Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Het kan in deze commissievergadering op een halve minuut tijd van industriegebonden activiteit gaan naar beschermingsprogramma’s voor de bever, de Europese hamster, de grauwe kiekendief, noem maar op. Ik wil het graag even met jullie hebben over de soortenbeschermingsprogramma’s (SBP’s) die onder andere voor deze diersoorten bestaan.
Het is een relatief recent instrument om aan soortenbescherming te doen. Het wordt voorzien door het Soortenbesluit. De vorige ministers heb ik regelmatig gevraagd naar een stand van zaken en naar de effectiviteit. Er werd vaak op gewezen dat we nog altijd in de eerste fase zijn; een aantal soortenbeschermingsprogramma’s zijn bijna door hun eerste vijf jaren waarop ze betrekking hebben, heen. Het leek mij het uitgelezen moment om even algemeen te peilen naar de appreciatie van het soortenbeschermingsprogramma als instrument om aan soortenbescherming te doen.
Minister, werden er al evaluaties afgerond van de eerste soortenbeschermingsprogramma’s? Moeten daar een aantal algemene conclusies uit getrokken worden, tegen de achtergrond van de algemene waarde van een SBP? Is die voldoende bewezen, voldoende aangetoond?
Wordt bij de opmaak van de nieuwe SBP’s nog steeds uitgegaan van dezelfde accenten als bij de eerste reeks die we hebben gehad, of zit in het instrument toch wel wat evolutie in de inhoudelijke invulling?
Het Soortenbesluit voorziet dat SBP’s die voor vijf jaar lopen, verlengd kunnen worden. Is dat al gebeurd? Ze kunnen ook worden stopgezet, hetgeen ook logisch is – je moet ook beslissingen durven nemen als er weinig efficiëntie is. Werden er SBP’s stopgezet?
Is er financiering voorzien voor de verdere uitvoering van de SBP’s zoals we die nu kennen?
Minister Demir heeft het woord.
Het eerste SBP, dat voor de Antwerpse haven, werd vastgesteld in 2015. In 2016 volgden er vier. Elk SBP voorziet een evaluatie op het einde van de looptijd van vijf jaar.
Voor vier SBP’s zijn nu ontwerpevaluatierapporten opgesteld, met name voor de bever, kwartelkoning, hamster en Antwerpse haven. Het gaat om sterk verschillende soorten, problematieken en programma’s. Ik beperk de algemene conclusies daarom voorlopig tot het volgende.
De looptijd van een SBP bedraagt vijf jaar. De bever was bij de start van het SBP al in opmars en heeft nu bijna de gunstige staat bereikt. Voor de kwartelkoning, hamster en sommige soorten in de Antwerpse haven zal meer tijd nodig zijn. Niet alleen moeten voldoende geschikte leefgebieden worden gecreëerd, de soort moet ook deze gebieden vinden, koloniseren en de beoogde populatie opbouwen. Het realiseren van een gunstige staat van instandhouding is dan ook meestal een werk van lange adem.
Bij de uitvoering van deze SBP’s lag de focus sterk op het terreinwerk, dit is het aanpakken van de lokale knelpunten en de realisatie van leefgebieden. Dit is uiteraard positief en ook zeer belangrijk. Met het oog op een duurzame realisatie en structurele verankering van de maatregelen zijn ook de overkoepelende acties in de SBP’s van belang. De uitvoering daarvan verdient meer aandacht en inzet van capaciteit.
Heeft het instrument zijn waarde bewezen? SBP’s worden opgemaakt voor soorten in een ongunstige staat van instandhouding en/of met een negatieve trend en/of met een belangrijke openstaande doelstelling ten opzichte van de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) in het kader van het Natura 2000-beleid.
Een SBP biedt een analyse van de situatie voor de soort, een evaluatie van het beschikbaar instrumentarium en de verantwoordelijke actoren en formuleert concrete maatregelen en acties. Deze zijn in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van voldoende kwalitatief leefgebied voor de soort naast ondersteunende acties zoals gebiedsgerichte projectwerking, kweekprogramma’s, wetenschappelijk onderzoek, enzovoort.
Deze analyse alleen al is zeer waardevol voor al wie op het terrein aan de slag is met natuur- of landschapsbeheer. Een SBP biedt echter vooral een kader en werkt als hefboom om de verschillende instrumenten ook effectief in te zetten, in daadwerkelijke samenwerking met verschillende partners op het terrein. Dan bedoel ik onder meer een planmatige, overlegde en geïntegreerde realisatie van leefgebieden, het aanduiden van prioritaire zones hiervoor, de doelgerichte inzet van de meest geschikte instrumenten zoals natuurbeheerplannen, projectsubsidies natuur of beheerovereenkomsten met landbouwers enzovoort.
