Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister, op 24 augustus werd aangekondigd dat u en uw collega bevoegd voor de omgeving, minister Demir, officieel bezwaar indienen tegen de komst van vijf windturbines in Dalhem, in de provincie Luik.
De molens die Electrabel nv wil plaatsen, zouden op slechts een paar meters van de grens met het Vlaamse Gewest staan.
Grootste reden voor het bezwaar is misschien wel het nalaten van de Waalse Regering om Vlaanderen in kennis te stellen van het project, zoals aangegeven in een samenwerkingsakkoord tussen Vlaanderen en Wallonië.
Verder is het volgens het Waalse Milieuwetboek verplicht om de mogelijke effecten van een project op erfgoed op voorhand te onderzoeken. In het officiële persbericht stelt u: “In de onmiddellijke nabijheid van het project zijn een aantal belangrijke Vlaamse erfgoedwaarden aanwezig. Denk maar aan het Kasteel Altenbroek, de dorpskern van ’s-Gravenvoeren of het beschermd cultuurhistorisch landschap. Het milieueffectenrapport geeft onomwonden toe dat het windmolenproject een aanzienlijk effect zal hebben op deze erfgoedwaarden. Het project heeft een onaanvaardbare impact op de Vlaamse beschermingsbesluiten.”
Minister, aan de hand van dit bezwaar van de Vlaamse Regering heb ik een aantal vragen voor u.
In hoeverre wordt bij windmolenprojecten rekening gehouden met de landschappelijke erfgoedwaarden? Bestaan daar objectieve richtlijnen voor ?
Bij projecten aan de overzijde van een lands- of gewestgrens is dit nog complexer. Wordt daar rekening gehouden met de landschappelijke impact van projecten in Wallonië op erfgoedlandschappen in Vlaanderen? Zo ja, hoe? Zo niet, kunnen we dat in regelgeving vastleggen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Van Werde, ik dank u voor uw vragen.
U stelt een heel belangrijke en terechte eerste vraag. De impact van grootschalige windturbineprojecten op het landschap is heel groot. Daarom ook is iedere initiatiefnemer verplicht om rekening te houden met de impact en de effecten van windturbineprojecten op het landschap. Men is verplicht om dit aspect te onderzoeken en te duiden in het kader van de milieueffectrapportage die zij bij grootschalige projecten – vanaf vier windturbines of bij inplanting van windturbines in bijzonder beschermde gebieden – samen met de vergunningsaanvraag moeten indienen. In 2013 werd bij de herziening van de Europese project-MER-richtlijn (milieueffectrapport) ‘landschap’ toegevoegd aan de lijst van factoren die deel uitmaken van de milieueffectbeoordeling.
De richtlijn is omgezet in Vlaamse en Waalse regelgeving, waardoor de effecten op het landschap en erfgoed – of ze nu al dan niet grensoverschrijdend zijn – steeds mee in rekening moeten worden genomen bij de milieueffectbeoordeling.
Hiervan getuigt immers ook de milieueffectrapportage bij het dossier Dalhem, dat spreekt over aanzienlijke gevolgen van het beoogde windturbineproject op het onroerend erfgoed, de natuurwaarden en de milieukwaliteit binnen het Vlaamse Gewest.
Meer specifiek voor het landschap stelt het dat het project de landschapsperceptie wijzigt, dat de windturbines hoge, kunstmatige structuren opleveren die contrasteren met het huidige natuurlijke landschap en dat ze vanuit vele gezichtspunten zichtbaar zullen zijn.
In Vlaanderen hanteren we verschillende documenten en richtlijnen voor de beoordeling van de landschappelijke inpasbaarheid van windturbineprojecten. Ik verwijs naar de omzendbrief uit 2014, met de titel ‘Afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines’.
Het ‘Afwegingskader adviesverlening windturbineprojecten’ verfijnt het criterium landschap uit deze omzendbrief. Het verduidelijkt de krachtlijnen vanuit de algemene landschapszorg, maakt de adviesverlening transparanter en biedt de aanvrager inzicht in de grote lijnen van wat hij als inhoudelijk advies van het agentschap Onroerend Erfgoed kan verwachten.
