Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer D’Haese heeft het woord.
Voorzitter, daarnet hadden we het over de verleiding van mensen met een sterk openbaar vervoer om de auto te laten staan. Ik ben hier weer, zoals bijna elke week, met een vraag om uitleg over de aanpassing van ons openbaar vervoer aan de basisbereikbaarheid.
Minister, u weet dat ik geregeld schriftelijke vragen indien. Op 25 juni 2020 heb ik een schriftelijke vraag ingediend waarin ik onder meer heb gevraagd naar het aantal geschrapte haltes in de vijftien vervoerregio’s. U hebt in uw schriftelijk antwoord verklaard dat u nog geen antwoord kon geven.
Ondertussen hebben we gezien dat het ontwerp van openbaarvervoerplan in Limburg op dat moment al was goedgekeurd. Uit dat plan blijkt dat ongeveer een vierde van de haltes wordt geschrapt. Dat is op 25 september 2020 in de pers verschenen. We hebben het er tijdens de plenaire vergadering al over gehad. Tot mijn verbazing hebt u in een reactie aan een journalist heel duidelijke cijfers gegeven over de haltes in Limburg die zouden worden geschrapt, vervangen of verplaatst. In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag hebt u twee maanden eerder gesteld dat u niet over die cijfers beschikte. Het ontwerp van openbaarvervoerplan was toen echter al goedgekeurd.
Ik heb hierover vier vragen. Waarom hebt u die cijfers in september 2020 wel aan de pers gegeven, maar niet vermeld in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van juni 2020? De vervoerregioraad van Limburg heeft het ontwerp van openbaarvervoerplan al goedgekeurd op 15 juni 2020, ruim voor ik mijn schriftelijke vraag heb ingediend.
Ik wil ook op de alternatieven voor die mensen ingaan. U hebt het uiteraard over vervoer op maat. U hebt in de pers over taxi’s gesproken, maar de tarieven zijn nog niet bekend. Ik vraag me af of dat geen redelijke essentiële zaken zijn. Voor we overgaan tot het maken van plannen om haltes te schrappen, moeten we weten wat de alternatieven zijn. Als we bushaltes die door De Lijn worden bediend, vervangen door de inzet van taxi’s, deelwagens, deelsteps en wat daar nog allemaal bij kan horen, gaat het om privé-initiatieven in het vervoer op maat. Erkent u dat dit een privatisering van een gedeelte van ons openbaar vervoer is?
Zoals we allemaal weten, laat het decreet betreffende de basisbereikbaarheid het principe van een halte op 750 meter van elke voordeur los. Dat is een politieke keuze die is gemaakt. Ik vraag me af wat de consequenties van de uitrol van de basisbereikbaarheid in de praktijk zal zijn. Zijn daar cijfers over? Op hoeveel meter van elke voordeur ligt momenteel een halte in de vervoerregio Limburg? Bestaan daar schattingen van? Wat zal de impact zijn als een op de vier haltes wegvalt?
Tot slot heb ik een wat bredere vraag. Volgens mij was het gisteren, 7 oktober 2020, de deadline om voor de doorrekening bij De Lijn een ontwerp van openbaarvervoerplan in te dienen. Normaal gezien zou in die plannen duidelijk moeten zijn wat wordt gepland. Ik zou graag weten of uit het overzicht van al die plannen duidelijk blijkt hoeveel bus- en tramhaltes er momenteel in elke vervoerregio zijn, hoeveel haltes in elke vervoerregio in de ontwerpen van openbaarvervoerplannen niet meer zullen worden bediend en hoeveel nieuwe bus- en tramhaltes er volgens die ontwerpen in elke vervoerregio bij komen.
Minister Peeters heeft het woord.
Mijnheer D’Haese, wat het antwoord op de schriftelijke vraag betreft, hebt u specifiek naar schriftelijke vraag nummer 1103 verwezen. Ik wil duidelijk stellen dat in dat antwoord heel wat cijfers zijn opgenomen.
Met betrekking tot de communicatie die eind september 2020 is gelanceerd, heb ik de vraag gekregen of de toen in de pers verschenen cijfers klopten. Ik heb die cijfers toen opgevraagd. U weet dat de initiële plannen op dit ogenblik nog niet definitief zijn afgeklopt. Wat Limburg betreft, neem ik aan dat dit eind oktober 2020 zal gebeuren. De exacte datum ken ik ook niet. Die oefening is nog volop bezig. Ik kan vandaag zelfs nog niet exact zeggen hoeveel haltes zullen worden afgeschaft. Ik kan enkel verwijzen naar het ontwerp van openbaarvervoerplan dat op tafel ligt. Ik kan bevestigen dat daar sowieso uit blijkt dat een heel aantal haltes zullen verdwijnen.
