Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, tijdens de commissievergadering van 14 juli 2020 beantwoordde u de vraag om uitleg over de interpretatie door de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) van de vrijstelling van onroerende voorheffing voor het onderwijs.
Bij die vraag ging het om het multifunctionele gebruik van schoolinfrastructuur. In uw antwoord haalde u het voorbeeld aan van een school die haar volledige keukeninfrastructuur en zalen permanent ter beschikking stelt van een derde en er zelf geen gebruik meer van maakt. Mijn vraag van vandaag heeft betrekking op het gebruik van keukeninfrastructuur voor de bereiding van schoolmaaltijden tijdens de schooluren ten behoeve van de school of de scholen van een campus.
Het is niet ongebruikelijk in het Vlaamse onderwijs dat een externe leverancier in de keuken van een school tijdens de schooluren de maaltijden bereidt voor die school of scholen van de campus in kwestie. VLABEL weigert nu blijkbaar de vrijstelling van onroerende voorheffing voor dat deel van de schoolinfrastructuur. U alludeerde er al op tijdens de commissievergadering van 14 juli.
De Vlaamse Belastingdienst baseert zich voor die weigering van de vrijstelling op de omzendbrief uit 2007, die onder titel 4.3.5 stelt dat schoolkeukens kunnen worden vrijgesteld van de onroerende voorheffing, tenzij de toegang tot die lokalen niet uitsluitend is voorbehouden aan de personeelsleden van de onderwijsinrichting en de cursisten tijdens de uren van normale activiteit.
Nog volgens de Vlaamse Belastingdienst moet een overeenkomst waarbij een school de bereiding van schoolmaaltijden in de eigen schoolkeuken overeenkomstig de Wet op de Overheidsopdrachten gunt aan een externe leverancier, worden geherkwalificeerd als een concessie en bijgevolg onderworpen worden aan de onroerende voorheffing.
We evolueren naar multifunctionaliteit, iets wat in Vlaanderen zeer breed wordt gedragen. Hier gaat het over het multifunctioneel inzetten van onze schoolgebouwen en, veel breder, van het volledige patrimonium. In de conceptnota Masterplan Scholenbouw 2.0 die op 10 juli 2020 door de Vlaamse Regering is goedgekeurd, wordt dat nog eens heel duidelijk benadrukt. In dat masterplan wordt ook een passend decretaal kader aangekondigd. De heer Coel maakte trouwens op 14 juli een interessante opmerking over de mogelijke noodzaak om de huidige regelgeving te verfijnen, wanneer inderdaad het gebruik van de schoolinfrastructuur door derden niet meer occasioneel, maar bijna permanent zou zijn.
Minister, kunnen schoolkeukens alleen van vrijstelling van onroerende voorheffing genieten, als die door eigen personeel van de school uitgebaat worden? Of kan dat toch ook met een dienstverleningscontract, zolang het maar niet gaat om de uitbating van de keuken als een soort van restaurant- of traiteurkeuken die maaltijden bereidt voor personen vreemd aan de school?
Is het gebruik door een school niet evident door het loutere feit dat in die schoolkeuken alleen schoolmaaltijden worden bereid voor de leerlingen van de eigen schoolcampus?
Zo niet, zijn er dan ook implicaties voor de scholen die een schoonmaakbedrijf inschakelen of voor de bestaande en nieuw te bouwen DBFM-scholen (Design Build Finance Maintain) die omwille van de ESR-neutraliteit (Europees Systeem van Nationale en Regionale Rekeningen) verplicht een dertigjarige onderhoudsovereenkomst afsluiten met de projectvennootschap die de school bouwt?
Is de Vlaamse Belastingdienst bevoegd om dit soort overheidsopdrachten voor diensten te herkwalificeren naar een concessie en zo ja, gebruikt de Vlaamse Belastingdienst duidelijke criteria bij een dergelijke herkwalificatie? Zo ja, welke criteria zijn dat bijvoorbeeld voor een schoolkeuken? Lijkt een dergelijke overheidsopdracht voor diensten in het geval van een schoolkeuken niet gewoon op een overeenkomst die met een schoonmaakbedrijf afgesloten wordt, waarbij herkwalificatie naar een concessie niet aan de orde is en de vrijstelling van onroerende voorheffing behouden blijft?
Impliceert de conceptnota, net met dat doel om de multifunctionaliteit van schoolgebouwen te maximaliseren, niet dat de regelgeving inderdaad verdere verfijning behoeft en dat de Vlaamse Belastingdienst anders dan nu zal moeten omgaan met zulke herkwalificaties van het soort overheidsopdrachten waarover we hier spraken, naar een concessie?
