Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik geef de minister nog de gelegenheid om zich eerst neer te zetten en een kopje koffie te nemen. U zit? Oké, ‘there we go’.
Uit een recente studie van het Steunpunt Economie en Ondernemen, die weliswaar voor de coronacrisis werd uitgevoerd – dat maakt natuurlijk een enorm verschil, maar ik vond het toch belangrijk om die vraag te stellen –, is gebleken dat het ondernemerschap in Vlaanderen nooit zo hoog was als in 2019. 12 procent van de bevolking heeft een jonge onderneming, namelijk jonger dan 3,5 jaar, of is bezig een zaak op te starten.
Niet alleen het ondernemen zat in de lift, ook de perceptie over ondernemen was positief. Ik zeg ‘was’ omdat ik niet weet of het nog zo zou zijn mocht men diezelfde studie nu doen. Ik baseer me dus op de cijfers van 2019. Zo geeft meer dan de helft van de Vlamingen aan ondernemen te beschouwen als een interessante carrièrekeuze met een zekere status en aanzien.
Wat financiering betreft, vindt acht op de tien ondernemers dat de overheid voldoende financiering aanbiedt, of dat nu is in de vorm van een echte financiering van achtergestelde leningen, kapitaalsinbreng of ondersteuning via subsidies. Toch is er een verschil tussen startende en reeds bestaande ondernemingen. Ik wil duidelijk zeggen dat bij bestaande ondernemingen ik het niet heb over scale-ups, want dat beschouw ik als start-ups, maar de gewone klassieke bestaande ondernemingen. Het lijkt dus gemakkelijker om financiering te vinden voor het opstarten dan voor het verder uitbouwen van een onderneming.
Minister, hoe beoordeelt u deze studie van het Steunpunt Economie en Ondernemen? Welke maatregelen zult u nemen om het verschil in financiering tussen startende en reeds bestaande, verder uitgebouwde of nog uit te bouwen ondernemingen weg te werken?
Minister Crevits heeft het woord.
Uit de studie ‘Ondernemerschapscultuur en ondernemend gedrag in Vlaanderen’ blijkt een relatief stabiel en positief beeld van de maatschappelijke perceptie rond ondernemerschap in Vlaanderen. Ik spreek natuurlijk altijd met twee woorden, omdat we opnieuw midden in een zware crisis zitten. Meer dan de helft van alle Vlamingen beschouwt ondernemen in 2019 als een interessante carrièrekeuze met hoge status en kent een ondernemer die de voorbije jaren een zaak heeft opgericht. 50 procent van de Vlamingen heeft vertrouwen in eigen competenties om te ondernemen en 40 procent ziet opportuniteiten om te ondernemen. We zien dat het heel positief gepercipieerd wordt.
De totale ondernemersactiviteit in Vlaanderen was nog nooit zo hoog. 12 procent van de bevolking tussen 18 en 64 jaar gaf aan bezig te zijn met het opstarten van een eigen zaak of het leiden van een eigen zaak die minder dan 3,5 jaar oud is, dus nieuw ondernemerschap.
We waren pre corona zeer goed bezig op het vlak van ondernemerschap. We zagen ook dat onze inspanningen om jongeren te informeren over de financieringsmogelijkheden, vruchten afwerpen. Het rapport waarover u het hebt, zie ik als een bevestiging dat we de komende maanden en jaren vooral moeten blijven voortdoen, nog meer dan daarvoor.
Beleidsmatig zetten we verschillende instrumenten in om ondernemerschap te stimuleren en starters te ondersteunen. De kern van het ondernemerschapsbeleid is het contract ondernemerschap. Daarmee werkt het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) voor de komende vier jaar met externe dienstverleners samen om ondernemerschap in Vlaanderen te bevorderen. De beeldvorming rond ondernemerschap en de begeleiding van start-ups en scale-ups, zijn twee van de vier speerpunten van dat contract, waarvoor Vlaanderen 90 miljoen euro veil heeft.
Belangrijk is natuurlijk, zoals u zelf aangeeft, dat deze studie pre corona werd uitgevoerd. We hebben de opdracht gegeven om in de volgende editie van de bevraging te peilen naar de impact van corona, want ik sluit niet uit dat dat grote gevolgen heeft. We willen dit rapport nog dit jaar opgeleverd zien. Dat is zeer snel voor een dergelijk onderzoek. We kunnen het er na de oplevering in deze commissie zeker nog over hebben.
De studie met betrekking tot de financiering waarnaar u verwijst, is uitgevoerd in 2019 op basis van gegevens uit 2018. De gegevens zijn dus een jaar ouder dan de effectieve bevraging.
Uit die tweede bevraging blijkt dat jonge ondernemingen aangeven dat er van de meeste financieringsmechanismen voldoende aanbod is. Oudere bedrijven blijken minder geneigd om financiering te zoeken, maar als ze dat wel doen, gaat het om grotere bedragen. Belangrijk is ook dat het onderzoek zelf aangeeft dat het feit dat oudere ondernemingen minder financiering aanvragen, verklaard kan worden doordat alle ondernemingen bij de opstart een minimumkapitaal moeten inbrengen, terwijl in latere jaren niet alle ondernemingen bijkomende financiering zoeken. Dat duidt dus niet noodzakelijk op een probleem. Het is wel zo dat oudere bedrijven procentueel minder verkrijgen van de aangevraagde financiering dan jongere starters. Men gaat dus gemiddeld hogere bedragen aanvragen naarmate de onderneming ouder wordt, maar men blijft ongeveer dezelfde bedragen ophalen.