Waarom zullen een heel aantal haltes verdwijnen? Ik denk dat iedereen in deze commissie het antwoord daarop wel kent. Wij komen van basismobiliteit waarbij men in het verleden beslist had om op respectievelijk 500 of 750 meter afstand een halte aan te leggen. Dat waren niet overal heel comfortabele bushaltes, dat was vaak gewoon een paal met een bord waar een bus mogelijk kan stoppen. Dat was het verhaal van basismobiliteit, een aanbodgestuurd model.
In de vorige legislatuur is duidelijk de keuze gemaakt om daarvan af te stappen en te kiezen voor basisbereikbaarheid, met een vraaggestuurd aanbod waar er met dezelfde middelen ruim wordt ingezet. Waar de vraag groot is, gaat men de capaciteit en de frequentie verhogen en waar er nauwelijks mensen opstappen of waar de vraag klein is, daar zal men zorgen voor een afbouw. Om het verhaal van vervoersarmoede te vermijden en om blinde vlekken te voorkomen, zal ten volle worden ingezet op vervoer op maat. Vervoer op maat zal in de toekomst meer zijn dan wat we daar vandaag onder kennen. Vandaag kennen we het verhaal van de belbussen. In de toekomst zal dat een heel uitgebreid geconnecteerd netwerk zijn met verschillende vormen van openbaar vervoer op de vier gekende lagen die allemaal met elkaar geconnecteerd zijn door tal van knooppunten, of mobipunten of hop-onpunten of hoe men ze ook wil noemen. Daar kan men heel gemakkelijk overstappen van het ene vervoermiddel naar het andere en is er een aanbod en tal van faciliteiten. Daarbij denk ik aan belbussen maar ook taxi's, deelauto's, deelfietsen, deelsteps enzovoort. Dat is het hele verhaal rond de basisbereikbaarheid.
Ik geloof daar ten volle in. Ik begrijp ook wel dat sommigen daar misschien nog niet voldoende vertrouwen in hebben, mijnheer D'Haese. Maar ik geloof daar wel ten volle in. Wij gaan deze legislatuur duizend knooppunten uitrollen over heel Vlaanderen, waar mensen snel die overstap kunnen maken.
Ik ga me dus vandaag niet definitief vastpinnen op het aantal haltes. Elke halte die er is, moet goed uitgerust zijn, moet vlot toegankelijk zijn. Ik kijk wat dat betreft naar de definitieve goedkeuring van de openbaarvervoerplannen die waarschijnlijk straks in alle vervoerregio's worden goedgekeurd. Ze zullen waarschijnlijk tegen eind oktober allemaal goedgekeurd zijn. Vervolgens kunnen de openbaarvervoermaatschappijen overgaan tot het implementeren van het hele verhaal in de loop van 2021, om finaal eind 2021 begin 2022 van start te gaan met dit volledig nieuwe model van basisbereikbaarheid, met het verhaal van de diverse haltes.
Ik denk dat ik daarmee op al uw vragen geantwoord heb. Het is een verhaal dat nog niet definitief is afgeklopt, maar dat wel in een finale fase komt, zodat men straks het jaar 2021 kan besteden aan de implementatie, maar waarbij 2021 en ook nu al de oproep wordt gedaan aan tal van lokale besturen om in te zetten op die knooppunten. Ook het vervoer op maat wordt volledig verder uitgerold. Ook daarvan lopen binnen alle vervoerregioraden de processen. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit allemaal goed komt.
De heer D’Haese heeft het woord.
Minister, met alle respect, u zegt dat u op alle vragen hebt geantwoord. U bent erin geslaagd om op geen enkele vraag te antwoorden, en dat is nog nooit gebeurd, want normaal bent u daar zeer stipt in. Ik ga ze een voor een opnieuw doornemen, want ik vind dat eigenlijk niet hoe parlementaire controle hoort te werken.