Het belangrijkste en meest uitgebreide document is het omvangrijke ‘Richtlijnenboek milieueffectrapportage Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie’, dat in 2016 werd herzien. Het geeft richtinggevende en ondersteunende basisrichtlijnen om tot een kwaliteitsvol MER te komen.
De afweging of windturbines al dan niet passen in een landschap, is echter geen zwart-witverhaal. De landschappelijke impact, zeker bij grootschalige windturbineprojecten, is steeds groot en genereert steeds een nieuwe landschapsperceptie. De doorslaggevende vraag hierbij is echter in welke mate deze nieuwe landschapsperceptie tot een kwaliteitsverhoging dan wel tot kwaliteitsverstoring van de beleving van het landschap leidt, tot al dan niet onaanvaardbare structuur- en relatiewijzigingen en de al dan niet aantasting en/of vernietiging van de erfgoedwaarde.
Ik verwijs hiervoor graag naar Nederland, waar bijvoorbeeld windturbines oude dijken accentueren of historische polderstructuren versterken in het landschap.
Daarom sta ik ook volledig achter de lopende studie ‘Landschappelijke inpasbaarheid, impact en potentieel van zonne- en windenergie in het Vlaamse landschap’. Deze studie startte in september in opdracht van het Departement Omgeving en onze administratie was en is daar zeer nauw bij betrokken. De resultaten van de studie moeten bruikbaar zijn voor de modernisering van de milieueffectrapportage en herziening van de omzendbrief, alsook toepasbaar bij vergunning- en adviesverlening van hernieuwbare energiebronnen. De nadruk ligt in het onderzoek op een dynamische benadering van het landschap waarbij cultuurhistorische waarde niet per definitie leidt tot het niet kunnen inplanten van windturbines maar waarbij er geredeneerd moet worden vanuit de karakteristieken van het landschap.
Ook in Wallonië zou men rekening moeten houden met de landschappelijke impact van hun projecten op landschappen in Vlaanderen. Dit enerzijds door de reeds hoger aangehaalde Europese project-MER-richtlijn die zowel in Vlaamse als Waalse regelgeving werd omgezet en anderzijds door het samenwerkingsakkoord van 4 juli 1994 betreffende de uitwisseling van informatie over projecten met gewestgrensoverschrijdende milieueffecten. Beide regeringen hebben zich verbonden tot het elkaar in kennis stellen van ingediende vergunningsaanvragen die onderworpen zijn aan een effectenstudie met gewestgrensoverschrijdende effecten.
Bovendien moeten zij ervoor zorgen dat de aanvangsdatum en de duur van het openbaar onderzoek, georganiseerd in het kader van de milieueffectbeoordelingsprocedure, worden meegedeeld aan de regering van het gewest waar de effecten zich kunnen voordoen, vooraleer het openbaar onderzoek wordt georganiseerd.
Deze afspraak is ook geregeld voor het administratieve niveau in het Boek I van het Milieuwetboek. Onder ‘milieu’ moeten ook de effecten van het voorgestelde project op materiële goederen, cultureel erfgoed en landschap onderzocht worden. Mijns inziens biedt dit samenwerkingsakkoord en de bepaling in het Milieuwetboek voldoende regelgevende ankers.
In de praktijk loopt het echter niet zoals geregeld en afgesproken.
Bij het dossier waar u naar verwijst, is de adviesvraag binnengekomen op 27 augustus. Wij hebben zestig dagen tijd voor advies. Vanuit Vlaanderen zal er een geïntegreerd advies worden gegeven aan de Waalse vergunningverlenende overheid. Dit gezamenlijke advies komt er omdat het Agentschap voor Natuur en Bos en het agentschap Onroerend Erfgoed vanuit Wallonië geen rechtstreekse adviesvraag ontvingen.
U zult het met me eens zijn dat dergelijke dossiers echter aanzienlijke en schadelijke effecten kunnen aanbrengen aan het erfgoed en cultuurhistorische landschap. We bekijken momenteel dan ook de adviespraktijk van het agentschap Onroerend Erfgoed bij ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) en MER’s. Onroerend Erfgoed zou een advies moeten geven op die zaken met impact op beschermd erfgoed, al dan niet gelegen binnen de perimeter van dat beschermd erfgoed, alsook bij planningsinitiatieven als RUP’s of ruilverkavelingen. De dienst MER is hiervoor ook vragende partij.
