Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
We hebben het er eerder op het jaar, in het voorjaar, naar aanleiding van de coronacrisis al eens over gehad: de grote aanpassingen die ook door ambtenaren en lokale besturen zijn gebeurd om toch te blijven zorgen voor een dienstverlening. Dat heeft gemaakt dat er heel wat tijdelijke en ook heel plotse maatregelen zijn genomen door veel lokale besturen met betrekking tot telewerk. Flexibeler werken heeft een grote inzet en flexibiliteit van onze personeelsleden gevraagd, waar we hen heel dankbaar voor zijn. De vraag is hoe we daar op korte en op middellange termijn mee omgaan. Onmiskenbaar brengt dat veranderingen met zich mee, die ook blijven nazinderen en die ook gaan doorwerken in verschillende rechtspositieregelingen.
U hebt toen geantwoord dat het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) een bevraging had opgestart met het oog op een analyse van de opportuniteiten en de belemmeringen tijdens de coronacrisis. De vraag is welke conclusies er uit die rondvraag zijn getrokken, wat u daar als minister dringend in vindt en wat u eventueel versneld wenst aan te pakken. Welke elementen zult u meenemen naar de besprekingen over de rechtspositieregeling van de lokale besturen?
Dit is, moet ik toegeven, een heel algemene vraag: hoe ziet u die rechtspositieregeling van de lokale besturen in de toekomst?
Minister Somers heeft het woord.
Collega Partyka, de bevraging waarnaar u verwijst, werd digitaal op 20 april 2020 rondgestuurd, dus bij de aanvang van de coronacrisis. De lokale diensten worden als essentiële dienstverlening beschouwd en moeten aldus verzekerd worden. De rondvraag had voornamelijk tot doel zicht te krijgen op de wijze van tewerkstelling van de personeelsleden in de lockdownperiode. De antwoorden en conclusies van de analyse moeten vanuit deze context worden benaderd. 68 procent van de aangeschreven gemeentebesturen heeft onze bevraging ingevuld. Dat is een representatief staal, denk ik.
Als besluit uit de rondvraag kunnen volgende clusters met bijhorende aandachtspunten worden gemaakt.
Ten eerste: thuiswerk en digitalisering. De lockdownperiode is een duidelijke wake-upcall geweest voor lokale besturen. Zij hebben zich slagkrachtig getoond. Opgedane ervaring over het thuiswerken en het toenmalige gebrek aan voldoende en degelijke digitale werkmiddelen hebben lokale besturen aan het werk gezet inzake creatieve oplossingen, flexibele inzet van materiaal en personeel. Lokale besturen zetten nu, een half jaar later, veel meer in op zowel digitale werkmiddelen als de digitale geletterdheid van hun personeel. Ze hebben ook bewezen snel te kunnen schakelen, bijvoorbeeld door hun infrastructuur aan te passen en te investeren in de benodigde apparatuur voor hun personeelsleden en in de installatie en het onderhoud ervan. Dat is een eerste cluster.
Een tweede cluster: de vraag naar flexibiliteit bij het inzetten van personeel. Er was veel extra inzet van personeel gedurende de start van de covidperiode. Dit zorgde ook voor een sterker teamgevoel en een grotere organisatiefierheid, lieten velen weten. Problemen inzake de inzet waren enerzijds eigen aan het individu of het takenpakket van het personeelslid zelf – dingen die niet binnen zijn mogelijkheden lagen – en anderzijds aan de begrenzing van de mogelijkheden tot het ter beschikking stellen van personeelsleden aan andere overheden of rechtspersonen. Vandaag de dag is er het probleem dat we dat niet altijd even gemakkelijk kunnen.
