altijd contact hebben met de nabestaanden. Daarom werden zij gecontacteerd en werden samenwerkingsafspraken gemaakt om het proactieve aanbod bekend te maken aan de nabestaanden. Begrafenisondernemers kunnen hun cliënten net zoals andere professionals via het digitaal verwijsformulier aanmelden bij de CAW’s. De CAW’s hebben contact opgenomen met begrafenisondernemers in hun regio en concrete afspraken gemaakt inzake de aanmelding en de proactieve contactname van de nabestaanden.
Daarnaast geef ik mee dat het CAW een partner is van het project PlantTroost dat het vrouwennetwerk Ferm lanceerde op 2 mei 2020. Met PlantTroost ging Ferm in op een oproep om samen te zorgen voor het mentale welzijn van de bevolking via mijn campagne ‘Zorgen voor Morgen’. PlantTroost is een breed, voor iedereen toegankelijk aanbod rond troost. Het project krijgt de steun van drie experten: Dirk De Wachter, Manu Keirse en An Hooghe. Met een gevarieerd actieplan, waaronder een open digitaal platform, reikt Ferm troost aan op uiteenlopende manieren. Met PlantTroost lanceert Ferm ook het idee van gemeenschappelijke ‘troostplekken’ in heel Vlaanderen.
Bij collectieve rouwmomenten nemen de CAW’s contact op met de organisatoren om een actieve aanwezigheid af te spreken, maar ook om het aanbod via die weg bekend te maken, zodat nadien proactief contact opgenomen kan worden met nabestaanden of mensen die daar nood aan hebben. Daarnaast wil ik eraan herinneren dat mensen ook steeds een beroep kunnen doen op het reguliere aanbod van de CAW’s inzake persoonlijke en psychische problemen en het reguliere aanbod van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s).
De koepelorganisaties van ouderenzorgvoorzieningen en ziekenhuizen geven tot slot tips, handvatten en ethische oriëntaties mee die kunnen helpen in het vinden van de juiste evenwichten tussen de noden, het menswaardig karakter van het sterven, een zo laag mogelijk besmettingsrisico van zorgverleners en familieleden en zo weinig mogelijk bijdragen aan het verspreiden van het virus, ook naar andere bewoners en patiënten. Ook de palliatieve netwerken kunnen daarin een belangrijke, adviserende rol opnemen. Daarnaast bieden de diensten maatschappelijk werk van de mutualiteiten individuele begeleiding en coaching aan bij verschillende thema’s, waaronder ook begeleiding bij verliesverwerking, inclusief verlies door overlijden.
Er kunnen bij rouwverwerking vrijwilligers ingezet worden, maar dan onder een aantal voorwaarden. Denk daarbij aan het voldoen aan alle vereisten uit de Vrijwilligerswet en de bepalingen uit het decreet van 3 april 2009 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk.
Daarnaast wijs ik, gelet op de problematiek, op het belang van voldoende omkadering bij de selectie en de opleiding van de vrijwilligers én voldoende ondersteuning, via coaching en intervisie, om deze opdracht op een goede manier te volbrengen. Het is in die zin dan ook belangrijk dat het register wordt bijgehouden en beheerd door de organisaties waarbij deze vrijwilligers aan de slag gaan.
Er zijn al heel wat mensen die een vrijwillig engagement opnemen als vrijwilliger in de palliatieve zorg: in de thuiszorg, op een palliatieve eenheid van een ziekenhuis enzovoort. Eventueel kan hierin een opdracht liggen voor de palliatieve netwerken of de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen: een register van vrijwilligers die opgeleid zijn in palliatieve bijstand en waarop bijvoorbeeld woonzorgcentra een beroep kunnen doen. Daarnaast is er wellicht ook de mogelijkheid om in de samenwerkingsovereenkomsten tussen ziekenhuizen en woonzorgcentra aandacht te besteden aan het luik ‘ondersteuning palliatieve zorg door vrijwilligers’.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitvoerige antwoord. Ik denk dat afscheidnemen altijd heel aangrijpend is, zeker in deze tijden. We hebben daar al heel wat verhalen over gehoord, recent nog van het UZ Gent, alsook in de coronacommissie. We hebben dat ook opgenomen in de aanbevelingen. Het is goed dat er op dat vlak heel veel is bijgestuurd ten opzichte van de eerste golf. Hoewel afscheidnemen op zich eigenlijk altijd mogelijk gebleven moest zijn, zagen we dat dat in de praktijk toch niet overal gebeurde. Ik denk dat men op dat vlak ondertussen wel heel wat geëvolueerd is.
Het blijven natuurlijk momenteel heel speciale omstandigheden, waarin met beschermingsmateriaal en ook in beperkte kring afscheid moet worden genomen. Ik denk dat de voorzieningen er zelf wel beter mee kunnen omgaan dan voorheen, maar dat het toch ook wel wat zoeken blijft.
