Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
We weten allemaal dat het heel belangrijk is om onze schaarse open ruimte te vrijwaren, dat we meer moeten doen met de ingenomen ruimte om zo de bevolkingsgroei op te vangen. Dit is ook de kompasrichting die in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wordt aangegeven: meer doen met minder ruimte. Dat wil zeggen dat we moeten evolueren naar meer compacte woongelegenheden, maar ook te midden van een grotere kwalitatieve collectieve ruimte. Een hoger aantal meergezinswoningen moet dus een antwoord bieden op de bevolkingsgroei en de gezinsverdunning. We zien, onder meer in de statistieken van Statbel dat systematisch meer bouwvergunningen worden gegeven voor appartementen dan voor eengezinswoningen. Zo kwamen er in tien jaar tijd, sinds 2009, in België ongeveer 338.000 appartementen bij. Dat is bijna volledig op het conto van Vlaanderen te schrijven.
Uit die cijfers blijkt ook dat zowat 40 procent van de nieuwe appartementen in de centrumsteden wordt gebouwd. En we zien daar wel een klein beetje een verschil tussen bijvoorbeeld Mechelen en Leuven, waar men zegt dat er nog wel een aantal appartementen bij mogen komen, en steden zoals Turnhout en Roeselare, waar men aangeeft voldoende appartementsgebouwen te hebben.
Ook in kleinere gemeenten is er een zekere ‘appartementisering’. Zo telde de doorsnee gemeente in het buitengebied een kleine twintig jaar geleden net geen 6 procent appartementen; vorig jaar was dat al opgelopen tot bijna 12 procent.
De verdichting is er dus, en dan zou je denken, die trend zit goed – en dat is eigenlijk ook wel zo –, maar ik denk ook dat we de randomgeving in het oog moeten houden. En dan rijzen er twee belangrijke vragen: gebeurt de verhoging van ruimtelijk rendement ook op de juiste plaats en gaat deze toename van appartementen ook gepaard met een toename van een kwalitatieve publieke belevingsruimte voor de bewoners, die dus dichter bij elkaar komen te wonen?
Minister, kunt u op basis van de beschikbare cijfers of kaarten detecteren of de toename van het ruimtelijk rendement zich ook voordoet op de juiste plekken conform de locatiecriteria van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV)?
Gaat de verdubbeling van het aantal appartementen in de gemeenten in het buitengebied ook samen met een verhoging van de kwaliteit van de publieke ruimte? Dat geldt niet alleen voor de gemeenten in het buitengebied, maar ook voor de centrumsteden. Beschikt u over indicatoren om de leefkwaliteit bij de verhoging van ruimtelijk rendement te monitoren. Hoe doet men dat?
Met welke handvatten en middelen wilt u vanuit Vlaanderen sturing en ondersteuning geven aan de lokale besturen om de doorwerking van de bouwshift op de juiste plekken en met voldoende kwaliteit te stimuleren?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Van den Heuvel, zoals u weet, hebben we samen met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) de afgelopen jaren diverse indicatoren berekend die bijdragen aan het meten van het ruimtelijk rendement. Die staan ook uitgebreid beschreven in het Ruimterapport Vlaanderen. Bij de nulmeting voor toestandsjaar 2013 bedroeg de oppervlakte ruimtebeslag 443.253 hectare: 32,5 procent van het Vlaamse grondgebied. Voor toestandsjaar 2016 bedroeg de oppervlakte ruimtebeslag 450.229 hectare, of 33,0 procent. Er is tussen 2013 en 2016 dus zo’n 7000 hectare aan ruimtebeslag bij gekomen. Dit komt overeen met een gemiddelde groeisnelheid van ongeveer 6,4 hectare per dag. Als we kijken naar meer gedetailleerde cijfers over het ruimtebeslag, zien we dat het ruimtebeslag in of nabij een lint ongeveer met 4,3 procent is toegenomen in diezelfde periode. In de kernen nam het ruimtebeslag slechts met 1 procent toe.
Mijn administratie verwerkt momenteel nieuwe, meer gedetailleerde cijfers over de toename van het ruimtebeslag en de spreiding van nieuwe woningen of meergezinswoningen in de steden en de kernen. Een ietwat complexere oefening koppelt die gegevens uit het Omgevingsloket ook aan de knooppunten uit de VITO-kaart. Op dat moment moet het volgens mij mogelijk zijn om na te gaan of en hoeveel vergunningen verleend worden binnen ruimtebeslag of binnen locaties met een goede knooppuntwaarde en zeer goede voorzieningen. Details kan ik hier dus nog niet geven.