Het aandeel contractanten dat andere taken of een andere functie kreeg, is groter dan het aandeel statutairen dat andere taken kreeg binnen het eigen bestuur. Dat is op het eerste gezicht een eigenaardige vaststelling omdat het makkelijker is om statutairen op eenzijdige wijze een ander takenpakket te geven dan contractanten. De juridische situatie is zo dat een lokaal bestuur statutairen eenzijdig een andere taak kan geven. Bij een contractueel is daarvoor een contractuele onderhandeling nodig tussen twee personen. Ondanks dat feit blijkt dat er meer contractuelen een andere taak gekregen hebben dan statutairen. Dit zal voorwerp uitmaken van verder onderzoek. Dat sterkt me alleszins in mijn overtuiging dat er ook andere, niet noodzakelijk enkel positieve, elementen verbonden zijn aan het statutaire karakter van een personeelslid. De flexibiliteit bij contractuelen was op het eerste gezicht groter dan bij de statutairen. Dat zegt niets over een individueel personeelslid of over een engagement, dat is gewoon een geglobaliseerde, geaggregeerde vaststelling.
Een derde cluster is communicatie en ondersteuning. De bevraging is in april gebeurd, destijds waren de verschillende communicatiekanalen pas opgestart. Ondertussen zijn ze uitgebreid en verfijnd. De context van de bevraging was toen dus eigenlijk een hele andere dan die van vandaag. Ik denk dat we ondertussen, ook vanuit Vlaanderen, op een heel andere manier en intensiever met onze lokale besturen over deze materies praten.
Er was ook een vergelijkbaar probleem inzake de ongelijkheid tussen contractanten en statutairen. De discussie over dienstvrijstelling versus tijdelijke werkloosheid blijft ook nu nog een gevoelige materie. Daarnaast vinden lokale besturen het ook belangrijk een onderscheid te maken tussen werkenden en niet-werkenden, ongeacht de overmachtssituatie.
Uit het voorgaande blijkt dat het verder wegwerken van de verschillen tussen statutairen en contractanten prioritair is voor een evenwaardige behandeling van alle personeelsleden op de werkvloer. Dat is dus een motivatie voor het werk dat we aan het uitvoeren zijn.
De analyse beslaat vijf pagina’s en kan ter beschikking gesteld worden van de parlementsleden. Ik denk dat het een interessant document is, dat ik graag overmaak aan jullie.
U vraagt mij welke zaken die uit de analyse naar voor kwamen ik het meest dringend vind om versneld aan te pakken en welke wijzigingen ik zal aanbrengen. Op 18 september hechtte de Vlaamse Regering haar eerste principiële goedkeuring aan het besluit houdende maatregelen tot regularisatie van bepaalde gevolgen van de pandemie veroorzaakt door het coronavirus voor de personeelsleden van lokale en provinciale besturen. Dit wijzigingsbesluit pakt enkele dringende zaken aan die door de pandemie naar voren zijn gekomen.
In het wijzigingsbesluit kwamen onder andere de volgende zaken aan bod: de gelijkstelling van periodes van tijdelijke werkloosheid voor de berekening van de anciënniteit, de eindejaarstoelage en de vakantiedagen; de gelijkstelling van het corona-ouderschapsverlof met het reguliere ouderschapsverlof. Op die manier worden onze ambtenaren en hun statuut zo goed mogelijk behandeld.
In tweede orde voert het besluit enkele dringende maatregelen in om te conformeren aan hogere en andere normen. Deze maatregelen werken bepaalde verschillen tussen statutairen en contractuelen verder weg, onder meer in de hospitalisatieverzekering en het opvangverlof.
Tot slot creëert het besluit de mogelijkheid voor personeelsleden van lokale besturen om op vrijwillige basis bepaalde loonaspecten in te ruilen tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit. We hebben tijdens de coronapandemie gezien dat veel mensen de overstap gemaakt hebben naar de fiets. We zijn daar blij om en proberen nu een rechtszeker kader te creëren om dit verder aan te moedigen.
