Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik heb in het verleden al heel wat vragen gesteld over de problematiek van kinderen van IS-strijders. Daaruit is gebleken dat tot hiertoe vijftien kinderen zijn teruggekeerd uit IS-gebied en dat zij allemaal in familiaal verband, namelijk bij een van de grootouders, worden opgevangen.
Minister, hoe wordt het veiligheidsaspect beoordeeld? Want deze kinderen worden tenslotte opgevangen door hun grootouders, en soms zelfs zijn dat de ouders van de geradicaliseerden. Hoe kunnen er garanties worden gegeven dat de band met de geradicaliseerden definitief is doorgeknipt?
Wat als er dan problemen zouden optreden binnen het pleeggezin, en die veiligheid – zowel voor de kinderen als voor de familie – niet meer zou kunnen worden gegarandeerd? Hebben jullie in dat geval een plan B binnen de jeugdhulp voorzien?
Verder heb ik een vraag over de rol van de jeugdrechter. In een vorige vraag hebt u gezegd dat de opvolging door de jeugdrechter van zeer nabij gebeurt. Kunt u dit wat meer duiden? Houdt dit bijvoorbeeld in dat er extra zittingen plaatsvinden?
U zegt dat er een nauwe opvolging gebeurt door de consulenten. Dat vind ik uiteraard heel belangrijk. Maar uit verschillende gesprekken met mensen uit het werkveld weten we dat die consulenten reeds heel zwaar bevraagd zijn. Ik vraag mij dan ook af hoe de garantie kan worden gegeven dat die opvolging daadwerkelijk gebeurt. Ik zou daar graag wat meer inzicht in krijgen.
We hebben het verder ook al gehad over de rondetafels. Kunt u hierover wat meer toelichting geven? Wanneer kunnen die rondetafels starten? Op welk moment van de terugkomst van die kinderen wordt dat opgestart? En hoe frequent komen ze samen?
Ten slotte heb ik misschien wel de belangrijkste vraag, rond de psychologische bijstand. U zegt altijd dat dat maatwerk is, en ik ben het daarmee eens. U zegt dat er verschillende scenario’s zijn. Ondertussen zijn de eerste kinderen al anderhalf jaar in ons land. Het lijkt mij dus mogelijk om dat hulpverleningstraject eens te evalueren. Is dat ondertussen al gebeurd of wordt dat gepland?
Eigenlijk zou ik graag willen weten, zonder in detail te treden, of elk van die vijftien kinderen die extra hulpverlening heeft gekregen. Kunnen er conclusies worden getrokken over de intensiteit en de frequentie van die hulpverlening? Kunt u een overzicht geven van het aantal contacten dat er is geweest? Hoe verhouden die contacten zich per hulpverleningsdienst? Ik weet dat het veel vragen zijn, maar ik vind het heel erg belangrijk.
En ten slotte: hoe gaat u hier beleidsmatig mee om? Wat is uw conclusie na anderhalf jaar werken met deze kinderen? Ik dank u.
Minister Beke heeft het woord.
Collega, het is niet erg dat u veel vragen stelt. We zijn dat gewoon in deze commissie, nietwaar voorzitter? We zullen proberen ook gedegen antwoorden te geven.
De dreigingsanalyse voor wat betreft radicalisering is een permanente verantwoordelijkheid van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD) en het parket. De opvolging, de veiligheid en de ontplooiingskansen van de kinderen liggen bij de jeugdrechter, de consulenten en de betrokken hulpverleningspartners. Het parket fungeert hierbij als een go-between, die desgevallend belangrijke signalen doorgeeft.
Elk dossier wordt permanent gemonitord. Indien er indicaties zijn die nopen tot een bijstelling van de maatregel, zowel vanuit het oogpunt van radicalisering als vanuit het oogpunt van de veiligheid en het kansrijk opgroeien, kan de jeugdrechter, na alle partijen te hebben gehoord, hiertoe beslissen.
