Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Reuse heeft het woord.
Nieuw Japans onderzoek toont aan dat brononderzoek van zeer groot belang is in de aanpak van de coronacrisis. 80 procent van de besmette mensen geeft het virus aan niemand door en 10 procent slechts aan één iemand. Deze cijfers zijn uitermate betekenisvol voor de doelgerichte aanpak van de verspreiding van het COVID-19-virus. Het klassieke contactonderzoek brengt volgens de cijfers ook maar een klein aantal nieuwe besmettingen aan het licht. Nederlands onderzoek ondersteunt deze cijfers. Brononderzoek gaat dus op zoek naar de 10 procent verspreiders die verantwoordelijk zijn voor 80 procent van de besmettingen, de zogenaamde superverspreiders. Op die manier kan men het virus gerichter en efficiënter bestrijden. Gevraagd naar de Vlaamse aanpak zegt Joris Moonens, woordvoerder van het Agentschap Zorg en Gezondheid, dat brononderzoek geen prioriteit is.
Ik heb dan ook volgende vragen. Hebt u kennisgenomen van deze nieuwe inzichten over contactonderzoek? Wat is uw visie daarop? Wilt u deze inzichten inpassen in het contactonderzoek en van het contactonderzoek een en-enverhaal maken, een onderzoek dat in de breedte en in de diepte zoekt? De strategie van het contactonderzoek wordt vormgegeven in de Risk Management Group (RMG) waarin Vlaanderen een vertegenwoordiger heeft. Zult u daar deze inzichten op tafel leggen en aandringen ze op te nemen in de strategie?
Minister Beke heeft het woord.
Ik heb kennisgenomen van deze resultaten. Ze verdienen zeker enige reflectie. Tegelijk is het goed te beseffen dat bronopsporing nooit alleen staat en altijd in een hele ketting moet worden bekeken.
De verspreiding van COVID-19 tegenhouden kan alleen als iedereen zich zo goed mogelijk houdt aan de zes gouden regels. Ik som ze nog even op: het vermijden van nauwe contacten, activiteiten zo veel mogelijk buiten doen, binnen goed ventileren, en de hygiëne- en mondmaskerregels naleven. Daarnaast zorgt de contactopvolging voor een extra rem op het virus door mensen die het meeste risico lopen om besmet te zijn, zo snel mogelijk in quarantaine te plaatsen. Tot slot draagt ook onderzoek naar mogelijke bronnen of clusters van besmettingen bij tot het bestrijden van het virus, vooral dan om eventueel nog meer risicocontactpersonen te kunnen waarschuwen dan de contactopvolging kan vinden. Het is dus wel degelijk een en-en-enverhaal.
Naarmate evenwel het virus meer circuleert, mensen meer contacten hebben en het aantal besmettingen per honderdduizend inwoners stijgt, wordt de succesratio van brononderzoek steeds kleiner en vermindert de efficiëntie ervan. Steeds moet men dus het gehele plaatje aan maatregelen en strategieën bekijken om de resultaten correct te interpreteren. Het is nodig om de Japanse aanpak en de gegevens in hun context te zien. De resultaten van andere landen, en zeker landen met andere maatschappelijke normen en waarden, zijn niet zomaar te extrapoleren naar Vlaanderen.
Zo is er de Japanse mentaliteit van omgaan met sociaal wenselijk gedrag, zelfs als het ongeschreven is in wetten; dat is anders in onze regio’s. Japan kende ook minder besmettingen dan heel wat Westerse landen. Laat ons niet vergeten dat Japan een eiland is en wij zijn omgeven door landen met een heel druk economisch verkeer, zoals Nederland, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Luxemburg.
Jammer maar helaas, de regio’s in die landen waar er hevige besmettingen zijn, die belenden ook ons land. De ligging is niet vergelijkbaar met die van een hub als België. In Japan wordt bovendien helemaal anders omgegaan met privacy dan in Vlaanderen, België en Europa, denk aan de General Data Protection Regulation (GDPR). Louter bekeken vanuit bron- en contactonderzoek heeft dat voordelen. Wij hebben debatten gehad over het samenwerkingsakkoord, met de vraag of de app voldoende GDPR-proof, privacygevoelig was. Er is bij ons een zeer grote privacygevoeligheid. De overheid mag niet te veel informatie hebben over de handel en de wandel van de burgers. Dat wordt goed beschermd en afgeschermd, maar dat heeft ook nadelen, ook nadelen in het bron- en contactonderzoek om die informatie te kunnen hebben. Dit is een duidelijk verschil met bijvoorbeeld Japan.