In veel natuurgebieden is het beheer vaak al sterk gericht op deze soorten. Vooral voor soorten met leefgebieden daarbuiten biedt een SBP een meerwaarde. Ik denk aan de grauwe kiekendief, bruine kiekendief, akkervogels enzovoort, waarvan het leefgebied verweven is met landbouwgebied. Hier biedt een SBP een goed kader om de beschikbare instrumenten te optimaliseren en heel gericht in te zetten voor de realisatie van de nodige leefgebieden. De SBP’s voor hamster en grauwe kiekendief hebben aangetoond dat dit op voldoende schaal haalbaar is op het terrein, als we daarbij nodige ondersteuning bieden via gebiedscoördinatie en specifieke ecologische expertise.
Wel moet ik vaststellen dat de ontwikkeling van de noodzakelijke permanente ecologische structuren in het landbouwlandschap, zoals hagen, houtkanten, grachten, extensief beheerde bloemrijke graslanden, structuurrijke bosranden,… buiten de natuurgebieden erg moeizaam verloopt.
Hoewel een structurele evaluatie nog niet voorhanden is, meen ik dat de inzet van de SBP’s als instrument zeker een meerwaarde vormt in het soortenbeleid. Maar zoals ik zei, we hebben meer nodig. Ik kijk ook naar de ontwikkeling van de noodzakelijke permanente ecologische structuren in het landbouwlandschap.
Dat brengt mij bij het derde punt. De eerste generatie SBP’s kwam tot stand na de vaststelling van de gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden in 2014. Voor een aantal soorten zijn de SBP’s benut om te verkennen waar openstaande doelen nog concreet konden worden gemaakt. In een aantal van deze besluiten werd voor een aantal openstaande kwesties ook expliciet verwezen naar SBP’s om knopen door te hakken. Vanuit die achtergrond vormde de eerste generatie SBP’s eerder het sluikstuk van het IHD-proces.
Met uitzondering van het SBP Antwerpse haven worden SBP’s op de schaal van Vlaanderen opgemaakt. Bij de eerste reeksen leidde dat soms tot te vage doelstellingen en acties om in de praktijk mee aan de slag te gaan. Vaak was er nog een vertaalslag nodig naar het terrein. Aan de andere kant vormt een SBP voor derden een kader voor vrijwillige uitvoering. De praktische realisatie gebeurt dus steeds door de lokale beheerders of andere actoren, op maat van een concrete situatie. Niet elk detail kan of moet dan ook in een SBP beschreven worden. Gaandeweg is op basis van deze ervaring en afweging meer aandacht gekomen voor de praktische uitvoering. De recentere SBP’s zijn terecht veel concreter: ze duiden actiegebieden aan op kaart, met de mogelijke acties, instrumenten en actoren.
Onlangs is ook de vorm van een SBP herzien. De opmaak en de inhoud van een SBP zijn voorgeschreven in het Soortenbesluit. Dat zegt dat een SBP wordt opgemaakt op basis van een achtergrondrapport. Tot nu toe werd steeds het achtergrondrapport, met een aantal technische aanpassingen, als SBP vastgesteld door de minister. Elk detail van dat rapport werd dan ook uitvoerig besproken met de betrokken partijen. Het werden vaak zeer lijvige documenten, die moeilijk bruikbaar zijn als praktisch handvat voor de uitvoering op het terrein.
Recent is beslist om beide documenten te scheiden. In het vast te stellen SBP worden enkel die aspecten uit het achtergrondrapport overgenomen die voorgeschreven zijn in het Soortenbesluit en die relevant zijn voor de uitvoering op het terrein. Het achtergrondrapport wordt ter beschikking gesteld als informatief document. De SBP’s die ik dit jaar nog wil goedkeuren, worden alvast opgemaakt volgens deze nieuwe format.
Dan uw vierde vraag. Zoals ik ook heb gezegd in het antwoord op uw eerste vraag, neemt het realiseren van voldoende geschikte leefgebieden en het bereiken van de gunstige staat van instandhouding van een bedreigde soort meestal meer tijd in beslag dan vijf jaar, de looptijd van een SBP. Voor alle SBP’s die nu aflopen wordt dan ook een vervolg opgesteld. Daarbij vormen de conclusies en aanbevelingen uit de evaluatie uiteraard het vertrekpunt.