Indien dit nodig blijkt, zal ik hiervoor de nodige regelgevende initiatieven nemen want de toekomst van onze waardevolle Vlaamse landschappen en het uitbouwen van een transversaal landschapsbeleid liggen ons nauw aan het hart.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister, dank voor het uitgebreide antwoord. Ik ben blij dat er een studie opgestart is door het Departement Omgeving en dat uw agentschap daar ook heel nauw bij betrokken is.
Het is een kwestie die al heel lang aansleept. Ik heb de vragen doorgenomen die voormalig parlementsvoorzitter Jan Peumans stelde aan toenmalig minister Schauvliege. Hij woont in de streek en hij is al jaren zoals een echte Don Quichot letterlijk tegen windmolens aan het vechten. Maar, zoals gezegd, het is geen zwart-witverhaal. Ik stel de vraag aan u vanuit het standpunt van onroerend erfgoed. Het toeval wil dat ik een hele tijd geleden een weekend hebt doorgebracht in de Voervallei. Ik heb ook Altenbroek bezocht. Die naam deed ineens een belletje rinkelen. Dat is niet voor niets een beschermd cultuurhistorisch landschap waar windmolens niet echt een aanwinst zijn voor het uitzicht, geen kwaliteitsverhoging zoals u zegt.
In Het Belang van Limburg stond een paar dagen geleden een artikel over een nieuw project van energiemaatschappij Aspiravi in Boire. Die maatschappij plant twee turbines op nog geen 2 kilometer van het gehucht Elst bij Millen. Bent u, uw agentschap of de regering deze keer wel op de hoogte gebracht van dat dossier?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, ik heb een déjà-vu. Dit is een problematiek waarmee ik ook vaak te maken heb gehad. Ik heb vaak contact met de minister aan de andere kant van de taalgrens moeten opnemen om hem erop te wijzen dat er een advies moet zijn en dat er raadpleging moet zijn. Blijkbaar herhaalt dit zich.
Minister, wat in uw antwoord niet zo duidelijk is, is of er nu al dan niet een adviesvraag is gekomen. Dat is me niet duidelijk, maar misschien kunt u duidelijkheid geven.
In elk geval denk ik dat twee aspecten hier een rol spelen. Ten eerste zijn er de grensoverschrijdende milieueffecten. Er moet een kennisgeving zijn en dit moet worden onderzocht. Ten tweede is de vraag hoe we in Vlaanderen omgaan met de landschappelijke erfgoedwaarde en met de nood aan energie. Dat is een moeilijke evenwichtsoefening. Het is goed dat u verder nadenkt over een kader hiervoor, want dat is heel belangrijk. Dat zal in de toekomst nog veel meer een rol spelen. We hebben nood aan veel hernieuwbare energie, maar we willen ook ons landschap en onze erfgoedwaarde beschermen. Dat is een heel moeilijke evenwichtsoefening. Ik wens u veel succes en we zijn altijd bereid hier mee over na te denken.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Van Werde, ik zou het moeten navragen. Het zegt me niet direct iets, maar ik zal het bij het agentschap navragen. U kunt hier eventueel een schriftelijke vraag over stellen, maar u mag ook een mailtje sturen.
Mevrouw Schauvliege, ik kan me voorstellen dat u hier ook mee bent geconfronteerd. We hebben van het Waalse Gewest een adviesaanvraag gekregen, maar pas na onze actie. We hebben eerst bezwaar ingediend. Voordien was daar geen rekening mee gehouden en werd de afspraak niet gevolgd.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Mevrouw Schauvliege, de opdracht waarmee de erfgoedsector te maken krijgt, is niet gemakkelijk. Het is een uitdaging de erfgoedgebouwen energiezuinig en comfortabel te maken. Ik heb geen slotbeschouwing. Ik kijk uit naar het verdere verloop van dit verhaal. U doet dat ongetwijfeld ook en ik denk dat uw input zeer waardevol kan zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.