Onze investeringsmaatschappijen ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) en Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) financieren beloftevolle ondernemingen in alle fases van hun bestaan: van bij de start tot en met hun verdere groei en internationalisering.
We moeten er dus ook voor zorgen dat de bestaande instrumenten goed bekend zijn bij het doelpubliek. Ook de inspanningen die we momenteel in het kader van de relance willen leveren, moeten ertoe bijdragen de financieringsbehoeftes van deze bedrijven nog beter te beantwoorden.
Collega, tot slot wil ik een passage uit het rapport citeren die me persoonlijk opviel. “Als er minstens één vrouw aanwezig is in het topmanagementteam, vragen ondernemingen gemiddeld gezien lagere bedragen aan en verkrijgen ze procentueel gezien meer van het aangevraagde bedrag.” Dat vind ik wel iets om ook eens bij stil te staan.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Over dat laatste moet ik toch eens nadenken. Nadenken is altijd goed. Of je daar zomaar die lijn in kunt trekken, dat betwijfel ik toch sterk. Ik zou zelfs het tegendeel zeggen. Bij mijn contacten vroeger met bedrijven merkte ik dat vrouwelijke ondernemers meer assertief waren om te bekijken langs welke kanalen ze een bepaalde ondersteuning konden aanvragen. De mannelijke ondernemers hadden soms eerder de neiging te denken: we kunnen het ook wel zonder. Dus ik weet niet of dat beeld wel klopt.
Het klopt dat we dit onderzoek moeten plaatsen voor corona. Maar ik zie toch wel in mijn contacten met bedrijven en bij bedrijfsbezoeken dat dit beeld vaak terugkomt. Het eerste beeld dat vaak terugkomt, is het volgende. Als het bedrijf behoort tot een federatie die een zeer sterke lobbygroep heeft, dan krijgt het globaal gezien meer gedaan op het vlak van ondersteuning. Ik zeg niet dat dat verkeerd is, maar het is een vaststelling.
Ik zie ook, in deze coronaperiode, dat wij in het buitenland beschouwd worden als een kmo-land. Men vraagt zich soms af waarom er geen grote Vlaamse bedrijven in het buitenland zitten. Wij zijn een kmo-land, dus vind je die kmo’s terug.
Als je de start-ups en de scale-ups bekijkt, dan krijg je de indruk dat er daar veel meer voor gedaan wordt dan voor een bedrijf dat gewoon klassiek groeit aan een bepaald percentage per jaar, met af en toe wat personeel erbij en af en toe eens een zeer groot contract. Eigenlijk kun je zeggen dat ze dat niet nodig hebben. Maar misschien worden ze ook te weinig gechallenged, om het zo uit te drukken, om meer te doen dan wat zou moeten om klassiek te groeien. Dus ik voel daar toch een discrepantie tussen. Als je websites bekijkt, zie je dat er heel veel wordt gedaan voor startende ondernemingen, maar eenmaal een onderneming vijf jaar oud is, wordt die met rust gelaten. Dus de vraag is of we ook de bedrijven niet kunnen blijven challengen, zelfs na vijf jaar, om uit hun comfortzone te komen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Gryffroy, het was geen persoonlijke bedenking. Ik heb gewoon iets voorgelezen uit de studie. Ik wist wel dat ik u daarmee gelukkig zou maken. Het is in elk geval iets heel interessants.
Dat we een kmo-land zijn, vind ik niet noodzakelijk een negatief gegeven. Het is eigenlijk iets waar we trots op moeten zijn, maar ik denk dat u dat ook wel bent.
We hebben bij PMV ondertussen ook echt wel een instrument specifiek voor scale-ups, die een grote financieringsnood hebben. We hebben ook ingegrepen in de coronasteun om zelfs scale-ups die in grote nood zitten en er geen aanspraak op konden maken omdat ze beschouwd werden als een onderneming in moeilijkheden, toch steun te kunnen geven.
Uw aandachtspunt op de bedrijven die al bezig zijn, is terecht. Wij proberen via lerende netwerken een challenge te geven aan alle bedrijven. We moeten dus zorgen dat we onze communicatie zeer goed tot bij de bedrijven brengen. Corona heeft veel negatieve punten, maar een van de positieve punten is dat VLAIO wereldberoemd geworden is bij veel meer bedrijven. Als ik zie welke bedrijven voor corona VLAIO kenden en nu, is dat spectaculair gestegen. Dat heeft ook met de steun te maken. Toch zijn er vandaag nog bedrijven – het is gisteren ook even aan bod gekomen in de plenaire vergadering – die niet weten dat ze kunnen genieten van coronasteun als ze 60 procent omzetverlies hebben. Er zijn er die denken dat dat alleen voor cafés en restaurants is. Het is echt belangrijk dat we tot bij elke bedrijfsleider geraken; ik ga daar ook nog een extra initiatief voor nemen. Dat geldt dus net zo goed voor de steun, zoals u terecht opmerkt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.