Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het activeren van langdurig zieken
Verslag
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, u hebt een oproep gedaan om tien concrete acties uit te stippelen die ervoor moeten zorgen dat vooral langdurig zieken opnieuw aan de slag kunnen. Dat is een heel belangrijke doelgroep. Het is de eerste doelgroep die we voor ogen hebben wanneer we onze ambitie willen waarmaken om mensen die vandaag niet of anders actief zijn, opnieuw aan het werk te krijgen. Het is dan ook een goede zaak dat daar stappen in worden gezet.
Ik lees ook dat u daarvoor in overleg wilt gaan met het federale niveau. Dat zal ook absoluut noodzakelijk zijn omdat het een zware koppeling heeft met het RIZIV. Het zou dan ook goed zijn dat VDAB sneller wordt betrokken bij de beoordeling van die dossiers waardoor die mensen sneller kunnen worden geholpen om, ondanks hun ziekte, eventueel deeltijds opnieuw aan de slag te gaan.
Minister, hoe moeten we die oproepen precies zien? Zal daar een concreet engagement uit komen? Welke experten en belangenorganisaties zullen precies betrokken worden bij de uitwerking van deze voorstellen? Wie coördineert dit initiatief? Zal het federale niveau effectief betrokken worden bij deze oefening?
Welke concrete ambitie hebt u? Zult u naar het parlement komen met beleidsinitiatieven die arbeidsongeschikten kunnen activeren? Hebt u concrete ambities met het plan inzake het aantal te activeren arbeidsongeschikten op jaarbasis?
Vandaag bestaat er al een overeenkomst tussen VDAB en het RIZIV om arbeidsongeschikten te activeren. Hoe evalueert u het gerealiseerde aantal activeringen de afgelopen vijf jaar? Welke probleempunten ziet u daarin? Wat zijn de belangrijkste desiderata vanuit VDAB om de regelgeving van de activering van arbeidsongeschikten bij te sturen?
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, we hebben het al een aantal keren over deze thematiek gehad. Het activeren en versterken van mensen in langdurige ziekte is de belangrijkste opdracht van deze legislatuur wanneer het over werk gaat. Wanneer we het aantal inactieven bekijken, dan zijn zij op zijn minst inzake kwantiteit de grootste groep. Wat ons dan weer oplucht, is dat uit bevragingen bij die mensen blijkt dat de wil aanwezig is om opnieuw te gaan werken.
De aanleiding voor deze vraag is eigenlijk dubbel. Eind september zagen we dat het aantal mensen in langdurige ziekte is toegenomen. Zo blijkt uit een Securex-onderzoek dat er 32 langdurig zieken zijn per 1000 werknemers, dat is gigantisch veel. In totaal, op Belgisch niveau, zijn er 452.000 langdurig zieken, dat is eigenlijk bijna de volledige stad Antwerpen. Ik denk dat daar ongeveer een half miljoen mensen wonen.
Daarnaast zei u, minister, en dat gaf ons wel hoop, dat u dit jaar tien concrete acties wilt uitstippelen die ervoor moeten zorgen dat langdurig zieken opnieuw aan de slag kunnen gaan.
We hebben hier ook wel heel wat aandacht voor in ons Vlaams regeerakkoord en we zijn het er unaniem over eens dat dit de knop is waarop we moeten duwen om de werkzaamheidsgraad richting 80 procent te krijgen.
Minister, welke initiatieven zult u nemen om VDAB nog vroeger te betrekken bij de werkhervattingstrajecten?
Kunt u een stand van zaken geven over de oplevering en resultaten van het bestelde VIONA-onderzoek (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering)? Tijdens de commissievergadering van 16 juli 2020 gaf u aan dat dit eind september zou worden gepubliceerd. Wat zijn de belangrijkste conclusies van dit onderzoek? Op welke manier kan de aanpak uit het buitenland, zeker die aanpak in Nederland, dat zeer sterk is in het activeren van langdurig zieken, inspirerend zijn voor Vlaanderen?
Welke drempels detecteert u zelf inzake die moeizame werkhervatting? Op welke manier kunnen we via onze eigen Vlaamse bevoegdheden mensen die langdurig ziek zijn, blijven stimuleren en verleiden om het werk te hervatten?
Welke belangenorganisaties en experten zult u betrekken om tot de voorgestelde tien punten te komen?
Om dit te realiseren is een goede afstemming noodzakelijk tussen de federale en de Vlaamse overheid. Intussen is de federale minister van Werk bekend: een PS’er en regionalist. De hefbomen die zij in handen hebben om ons verhaal te doen slagen, zijn toch niet min. Hebt u daar al over nagedacht?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, bedankt voor de interesse. Ik heb ergens het gevoel dat ik hier vorige week ook over gesproken heb in de digitale commissie, maar ik zou niet meer weten met betrekking tot welke vraag. (Opmerkingen van de voorzitter)
Inderdaad, in het kader van het relancedebat. Dan is het aan bod gekomen.
