Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Collega’s, mijn vraag om uitleg betreft inderdaad de meest recente armoedestatistieken die Statistiek Vlaanderen vorige week heeft gepubliceerd. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de armoedecijfers die jaarlijks in het kader van de EU-SILC-enquête (EU-statistiek van inkomens en levensomstandigheden) worden verzameld.
Belangrijk om te vermelden, is dat de EU-SILC-enquête waarop deze cijfers gebaseerd zijn, recent ingrijpend werd vernieuwd. Daarom is het belangrijk om voorzichtigheid te bieden bij het maken van vergelijkingen met de cijfers van de vorige jaren.
Toch kan men stellen dat het aandeel personen onder de armoededrempel de afgelopen jaren vrij stabiel bleef. Zo daalde het aandeel bevolking in subjectieve armoede alsook het aandeel bevolking in ernstige materiële deprivatie lichtjes. Daarnaast daalde het aantal personen in een huishouden met zeer lage werkintensiteit tussen 2016 en 2019 zeer duidelijk.
Minister, hoe verhouden de Vlaamse armoedecijfers zich in het algemeen ten opzichte van die van de andere gewesten in dit land alsook de andere EU-landen? Welke conclusies trekt u hieruit?
Wat zijn de belangrijkste tendensen die u hierbij ziet? Welke specifieke groepen springen daarbij in het oog?
Hebt u een indicatief beeld over de waarschijnlijke impact van de gezondheidscrisis op de EU-SILC-armoedecijfers?
Welke beleidsgevolgen wilt u binnen uw beleidsdomeinen aan de nieuwe cijfers koppelen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, ik dank u voor uw vraag. Wij hebben de oefening gemaakt om de belangrijkste EU-SILC-indicatoren – ten eerste, het armoederisico, ten tweede, de ernstige materiële deprivatie en, ten derde, de werkintensiteit – en de gecombineerde EU2020-indicator tegen elkaar af te wegen. Hierbij zien we dat Vlaanderen telkens beter scoort dan België in zijn geheel en dan het gemiddelde van de EU28-landen.
Enkel bij het aandeel personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit blijft het verschil met het Europese gemiddelde beperkt. België scoort op deze indicator minder goed dan het Europese gemiddelde.
In de tabel die ik straks zal bespreken, wordt ook het Vlaamse Gewest meegenomen in die vergelijking. We dienen hierbij evenwel in gedachten te houden dat één regio uit een land moeilijk te vergelijken valt met andere landen in hun geheel. Ook andere landen bestaan uit sterkere en minder sterke regio's. Dit doet geen afbreuk aan het feit dat Vlaanderen in Europees perspectief lage armoedecijfers kent.
Ik neem er de cijfers even bij. Wat de indicator armoederisico betreft, gaat het over 10 procent in Vlaanderen en 16 procent in België. 17 procent is het Europese gemiddelde. De ernstige materiële deprivatie bedraagt 2 procent in Vlaanderen, 5 procent in België en 6 procent in Europa. Wat de zeer lage werkintensiteit betreft, gaat het over 7 procent in Vlaanderen, 13 procent in België en 9 procent in Europa. De indicator armoede en sociale uitsluiting bedraagt 13 procent in Vlaanderen, 20 procent in België en 22 procent in Europa. Deze cijfers zijn gemiddelden van het jaar 2019.
Als we dit op het gewestniveau bekijken, kunnen we hier nog aan toevoegen dat het armoederisico in 2019 in het Vlaamse Gewest lager ligt dan in de andere Belgische gewesten. In het Waalse Gewest ging het om 18,3 procent van de bevolking, in Vlaanderen om 9,8 procent en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om 31,4 procent. In België lag het armoederisico op 14,8 procent.
Ook het aandeel personen in armoede of sociale uitsluiting lag in 2019 in het Vlaamse Gewest op 13,2 procent, lager dan in de andere Belgische gewesten. In het Waalse Gewest ging het om 24,6 procent van de bevolking en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om 37,8 procent. In België lag het armoederisico op 20 procent.
We kunnen hieruit concluderen dat Vlaanderen het relatief goed doet, maar elke persoon die in armoede moet leven, is er een te veel. We zijn dus niet tevreden met deze cijfers. In Vlaanderen leven nog altijd ruim 640.000 personen onder de armoederisicodrempel.