Dat er ook in de kernen van het buitengebied meer verdichtingsprojecten en meer appartementen komen, hoeft op zich niet slecht te zijn, want ook in de kernen van het buitengebied kan er verdicht worden. Het is nooit de bedoeling geweest om enkel te verdichten in de grote steden, maar dus ook in de kernen van het buitengebied. En in die kernen en dorpen is verdichting perfect op zijn plaats. We moeten ook in die kernen inzetten op een kwalitatief en divers woonaanbod; voorzieningen, winkels en activiteiten; ruimte voor de fiets en openbaar vervoer; en een aantrekkelijk openbaar domein.
Objectieve parameters om de leefkwaliteit bij verhoging van het ruimtelijk rendement te meten, bestaan momenteel niet. De ruimtelijke context waar vandaag verdichtingsprojecten plaatsvinden, is trouwens ook heel divers. Een stad of een kern die op wandelafstand van een groot natuurgebied of bos ligt, is totaal anders dan een kern waar geen groen op wandelafstand ligt. Dat biedt ook net meer of minder mogelijkheden om te gaan verdichten. Trouwens, verdichten, in de kernen van zowel het binnengebied als het buitengebied, betekent natuurlijk niet dat men geen enkele ruimte meer moet laten voor groen, kleine bosjes of openbaar domein. Ik wil dat ook nog wel eens benadrukken, omdat ik bij lokale besturen nog altijd vaststel dat men ‘verdichten’ sensu stricto interpreteert. Ook in kernen moet het mogelijk zijn om wat natuur en groen over te houden.
Wat uw derde vraag betreft, zet Vlaanderen, in overleg met het Netwerk Architecten Vlaanderen (NAV) goede projecten in het zonnetje, bijvoorbeeld op www.ruimtelijkrendement.be. We werken ook samen met pilootgemeenten die een beleid uitwerken rond de opgaven van het BRV en we ondersteunen lokale besturen die advies vragen.
Uiteraard zullen de beleidskaders van het BRV belangrijk zijn voor de operationalisering van de strategische visie, die zowel zal focussen op het vrijwaren van de open ruimte als het stimuleren van slimme verdichting. Regelgeving zal zowel versoepeld als verstrengd moeten worden om de bouwshift in verordenende instrumenten vast te leggen. Ik verwijs naar de wijzigingen aan de regelgeving, die reeds in 2018 zijn doorgevoerd, om een rendementsverhoging mogelijk te maken, bijvoorbeeld om flexibeler om te kunnen gaan met voorschriften van oude verkavelingen en bijzondere plannen van aanleg (BPA’s).
Elk nieuw project, elke ingreep in onze ruime, moet leiden tot een betere omgevingskwaliteit. De gemeenten hebben een belangrijke verantwoordelijkheid op dit punt. Zij kunnen bij aanvragen voor concrete projecten in dialoog gaan met de ontwikkelaars omwille van een betere omgevingskwaliteit. Dit kan in overleg of dit kan via het opleggen van stedenbouwkundige lasten, waarbij een vergunningverlenende overheid lasten kan koppelen aan een vergunning. Met deze lasten kunnen bijvoorbeeld kwaliteitsverhogende ingrepen opgelegd worden in en rond een project, bijvoorbeeld voor extra groen. Dit komt niet alleen het algemeen belang ten goede, maar ook de kwaliteit van het project zelf.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, bedankt voor het antwoord. Wat mijn eerste vraag betreft, zegt u dat u ermee bezig bent. Ik weet ook dat er regelmatig een ruimterapport wordt uitgegeven. Maar ik vind het wel een belangrijke vraag. Een verhoging van het ruimtelijke rendement is goed, de trend zit goed, maar zoals ik in mijn inleiding al zei, is het heel belangrijk dat dat op de juiste plaats gebeurt. Ik denk dat het mogelijk moet zijn om dat te meten, om dat te monitoren, en ik zou dan ook willen vragen om ons op de hoogte te stellen, zodra de administratie daar meer details over heeft.
Ik weet niet wat de juiste plandatum is voor het volgende rapport, maar ik zou toch willen vragen om daar aandacht voor te hebben. Verhoging van ruimtelijk rendement is één, maar het moet op de juiste plaats gebeuren. Ik denk dat er datamogelijkheden beschikbaar zijn om dat ook te monitoren en in het oog te houden, dat die verdichting dus op de juiste plekken in Vlaanderen gebeurt, namelijk in steden en in goed uitgeruste kernen in het buitengebied.
De verhogingen van de kwaliteit hangen inderdaad van verschillende factoren af. Minister, ook daar zou ik willen vragen om dat goed te monitoren en daarvan een prioriteit te maken, ook naar de richtlijnen toe voor de lokale besturen.