Omdat het proces van evaluatie en opmaak van deze vervolg-SBP’s meer tijd in beslag neemt dan aanvankelijk voorzien, heb ik het bestaande SBP voor de bever en de Antwerpse haven ongewijzigd verlengd met respectievelijk een jaar en een half jaar. Het Soortenbesluit laat dit ook toe, zoals u weet. Tot nu toe werden geen SBP’s stopgezet of tijdens de looptijd aangepast.
Dan kom ik tot vraag vijf over de financiering. Voor de financiering van een SBP is telkens 500.000 euro voorzien voor de looptijd van 5 jaar. Dit budget dient te worden gezien bovenop de budgetten van de bestaande instrumenten die kunnen worden benut ter uitvoering van het SBP. Denk aan subsidies voor de uitvoering van natuurbeheerplannen, projectsubsidies natuur en de investerings- en onderhoudsbudgetten van het Agentschap voor Natuur en Bos. Acties die kunnen worden ingepast in andere instrumenten, zoals beheerovereenkomsten, worden evenmin meegeteld bij die 500.000 euro.
Voor alle duidelijkheid: de uitvoering van het SBP Antwerpse haven wordt volledig door het havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij Linkerscheldeoever gefinancierd.
Dit budget kan volstaan als de acties kunnen worden ingepast in de bestaande instrumenten. Als echter veel aanvullende acties nodig zijn zoals ex-situkweek, gericht ecologisch onderzoek met betrekking tot de soort, coördinatie enzovoort, blijkt dat wel wat krap te zijn. Maar we proberen het te doen met de middelen die we hebben.
Voor soorten die in belangrijke mate voorkomen buiten gebieden in natuurbeheer of met een natuurbeheerplan, en vooral als acties nodig zijn in het landbouwgebied, is er nood aan inzet van specifieke gebiedscoördinatie en ondersteuning door een soortenexpert om de nodige maatregelen op te starten en op een goede manier uitgevoerd te krijgen. De ervaring met de SBP’s hamster en grauwe kiekendief geeft aan dat dit de realisaties op het terrein aanmerkelijk kan versnellen.
Bij de vaststelling van de eerste SBP’s was voorzien dat de coördinatie hoofdzakelijk door het personeel van het Agentschap voor Natuur en Bos zou kunnen worden opgenomen. Dat blijkt in de praktijk niet voor alle SBP’s haalbaar, wat in een aantal gevallen leidt tot vertraging bij de uitvoering van het SBP. Daarom wil ik ook extra ondersteuning voorzien, vooral voor SBP’s met acties in meerdere, verspreide gebieden, die gericht zijn op meerdere soorten of waarvoor specifieke instrumenten ingezet moeten worden. Voorbeelden zijn SBP’s voor akker- en weidevogels.
Ik zal in elk geval de opdracht geven aan mijn administraties van het Agentschap voor Natuur en Bos en de Vlaamse Landmaatschappij om de inzet van de verschillende instrumenten in het kader van het soortenbeleid verder te optimaliseren, met het oog op het nog doelmatiger inzetten van de beschikbare budgetten.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Minister, ik bedank u voor uw zeer omstandig antwoord, dat het zeker verdient om nog wat meer in detail te worden bekeken. Ik zal dat met veel genoegen doen, en zal dan zeker nog bijkomende vragen voor u hebben.
Ik wil toch even mijn algemene appreciatie uitdrukken. Ik ben zeer tevreden dat u aangeeft dat de SBP’s wel degelijk effectief zijn en kunnen bijdragen tot de realisatie van een gunstige staat van instandhouding. Maar tegelijkertijd heb ik bij u ook heel duidelijk gehoord dat ze slechts een middel, slechts een instrument zijn om dat doel te bereiken. Er moet ook kritisch worden gekeken naar dat middel, om te bekijken of het wel het meest aangewezen middel is om het vooropgestelde doel te bereiken. Ik denk dat die kritische reflex essentieel is. Ik heb die in alle eerlijkheid in vorige gedachtewisselingen met vorige ministers soms wat gemist. Toen leek het haast of het SBP op zich per definitie waardevol was, men die kritische reflex soms wat miste en men niet durfde in vraag te stellen of hier wel het meest efficiënte instrument was gekozen.
We kunnen niet anders dan vaststellen dat we voor sommige soorten, zoals de Europese hamster of de grauwe kiekendief, vooralsnog niet het vooropgestelde doel bereiken. En dat zou wel eens kunnen liggen aan het ingezette middel dat we daarvoor hebben aangewend.