De jeugdrechter wordt structureel, minstens om de zes maanden, op de hoogte gehouden van elke situatie via de consulenten. Bij belangrijke evoluties kan dit ook tussentijds gebeuren. Als dat noodzakelijk is, kunnen er inderdaad extra zittingen worden georganiseerd.
De dossierlast bij de consulenten is inderdaad een element in zijn algemeenheid dat zich stelt. Ik heb in de beleidsnota 2019-2024 mijn ambitie geuit om na te gaan hoe de werking van de ondersteuningscentra en sociale diensten jeugdrechtbank kan worden versterkt om een kwaliteitsvolle, oplossingsgerichte en multidisciplinaire benadering van de aan hen toegewezen minderjarigen te blijven garanderen.
Voor deze dossiers zijn er per kind of gezin één of meerdere consulenten aangesteld die de situatie samen met de andere betrokken partners van nabij opvolgen. Men spant zich in om voor deze dossiers tot het maximaal mogelijke te gaan in functie van de veiligheid en de ontplooiingskansen van de kinderen en het maatschappelijke belang ervan.
De rondetafels kunnen zowel ter voorbereiding als na terugkeer worden opgestart. Hoe vaak er wordt samengezeten, is afhankelijk van dossier tot dossier, maar kan uiteraard telkens als het nodig wordt geacht.
Het draaiboek radicalisering binnen de Jeugdhulp is online terug te vinden op www.jeugdhulp.be, onder het thema radicalisering. Daarin staan de handvatten voor alle betrokkenen.
In mijn antwoord op uw vraag van 7 juli jongstleden gaf ik al aan dat er geen vast pakket aan maatregelen voor de terugkerende kinderen bestaat. Ieder kind zal een eigen hulpverleningsscenario doorlopen. In het algemeen kan ik enkel stellen dat de netwerkpleegzorg de rode draad van de hulpverlening vormt, dat elk kind zich nog altijd onder toezicht van een jeugdrechter bevindt en dat Pleegzorg en partners uit psychologische begeleiding belangrijke partners zijn. Maar er is tot op heden geen wetenschappelijk onderzoek gebeurd naar deze trajecten, die, zoals u aangeeft, ook nog maar anderhalf jaar lopen. Ik kan hier dus geen conclusies presenteren omtrent de bijvoorbeeld gemiddelde intensiteit of frequentie van de psychologische hulpverlening.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Het laatste antwoord stelt mij enigszins teleur, omdat ik het wel heel belangrijk vind dat we zicht krijgen op de intensiteit van die begeleiding. Want het is mij vanuit het werkveld ter ore gekomen dat sommige van die kinderen nog geen psychologische bijstand hebben mogen ontvangen.
Als die informatie zou kloppen – ik spreek in de voorwaardelijke wijs –, dan hou ik natuurlijk mijn hart vast. Deze kinderen hebben soms bijzonder traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Sommigen waren nog heel jong, een baby, toen ze naar ons land zijn gekomen, maar anderen waren oud genoeg om te beseffen wat ze hebben meegemaakt. Ik denk, neen, ik ben ervan overtuigd, dat die hulpverlening bijzonder belangrijk is. Daarom denk ik dat het ook uw taak is om er zicht op te krijgen of die hulpverlening, die in theorie bestaat, in de praktijk wordt uitgevoerd en voldoende wordt uitgevoerd.
De heer De Reuse heeft het woord.
Vorig jaar en dit jaar samen zijn inmiddels al vijftien IS-kinderen of kinderen van andere terroristen teruggekeerd uit het Midden-Oosten. Uit de antwoorden op de vragen van mevrouw Sminate maak ik op dat de kinderen allemaal zonder uitzondering zijn toegewezen aan de grootouders. Wij zijn altijd van mening geweest dat repatriëring van deze kinderen geen goede zaak is, in de eerste plaats omdat de terugkeer van deze kinderen vaak gepaard gaat met de terugkeer van een of beide terroristische ouders, die, wat mijn partij betreft, het recht om naar dit land terug te keren, volledig hebben verspeeld. Ze hebben zeker geen plaats meer in onze samenleving.