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega Brouns, ik wens eerst te benadrukken dat het algemene principe in belastingen de belastbaarheid is. De vrijstelling is en blijft de uitzondering. Een vrijstelling kan met andere woorden enkel en alleen toegepast worden als aan alle decretale voorwaarden is voldaan. De vrijstellingsbepaling van artikel 2.1.6.0.1, §1, 1°, van de Vlaamse Codex bepaalt dat een vrijstelling voor onroerende voorheffing ook voor onderwijs kan worden toegepast, uiteraard mits aan alle decretale voorwaarden wordt voldaan.
Ik stel ook vast dat uw vragen veel gelijkenissen vertonen met enkele lopende dossiers, waarvan een dossier in bezwaarprocedure en een dossier in geschil voor de rechtbank. Zoals ik al eerder in deze commissie heb gezegd, kan en mag ik me hier als minister niet uitspreken over concrete dossiers, maar enkel de algemene regels schetsen zoals ze in de wetgeving worden vooropgesteld. Voor onderwijs betekent dit dat het moet gaan om onroerende goederen die, zonder winstbejag, hoofdzakelijk bestemd moeten zijn voor onderwijsdoeleinden, of dit nu rechtstreeks of onrechtstreeks is.
Het is duidelijk dat de keukeninfrastructuur van een school die gebruikt wordt door het eigen personeel voor het bereiden van de schoolmaaltijden voor de school of scholengroep, perfect aan de decretale voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Hier zie ik bijgevolg geen enkel risico om de vrijstelling te verliezen.
Het wordt uiteraard delicater wanneer we naar meer hybride gebruiksvormen gaan. Onder de noemer hybride gebruiksvorm zou ik een viertal categorieën of gradaties willen onderscheiden.
Eerste vraag is of een schoolkeuken uitsluitend gebruikt moet worden voor de schoolmaaltijden van de leerlingen van de school. Het antwoord op deze vraag is: neen, de keuken mag eveneens gebruikt worden voor occasionele events zoals het organiseren van een eetfestijn, zolang ze maar hoofdzakelijk gebruikt wordt ten bate van de school zelf en haar leerlingen. Nemen de commerciële randactiviteiten de overhand, dan kan de vrijstelling worden ingetrokken.
In de tweede categorie wordt de keukeninfrastructuur volledig en permanent verhuurd aan een commerciële derde, die er vervolgens zijn bedrijfsactiviteit uitoefent. De uitbating van deze keukens wordt dus volledig uitbesteed, waardoor de school zelf niet meer over de keuken kan beschikken, dit in ruil voor inkomsten. En zelfs al levert die commerciële derde maaltijden aan de school, dan is dat geen reden om de vrijstelling te behouden. Het was trouwens ook die situatie die ik als voorbeeld gaf in het antwoord op uw vraag om uitleg van 14 juli.
Dit situeert zich ook niet meer in het verhaal van multifunctioneel gebruik, want de infrastructuur wordt helemaal niet meer door de school gebruikt. Het verlies van de vrijstelling onroerende voorheffing geldt uiteraard niet voor het volledige schoolgebouw, enkel de vrijstelling die betrekking heeft op die keuken wordt ingetrokken. Dit verlies zal de school hoogstwaarschijnlijk compenseren door de inkomsten uit de permanente verhuur.
Een derde categorie is de situatie waarbij de school beslist om geen eigen personeel, dus personeel in eigen loondienst of op de payroll in de keuken tewerk te stellen, maar een kok in te huren, bijvoorbeeld via interim of een dienstencontract met een plaatselijke kok of traiteur, die dan elke dag in de keuken van de school het eten bereidt voor de leerlingen van de school. In dit geval kan de vrijstelling wel behouden blijven, aangezien de keukeninfrastructuur rechtstreeks gebruikt wordt voor de leerlingen van de school en dus voor onderwijsdoeleinden conform het decreet.
Bij de vierde en laatste categorie bereidt de ingehuurde kok niet enkel maaltijden voor de leerlingen van de school, maar krijgt deze tevens de mogelijkheid om in de schoolkeuken maaltijden te bereiden voor een rusthuis in de buurt, voor senioren privé of een kinderdagverblijf.
Voor die situaties van gemengd gebruik van de keuken zal dossier per dossier een feitelijke beoordeling moeten worden gemaakt door de Vlaamse Belastingdienst of een vrijstelling toegekend of behouden kan blijven wat het gedeelte van de keuken betreft.
