Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Op 16 oktober 2020 gaf de Vlaamse overheid haar definitieve goedkeuring aan het besluit over lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten. Ik had daarover enkele vragen.
Minister, wanneer zullen lokale besturen een duidelijk zicht krijgen op de middelen die ze zullen ontvangen in de overgangsfase en daarna op basis van de parameters en indicatoren zoals voorzien in het decreet?
Zullen lokale besturen in de periode van de overgangsfase worden geïnformeerd over de subsidie die de organisatoren van buitenschoolse kinderopvang op hun grondgebied ontvangen?
Wat is de rol van de scholen in dit nieuwe beleid en wat is de link naar het flankerend onderwijsbeleid?
Zullen lokale besturen worden ondersteund voor de nieuwe rol die zij zullen opnemen en hoe zal die subsidie eruitzien?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, meer duidelijkheid over de financiële bepalingen zal volgen in het vervolgbesluit dat we daarvoor moeten maken. Dat besluit is in voorbereiding en zal worden doorgesproken met de stakeholders, waaronder de lokale besturen. Ik verwacht dat in de loop van het voorjaar.
Wat betreft uw tweede vraag: deze informatie wordt geïntegreerd in een omzendbrief aan de lokale besturen over de buitenschoolse opvang en activiteiten. De omzendbrief wordt verwacht in de loop van het najaar.
In verband met uw derde vraag: de scholen zijn een belangrijke partner in het verhaal van buitenschoolse opvang en activiteiten. Opvang voor en na school is voor heel wat scholen een belangrijke zorg. Vele gezinnen hebben nood aan opvang. Sommige scholen kunnen een beroep doen op een organisatie die buitenschoolse opvang voorziet, andere scholen voorzien zelf in opvang of toezicht. Bij de ontwikkeling van het lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten is het dus belangrijk dat de scholen worden betrokken. Scholen zijn partners in dat beleid, om zowel de noden te bespreken als de opportuniteiten te verkennen.
In het decreet betreffende het flankerend onderwijsbeleid wordt het ochtend- en avondtoezicht buiten de periode van normale aanwezigheid van de leerlingen beschouwd als een sociaal voordeel dat een lokaal bestuur kan verlenen aan scholen. Hierbij mag het lokale bestuur geen onderscheid maken tussen de leerlingen, welke scholen die ook bezoeken.
In het decreet betreffende de buitenschoolse opvang en activiteiten wordt het begrip ‘buitenschoolse activiteiten’ ruimer bepaald als “het geheel van formeel georganiseerde activiteiten voor kinderen, met inbegrip van kleuteropvang en de opvang lager onderwijs”. Dat omvat dan het voormelde ochtend- en avondtoezicht. Het lokale bestuur moet in het kader van zijn regieopdrachten neutraal optreden, onder andere door het scheiden van de rol van de lokale regisseur en de rol van de organisator die het eventueel opneemt.
Lokale besturen staan in voor een correcte verantwoording van de toepassing van beide decreten binnen hun eigen grondgebied.
Het decreet voorziet geen specifieke subsidiecomponent voor de ondersteuning van de versterkte regierol, maar sluit ook niet uit dat lokale besturen een deel van de toekomstige subsidie daarvoor gebruiken.
Opgroeien zal, samen met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), bekijken hoe, in de mate van het mogelijke, kan worden tegemoetgekomen aan de ondersteuningsbehoeften van de lokale besturen op dit vlak.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is heel belangrijk dat we die lokale besturen zo snel mogelijk duidelijkheid geven. We hebben tijdens deze coronacrisis gezien hoe belangrijk die organisatie van de buitenschoolse opvang is. We merken dat het, daar waar er al een redelijke samenwerking was, veel vlotter loopt dan waar er nog totaal geen samenwerking was met het lokale bestuur. Nu worden zij dan volledig verantwoordelijk.
Op dit moment tijdens deze coronacrisis, door het verlengen van de herfstvakantie met twee dagen, is er een mogelijkheid dat, wanneer het lokale bestuur zorgt voor die opvang, ze 30 euro per kind krijgen. Wanneer zij volledig bevoegd worden voor die buitenschoolse activiteiten, zullen ze inderdaad de zekerheid moeten hebben dat ze voldoende subsidie kunnen krijgen om dat allemaal effectief te bolwerken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en vooral voor wat u zei om scholen zowel te betrekken als partner maar ook om de noden van de school in kaart te brengen. Ik vind dat u daar iets belangrijks zegt omdat voor ouders – en daar kijken we toch naar – het eenstopprincipe belangrijk is. Als kinderen op school kunnen worden opgevangen, weliswaar door opvang georganiseerd door de gemeente, is het een win-win: voor de locatie en het gebruik van gebouwen, waardoor de kinderen niet moeten worden getransporteerd van hier naar daar, en ook voor ouders is het een win-win. Vandaar dat we de noden en opportuniteiten moeten bekijken.
In tweede orde haalt u aan dat de gemeenten de regie op zich nemen. Ze mogen de regierol wel niet verwarren met hun eigen rol als hetzij organisator van opvang, hetzij als inrichter van scholen omdat er dan een onevenwicht zou kunnen ontstaan. We moeten niet bij uw partij op dat onevenwicht wijzen want u en uw collega's hebben er jaren voor gestreden.
Ik zou u dus willen vragen om in de omzendbrief duidelijk te wijzen op de noden en de opportuniteiten en de kans die we hebben om de kinderen op één plaats te houden.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, de collega stelt een heel aantal terechte vragen.
Het is inderdaad belangrijk dat een lokaal bestuur nu uitsluitsel en duidelijkheid krijgt over het bedrag dat men krijgt voor die nieuwe opdracht. Er is terecht gewezen op het betrekken van scholen. We moeten ook wel beseffen dat, net zoals in kinderopvang pedagogie een ‘stiefkindje’ is geweest in het organiseren van kinderopvang, het wel eens zou kunnen dat het met buitenschoolse opvang ook gebeurt. Er zijn heel veel kleutertjes bij die een specifieke pedagogisch-sociale aanpak vereisen.
Dan wat betreft het subsidiesysteem. Is er nu al duidelijkheid over de verrekening van het aantal kwetsbare gezinnen, het aantal gezinnen met een specifieke zorgbehoefte? Welk aandeel van subsidiebedrag moet er dan gaan naar kleuteropvang met een kwaliteitslabel? Hebt u daar al uitsluitsel over?
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, er zijn vele tussenkomsten geweest over de uitrol van het decreet inzake buitenschoolse kinderopvang en buitenschoolse activiteiten. We zullen dat zeker opnemen. Er is rond 9 november een overleg gepland met de VVSG, met onze mensen en met het kabinet van minister Somers.
Collega Groothedde, wat uw vraag betreft: dat is nog niet gebeurd. Ik vraag nog even geduld.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Heel kort. Ik denk dat we allemaal de nood aan buitenschoolse kinderopvang erkennen, en zeker nu komt het nog maar eens naar voren. We moeten zo snel mogelijk echt werk maken van duidelijkheid en van hoe de organisatie echt in de praktijk zal lopen en hoe de financiering daaraan is gekoppeld.
De vraag om uitleg is afgehandeld.