Voor uw tweede vraag verwijs ik naar de gedachtewisseling van 15 oktober. De cijfers van dit jaar tonen nergens grote breuken of wijzigingen. Tijdens deze gedachtewisseling zijn deze cijfers en tendensen ruim toegelicht.
Er is in de cijfers vanaf 2012 een gestage daling te zien van het aandeel in armoede of sociale uitsluiting. Het gaat hier om een kleine significante daling tussen 2012 en 2019. Over het algemeen bleef het armoederisico echter stabiel, maar bij een aantal specifieke groepen zaten de cijfers in stijgende lijn: werklozen, eenoudergezinnen, huurders en niet-EU-migranten. De cijfers wat betreft het aantal ouderen in armoede zitten wel in dalende lijn.
Het hoogste aandeel is te vinden bij de gezinnen met zeer lage werkintensiteit. Het gaat om gezinnen waar de volwassen leden niet of nauwelijks aan het werk zijn. Bij deze gezinnen ligt het armoederisicopercentage op bijna 60 procent. Bij de personen geboren buiten de EU en werklozen ligt het armoederisicopercentage net onder 40 procent. Bij personen in eenoudergezinnen en huurders gaat het om iets minder dan 30 procent. Ook bij laaggeschoolden, personen in een gezin met lage en middelmatige werkintensiteit, niet-actieven – exclusief gepensioneerden –, alleenstaanden en ouderen ligt het armoederisicopercentage hoger dan gemiddeld. Hierbij dient wel de aandacht te worden gevestigd op het verschil tussen een relatief percentage en de absolute cijfers. Zo ligt het percentage werkende armen in Vlaanderen laag, ook in Europees perspectief, maar gaat dit wel over een aanzienlijk aantal personen aangezien de groep werkenden groot is.
Bij ouderen is het armoederisicopercentage tussen 2006 en 2018 opvallend gedaald: van 23 procent naar 15 procent. Samenhangend daarmee daalde ook het armoederisico bij gepensioneerden van 20 procent naar 12 procent en bij oudere koppels van 22 procent naar 15 procent.
De crisis heeft een ongekend zware impact op de financiële situatie en het welzijn van vele mensen, in het bijzonder van mensen in armoede en kwetsbare situaties. We stellen vast dat mensen in armoede het op financieel vlak steeds moeilijker krijgen, zelfs voor de groep die niet rechtstreeks geconfronteerd wordt met inkomensverlies.
De gevolgen van de COVID-19-pandemie zullen ook de komende tijd nog voelbaar blijven en duidelijk worden. Om hiervan de juiste omvang te bepalen, beschikken we nog over onvoldoende gegevens.
Het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding is meer dan ooit een dynamisch instrument. We staan momenteel immers op onbekend terrein. We moeten oog blijven hebben voor de maatschappelijke uitdagingen die de COVID-19-crisis blootlegt om te vermijden dat deze gezondheids- en economische crisis ook een aanslepende sociale crisis wordt. We blijven dan ook streven naar een samenleving die iedereen een zinvolle plaats geeft via een daadkrachtige en wendbare zorg- en dienstverlening in en met de samenleving. De crisis- en relancemaatregelen moeten daarvoor gaandeweg worden geëvalueerd, aangevuld en verfijnd op maat van de nog oningevulde noden en de uitdagingen van de toekomst.
Deze nieuwe SILC-cijfers zelf zijn van dezelfde orde als die uit 2018 en in dezen geen directe aanleiding tot wijzigingen.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw heel duidelijke antwoord.
Andere cijfers zijn goed om de discussie op een intellectueel eerlijke manier te voeren, maar ook om blijvende aandacht te vragen voor de meest kwetsbaren in onze maatschappij. U zegt het zelf ook: elke persoon in armoede is er eentje te veel. We moeten ons dus blijven inzetten, ook al zijn deze cijfers voor Vlaanderen – niet oké, dat kan men niet zeggen – maar lager dan in sommige andere landen en zelfs gewesten in dit land.
Er zijn regionale verschillen, u hebt dat daarnet ook al aangehaald. Ik zal hier geen discussie op gang brengen over wat daarvan de oorzaak is of hoe dat komt. Maar ik zou sommige tussenkomsten in deze commissie, dat het in Vlaanderen een en al ellende is op het vlak van armoede, wat willen nuanceren, ook aan de hand van deze cijfers. Nogmaals: er is werk aan de winkel, dat zal ik zeker niet tegenspreken.