Ten eerste zegt u dat u heel wat cijfers hebt gegeven in antwoord op mijn schriftelijke vraag. Ik zal de schriftelijke vraag en het antwoord gewoon voorlezen, dan wordt dat duidelijk. Ik heb in mijn schriftelijke vraag gevraagd: “Hoeveel haltes van bus- en tramlijnen telt elke vervoerregio momenteel en hoeveel daarvan worden niet meer bediend in het openbaarvervoerplan? In hoeveel nieuwe bus- en tramhaltes wordt voorzien per vervoerregio?” Dat is dezelfde vraag die ik u vandaag stel. Het antwoord daarop was: "De Lijn kan op deze vraag nog geen antwoord geven."
U hebt geen enkel antwoord gegeven, geen enkel cijfer gegeven, terwijl op dat moment dat ontwerp van openbaarvervoerplan al goedgekeurd was in Limburg, een maand daarvoor. U had die cijfers wel. U hebt die twee maanden later wel aan de pers gegeven maar u hebt die niet gegeven als antwoord op een schriftelijke vraag. Ik vind dat een probleem van parlementaire controle. Ik vind wel dat u daar meer openheid over mag tonen.
Ten tweede zegt u dat de oefening nog bezig is. Ik heb begrepen uit vorige commissievergaderingen dat normaal gezien gisteren elke vervoerregio zijn ontwerp moest indienen bij De Lijn voor de doorrekening. Dat moest normaal gezien al gebeurd zijn in de zomer, maar dat is opgeschoven. U mag me corrigeren als het opnieuw is veranderd, maar de deadline is normaal gezien 7 oktober, gisteren. Die ontwerpplannen zouden binnen moeten zijn. Ik vraag u daar cijfers over en u geeft er geen enkel.
In vraag 2 heb ik gevraagd wat de alternatieven zullen zijn. U brengt opnieuw het hele verhaal van basisbereikbaarheid. Ik ken dat ondertussen. We zijn het daar fundamenteel over oneens, maar dat is niet erg, dat is politiek, verschil van ideeën. Maar ik vroeg u welk concreet alternatief er zal zijn. Het antwoord is enkel het algemene verhaal van basisbereikbaarheid, waaruit ik concludeer dat u nog niet weet wat het concrete alternatief zal zijn. Langs de ene kant is er een zeer concreet plan van hoeveel haltes er geschrapt zullen worden en langs de andere kant is er alleen maar onduidelijkheid over wat het alternatief zal zijn. Bovendien is er totale onduidelijkheid over welke prijs daartegenover staat. Vandaag koop je een busticket voor een vaste prijs. Binnenkort moeten de mensen een deelstep of een taxi nemen om door de bossen in Limburg te gaan crossen, of het platteland of de steden, het maakt mij niet uit. Maar we weten nog niet wat dat gaat kosten. Dat is toch redelijk essentieel in de omvorming van uw openbaar vervoer. U hebt dus op de tweede vraag ook niet geantwoord.
In de derde vraag heb ik u gevraagd wat in het huidige ontwerp van het vervoerplan – dat u duidelijk kent, want u hebt er heel concrete cijfers over in de pers kunnen communiceren – de evolutie is in de gemiddelde afstand van bushaltes tot voordeuren. U kunt zeggen dat u die cijfers niet hebt, maar u hebt er op dit moment gewoon niet op geantwoord. Als u die cijfers niet hebt, dan vind ik dat zeer jammer. Dan vraag ik mij af hoe wij die nieuwe plannen eigenlijk evalueren. Maar hoe zit het met de afstand die reizigers moeten afleggen naar een halte?