Er is altijd de vraag van de kip of het ei natuurlijk, maar in deze context van zeer sterk sociaal confirmerend gedrag en weinig besmettingen, is bronopsporing inderdaad een belangrijk wapen. Maar ook bij ons is het belangrijk. Het contactonderzoek gebeurt vandaag voornamelijk via de call centers en de field agents die we daarvoor met een overheidsopdracht hebben aangesteld. Zij bellen patiënten en hun contactpersonen op, en zij vragen aan de patiënt overigens nu al waar die vermoedelijk besmet is geraakt. Dat zijn de zogenaamde whereabouts.
Parallel daarmee hebben wij andere initiatieven van bron- en clusteronderzoek. Het eerste is dat het Agentschap Zorg en Gezondheid bron- en clusteronderzoek uitvoert. Wanneer in een gemeente het aantal besmettingen plots toeneemt zonder duidelijke context, start het agentschap een clusteronderzoek. Daarbij wordt gezocht naar verbanden tussen besmette personen, bijvoorbeeld gezinsverbanden of locaties waar verschillende besmette personen geweest zijn.
Bij dat clusteren van ziektegevallen wordt ook naar de bron gezocht. Het is een arbeidsintensief proces waarbij de inzet van field agents een grote rol speelt. Dat is het tweede initiatief. Ook daarover is in de commissie al gesproken. Ik heb in de zomer beslist om het aantal field agents te verhogen en toe te wijzen aan de eerstelijnszones om op die manier het bron- en clusteronderzoek op lokaal niveau goed te kunnen verrichten. Daarbij ontstaat het beeld dat intrafamiliale transmissie en virusverspreiding via kennissengroepen het belangrijkst zijn. Daarover heb ik in de commissie al de resultaten bekendgemaakt.
Die inzichten worden systematisch gedeeld met lokale besturen en lokale zorgverleners van de zorgraad van de eerstelijnszone. In de zomer heb ik een webinar georganiseerd en ik heb daarbij ook de lokale besturen opgeroepen om via die eerstelijnszones aan lokaal bron- en clusteronderzoek te doen. Ook aan die zorgraden hebben we de formele opdracht geven om lokaal bron- en clusteronderzoek te doen. Die opdracht komt toe aan de zogeheten COVID-19-teams van de zorgraden, die voor deze en andere taken, zoals sensibilisatie van de bevolking, elk een subsidie gekregen hebben, eerst van 15.000 euro en daarbovenop 93.000 euro met het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 9 september. Bovendien zijn er de field agents die dat mee ondersteunen. De waarheid is vaak dat de juiste plaats waar de besmetting plaatsvond, nooit met zekerheid kan worden achterhaald.
Zoals blijkt uit mijn vorige antwoorden maakt clusteronderzoek vandaag al deel uit van onze strategie. Diverse invalshoeken voor zowel contactopsporing als brononderzoek moeten continu worden besproken, gewogen en beoordeeld in de Risk Assessment Group (RAG) en de RMG.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, u bent begonnen met nogmaals de zes gouden regels op te noemen. Herhaling is de beste leerschool. Wat dat betreft doet u goed uw best. U wijst voor het brononderzoek op de verschillen tussen de westerse en de oosterse landen, hun mentaliteit, geografische ligging enzovoort. Maar we mogen niet blind zijn voor de resultaten die daar worden behaald met hun en-enverhaal.
U wijst op de veldagenten. Ja, zeker onze fractie heeft van in het begin er steeds op aangedrongen om meer veldagenten in te zetten omdat we ons ervan bewust waren dat het veel meer effect zou hebben als de mensen zelf ter plaatse gaan om de mensen aan te spreken dan via telefonisch contact.
Het is natuurlijk heel belangrijk dat we het cijfer voor ogen blijven houden dat 10 procent verantwoordelijk is voor 80 procent van de besmettingen. Daarom hoop ik dat u dat zeker verder nauw opvolgt, en ook lokaal, want u wijst er zelf op dat het lokale een heel belangrijke rol speelt, en dat er daar verder wordt ontwikkeld en op ingezet. Dat is ook heel belangrijk.
Toevallig zag ik dat in Nederland het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu wekelijks een lijst opstelt waarin het aangeeft – en daarin is brononderzoek een heel belangrijke factor – waar mensen de besmetting opgelopen hebben: werksituatie, school, vlucht, horeca, vrijetijdsbesteding, koor staat er zelfs in, verpleeghuis.