Ik bespreek misschien eerst de stand van zaken omtrent het VIONA-onderzoek. Dit rapport werd uitgevoerd door het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA). Het rapport is op mijn kabinet voorgesteld en ik denk dat het heel binnenkort vrijgegeven zal worden. Dan kunnen we het hier ook bespreken. Nu moet ik geen voorafnames doen.
Een van de belangrijkste opdrachten die we momenteel hebben, is het wegnemen van de onzekerheid en de perceptie rond het tewerkstellen van mensen met een arbeidshandicap of langdurig zieken. Daarover moeten we de mensen zeer goed informeren, omdat – en dat heb ik vorige week ook gezegd – ik bij elke communicatie hierrond van een aantal mensen direct de reactie krijg dat langdurig zieken toch geen prioriteit zijn, terwijl ik me daar net achter gezet heb omdat een aantal langdurig zieken aangeven dat ze graag weer aan de slag zouden willen gaan, in hun tempo. Het gaat dus over kansen creëren, niet over verplichtingen opleggen. En er zijn nog wel een aantal knelpunten.
Op 1 oktober 2020 heeft de Vlaamse Regering de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) aangepast om de procedure te vereenvoudigen en personen met een arbeidshandicap meer kansen te geven. Op termijn wil ik er met de invoering van het decreet Individueel Maatwerk voor zorgen dat werkzoekenden met een arbeidshandicap nog vlotter in de reguliere economie aan de slag kunnen dankzij een loon- en/of begeleidingspremie.
Wat zijn de grote zorgen? Vorige week heb ik jullie uitleg gegeven omtrent mijn rondetafelgesprek, waar vierhonderd mensen aan hebben deelgenomen. Er zullen tien concrete acties geformuleerd worden en we willen eigenlijk het hele ecosysteem rond re-integratie gaan betrekken: ziekenfondsen, adviserend artsen, arbeidsartsen, paramedici, preventieadviseurs, de doelgroep zelf enzovoort. Maar ook de federale overheid is een relevante actor, omdat er natuurlijk een link is met de uitkeringen. De bedoeling is ook om dat in een VESOC-akkoord (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) in te bedden en het zo duurzaam te gaan verankeren. Ook communicatie – ik zei het al – zal belangrijk zijn.
Wat cijfers betreft, heb ik – denk ik – vorige week de vijfduizend trajecten genoemd. Dat mag meer zijn, maar vijfduizend goede trajecten kunnen een goede hefboom vormen om andere trajecten aan te trekken. We hebben al wat cijfermateriaal. Collega Bothuyne, onze voorzitter, heeft daar een aantal schriftelijke vragen over gesteld. De cijfers tonen aan dat er meer mensen werden aangemeld via de ziekenfondsen en dat ook de uitstroom naar werk verbeterde. Dat op zich is al positief. Internationaal wordt geschat dat 10 procent van de langdurig zieken aan de slag zou moeten kunnen. Op dit ogenblik halen we dat nog niet, maar zodra we de sleutel gevonden hebben, kan het natuurlijk wel snel gaan.
Wat zijn de probleempunten? Werkhervatting voor personen met een ziekte- of invaliditeitsuitkering is geregeld in twee verschillende koninklijke besluiten (KB’s): het KB-Peeters en het KB-De Block. Deze KB’s regelen het proces van de inschatting van de adviserend artsen en de werkhervatting. De belangrijkste vraag van VDAB is om sneller betrokken te worden in het re-integratietraject. Dat kan via regelgeving, maar misschien nog belangrijker is de manier waarop die wetgeving in de praktijk wordt gebracht en de inspanningen die geleverd worden om te komen tot samenwerking tussen de vele spelers op dit terrein. En dat is waar VDAB vooral naartoe werkt: ruimte en bereidheid om in overleg te komen tot werkbare en duurzame oplossingen en acties. Dit zullen we ook opnemen met de Federale Regering.
De grootste afschrikkingsfactor is de onzekerheid. Stel dat de tewerkstelling niet slaagt: quid met de uitkering of de deeltijdse job? Dat stellen we ook vast bij de doorstroom van collectief maatwerk naar individueel maatwerk: als je naar het individuele gaat en het mislukt, moet je dan weer achteraan de rij aansluiten om in het collectief maatwerk tewerkgesteld te worden? De zorgen zijn zeer gelijklopend: als we die kunnen wegnemen, dan zullen we meer mensen effectief aan een job kunnen helpen.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, bedankt voor het antwoord.