Tot slot heb ik u gevraagd hoe het zit in de andere vervoerregio's. Daarop zegt u: ‘Ik geloof er wel in dat het goed komt.’ Ik zit hier wel niet in het parlement om te geloven of te vertrouwen of weet ik wat. Ik zit in het parlement als parlementslid om controle uit te voeren op de uitvoerende macht, minister. U bent die uitvoerende macht, ik ben een parlementslid en ik vraag u wat de cijfers zijn. Ik vraag geen vertrouwen, ik vraag geen geloof, dat is allemaal niet van tel. Ik vraag u cijfers. Wat zijn de cijfers? U moet die hebben. U communiceert erover in de pers als erom gevraagd wordt, maar blijkbaar niet in het parlement. Ik wil dus heel graag van u weten: wat zijn de cijfers, hoeveel haltes zijn er vandaag in elke vervoerregio, hoeveel worden er geschrapt en hoeveel komen erbij? Als u opnieuw zegt dat u antwoordt op al mijn vragen maar u biedt er geen antwoord op, dan vind ik dat wij in deze commissie, met alle respect, een groot probleem hebben met parlementaire controle.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, heel kort, want ik moet me helaas vijftien minuten verontschuldigen in deze commissie. Ik weiger mee te gaan in het verhaal dat het verminderen van het aantal haltes per definitie inleveren is op kwaliteit van ons openbaar vervoer. Ik herinner me een debat over basisbereikbaarheid, waarin we gezegd hebben dat we vooral moeten zorgen dat ons openbaar vervoer sneller en efficiënter wordt. Ik denk dat Limburg een voorbeeld kan zijn voor andere vervoerregio's. Daar is gemeente per gemeente dat debat over de haltes gevoerd. Je kunt het eens op gemeentelijk niveau bekijken. Uiteraard, collega's, uiteraard heeft iedereen het liefst een halte aan zijn eigen voordeur. Maar laat ons eerlijk zijn en kijken naar realistische oplossingen.
Als je dan naar het kluwen van haltes gaat kijken en je de vraag begint te stellen waarom welke halte op die plek ligt, dan is er dikwijls geen kat die nog een uitleg kan geven waarom die halte daar is terechtgekomen. Dikwijls zijn er, zoals dat vroeger was, ‘à la tête du client’ haltes gecreëerd. Wel, ik ben ervan overtuigd, collega's, dat als we daar allemaal met een kritische bril naar durven te kijken – wat zeker en vast niet altijd gemakkelijk is, want iedereen wil de halte zo dicht mogelijk bij zijn huis –, we stappen vooruit kunnen zetten. Als twee haltes maar op enkele honderden meter van elkaar liggen, dan kunnen die afstanden ook met de fiets overbrugd worden, weliswaar met oog voor diegenen die op het vlak van mobiliteit zwakker zijn. De Minder Mobielen Centrales en dergelijke moeten zeker en vast oplossingen op maat kunnen bieden. We moeten die oefening durven te maken, want dat zal ons openbaar vervoer sneller en efficiënter maken en daar hebben we allemaal nood aan.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Ik ben wat laat, omdat ik op ditzelfde moment een werksessie over vervoer op maat in de vervoerregio aan het volgen was. Dat is toch wel over hetzelfde thema. Ik ben ook heel bezorgd over voldoende recht op mobiliteit, zeker in de landelijke gebieden. Wij moeten erover waken dat de middelen voor vervoer op maat terechtkomen waarvoor ze bestemd zijn. Ik denk daarbij dat we niet zozeer moeten vasthouden aan structuren maar dat wij moeten zorgen voor voldoende aanbod. Daarom volg ik zeker de redenering. Ik weet niet hoe het er in de andere vervoerregio’s aan toe gaat, maar in de provincie Limburg hebben wij een request for information gedaan. Wij hebben de markt bevraagd om te zien of de visie van de vervoerregio effectief gerealiseerd kan worden. Zoals het er nu naar uitziet, lijkt het dat er een oplossing is voor de blinde vlekken. Het is afwachten wat de concrete uitwerking brengt.
Het blijft toch vervelend dat we stappen vooruit moeten zetten in het vervoer op maat zonder dat die regeling concreet is uitgewerkt. Maar in de informatie die wij kregen, is er zelfs weer sprake van een bediening van deur tot deur. Voor bepaalde doelgroepen zou dat een hele verbetering zijn. Zo is er ook een voorstel van virtuele haltes, en in dat opzicht zou ik minder vasthouden aan de fysieke haltes. Maar ik deel de bezorgdheid dat een voldoende recht op mobiliteit gegarandeerd moet worden, zeker ook in de landelijke gebieden. Ik denk, minister, dat u vorige week hebt geantwoord dat de doorrekening op 9 oktober voorgelegd zou worden aan de raad van bestuur. Dat is belangrijk om te zien of de beschikbare middelen volstaan voor de voorgelegde plannen. Misschien is er wel een overschotje dat zou kunnen worden gebruikt voor andere wensen voor het openbaar vervoer.
Minister Peeters heeft het woord.
