Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, in uw beleidsnota hebt u aangegeven dat het opzet en de werking van het Pendelfonds zullen worden geëvalueerd. In het antwoord op een schriftelijke vraag van collega Van de Wauwer schreef u: “Het rapport van deze evaluatie werd mij ondertussen bezorgd. De evaluatiepartners raden aan het Pendelfonds te behouden, maar wel te heroriënteren. Zoals ook door mij vermeld in de commissie Mobiliteit en Openbare Werken van 23 januari 2020 moeten we zorgen voor een heroriëntering of aanpassing van het Pendelfonds. Het is bijgevolg niet de bedoeling om het Pendelfonds te laten uitdoven.”
In juli zei u in de plenaire vergadering naar aanleiding van een actuele vraag van mij over de duidelijke keuze van de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO) voor de modal shift: “We hebben ook ons Pendelfonds, waarvoor we straks gaan kijken of er een volgende oproep nodig zal zijn, om er zodoende voor te zorgen dat zoveel mogelijk bedrijven daar gebruik van maken, en om zodoende het fietsen te stimuleren voor het woon-werkverkeer.”
Vervolgens vroeg ik in de commissievergadering van 1 oktober naar een stand van zaken over de aanpassingen aan het Pendelfonds. U suggereerde toen om een nieuwe vraag om uitleg in te dienen en dat doe ik dan ook met heel veel plezier. Ik had u dus graag de volgende vragen gesteld, minister. Hoe staat het met de evaluatie van het Pendelfonds? De evaluatie is gebeurd, maar welke stappen zijn er gezet en welke concrete acties zijn er ondernomen? Wanneer zal er een bijkomende of een nieuwe oproep gebeuren in het kader van het nieuwe Pendelfonds? En wat is het budget?
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor uw vragen, mevrouw Fournier. Ik heb naar aanleiding van uw vraag twee weken terug inderdaad gesuggereerd om een vraag in te dienen, omdat ik op dat moment niet de juiste stand van zaken kende.
We hebben intussen een en ander gecontroleerd en nagevraagd. Eerder dit jaar hebben we inderdaad de evaluatie van het Pendelfonds gekregen. U hebt de resultaten daarvan gezien. U weet wellicht ook dat de verschillende actoren, waaronder het Provinciaal Mobiliteitspunt, de begeleidingscommissie en het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, betrokken werden bij die evaluatie. De ambitie van ons allemaal – en dat was ook mee ingegeven voor het Pendelfonds – is om ervoor te zorgen dat bij nog meer bedrijven een fietsambitie en een fietsreflex kan ontstaan. Ik denk dat we die kaart allemaal ten volle moeten trekken.
Als we naar de aanbevelingen kijken, denk ik dat we die subsidie ten volle moeten afstemmen op de openbaarvervoersplannen of de mobiliteitsplannen van de diverse vervoerregio’s, om zodoende zeker ook een extra druk te leggen op de kmo’s om de bedrijfsoverschrijdende aanpak ten volle te stimuleren. Dat heb ik ook al geantwoord naar aanleiding van uw actuele vraag in de plenaire vergadering.
Uit de evaluatie blijkt dat er te weinig wordt ingezet op bedrijfsoverschrijdende samenwerking. Dat is slechts 18 procent. We zien ook dat de meeste subsidies naar de grote bedrijven gaan. Ruim 52 procent van de bedrijven die gesubsidieerd zijn, zijn grote bedrijven, die tout court ook nog maar 4 procent van het totale aantal bedrijven met meer dan tien werknemers uitmaken. De bedenking is dus of de huidige regeling niet te veel een mattheuseffect genereert. Het gaat immers naar de grote bedrijven, te weinig naar bedrijfsoverschrijdende samenwerking en zeker te weinig naar kleinere kmo’s.
Ik heb recent een bezoek gebracht aan BASF in de haven van Antwerpen. Zij hadden vooral de suggestie om nog meer in te zetten op verkeersveiligheid in plaats van op infrastructuur, waar nu heel veel van die middelen naartoe gaan. Zij zeggen dat er alleszins een heel goede link is tussen de middelen die ze aanwenden voor opleiding en dergelijke en dat dat echt wel meer winsten genereert.