Ik denk dat heel wat nabestaanden kampen met gevoelens van moeilijke verwerking, omdat ze niet op een normale manier afscheid hebben kunnen nemen. Het is heel goed dat u er echt op inzet om hen te laten begeleiden, onder meer via de CAW’s. De toeleiding is op dat vlak ook zeer belangrijk.
Minister, u sprak over de Uitvaartunie, die zelf al heeft aangegeven dat ze daarin een rol kan spelen. Elke familie komt in contact met begrafenisondernemers, zij het nu ook vaak digitaal. Ik denk dat dat inderdaad goede doorverwijzers zijn en dat het proactief benaderen beklemtoond moet worden. Ik wil u dus vragen om er zeker aan te blijven vasthouden om daar vanuit de Uitvaartunie werk van te maken.
Ik denk inderdaad dat vrijwilligers die actief zijn in de palliatieve zorg ook daar een rol kunnen spelen. Vanzelfsprekend moeten zij dan ook goed omkaderd zijn.
Minister, ik heb nog een vraag. Ik hoorde dat familieleden soms zelf angst hebben om afscheid te gaan nemen van een nabestaande die stervende is, omdat ze vrezen dat ze dat niet veilig kunnen doen en het risico lopen op besmetting. Op welke manier kan er toch voor gezorgd worden – beschermingsmateriaal is momenteel wel voorhanden – dat dat op een veilige manier kan? Hoe kunnen mensen ervan verzekerd worden dat ze, wanneer het moment van afscheid daar is, dat op een veilige manier kunnen beleven?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik ben heel blij dat collega Schryvers deze vraag opnieuw stelt aan de minister, want ook ik heb in volle coronacrisis mijn vader moeten afgeven. Het was een afscheidsviering met vijftien mensen, zonder knuffel, zonder arm om onze schouders. Afscheid nemen doe je normaal gezien samen. Dat vermindert de pijn niet, maar verzacht wel het verdriet. Voor ons, maar vooral voor mijn moeder, maakte dat het verwerkingsproces echt wel heel moeilijk. Zij woont nu alleen, maar door de coronamaatregelen kan er geen extra bezoek komen. Gelukkig heeft zij de steun van haar twee kinderen. Maar niet iedereen heeft dit geluk. Velen blijven alleen achter met hun verdriet en hebben nood aan een babbel en vaak ook aan hulp. Velen van hen weten echter niet waar ze hulp moeten vinden of zoeken. Het mentale welzijn van die nabestaanden mogen we, zeker in deze tijden, niet uit het oog verliezen.
Ik heb daarom een extra vraag, minister. Kan er geen rouwbegeleiding komen vanuit de lokale besturen? Zij weten wie er overleden is. Zelfs een gewoon telefoontje naar de nabestaanden met de vraag hoe het gaat en of ze iets kunnen doen, zou al wonderen kunnen doen. Zij zouden ook de mensen die de weg naar de hulp niet vinden, kunnen doorverwijzen naar gepaste hulp. Welke initiatieven zult u hiervoor extra nemen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega Wouters, eerst en vooral mijn oprechte deelneming aan u en uw hele familie. Als zoiets persoonlijk wordt meegemaakt, krijgt dat natuurlijk altijd nog meer klank en kleur.
Collega Schryvers, u stelde een bijkomende vraag over afscheid nemen en hoe dat te garanderen langs de twee kanten. Ik denk ten eerste dat het voor de directies van instellingen een belangrijk aandachtspunt is om aan te geven dat afscheid nemen kan in goede en veilige omstandigheden, en om eventueel ook in beschermingsmateriaal te voorzien. Het lijkt mij belangrijk om mensen ervan te verzekeren dat dat op een juiste manier kan gebeuren.
De rouwverwerking kan via de lokale besturen. Ik heb daar in mijn antwoord naar verwezen. We doen dat via de CAW’s, die het aanbod naar de lokale besturen brengen. Dat is onder andere bekendgemaakt via de begrafenisondernemers. Ik ken heel wat lokale besturen die zelf contact houden met kwetsbare burgers en daar de voorbije maanden ontzettend veel energie en aandacht in hebben gestoken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik wil graag benadrukken dat het toch heel belangrijk blijft dat er wordt ingezet, met het nodige respect en met de nodige tijd, op de mogelijkheden om afscheid te nemen van familieleden, in de twee richtingen, zoals u zei. Dat moet op een veilige manier kunnen gebeuren voor de familie in een voorziening. Voor degenen die achterblijven, moet het aanbod aan rouwbegeleiding voldoende bekend zijn. Er moet proactief op worden ingezet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.