Ik noteer dat u erkent dat VDAB toch echt wat sneller betrokken zou moeten worden bij het re-integratieproces. Dat is, zoals u al aangeeft, waarschijnlijk geen kwestie van regelgeving, maar eerder van afspraken. Ik vermoed dat dat al op uw to-dolijstje staat voor het gesprek dat u ongetwijfeld zult hebben met de nieuwe federale minister van Werk, blijkbaar een goede vriend van de heer Ronse, want zowel PS’er als regionalist. Dat zal wel goed komen.
Ik wil nog iets kleins, maar niet onbelangrijks, aangeven. Er zullen tien actiepunten geformuleerd worden. Misschien moeten we ook aandacht vragen voor een toch wel specifieke doelgroep in dit verband. Nu is het vaak zo dat het gaat over manieren om langdurig zieken na hun ziekte weer aan het werk te brengen, terwijl er ook mensen zijn bij wie een progressieve ziekte wordt vastgesteld, waar ze in het begin weinig last van ondervinden, maar die wel verergert naarmate de tijd voorbijgaat. Op dit moment is er nog geen manier om die mensen deeltijds aan het werk te laten in de beginperiode, wanneer ze eigenlijk nog kunnen werken. Dat is een specifiek aandachtspunt. Omdat daar vandaag nog geen regelgeving rond bestaat, gaat dat heel vaak moeilijk. Misschien moeten we dat even meegeven van hieruit, zodat even naar die groep wordt gekeken en wordt nagegaan hoe de hindernissen zoveel mogelijk weggewerkt kunnen worden.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik deel uw basisanalyse: het grootste struikelblok voor langdurig zieken is het ongelooflijke risico dat ze moeten nemen, namelijk afscheid nemen van hun uitkering, in ruil voor een traject dat nog altijd onzeker is. Ik denk dat daar wel werk aan de winkel is.
Anderzijds hebben we op het Vlaams niveau toch al bewezen – de voorbije legislatuur onder andere met het pionierswerk van collega Muyters rond het samenwerkingsakkoord tussen het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) en VDAB, dat het in al die proefprojecten eigenlijk wel vlot verloopt. 10 procent: dat halen we vlot in onze proefprojecten. Dus ik denk dat we daar nog echt wel meer op kunnen en moeten inzetten. Die samenwerking met RIZIV wordt nu geëvalueerd, heb ik begrepen, en ik zou graag een aanbod willen doen aan de collega’s en aan de ministers: zodra die samenwerkingsovereenkomst geëvalueerd is en we de pijn- en verbeterpunten kennen, kunnen we vanuit het parlement werken aan een aantal voorstellen die u, minister, en de regering kunnen versterken bij het activeren van langdurig zieken, zodat we onze doelstelling van 80 procent werkzaamheidsgraad kunnen halen. Bij deze dus een voluntaristisch aanbod.
Zijn er nog voluntaristische collega’s?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik zou me willen aansluiten bij het voluntarisme van collega Ronse. Wij denken dat het belangrijk kan zijn dat VDAB en zijn partners arbeidsongeschikten proactief aanmoedigen om zich als werkzoekende in te schrijven, met de garantie van een begeleiding en toeleiding op maat van hun mogelijkheden en aspiraties. Je zou kunnen zeggen: er is al die VOP. Maar wij denken dat het belangrijk is om het tijdelijke productiviteitsverlies en de aanpassingskosten te compenseren en zo meer werkgevers over de streep te trekken.
Er is inderdaad wel een kapstok in het federale regeerakkoord, want dat zegt dat de re-integratietrajecten geëvalueerd en bijgestuurd zullen worden en er voldoende omkadering zal komen om die trajecten echt in handen te nemen en werknemers en werkgevers te ondersteunen in het welslagen ervan.
Ik denk dat dat belangrijk is. Als we kijken naar het relatieve succes, dan werd die VOP in een jaar tijd voor slechts 173 mensen ingediend en 74 keer effectief toegekend. Dat is een te beperkt succes. Als we kijken naar de federale maatregelen voor progressieve werkhervatting, dan gaan er jaarlijks tienduizenden mensen op vrijwillige basis deeltijds aan de slag. Werkgevers, veelal de eigen werkgevers van voor de ziekte, geven hun daartoe de kans.
Er zijn meer dan 200.000 langdurig zieken. Dus ons potentieel om mensen minstens deeltijds aan het werk te helpen, kan inderdaad worden verruimd. Een versterking van de financiële ondersteuning, ook voor de werkgevers en aangepast op maat, kan werkbaar werk garanderen. Dat kan een oplossing zijn. Een goede samenwerking tussen het Vlaamse en het federale niveau is daarvoor onontbeerlijk.