Ik kijk uit naar meer gegevens en dat de administratie dus wordt aangemoedigd om die ook op relatief korte termijn ter beschikking te stellen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u voor de vraag, collega Van den Heuvel.
Het is inderdaad een zeer belangrijke problematiek. We zien toch wel dat de lokale besturen daar ook mee worstelen. Ik heb het dan over het voorzien van voldoende ruimte in en rond de verdichtingsprojecten: lokale besturen worstelen met wat kwalitatief is en wat niet kwalitatief is. Het zou inderdaad zeer goed zijn als daar een leidraad komt en daar ook een toetsing aan de realiteit komt. Wij steunen die vraag zeker en dringen er ook op aan dat er actie rond ondernomen wordt. Lokale besturen zijn nu volop bezig aan het verdichten, maar het inplanten en het verdichten van die kernen, dat doe je voor jaren; nadien kun je het niet meer ongedaan maken. Het is dus belangrijk om dat nu op de juiste manier te doen.
Ik heb daarbij nog een tweede vraag, eigenlijk een beetje een omgekeerde vraag. We zien ook heel wat oude verkavelingen waar van verdichting helemaal geen sprake was, en waar het nu wel de bedoeling is om op de goedgelegen oudere verkavelingen meer verdichting mogelijk te maken. Minister, u verwees naar de versoepeling van de verkavelingsvoorschriften, het feit dat men vijftien jaar oude voorschriften naast zich neer kan leggen en op die manier kan verdichten. Hebt u er op een of andere manier zicht op of die regel wordt ingeroepen en bestaat daar een evaluatie van? Is dat voldoende effectief? Hebben de lokale besturen daarmee voldoende tools in handen om verdichting ook in goedgelegen oude verkavelingen mogelijk te maken? Plant u daar initiatieven om dat nog meer te stimuleren en daar een mooi pilootproject rond op te zetten?
De heer Pieters heeft het woord.
Verdichting is alom aan de gang. Er zijn voldoende steden en gemeenten die daar al op een heel goede manier mee bezig zijn. Bij de niet-ontvoogde gemeenten heeft Vlaanderen natuurlijk iets meer impact, maar bij de ontvoogde gemeenten denk ik dat ze toch wat meer autonomie hebben. Dat is misschien ook goed, maar we moeten ook zien dat we aan de aannemers of ontwikkelaars die de verkavelingen uitvoeren, ook het perspectief bieden – ik wil ze daarom nog niet in verdediging nemen. Dat wil zeggen dat we duidelijke afspraken moeten hebben, dat zij ook weten waar ze aan toe zijn, dat er zowel voor de lokale overheden als voor de ontwikkelaars zaken zijn waarvan ze op voorhand zeker zijn dat ze goedgekeurd gaan worden, of afgekeurd. Alles wat we nu neerplanten, alles wat we nu bouwen, is – neem ik aan – toch voor meer dan vijftig jaar, dat moet dus wel de tand des tijds doorstaan.
Ook de lokale overheden moeten voldoende op de hoogte zijn en er moet ook nagekeken worden of zij al dan niet het BRV goed volgen.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Het is inderdaad een interessante vraag. Er is hier al veel over gezegd. Ik denk dat iedereen dezelfde principes deelt, over alle partijen heen: slim verdichten, dus vooral in de kernen van steden, of ook in de kernen van dorpen, maar niet langs die linten, geen verdere verlinting.
De heer Van den Heuvel legde in zijn vraag enorm de nadruk op de kwaliteit van de omgeving bij verdichting, dus extra groen enzovoort. Ik denk dat het ook belangrijk is dat we de woonkwaliteit zelf ook bewaken. Minister, denkt u daarvoor aan extra ondersteuning van lokale besturen, bijvoorbeeld modelsjablonen van inhoud voor stedenbouwkundige verordeningen wat betreft parkeerplaatsen opleggen, plaatsen voor autodelen opleggen, collectieve afvalstraatjes, al die zaken die het wonen op zich in zo’n verdichtingsproject wat kwaliteit moeten geven? Dat was mijn bijkomende vraag. Voor de rest is er al heel veel gezegd, dat ga ik niet herhalen.
Minister Demir heeft het woord.
Er zijn collega’s in de commissie die om de zoveel tijd proberen die ruimtetoeslag aan mij toe te schrijven. Ze moeten dat vooral doen. Ik denk dat dat geen correcte manier van werken is. De oppositie mag voor mijn part heel scherp zijn, maar het moet correct zijn. Ik lees soms wel stukken die dan over het beleid uit het verleden gaan, maar dat dan geheel in mijn schoenen wordt geschoven. Nogmaals, ik houd daar niet van. Juist oppositie voeren is ook respect hebben voor elkaar, waar sommigen hun mond toch vol van hebben. Ik wou toch vragen dat dat op een correcte manier gebeurt in de toekomst.