Nu, de elf aanbevelingen die in dit evaluatierapport staan, hebben we met de administratie in detail overlopen om na te gaan hoe we dit concreet aanpakken. Hoe gaan we met een vernieuwd Pendelfonds naar buiten komen? U zegt terecht dat het niet de bedoeling is om dat af te schaffen, maar we moeten het wel grondig heroriënteren.
Een drietal aanbevelingen dragen de voorkeur van onze administratie weg. Dat is ten eerste het afstemmen met de mobiliteitsplannen van de vervoerregio’s. Ten tweede is dat het lanceren van een oproep naar de kmo's. Daar moeten we ten volle op inzetten. Ten derde is dat de relatie met de politiek inzake het bedrijventerreinmanagement. Ook dat willen we versterken.
We zijn aan het onderzoeken hoe we dat allemaal verder kunnen optimaliseren. We kunnen dat van hieruit doen, we kunnen dat doen in samenwerking met de administratie, maar misschien is het een goede suggestie voor het parlement om daar een gedachtewisseling over te organiseren samen met alle partners, zoals de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA), UNIZO, Fietsberaad enzovoort. Samen kunnen we bekijken hoe we het huidige Pendelfonds, dat nood heeft aan een heroriëntatie, kunnen verbeteren en de focus leggen op bedrijfsoverschrijdend werken en op kmo’s, en niet langer op fietsenstallingen of fietsinfrastructuur bij de grote bedrijven, waar nu de meeste middelen naartoe gaan. Dat is een suggestie.
U vroeg ook of we nog een bijkomende oproep gaan lanceren. Voor 2020 gaan we dat even on hold zetten om uit te zoeken hoe we verder gaan evolueren. De middelen kunnen sowieso worden overgeheveld. We bekijken wat de suggesties zijn op de voorstellen, en of men zich kan vinden in het voorstel om de focus te leggen op de drie aanbevelingen die in het rapport naast de acht andere aanbevelingen staan.
Ik reik hiermee de hand aan jullie allemaal, en ik luister graag naar jullie bevindingen.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, ik denk dat deze commissie uw uitgestoken hand aanvaardt en een gedachtewisseling zal organiseren, als dat goed is voor de voorzitter,
Minister, ik heb nog enkele opmerkingen. U zegt dat u het Pendelfonds wilt heroriënteren en wilt afstemmen met de mobiliteitsplannen van de vervoerregio's. Daar sta ik 100 procent achter. Weten die vervoerregio's al dat ze stappen kunnen ondernemen om in overleg te gaan met bedrijventerreinen om dit project aan te pakken? Ik veronderstel dat ze nog een bijkomend budget zullen krijgen.
Minister, u zei dat de meeste van de gesubsidieerde dossiers naar de grote bedrijven gingen. Ik volg u volledig dat we dat meer zullen moeten richten naar de kleine kmo's. U stelt voor om beter af te stemmen op de vervoerregio's, om een oproep te lanceren naar de kmo's en om samen te werken met het management van bedrijventerreinen. Daar kunnen we ons volledig in vinden. Maar natuurlijk, als alles een beetje te lang aansleept, dan denk ik dat die vervoerregio's ook al een stuk verder zullen staan en dat het misschien te laat zal zijn om zich ook nog te engageren of om hen te stimuleren om met het Pendelfonds aan de slag te gaan.
Voorzitter, misschien kunnen we op heel korte termijn samenzitten met de commissie om te bekijken welke weg we inslaan met het Pendelfonds en kunnen we dan opnieuw een oproep lanceren in 2021 om die bedrijven aan te zetten om het woon-werkverkeer positiever te stimuleren, vooral voor de fiets.
De heer Bex heeft het woord.
Ik sta uiteraard volledig achter de principes van dat Pendelfonds en vind het ook een goede zaak, minister, dat u hier voorstelt dat we als parlement aan de slag gaan met die aanbevelingen. Ik heb wel een specifieke vraag die ik u vandaag toch al zou willen stellen. We zien dat dit jaar eigenlijk 190 dossiers – als ik het goed voorheb – aan de criteria voldeden, maar dat we maar 56 dossiers hebben kunnen subsidiëren. Komt dat dan omdat er te weinig middelen beschikbaar zijn of omdat u oordeelt dat die dossiers uiteindelijk toch niet zo kwalitatief zijn dat u er middelen voor ter beschikking wilt stellen?