Ik wil eerst reageren op de aantijgingen van de heer D’Haese. Hij zegt dat ik hier geen antwoorden geef op zijn vragen maar wel aan de pers. Mijnheer D’Haese, u hebt een schriftelijke vraag ingediend, nummer 1103 van 26 juni 2020, waarin u heel specifiek vraagt hoeveel houders van bus- en tramlijnen elke vervoerregio momenteel telt en hoeveel ervan niet meer worden bediend door het openbaar vervoer. U vroeg ook hoeveel nieuwe bus- en tramhaltes worden voorzien per vervoerregio. De Lijn heeft daarop geantwoord dat zij die vragen op dat moment nog niet kon beantwoorden. Ik citeer: “De gedragen openbare vervoerplannen die nu voorliggen in de vervoerregio’s bevatten een netwerk met verbindingen met bijhorende kwalificaties, laagfrequenties en amplitudes. Wanneer die plannen inhoudelijk goedgekeurd zijn, wordt in een vervolgtraject meer in detail naar de locatie van de haltes gekeken. De dialoog hierover vindt plaats in de volgende vervoerregioraden.” Dat is het antwoord op uw schriftelijke vraag.
U reageert dat in de pers toch cijfers verschijnen. Inderdaad is uw collega Kim De Witte naar de pers gestapt met de mededeling dat een kwart van het aantal haltes verdwijnt. Ik kreeg daaromtrent een vraag van de pers. Dan heb ik opnieuw De Lijn gecontacteerd met de vraag of die cijfers kloppen. De Lijn heeft geantwoord dat er voor Limburg toen 2400 plaatsen waren maar dat er daarvan 560 zouden ophouden te bestaan. Waarom 560? Dat is omdat men in de ontwerpen van vervoerregioplannen verschuivingen doet van een aantal lijnen. Ik beaam daarbij wat collega Ceyssens daarnet ook al zei. Vroeger moest er ad hoc op 750 meter afstand een halte zijn. Vaak is dat niet meer dan een paal die daar ergens staat. We gaan die in de toekomst niet alle behouden. Als er geen bussen meer komen, is het absurd dat daar een halte blijft.
Dus in die zin denk ik niet dat ik uw parlementaire rechten heb geschonden. Ik verwijs naar wat ik al gezegd heb: de cijfers zullen definitief zijn als straks de openbaarvervoerplannen volledig zijn behandeld. Niet langer dan vorige week was er in mijn eigen regio nog een discussie tussen lokale besturen over welke haltes nu al dan niet zouden moeten worden afgeschaft. Op dit moment is die kwestie nog niet definitief uitgeklaard. Maar nogmaals: basisbereikbaarheid is onze doelstelling en daar gaan wij naartoe.
U vraagt of vervoer op maat een privatisering betekent van het openbaar vervoer in afgelegen gebieden. Neen. Wij gaan daar het openbaar vervoer organiseren en daar zijn extra middelen voor vrijgemaakt. Dat is nu een bedrag van om en bij de 31 miljoen euro voor Vlaanderen en tegen 2025 wordt het 65 miljoen. Die middelen zijn verdeeld. Zoals mevrouw Robeyns daarnet zei, wordt er op dit ogenblik een poll georganiseerd om te kijken wie daar op welke manier kan op inzetten. Het zal meer zijn dan vandaag, waarbij het vervoer op maat beperkt is tot de diensten voor aangepast vervoer en de belbussen. Het wordt een geconnecteerd systeem, waarbij wij de verschillende vervoerslagen met elkaar in contact brengen en met de andere vervoersmodi waarop ten volle wordt ingezet.
U vraagt concreet op hoeveel meter van elke deur een halte komt. Daar kan ik niet op antwoorden. Het kernnet en het aanvullend net zijn wat ze zijn. Ik blijf hopen dat wij met onze middelen van 104 miljoen euro die knooppunten kunnen aanleggen. Ik reken daarvoor op de bijdrage van eenieder die bezig is met openbaar vervoer en met mobiliteit in het algemeen. Met eenieder bedoel ik alle mogelijke vervoermaatschappijen, alle aanbieders van deelmobiliteit en alle lokale besturen. Ik hoop dat zij alle meewerken aan de realisatie van duizend knoop- en overstappunten waar men heel snel van het ene vervoermiddel op het andere zal kunnen overstappen. Op hoeveel meter die punten gaan liggen van elke deur, kan ik vandaag niet zeggen.