U hebt het zelf ook al aangehaald: de kwetsbaarheid van werklozen valt hier heel erg op, net als eenoudergezinnen en huurders. Een belangrijk onderdeel van de oplossing bestaat volgens mij in de inkomensversterking.
Minister, u weet zelf ook dat die inkomensversterking een groot luik vormt dat zich op het federale niveau bevindt. Dat niveau start binnenkort ook aan zijn nieuwe armoedebestrijdingsplan en zal daarbij wellicht input vragen van de regio's.
Minister, ik heb een extra vraag voor u. Welke zijn voor u de belangrijkste elementen in het armoedebestrijdingsbeleid waarvoor Vlaanderen niet bevoegd is? Zult u uw collega, uw evenknie, Karine Lalieux, daarover aanspreken?
De heer Veys heeft het woord.
Ook ik heb het rapport doorgenomen. Ik vind het vreemd dat collega's die hetzelfde rapport lezen, daarin andere dingen zien. Die regionale verschillen zijn er inderdaad, maar ik heb toch ook wel ernstige provinciale verschillen gemerkt. Dat zeg ík niet, dat staat in het verslag van Statistiek Vlaanderen. Als we de regio's vergelijken, kunnen we dit ook bekijken.
Waarover gaat het hier, collega’s? Over Vlamingen in moeilijkheden. En voor hen moet er beleid worden gevoerd, door ons allemaal, maar vooral door minister Beke. En ik denk dat er nog heel veel te winnen valt in een betere opvolging van de maatregelen.
Er bestaat heel veel, maar we kennen het probleem van de non-take-up. Vorige week vrijdag nog vernamen we dat vier op de tien mensen die recht hebben op een huurpremie, daar geen gebruik van maken. Hoe kunnen we die automatische toekenning beter organiseren? Hoe krijgen we die mensen dichter bij de rechten? Door outreachend te werken. Dat wordt benadrukt in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA). Er wordt gewerkt rond outreach. Volgens mijn fractie zal dat pas op het einde van deze legislatuur op snelheid komen.
Maar het cruciale zijn de cijfers die we zelf hebben: de cijfers van Kind en Gezin, die bij 93 procent van de gezinnen terechtkomen. Bij het proefproject MISSION in Kortrijk werd 80 procent van die mensen met plezier doorverwezen.
Minister, hoe staat het met het vrijgeven van die cijfers van Kind en Gezin? Zullen onze lokale besturen volgend jaar, als de nieuwe EU-SILC-cijfers er zijn, daarmee aan de slag kunnen? Ik dank u.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Binnen België is het inderdaad al zeer relatief. Vergelijken met een Europees gemiddelde is dus helemaal een beetje vreemd. Alleen al het idee dat dat wordt aangehaald, vind ik eigenlijk vrij pijnlijk.
Sowieso zeggen indicatoren rond armoede niets over de merite van een plek. De minister weet evengoed dat een grootstad een hoog armoederisico zal hebben. Wat iets zegt over de merite van een plek, is hoe mensen in armoede of mensen die het moeilijk hebben, worden behandeld. En minister, wanneer ik dan in uw antwoord hoor dat bijvoorbeeld 30 procent van de alleenstaande ouders – om maar één categorie te noemen – het moeilijk heeft op dit moment, dan maak ik me zorgen. Zeker omdat dit cijfers zijn van voor de tsunami die ons dit jaar heeft overspoeld en we nu eigenlijk nog een klein beetje in het luchtledige van een mogelijke ramp aan het praten zijn.
De collega van sp.a haalt terecht aan dat de automatische toekenning van rechten een punt is waarop moet worden gewerkt. U hebt dat zelf ook aangehaald. Ik wil u graag vragen op welke gebieden u dat zult doen. Zult u bijvoorbeeld, om specifiek te gaan, dat doen wat betreft het toekennen van het recht van kinderen om het allerlaagste uitzonderingstarief in de kinderopvang te krijgen? Op dit moment moet men nog altijd bij het OCMW passeren. Er wordt steevast bericht dat ouders bij de kinderopvang langsgaan, daar te horen krijgen dat ze zeer waarschijnlijk in aanmerking komen voor een verlaagd tarief en dat men hen dan nooit meer ziet. Dat is al een paar keer aangehaald in deze commissie. Het zou zo'n kleine stap zijn, die heel veel uitmaakt voor ouders.