De analogie met een schoonmaakbedrijf zie ik niet onmiddellijk. Indien een school een bedrijf inschakelt om de schoonmaak te doen, zal dat gewoon zijn diensten aanbieden, namelijk het poetsen van de onderwijslokalen, en die opdracht uitvoeren. Ik zie niet in welke lokalen daardoor niet meer ter beschikking zouden staan van de school en waarom de school daardoor haar vrijstelling voor onroerende voorheffing zou verliezen. Ook voor de dertigjarige onderhoudsovereenkomsten die de DBFM-scholen afsluiten, zie ik dus geen problemen. Dat zijn diensten die geleverd worden en waarbij geen lokalen permanent ter beschikking worden gesteld.
Voor wat betreft uw vraag over herkwalificatie: de Vlaamse Belastingdienst toetst louter de voorwaarden voor de vrijstelling van onroerende voorheffing af, maar doet daardoor dus geen herkwalificatie van een overeenkomst, noch in de feiten, noch in de rechten. Indien de belastingplichtige aangeeft dat er een concessieovereenkomst of een andere vorm van overeenkomst gesloten werd met een bepaalde derde, dan zal de Vlaamse Belastingdienst die stukken opvragen en beoordelen om na te gaan wat er feitelijk gebeurt om van daaruit de vrijstellingsvoorwaarden af te toetsen, maar ook niet meer of niet minder dan dat. En daarbij worden de principes gehanteerd die ik al aangaf.
Betekent dat dat de regelgeving verfijnd dient te worden? Op dit moment kan de fiscale regelgeving consequent en in lijn met de doelstelling van multifunctioneel gebruik van onderwijsinfrastructuur worden toegepast. De kwestie die u aanhaalt, gaat, zoals ik al aangaf, niet over multifunctioneel gebruik, maar wel over exclusief gebruik door een derde. Voor het nieuwe Masterplan Scholenbouw 2.0. zal er ook een passend decretaal kader komen. Het lijkt mij aangewezen om dat eerst af te wachten om te kunnen evalueren of een bijkomende afstemming van de fiscale regelgeving nodig of opportuun is.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, we zijn het er allemaal over eens dat de schoolinfrastructuur tijdens de schooluren uiteraard hoofdzakelijk voor de onderwijsopdracht gebruikt wordt. Dat is nogal evident. Er zijn vandaag tal van voorbeelden in Vlaanderen van scholen met schoolkeukens die daar een externe partner voor inhuren, die tijdens de uren maaltijden bereidt voor de leerlingen en de school. Dat kan uiteraard niet leiden tot een aanslag voor dat deel van de infrastructuur. Ik denk dat dat geen discussie is. Ik ga er ook van uit dat, in welke zaak dan ook, die we hier uiteraard niet individueel bespreken, de Vlaamse Belastingdienst niet anders kan oordelen dan dat wanneer er overeenkomsten gesloten worden met externe partijen voor het bereiden van maaltijden in scholen ten behoeve van personeel en leerlingen, dat vrijgesteld zal zijn en blijven, ook in de toekomst. Dat lijkt me geen enkele discussie. Het is wel goed dat alle rechtsonzekerheid zal worden weggenomen op dat vlak.
Ik stel een zeer breed draagvlak vast. We moeten die lijn echt aanhouden. Het multifunctionele gebruik van schoolgebouwen is absoluut de enige juiste weg die we vandaag moeten inslaan. Vandaag staan heel wat schoolgebouwen leeg na vier uur. Dat die worden gebruikt door andere partijen, private partijen en noem maar op, vormt nooit een hypotheek op de kerntaak van die school. Tijdens de uren dat er les moet worden gegeven, kan er les worden gegeven. Dat ze daarbuiten de schoolgebouwen maximaal benutten, genereert ook extra inkomsten, maar dat zullen uiteraard geen woekerwinsten zijn. Integendeel, dat is puur voor het onderhoud van die gebouwen, of opnieuw voor die onderwijsopdracht, waarvoor ze natuurlijk samen school maken. Het kan ook niet zijn dat er in die gevallen dan een aanslag komt voor het verhuren van die gebouwen aan socio-culturele verenigingen of, zoals in de conceptnota staat, aan private partijen. Want nogmaals: de hoofdzaak blijft de onderwijsopdracht tijdens de schooluren, en daar wordt dan niet aan geraakt.
U kent de voorbeelden waarnaar verwezen wordt in mijn vraag. Ik heb nog een bijkomende vraag. Ik ga ervan uit dat die regels onverkort van toepassing zijn op alle onderwijsnetten en dat daar geen onderscheid in gemaakt wordt, ongeacht het net.