Als slotopmerking geen concrete vraag maar iets wat we wel in de gaten moeten houden wanneer we de discussie in het parlement voeren, namelijk dat met dergelijke subsidies u zich ook wilt richten op kmo’s, maar de moeilijkheid is dat er in kmo’s vaak niet de tijd of de mankracht aanwezig is om zulke dossiers in te dienen, op te volgen en tot een goed einde te brengen. Dat is een aandachtspunt als we willen dat kleine bedrijven effectief mee op de kar springen: dat we het voor hen qua ‘workload’ zo eenvoudig mogelijk houden. Anders is er voor zo’n kmo eigenlijk geen beginnen aan.
Minister Peeters heeft het woord.
Het klopt inderdaad dat het aantal aanvragen enorm is gestegen de laatste jaren en dat de toename van het aantal dossiers die in aanmerking kunnen komen, minder sterk is. Dat heeft natuurlijk voor een stuk met de budgetten te maken.
Tegelijkertijd blijkt uit de hele evaluatie dat het een zeer zware procedure is, zoals u zelf zegt. Kmo’s zijn er vaak niet toe geneigd om daarop in te tekenen, het is een zware procedure, de doorlooptijd is lang, het is een hoge arbeidslast. Vandaar dat we ook wel zeggen dat heel die governmentstructuur ook eens grondig herbekeken moet worden. De kleine bedrijven gaan misschien niet altijd zelf de workload aan de dag willen leggen, maar daarom is het juist interessant is om te kijken met de vervoerregio’s en, zoals ik daarstraks al zei, eventueel ook met het bedrijfsparkmanagement, naar het hele verhaal van Hoppin of onze mobipunten. Op dit ogenblik laat het reglement alleen maar aan de wegbeheerder toe om ook dergelijke overstapplaatsen te ontwikkelen. We zien dat in het verleden vooral heel fel is ingezet op de fietsinfrastructuur, en heel vaak zijn dat middelen die naar de fietsenstallingen gaan. Die grote bedrijven zullen die fietsenstallingen ook wel zetten, of ze er nu een subsidie voor krijgen of niet, alleen al vanwege de vraag van de werknemers als dusdanig. Daarom denk ik dat die heroriëntering echt wel nodig is. Maar als men dan overstapplaatsen kan maken en men kan eventueel fietsdeelsystemen en dergelijke op een gezamenlijke parking maken die door heel wat bedrijven op een bepaald terrein gebruikt kunnen worden, dan denk ik dat men daar veel meer kan inzetten om die fietsambitie te realiseren. Dat is maar één denkpiste.
Opnieuw, we zouden dat met verschillende stakeholders kunnen overlopen, en dan samen met het parlement. Alle mogelijke suggesties zijn welkom. Persoonlijk ben ik er nog niet uit hoe we die procedure gaan vereenvoudigen. Hoe gaan we er de kmo’s en dergelijke veel meer bij betrekken? Focussen we dan via de vervoerregioraden, op de lokale besturen of focussen we op bedrijventerreinen? Dat moeten we allemaal in zijn globaliteit bekijken.
Of we nu de middelen van dit fonds moeten heroriënteren naar die vervoerregio’s, ook dat is een vraag die ik vandaag niet onmiddellijk ga beantwoorden. Het doel van heel dit fonds is nog altijd meer mensen zich op een duurzame wijze te laten verplaatsen, meer mensen op de fiets krijgen voor het woon-werkverkeer. Dat is het doel, daar moeten we ‘basic’ van uitgaan. Hoe kunnen we dat toekomstgericht nog meer een boost geven zodat de juiste middelen naar de juiste plaatsen gaan en zodat het mattheuseffect er wat uit gaat?
Mevrouw Fournier heeft het woord
We zullen er toch voor moeten zorgen dat de middelen van het Pendelfonds naar diegenen gaan die ze nodig hebben, dus naar de bedrijven. Ik ben een beetje bang dat als dit in de vervoerregio's gestopt wordt, bedrijven er minder het nut van zullen inzien. Het is niet de bedoeling van het Pendelfonds om de middelen te laten gaan naar mobipunten en dergelijke. Laat ons erover waken om de middelen daar te krijgen waarvoor ze bedoeld zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.