Minister, ik geef u zelfs een voorzet voor een oplossing. Wat men bijvoorbeeld zou kunnen doen, is ervoor zorgen dat de kinderopvang zelf tijdelijk een verlaagd tarief kan toekennen zolang het duurt voor het OCMW om het te checken bij de ouders. Op die manier kan men veel sneller te werk gaan en kan men ervoor zorgen dat de kinderarmoede – die is nog steeds een probleem, want is nog steeds niet gehalveerd – wordt teruggedrongen en dat die kinderen de sociale en pedagogische opvang krijgen die ze verdienen.
Minister Beke heeft het woord.
Collega Verheyen, uw vraag om contact op te nemen met minister Lalieux, om de problematiek rond armoede en armoedebestrijding samen te bespreken, is een zeer terechte vraag. We hebben dat al gedaan. We hebben deze week – gisteren als ik me niet vergis – contact opgenomen met minister Lalieux met de vraag om eens samen te zitten rond deze problematiek.
U hebt ook in uw bredere analyse gelijk: als we spreken over armoede en armoedebeleid, dan gaat het over verschillende grote kapstokken. Dan gaat het over inkomen, huisvesting, onderwijs en gezinsondersteuning. Wat gezinsondersteuning betreft, voorzitter, hebben we dat debat ruim gevoerd in de commissie bij de bespreking van ons actieplan rond armoedebestrijding, over de hervorming van de oude kinderbijslag in het nieuwe groeipakket. Dat betekent een extra uitgave vanuit Vlaanderen van 240 miljoen euro, die wordt ingezet om mensen te bereiken die vroeger niet in de sociale toeslagen zaten en ook niet in de rechten voor de schooltoeslag. Dat betekent dat ongelooflijk veel kinderen meer daar vandaag recht op hebben.
We hebben die cijfers toen ook besproken. Ik verwijs naar de vergadering van 15 oktober – als ik me niet vergis –, ook op een donderdag. We hebben toen uitgebreid gesproken over de automatische toekenning van rechten, mevrouw Groothedde en mijnheer Veys. We hebben toen ook gesproken over het outreachend werken en de verschillende initiatieven die we daarrond willen nemen en genomen hebben. Ook kwam de vraag aan bod of we die gegevens kunnen delen met de lokale besturen. Die terechte vraag werd door verschillende collega's naar voren gebracht. We hebben die vraag ook opgenomen. Er zijn heel wat issues rond gegevensbescherming die moeten worden getackeld. Maar we hebben uiteindelijk toch een regeling kunnen treffen waarbij lokale besturen deze gegevens kunnen opvragen ter ondersteuning van hun eigen armoedebeleid.
Wat betreft het inkomenstarief kinderopvang dat zal worden gekoppeld aan de inkomensgegevens van het groeipakket: we zullen dat hier verder onderzoeken om dat dan verder te interpreteren
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik dank u. Ik ben blij te horen dat u al gesprekken voert met uw collega op het federale niveau.
Collega Veys, u haalde daarnet aan dat er ook verschillen zijn tussen de provincies. Dat klopt, maar ik denk dat de verschillen tussen de provincies niet van dezelfde grootteorde zijn als de verschillen tussen de verschillende regio’s.
Ik sluit even aan bij uw vraag van daarnet aan de minister. Ik wil daar ook toe oproepen. De Vlaamse overheid bezit een schat aan bruikbare informatie. Die informatie wordt nog te weinig ontsloten of stroomt toch niet voldoende door naar de actoren, de lokale besturen. Ik zeg dat niet alleen. Experten, bijvoorbeeld in de coronacommissie, hebben dat ook al verschillende keren aangehaald.
Minister, u hebt al een stap in de goede richting gezet, door de gegevens van het groeipakket ter beschikking te stellen, ook van de lokale besturen. Ik krijg echter signalen uit de administratie – ik heb dat hier al eens aangehaald – dat de manier om aan die gegevens te geraken, nogal kafkaiaans, heel omslachtig is. Minister, daarom doe ik hier een oproep aan u om, samen met de collega's van de Federale Regering die bevoegd zijn voor departementen die ook over heel wat bruikbare sociaal-economische gegevens beschikken, ervoor te zorgen dat die gegevens bij de lokale besturen geraken. Als lokale besturen een naam kunnen plakken op kwetsbare personen, dan kunnen zij daar echt mee aan de slag gaan en effectief bij die kwetsbare personen geraken om er iets aan te doen. Minister, ik roep u op om ervoor te zorgen dat al die gegevens kunnen doorstromen naar de lokale niveaus.
De vraag om uitleg is afgehandeld.