De heer Buysse heeft het woord.
Minister, de onzekerheidskwestie die u aanhaalde, is de essentie van het verhaal. Ik merk dat vaak zelf in contacten. Het is een onzekerheid op een dubbel niveau. Een: wat gebeurt er als het financieel niet lukt? Twee: zal ik de job wel aankunnen? We spelen hier op een dubbel vlak.
Daar zou toch een mogelijkheid gecreëerd kunnen worden om een tijdelijke stage te organiseren. Dat heeft geen enkel negatief effect, en dan kan men zien of men het aankan. Men kan de mooiste voorspelling krijgen van een toekomstige werkgever, maar men moet nog altijd in de praktijk bekijken of men het kan uitvoeren.
Minister, ik doe nog een laatste suggestie om nog meer heel specifieke opleidingen te voorzien. Ik weet dat ze bestaan, maar als iemand bijvoorbeeld halfzijdig verlamd is en graag terug op de arbeidsmarkt zou geraken, dan moet die opnieuw met de computer leren werken. Blijkbaar zijn er heel speciale opleidingen om dat eenhandig te doen. Als je dat privé moet bekostigen, dan staat dat meestal haaks op de vergoeding die je per jaar krijgt. Misschien kan er via VDAB of in overleg met Onderwijs een extra duwtje worden gegeven.
Dit is een bijzonder belangrijk thema waaraan we in dit parlement al enkele jaren werken. Samenwerking met de federale collega's is daarbij essentieel. We hebben ondertussen een partnerschap met VDAB en RIZIV en de ziekenfondsen. Ik heb begrepen dat er een evaluatie aankomt van die samenwerking. Ik stel dan ook voor om die in het najaar hier te presenteren zodat we daar ook in het parlement mee aan de slag kunnen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ga zeker akkoord om die evaluatie hier te bespreken, en tegelijk zou het dan nuttig kunnen zijn om die VIONA-studie meteen mee te nemen. Verschillende collega's hebben al hun zorgen geuit, en in die studie zit een beschrijving van wat de zorgen zijn. De angst bij mensen is een van de elementaire problemen. Je bent al kwetsbaar, je hebt een uitkering, je bent langdurig ziek en je zou graag opnieuw werken omdat dat goed is voor je zelfvertrouwen. Als je weet dat je gaat werken, verlies je je uitkering, of als het niet lukt, ben je ze ook kwijt. Dan ga je er gewoon niet aan beginnen.
Dit werkt ook op mijn systeem, omdat je het nooit als een kans kunt beschouwen. We moeten dat echt oplossen. Voor mij is een pilootproject daarvoor goed, zodat we er daarna de ‘lessons learned’ uit kunnen trekken. Dit is voor mij prioritair.
De combinatie deels ziek zijn en deels werken, is niet evident. Mijn mama is na haar kankerbehandeling teruggegaan naar het onderwijs en ze moest onmiddellijk fulltime lesgeven. Het was alles of niets. Dat gaat natuurlijk niet; je hebt een ingroei nodig. Ondertussen zijn de regels veranderd en kun je in onderwijs rustig ingroeien.
Voor sommige mensen kan de oude job niet meer. Als ze in een langdurige ziekte zitten, kunnen ze niet renderen op hetzelfde niveau als voorheen, maar dan kan een andere job heel interessant zijn. We moeten daar wat flexibiliteit in creëren. Dat is van belang.
Collega Ongena, een overleg met de nieuwe minister zullen we zeker hebben. Er is al een contact geweest op kabinetsniveau en ik hoop dat in de komende weken ook proefondervindelijk zelf te kunnen doen in een niet-digitale omgeving. Die afspraak wordt nu gemaakt.
Naast het proefproject van het RIZIV voor de langdurig zieken werken we ook nog aan een gelijkaardig proefproject met de Directie-generaal Personen met een handicap (DGHAN) van de federale overheid om iets gelijkaardigs op te zetten voor mensen met een handicap.
Collega Gennez, in de VOP zit de loonpremie als compensatie voor het rendementsverlies. Nog belangrijker is een begeleidingspremie te voorzien als je aan het werk bent. Het is vaak niet voldoende qua loon, je moet ook beter worden begeleid, en dat zou in het decreet Individueel Maatwerk moeten zitten.
Ik ga akkoord met een proactieve aanpak. Dat veronderstelt een mind switch en ondersteuning, ook bij werkgevers. Dit is een heel gevoelig thema om aan te raken, want veel mensen die ziek zijn, kunnen ook niet werken. Het gaat over de mensen voor wie het mogelijk is. Er moet ook een mind switch komen bij werkgevers. Er is dus ook nog wat verbetermarge.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.