U vraagt mij welke elementen ik zal meenemen naar de normale besprekingen met betrekking tot de aanpassing van de rechtspositieregeling voor het personeel van de lokale besturen. Ik denk dat de bevraging een momentopname was, bij het begin van de lockdownperiode, en dat enige voorzichtigheid dus geboden is bij het bekijken van deze resultaten op iets langere termijn. Ik hecht wel een grote waarde aan de inbreng van de lokale besturen, vandaar dat er op 25 en 28 september een online intervisiemoment rond modern hr-beleid werd georganiseerd met lokale besturen, waar lokale besturen hun inbreng konden doen over enkele belangrijke hr-thema’s. De verkregen informatie zal gebruikt worden ter inspiratie voor de nieuwe regelgeving rond de lokale rechtspositieregeling.
Hoe zie ik die toekomstige rechtspositieregeling? Ik vind het persoonlijk belangrijk dat de lokale besturen meer autonomie krijgen om hun eigen rechtspositieregeling vorm te geven en een op maat gemaakt hr-beleid te kunnen uitwerken. U zult opmerken dat dit in al mijn tussenkomsten een belangrijke rode draad is: ik geloof echt in veel meer ruimte, in veel meer autonomie voor lokale besturen, opdat zij in alle wijsheid op maat gemaakte antwoorden kunnen formuleren. Ik verzet me tegen een keizer-kostermentaliteit.
Naar mijn mening moet de overheid enkel kaderend werken en niet te veel sturend. Dat hangt daarmee samen. De bedoeling is om enkel te werken met enkele grote principes over bezoldiging, ontslag en verloven en ervoor te zorgen dat een aantrekkelijke en competitieve selectie- en aanwervingsprocedure mogelijk wordt. Er moet meer ingezet worden op competentiegericht werven. Ik bekijk of er een nieuwe loonsystematiek kan komen, gebaseerd op een mix van ervaring, prestaties en financiële groeitrajecten. Dat zijn de uitgangspunten waarmee we naar die toekomstige rechtspositie van lokale besturen kijken. Ik hoop dat ik u daarmee voldoende beantwoord heb, mevrouw Partyka.
– Sam Van Rooy treedt als voorzitter op.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Bedankt, minister, u hebt bijna te veel verteld. Het is ingewikkeld om te horen, omdat u verwijst naar een document. Ik vind het heel interessant wat u allemaal gezegd hebt. We zouden u inderdaad dankbaar zijn als u ons dat document ter beschikking kunt stellen, want ik denk dat de bevraging uiteraard niet alleszeggend is, omdat ze gebeurde op een bepaald moment in de crisis.
Ik denk inderdaad dat de coronacrisis een soort van catharsis of een deeltjesversneller is geweest om sommige evoluties bij de lokale besturen ingang te doen vinden. In die zin is het wel bijzonder interessant om te bekijken wat dit teweeggebracht heeft en welke conclusies we daaruit kunnen trekken, onder andere inzake de statutairen en contractuelen. Het is nu te moeilijk voor mij om daarop in te gaan, omdat ik de nodige informatie nog niet heb. We kunnen het daar bij een volgende gelegenheid zeker verder over hebben.
Uiteraard delen we uw mening over die keizer-kostermentaliteit. Dat mag echter niet het enige zijn. Ik denk dat de Vlaamse overheid ook een sturend beleid kan voeren om een goed beleid te voeren. Ik denk dat het ene het andere niet uitsluit. Ik zou zeggen: we komen er later zeker nog op terug.
Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om nog iets anders te vragen, niet over het personeel van de lokale besturen, maar over de lokale besturen zelf en over eventuele nieuwe richtlijnen voor het houden van vergaderingen, gemeenteraden, schepencolleges en dergelijke naar aanleiding van het stijgende aantal besmettingen.
We worden daar een beetje ingehaald door de realiteit. Bij mijn weten heeft ABB nog geen nieuwe richtlijnen daarover gegeven. Ook daar zou enige autonomie dus op zijn plaats zijn, om niet te decreteren dat er fysiek vergaderd moet worden als dat op een andere manier kan.