Hoeveel haltes er nu effectief gaan zijn, zal ik u weten te vertellen eind oktober, begin november, als alle plannen definitief zijn goedgekeurd. Pas dan kunnen wij op tien na de exacte cijfers geven, per vervoerregio.
Meer dan dat kan ik nu niet melden. Ik doe daarmee geen afbreuk aan de vragen of tussenkomsten. Ik heb geen andere cijfers gegeven dan deze die mij ter beschikking waren gesteld door De Lijn. Gisteren is er een vergadering van de raad van bestuur geweest van De Lijn, waarbij de cijfers van de doorrekeningen van de ontwerpen van openbaarvervoerplannen werden besproken. Daaruit blijkt dat er ongeveer wordt gerekend op 7,2 procent extra reizigers die in de toekomst vervoerd zullen kunnen worden met het nieuwe systeem van de basisbereikbaarheid. Er is dus uitzicht op reizigerswinst.
De heer D’Haese heeft het woord.
De laatste toevoeging van de minister was zeer interessant, want daaruit blijkt dat we al die gegevens hebben.
Hoe kan De Lijn nu ooit reizigersaantallen doorrekenen zonder te weten welke haltes en lijnen er zullen zijn? Alle cijfers van die ontwerpplannen liggen er. Dat is het enige wat ik kan concluderen uit wat u hebt gezegd, minister. Maar u weigert ze te geven, ondanks het feit dat ik ze vraag. Ik vind dat niet serieus. Ik vind dat we het daar straks over moeten hebben in de regeling van de werkzaamheden, voorzitter.
Wij stellen vragen, minister over, punt één, mijn schriftelijke vraag 1103. Ik heb u net dezelfde passages voorgelezen als u mij voorleest. Maar het punt is dat het ontwerp van openbaarvervoerplan afgeklopt was op 15 juni. Dat is twee weken voordat ik mijn vraag heb gesteld. Ik kan dan alleen maar vaststellen dat De Lijn antwoorden geeft op vragen als het voor u is, maar niet als het voor mij is. Dat vind ik wel een groot probleem. Want er is geen verandering meer tussen de afklopping van dat ontwerp van openbaarvervoerplan op 15 juni en september. Daartussen is er geen evolutie. Dat gaat over dezelfde gegevens. Men geeft die wel als u ze vraagt, maar niet als ik ze vraag. Ik vind dat een serieus democratisch probleem.
Ten tweede: we zullen de cijfers krijgen als ze afgeklopt zijn. Dat is nu exact wat ik in het begin heb gezegd toen ik hier in het parlement kwam en we het over basisbereikbaarheid hadden: dat we de cijfers pas te zien zouden krijgen als ze werden afgeklopt, als het te laat is om er nog iets aan te doen. Wij stoppen vanuit dit parlement 800 miljoen euro in De Lijn en we hebben geen enkel zicht op hoe dat besteed wordt, geen enkel. Alles wordt hertekend. U moet eens gaan kijken op de website van MOW naar de publicatie van die openbaarvervoerplannen: daar vindt een kat haar jongen niet in terug. En als we in het parlement vragen naar cijfers over hoe die hervorming bezig is, dan weigert u zelfs om ook maar één cijfer te geven.
Wij moeten hier als parlement carte blanche geven en zeggen ‘doe maar’, en houden geen enkel controlerecht over om in het oog te houden hoe dat wordt uitgerold. Ik vind dat heel grof. En dat toont ook wat ik ook in het begin al heb gezegd, namelijk dat het helikopterperspectief mist. Wij kunnen het hier zelfs in de commissie niet brengen. Wij hebben geen overzicht van wat er in heel Vlaanderen aan het gebeuren is.
Mijnheer Ceyssens, mevrouw Peeters en mevrouw Robeyns, ik zeg niet dat iedere halte moet blijven of dat iedere halte nuttig is. Dat is niet het punt. Ik wil lange discussies voeren over hoeveel haltes we nodig hebben. Maar dat was niet mijn vraag. Mijn vraag was: hoeveel zijn er vandaag en hoeveel zullen er morgen zijn? Hoeveel worden er afgeschaft en hoeveel komen er bij? Ik wil dat weten en ik heb het recht als parlementair om dat te weten. Blijkbaar weet De Lijn het. De Lijn kan het doorrekenen. Maar u wilt het niet aan het parlement geven. Ik vind dat een groot probleem.
De vraag om uitleg is afgehandeld.