Dat was nog een bijkomende vraag, maar de belangrijkste bekommernissen heb ik hierbij nogmaals geduid.
De heer Coel heeft het woord.
Ik dank de heer Brouns voor de vraag en de minister voor het zeer omstandige en genuanceerde antwoord.
Ik ga me niet mengen in lopende rechtszaken of disputen. Dat is niet de rol van het parlement. Het enige wat ik nog wil onderstrepen, is dat het multifunctionele gebruik terecht een essentieel onderdeel is van het Masterplan Scholenbouw en dat we daar ook allemaal achter staan. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn om met belastinggeld te investeren in multifunctionele schoolgebouwen en het dan anderzijds ontmoedigen om er multifunctioneel gebruik van te maken. In die zin wil ik mijn opmerking van 14 juli nog eens herhalen. Uit uw uitleg, minister, begrijp ik dat de casus nog perfect binnen de huidige regelgeving kan worden verwerkt, maar mocht de toekomstige evolutie van het multifunctionele gebruik ertoe leiden dat we daar op de grens komen van enerzijds aanmoedigen en anderzijds fiscaal ontraden, dan moeten we onze fiscale regelgeving toch tegen het licht houden.
Minister Diependaele heeft het woord.
Bedankt voor de bijkomende vragen.
Mijnheer Brouns, dat is inderdaad van toepassing voor alle netten. Dat zijn de algemene principes die op alle schoolgebouwen van toepassing zijn.
Mijnheer Coel, ik denk in alle eerlijkheid dat onze fiscale regelgeving in dezen correct zit. Dat is de logica zelve. We geven die vrijstelling voor onderwijs. Op een moment dat iemand anders die keuken gebruikt voor commerciële doeleinden, waardoor de toegang voor onderwijs niet meer mogelijk is, verlies je die vrijstelling. Ik denk dat dat onderwijsinstellingen aanmoedigt noch ontmoedigt om hun gebouwen open te stellen. Het enige wat we wel moeten doen, is dat meenemen. Want zoals ik gezegd heb in mijn antwoord: als men die keuken tegen een vergoeding laat gebruiken door een commerciële partner, moet dat natuurlijk verrekend zitten in het verlies en dan kan men dat verrekenen in de vergoeding. In die zin denk ik dat onze regelgeving daar heel helder en consequent is, maar die moet natuurlijk ook meegenomen worden in de eventuele overeenkomsten die schoolgebouwen aangaan met een commerciële partner. Dat lijkt mij in de meerderheid van de gevallen ook zo te gebeuren. Ik zie dus geen redenen waarom het daardoor ontmoedigd zou worden.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik wil u bedanken, minister. Als ik uw antwoord goed beluister, denk ik dat geen enkele school zich ongerust moet maken. Het spreekt voor zich dat de toegang voor onderwijs vooropstaat en dat het inderdaad niet de bedoeling kan zijn dat je de schoolinfrastructuur tijdens de schooluren zodanig commercieel gaat exploiteren dat het je kerntaak in het gedrang zou brengen. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Daarnaast trekken we samen de kaart van multifunctionaliteit, wat inhoudt dat je het buiten die uren maximaal moet kunnen inzetten ten behoeve van de maatschappij. En als je daar dan enige inkomsten uit zou puren, staan die natuurlijk ten dienste van de school, in tijden dat de werkingsmiddelen schaarser en schaarser worden. Het hoort bij het ondernemerschap van een goed schoolbestuur om die gebouwen met steun vanuit Vlaanderen maximaal in te zetten buiten de schooluren. Dat deel kan op geen enkele manier gefnuikt worden.
Nogmaals, als ik uw antwoord beluister, kan voor geen enkele school die vandaag gebruikmaakt van een externe dienst, onder welke vorm van overeenkomst dan ook, voor het bereiden van maaltijden voor de kinderen of voor de leerkrachten, dat een grond zijn voor onroerende voorheffing.
Het gaat voor alle duidelijkheid om de tweede categorie: de keukeninfrastructuur wordt volledig en permanent verhuurd aan een commerciële derde, die er vervolgens zijn bedrijfsactiviteit uitoefent. De uitbating van de keuken wordt dus volledig uitbesteed en de school kan zelf niet meer beschikken over de keuken. En dat is in ruil voor inkomsten. In dat geval, ook al levert die commerciële partner aan de school, zal de vrijstelling niet gelden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.