Voor alle duidelijkheid, de beleidskaders die we gaan maken, gaan geen regelgeving opleggen. Ze zullen wel een kader geven aan gemeenten om het gemakkelijker te maken om te interpreteren wat zij onder kernversterking zien en wat niet.
Collega Pieters, alle gemeenten zijn ontvoogd, voor alle duidelijkheid. Alle gemeenten zijn ook autonoom. Ik denk dat ze het echt niet zouden pikken als ik zou zeggen wat ze in hun omgevingsvergunning moeten opnemen. Ik heb dit ook aan verschillende lokale besturen gezegd: men moet natuurlijk wel de moed hebben en het lef om soms ook wel te zeggen dat men in het kader van een goede ruimtelijke ordening en van kwaliteit dit niet gaat doen. Bijvoorbeeld op een plek waar men een woonzorgcentrum heeft met heel veel oude mensen, appartementen met veel jonge gezinnen: dat is nu wel een plek die men gaat behouden voor meer natuur, om bankjes te zetten. Ik zie vandaag helaas nog heel wat lokale besturen die het daar moeilijk mee hebben, die daar niet aan kunnen weerstaan. U moet weten dat de gemeenten voor ongeveer 90 procent beslissen over dat ruimtebeslag. Ze hebben daar een heel grote verantwoordelijkheid. Men weet heel goed waar men naartoe wil gaan, wat we zien in het kader van kernverdichting in een binnen- of buitengebied. Elke omgevingsvergunning moet beoordeeld worden op kwaliteit en goede ruimtelijke ordening. Ik blijf dat zeggen. Dat is ook een vergissing die er heerst: niemand heeft recht op een vergunning.
Sommige burgemeesters denken dat, maar dat is niet het geval. Het kan zijn dat ontwikkelaars of bepaalde instellingen eigenaar zijn van bepaalde gronden. Men moet daar een vergunning voor indienen. Maar voor alle duidelijkheid: niemand heeft recht op een vergunning. Ik wil dus nogmaals wijzen op de verantwoordelijkheid van heel wat lokale besturen. Ik zit zelf ook in een gemeenteraad. Ik zie daar wel wat zaken passeren waarvan ik denk dat ze niet de goede manier weerspiegelen om om te gaan met onze ruimtelijke context. Gelukkig zijn er lokale besturen die wel het goede voorbeeld geven en die de open ruimte vrijwaren. Ik hoop dat de beleidskaders die we aan het uitwerken zijn en die een raadgevende regelgeving zullen vormen, het gemeenten wat gemakkelijker zal maken. Elke omgevingsvergunning zal door een lokaal bestuur beoordeeld worden. Ik zal die vergunning zelf niet moeten geven.
Zodra we de nieuwe gegevens hebben, wil ik die uiteraard bespreken in de commissie. Misschien is het wel nuttig om die te laten toelichten door het Departement Omgeving zodat de parlementsleden vragen kunnen stellen. Ik denk namelijk dat het heel belangrijk is dat iedereen een goede kennis ter zake heeft zodat men goed weet waarover men spreekt en oplet met wat men beweert in de media.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik sluit me graag aan bij uw laatste woorden. Dat was ook de reden voor mijn vraag: met kennis van zaken praten over deze belangrijke problematiek. Dat wil zeggen dat we moeten loskomen van algemeenheden en mooie principes en daadwerkelijk de zaak moeten monitoren. Dat was de reden voor mijn vraag. Ik dacht dat het een verworvenheid was dat iedereen, over alle partijgrenzen heen, stond achter een verplichting op een kwalitatieve manier. Mevrouw De Coninck, dat gaat dan natuurlijk niet alleen over voldoende groen en een aangename publieke ruimte maar ook over woonkwaliteit. Voor de vakantie heb ik daarvoor een aantal suggesties gedaan aan de minister en heb ik vragen gesteld over e-auto’s, laadpalen en efficiënte afvalcontainers. Dat vind ik allemaal belangrijk. Maar zoals u zegt, minister, moeten we met kennis van zaken spreken en niet in algemeenheden blijven hangen. Dan zijn monitoringscijfers over die trend heel belangrijk. Zit die trend juist en op de juiste plaats? Daarom mijn vraag en mijn aanmoediging om uw administratie aan te zetten om ons de juiste cijfers te geven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.