Maar goed, uiteindelijk zijn we niet ongevoelig voor het welzijn van de kinderen, die natuurlijk niet de verantwoordelijkheid dragen voor de misdadige keuzes van hun ouders. Ik heb echter wel bedenkingen bij het feit dat het blijkbaar een automatisme is dat de kinderen van die IS-terroristen worden ondergebracht bij de grootouders. Dat is bij alle vijftien kinderen zo gebeurd. Uit het antwoord op een eerdere vraag van 2019 vernam ik dat het zelfs mogelijk is dat de IS-moeder, die vrij is onder voorwaarden, ook doodleuk in hetzelfde huis kan verblijven van de grootouders, samen met haar kinderen. Ik durf me dan ook af te vragen wiens belangen hier primeren: die van de terreurouder of die van de samenleving en de desbetreffende kinderen.
Minister, ik had graag van u duidelijkheid gekregen over de motivatie om deze kinderen systematisch onder te brengen in de familie van de terreurouders, en of u kunt verzekeren dat de grootouders in elke omstandigheid volledig afstand hebben genomen van het islamfundamentalisme. Op welke wijze kan worden gegarandeerd dat deze kinderen via hun gezinssituatie op geen enkele manier nog in contact komen met het islamfundamentalisme?
Minister, overtuig mij ervan, maar ik vrees er een beetje voor dat er weer een halfzacht beleid wordt gevoerd in plaats van een beleid dat de belangen van onze eigen samenleving op de eerste plaats zet.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, ik herinner mij eerdere vragen hierover. U hebt toen met warmte geantwoord over die kinderen, en ik heb dat geapprecieerd. Het zijn kinderen, Belgische kinderen, die bij ons zijn geboren. Wij vinden het niet meer dan normaal dat ze hier worden opgevangen, zeker nadat ze zware belevenissen hebben ondergaan, soms een serieus trauma hebben opgelopen en soms ook lichamelijk zwaar hebben geleden.
Terzijde, want het gaat daar niet over, maar wat de terugkeer van de terroristische ouders betreft, heb ik veel liever dat ze hier ergens in veiligheid worden berecht dan dat ze ergens anders op vrije voeten rondlopen en allerlei daden kunnen begaan en eventueel andere mensen kunnen betrekken in die radicale of terreurdaden. Laat dat duidelijk zijn.
Nekschot.
Collega, ik denk dat het niet meer aan u is om te spreken.
Voorzitter, het is toch duidelijk dat ik het woord heb?
Doet u maar verder.
Ik pak mijn draad weer op.
We weten ook dat die moeders op zich, los van hun daden, vaak werden beoordeeld als goedmenend tegenover hun kinderen. Die kinderen hadden vaak een goede hechting. Als die hechting wordt verbroken, moeten die kinderen inderdaad goed worden opgevolgd. Voor elk kind, ongeacht welke overtuiging de ouders ook hebben, kan een verbroken hechting zwaar traumatiserend zijn.
Ik wil twee punten aanhalen die belangrijk zijn. Dat u ze behandelt zoals andere kinderen, is goed, maar alle kinderen die uit een moeilijke situatie komen, hebben goede psychologische bijstand nodig. Daarover heb ik een algemene vraag: hoe is het met de bijstand voor andere kinderen die uit zo'n moeilijke situatie komen? Krijgen zij regelmatig psychologische bijstand? We hebben het hier nu over vijftien kinderen, en dat is eigenlijk wel een grote uitzonderingspositie. Wat met de andere kinderen?