Zoals gezegd wil ik zeker ook de evaluatierapporten die in voorbereiding zijn afwachten, en die in detail bekijken, samen met het uitgebreide antwoord van de minister. Zo kan deze discussie, wat mij betreft, op een later tijdstip zeker nog verdergezet worden.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega’s, ik sluit graag even aan bij deze vraagstelling, omdat ik ook echt geloof heb in het instrument op zich. Het is een soort beschermingsprogramma om in te zetten, om bepaalde soorten toch in een betere staat te brengen.
Collega De Bruyn, het feit dat dit het enige instrument zou zijn dat daarvoor zou kunnen worden ingezet, dat heb ik in het verleden niet eerder gehoord meen ik. Het zou wel een instrument kunnen zijn om op bepaalde manieren op bepaalde diersoorten in te zetten. Minister, ik ben dan ook blij om van u te vernemen dat de evaluatie heel duidelijk aangeeft dat er effectief resultaten geboekt zijn de afgelopen jaren, daar waar het instrument ook werd ingezet.
U haalt ook wel aan dat het niet zo makkelijk is om dat programma tot stand te laten komen. Er is vaak heel breed overleg nodig om dat in elkaar gebokst te krijgen. Als we veel partners op het terrein samenbrengen, dan weten we dat dat niet altijd de makkelijkste weg is en dat dat wel wat tijd vraagt, maar misschien is dat ook wel noodzakelijk om het nodige draagvlak te creëren en resultaat te bereiken.
Ik ben dus blij dat u erkent dat het overleg belangrijk is bij de opmaak van de soortenbeschermingsprogramma’s. Dat kan de resultaten op het terrein ook waarborgen.
Minister, u hebt net aangestipt dat er soortenbeschermingsprogramma’s op de planning staan. Hoe beslist u voor welke diersoort u een soortenbeschermingsprogramma wilt opmaken? Voor welke diersoort kunnen we dit verwachten?
U sprak net over de verlenging van een aantal programma’s, die er nu vijf jaar hebben opzitten. U wilt deze met een tot anderhalf jaar verlengen. Waarom kiest u voor zo’n korte en niet voor een langere periode?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dit is inderdaad een belangrijk thema. Het helpt de soort vooruit, maar het is niet zaligmakend. Ik kijk dan ook uit naar de verschillende evaluatierapporten om deze grondig te kunnen bestuderen.
Ik had dezelfde vraag als mevrouw Rombouts: welke soorten beschermingsprogramma’s staan er op de planning? Op basis van welke criteria bepaalt u deze?
Minister Demir heeft het woord.
In het regeerakkoord hebben we afgesproken dat er nog SBP’s bijkomen. Hoe zullen we die selecteren en op basis van welke criteria gebeurt dat? De selectie zal gebeuren op basis van de lijst met Europees beschermde soorten. Ook het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) geeft hierover advies. Zo komt er een SBP voor akkervogels, en dat is natuurlijk heel actueel, collega’s. Daar zit onder andere de patrijs bij.
Dan is er de vraag over de termijnen, mevrouw Rombouts. Waarom wordt het ene SBP wat minder lang verlengd dan het andere? Dat heeft te maken met de stand van zaken. In hoever heeft de bescherming geholpen? Bij de ene diersoort zal dat veel beter zijn, waardoor we nog kort iets extra’s moeten doen, en bij de andere zal dat nog niet zo zijn.
Voor de akkervogels komt het SBP eraan, beste collega’s. Wij zijn daarmee bezig. We doen dat op basis van de lijst van Europees beschermde soorten en we laten ons daarbij ook adviseren door het deskundige INBO.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Dank u wel. Soortenbescherming is duidelijk een leertraject. Enerzijds is een degelijke wetenschappelijke onderbouw essentieel, anderzijds is ook de expertise nodig van de mensen die op het veld staan. Het is de kunst om die twee samen te brengen. We moeten alle consequenties ook doortrekken. Als we dan vaststellen dat het doel dat voorop werd gesteld, niet gehaald zal worden, dan moeten we ook durven kijken of het instrument wel voldoende krachtig is en of dat bijdraagt tot het doel dat we ons hebben gesteld.
Ik ben heel tevreden dat alle collega’s het met mij en de minister eens zijn dat dit instrument op zich waardevol is en dat de soorten die naar voren worden geschoven uiteraard ook de soorten zijn die het beschermen meer dan waard zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.