Minister Somers heeft het woord.
Er zijn een aantal elementen. Wat uw laatste vraag betreft, mevrouw Partyka: vorige vrijdag – maar het is nu nog maar dinsdag en ik kan begrijpen dat u nog niet alles hebt kunnen lezen – heeft het Crisiscentrum van de Vlaamse overheid (CCVO) een nieuwe richtlijn rondgestuurd, een nieuwe nieuwsflits rond het vergaderen door lokale besturen. Daarbij wordt heel uitdrukkelijk aangegeven dat de epidemiologische context kan worden gebruikt om te beargumenteren waarom fysiek vergaderen niet kan en waarom men verkiest om verder digitaal te vergaderen.
Onze mailbox puilt uit van allerlei goede richtlijnen, omzendbrieven en dergelijke.
Collega Partyka, ik weet dat u die vraag stelde om te onderzoeken of ik wist of die nieuwsflits verstuurd was. (Gelach)
Hij werd alleszins verstuurd. Het is goed dat we dat hier nog eens kunnen herhalen. Ik begrijp dat een burgemeester het, zeker in coronatijden, heel druk heeft. Alle lokale besturen zijn uitdrukkelijk op de hoogte gebracht van het feit dat ze, in het licht van de epidemiologische context, na eenvoudige motivatie ook verder digitaal kunnen vergaderen, een terechte bezorgdheid van u. Dat staat ook op de ABB-website, waarvan ik weet dat u ze elke ochtend als eerste bekijkt wanneer u om halfzes opstaat.
Een tweede element is de nota van ABB, die we u met heel veel plezier zullen overmaken.
Ten derde is het inderdaad een heel boeiende context. Ik denk dat we daar inderdaad de komende tijd ook verder over moeten praten. Ik wil wel een nuance aanbrengen. We hoeven niet over alles hetzelfde te denken. U zegt dat de Vlaamse overheid sturend kan optreden ten aanzien van lokale besturen om een goed bestuur mogelijk te maken. Mijn overtuiging is dat Vlaanderen misschien soms wat meer moet luisteren naar de lokale besturen om een goed beleid te kunnen voeren. Ik geloof echt dat we partners zijn en van elkaar kunnen leren, maar wel op basis van gelijkheid en gelijkwaardigheid. Ik zie namelijk heel veel positieve evoluties gebeuren bij lokale besturen en nieuwe inzichten ontstaan, waar de Vlaamse overheid eigenlijk van kan leren. Een laatste voorbeeld is die fietsmobiliteit. Men heeft in Antwerpen een nieuw systeem uitgewerkt om ambtenaren te vergoeden en te ondersteunen op het vlak van fietsmobiliteit. Dat werd overgenomen door een aantal andere steden en gemeenten. We hebben dat nu in Vlaanderen gelegitimeerd en mogelijk gemaakt, want dat zat nog in een grijze zone. We zijn nu volop aan het nadenken over de vraag of we dat ook niet dringend voor onze eigen ambtenaren zouden moeten doen. U ziet daar een omgekeerde beweging. Ik stel dat heel vaak vast. Ik ben zelf ook burgemeester en ik geloof dat Vlaanderen ook heel veel kan leren van de lokale besturen. Uiteraard heeft Vlaanderen een taak en een opdracht in die correlatie met de lokale besturen. Maar ik denk dat het tweerichtingsverkeer is, waarbij Vlaanderen en onze administraties goed moeten begrijpen dat ze goed moeten luisteren naar de lokale besturen omdat ze daar heel veel van kunnen leren. Ik weet dat u me op dat vlak zeker niet zult tegenspreken.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Dat is zo. Ik ben nieuw in deze commissie, maar misschien kunt u dat overleg met de lokale besturen op een gestructureerde manier voeren zodat die nieuwe inzichten van onderuit meegenomen kunnen worden in het grotere debat. Daar twijfel ik inderdaad niet aan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.