Als we zien wat er allemaal op ons afkomt en de verschillende maatregelen die worden voorgesteld door allerhande actoren ‘we moeten dit afsluiten en dat afsluiten’, dan denk ik dat het heel belangrijk is dat we alles uit de kast halen om zeer goed de oorzaken van de besmettingen aan te wijzen en dat we ze op een goede manier kunnen aanpakken. Ik hoop dat u dat verder ter harte neemt. Ik heb geen bijkomende vragen.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, u begint met op te sommen wat we allemaal individueel moeten doen om het coronavirus tegen te kunnen houden. U zegt dat het een en-enverhaal is, en dat er individuele maatregelen zijn, maar ook maatregelen op overheidsniveau. U zegt dat brononderzoek ook belangrijk is, maar vervolgens begint u te beschrijven hoe moeilijk het allemaal wel niet is, dat we toch niet alles kunnen doen en niet kunnen vergelijken met Japan.
Het is een groot probleem in België dat we niet inzetten op brononderzoek. We moeten daarvoor echt niet naar Japan gaan kijken. De collega heeft het al aangehaald. Je hebt inderdaad in Nederland wekelijkse overzichten waar besmettingen vandaan komen. Daar doen ze echt aan brononderzoek en gaan ze kijken waar de besmettingen vandaan komen. Maar ook in Frankrijk zijn er wekelijkse overzichten waarbij gekeken wordt waar de bron van de besmetting zit. Ik vind dus toch dat …
Het is inderdaad een en-enverhaal. We moeten in België keihard inzetten op brononderzoek, en dat gebeurt vandaag ruim onvoldoende. We zijn het enige land van de omliggende landen die geen wekelijks overzicht van het brononderzoek hebben.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik heb een vraag over de field agents. Er was gezegd dat elke eerstelijnszone een fulltime field agent zou hebben. Dat blijkt in de praktijk niet zo te zijn. Ik hoor dat bepaalde eerstelijnszones bijvoorbeeld maar een en een halve dag een field agent ter beschikking hebben. Mijn vraag is concreet: wat is daar de stand van zaken?
Minister Beke heeft het woord.
Collega Saeys, ik weet niet wat precies de stand van zaken is. Normaal zijn die toegewezen, maar ik zal dat opvragen. Dat is geen probleem. We hebben alleszins de beslissing genomen dat die toegewezen worden. Ik ben ook blij dat collega De Reuse de beslissing steunt om sterk in te zetten op de field agents, wat we dus ook sinds de zomervakantie hebben gedaan.
Collega Vandecasteele, u verwijst naar Nederland. Ik heb vandaag in de Volkskrant gelezen dat zelfs minimaal bronnen- en contactonderzoek nauwelijks nog lukt in Nederland. Ik weet niet of we dat nu als groot voorbeeld moeten aanhalen. Ik denk dat u dat artikel maar eens moet lezen.
Ik heb niet gezegd dat we niet moeten inzetten op bronnen- en clusteronderzoek. Ik weet niet waar u dat vandaan haalt. Ik ben hier in de commissie al tientallen keren geweest. In de zomer heeft de voorzitter een bijzondere commissie bijeengeroepen waarin ik het belang van dat bronnen- en clusteronderzoek naar voren heb gebracht. Ik heb op dat ogenblik ook gezegd hoeveel bronnen en clusters we hebben gedaan. Ik ben daar nadien op teruggekomen. Als u dat wilt, kan ik elke week een terugkoppeling geven van het aantal clusters en bronnen dat onderzocht wordt in het samenspel van het agentschap Zorg en Gezondheid samen met de lokale eerstelijnszones.
Dus ja, dit is wat mij betreft belangrijk, maar het is ook een realiteit dat hoe meer besmettingen er zijn, hoe minder duidelijk het wordt wat precies de bron is. Daarom, mevrouw Vandecasteele, is het zo belangrijk om die basisregels naar voren te blijven brengen, want in eerste instantie is er een verantwoordelijkheid van elk individu, elke burger, over zijn individueel gedrag. Dat blijft in dezen, meer nog dan in andere maatschappelijke debatten, het allerbelangrijkste.
Ik geef het voorbeeld van de cafés. Het is op zich in niet zo heel veel cafés aan te wijzen of café X, Y of Z een besmetting heeft gehad. Maar als aan de mensen die besmet zijn, gevraagd wordt wat hun whereabouts zijn, dan blijkt dat men vaak op café is geweest. Het causale verband is moeilijk aan te tonen, maar het blijkt dat het toch wel een issue is. Dit maar als een van de vele voorbeelden om aan te geven dat het aan de ene kant wel belangrijk is, maar dat hoe groter de besmettingen zijn, hoe minder gemakkelijk het is om het duidelijk afgebakend te kunnen zien.
De vraag om uitleg is afgehandeld.