En dan wat de grootouders betreft. U hebt alle drie gelijk dat men een kind nooit kan veroordelen voor de daden van zijn ouders, maar we kunnen ook ouders niet veroordelen voor het feit dat hun kind een bepaalde richting uitgaat. Het is zeer vaak zo dat de grootouders, de ouders van die Syriëgangers, zelf getraumatiseerd zijn door wat hun kinderen beslist hebben en uitrichten.
Minister, ik heb een tweede duidelijke vraag. Is het de bedoeling dat een moeder die haar straf heeft uitgezeten, daarna een contactverbod heeft met haar kind? Hoort dat bij de strafmaat? Is dat ook de bedoeling? Verplichten wij bepaalde ouders om bepaalde denkbeelden te hebben? Is het hebben van bepaalde denkbeelden verboden? Is het niet eerder het aanzetten tot bepaalde daden dat verboden is?
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, hoe komt het dat men vaak bij de grootouders terechtkomt? Omdat dat het beste blijkt te werken voor de kinderen. De opstart rond pleegzorg is de eerste strategie die het agentschap Opgroeien volgt, net omdat blijkt dat dat het meest werkbare is.
Collega Sminate, u zegt dat er gevallen bekend zijn waar psychologische bijstand niet of onvoldoende zou zijn gebeurd. U mag ons die altijd overmaken, dan kunnen we dat casus per casus bekijken.
Voor de vraag in welke mate ze een risico zijn en in welke mate de moeders en de grootmoeder een risico zijn, is er een instrumentarium dat ook op lokaal niveau goed moet worden gemonitord. Collega Sminate, u zult het goed kennen, want het gaat over de lokale integrale veiligheidscellen, waar elke burgemeester mee werkt en moet werken om casus per casus de mogelijke risico's na te gaan en een inschatting te maken. Het is een zeer goed werkend instrumentarium – zo heb ik het alleszins zelf als burgemeester ervaren – om risico-inschattingen te maken en met de verschillende diensten te kunnen overleggen.
Het is de rechter die beslist over contact. Collega Groothedde, de rechter beslist wat de strafmaat voor de moeder is. Wij zijn daarvoor niet bevoegd; het zijn de rechters die dat beslissen. Ze zijn daar ook onafhankelijk in. Als een rechter beslist dat er een contactverbod is, dan moet dat uiteraard worden gerespecteerd. Als er beslist wordt dat er geen contactverbod is, dan zal het aan de jeugdrechter zijn om te beoordelen op welke manier er al dan niet bezoek door de moeder kan worden toegestaan.
Repatriëring is een federale bevoegdheid, waarover Vlaanderen geen bevoegdheid heeft.
Minister, u hebt de vraag verkeerd begrepen.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Voorzitter, tijdens het betoog van collega Groothedde hoorde ik de collega van het Vlaams Belang – als ik het juist heb gehoord – de opmerking ‘nekschot’ maken toen het ging over de ouders. Ik denk dat dat een zeer ongepaste opmerking is geweest. Ik veronderstel dat het de taak is van de voorzitter om ervoor te zorgen dat de gesprekken en de debatten op een ordentelijke manier gebeuren en dat dergelijke uitspraken geen plaats ...
Collega, u moet mij de les niet spellen. Blijf bij het onderwerp en reageer op wat de minister heeft gezegd.
Minister, u spreekt over zorg op maat en dat wil natuurlijk zeggen dat je kort op de bal moet spelen. Als ik u dan hoor zeggen dat pas om de zes maanden de jeugdrechter in kennis wordt gesteld over de situatie in dat gezin, lijkt mij dat toch allesbehalve kort op de bal spelen.
Ik zou u toch willen vragen om er, ondanks de grote werkdruk – en ik ben mij daarvan bewust –, voor te zorgen dat de frequentie wordt opgedreven. Het is heel belangrijk in het belang van de veiligheid van zowel de kinderen als de familie dat de jeugdrechter veel sneller op de hoogte wordt gesteld van de situatie in dat gezin.
De vraag om uitleg is afgehandeld.