Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik denk dat ik niet de enige ben die de afgelopen tijd in mijn mailbox en op andere manieren aangesproken ben door de sector van de niet-gesubsidieerde hostels. Het zal een korte vraag zijn, want iedereen kent de problematiek, denk ik. Collega’s hebben er in het verleden ook al over gesproken, maar we hebben recent toch weer grote noodkreten gehoord van de erkende hostels die niet gesubsidieerd zijn en op die manier het gebrek aan ondersteuning aanklagen in coronatijden.
We moeten ons er toch van bewust zijn dat zij, in tegenstelling tot hun structureel gesubsideerde collega’s, zich niet kunnen beroepen op gerichte coronasteun. Ze hebben natuurlijk recht op een aantal algemene economische ondersteuningsmechanismen, maar ze komen in een concurrentienadeel terecht ten aanzien van hun collega’s. Ze klagen dat ook aan, en ze dreigen structureel in de problemen te komen. Daarom stellen zij zich toch de vraag of het relevant is dat zij geen structurele subsidies hadden. Op dit moment kunnen zij toch in de problemen komen, en verdienen ze de nodige steun.
Het belangrijkste aandachtpunt lijkt mij de vraag waar we met de hostelsector terechtkomen in deze crisis. Het verdwijnen van een aantal belangrijke actoren in de sector van hostels en jeugdherbergen zou tot een groot verlies leiden in de hele jeugdsector: vakantiewerking, weekendactiviteiten en toerismemogelijkheden. Het is de combinatie van een aantal factoren dat maakt dat ik deze vraag toch opnieuw wil stellen.
Blijft u erachter staan dat niet-gesubsidieerde hostels geen beroep kunnen doen op de specifieke financiële ondersteuning? Hebt u hierover al overleg gehad met de sector, dus ook met de niet-gesubsidieerde hostels? Hebt u zicht op de impact voor deze sector? Hoeveel hostels zijn er in acute problemen? Plant u eventueel extra ondersteuningsinitiatieven voor de groep van niet-gesubsidieerde hostels?
Minister Dalle heeft het woord.
Samen met minister Demir beslisten we om in het kader van het noodfonds middelen vrij te maken voor de erkende jeugdverblijven, dus jeugdverblijfcentra en jeugdhostels. Met deze jeugdverblijven is er een decretale band op basis waarvan subsidies worden toegekend. Binnen het noodfonds, luik Jeugd, werd 2,1 miljoen euro vrijgemaakt voor de jeugdhostels die gesubsidieerd worden op basis van het decreet van 6 juli 2012 houdende subsidiëring van hostels, jeugdverblijfcentra, ondersteuningsstructuren en de vzw Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme.
Het noodfonds richtte zich voornamelijk op gesubsidieerde organisaties en beoogde een steun in het waarborgen van de continuïteit en het voortbestaan. Ik kan niet de illusie koesteren dat het noodfonds en de andere steunmaatregelen alle noden lenigen en de globale economische impact compenseren. Er zijn natuurlijk nog diverse andere bedrijven en organisaties die getroffen worden door deze crisis. Ik denk bijvoorbeeld aan de bredere horecasector. Ook de verblijven en hotels zijn tot op vandaag zeer zwaar getroffen. Ik hoor in de toeristische steden, zoals Brugge en Brussel, dat de bezettingsgraad bijzonder beperkt is, zelfs minder dan 20 procent. Dat is ook problematisch. Daar zijn er algemene economische maatregelen die ondersteuning bieden. Ik denk aan de verschillende initiatieven van de ministers Crevits en Demir, die die ondersteuning zeer ernstig nemen, maar de volledige schade dekken, is niet mogelijk.
Het overleg hierover werd gevoerd door mijn administratie in nauw contact met de vzw Vlaamse Jeugdherbergen (VJH), de decretaal erkende ondersteuningsstructuur voor hostels. VJH bezorgde gedurende de eerste coronagolf drie keer een rapport inzake de gevolgen van de coronacrisis op de hostelsector in Vlaanderen en Brussel. Deze rapporten toonden duidelijk het omzetverlies en de financieringsbehoefte voor de uitbating en de bijhorende tewerkstelling aan.
Ik heb al verwezen naar de impact voor deze sector. Het noodfonds hostels komt tegemoet aan de meest acute financiële problemen, maar is beperkt tot de 22 hostels die gesubsidieerd worden binnen het decreet van 6 juli 2012.
Voor niet-gesubsidieerde hostels plan ik geen initiatieven en minister Demir evenmin. Er is in het kader van het noodfonds uitdrukkelijk gekozen voor de ondersteuning van de erkende gesubsidieerde hostels. Dit neemt niet weg dat de impact voor de erkende maar niet-gesubsidieerde hostels reëel is. Dit zijn geen hostels waarmee ik vanuit het departement Jeugd een band heb. Er zijn verschillende andere organisaties die ook zwaar verlies hebben geleden, zoals ik al zei. We volgen dit natuurlijk verder op en kijken uit naar het vervolg van het virus en de wijze waarop de organisaties zich zullen kunnen herpakken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik snap de logica. Ik ben mij bewust van alle stappen die er de afgelopen maanden zijn gezet. Het is natuurlijk maar de vraag of je de sector van de niet-gesubsidieerde maar erkende hostels kunt bekijken als elke andere horeca-actor in het landschap. Het is een sector die exact dezelfde activiteit doet als de wel gesubsidieerde hostels, namelijk voorzien in betaalbare, goedkope overnachtingsmogelijkheden voor individuele personen of kleine of grote groepen, gericht op een specifiek publiek, dat vooral bestaat uit jongere mensen. Zij zien dat 22 collega's wel subsidies hebben omdat zij nu eenmaal een aantal jaren geleden een structurele subsidiëring hebben verkregen. Zij hebben hun model vroeger opgebouwd op basis van geen nood aan subsidies en zijn niet ingestapt in het decreet van een aantal jaren geleden. Zij zien nu dat zij daar dubbel voor gestraft worden. Zo wordt er al automatisch van uitgegaan dat zij in crisistijd geen extra ondersteuning nodig hebben.
Ik vind het zeer lovenswaardig wat u hebt gedaan met het noodfonds voor de 22 gesubsidieerde jeugdherbergen, maar er zijn er ook 35 die tot op heden proberen te werken, sommige met steun voor de bouw van gebouwen maar niet voor de exploitatie en andere totaal zonder steun. Die 35 kijken naar de 22 anderen die wel extra gecompenseerd worden. Dat roept natuurlijk vragen op. Ik begrijp dat het voor u niet helemaal is afgerond. Ik hoor weinig opening om er momenteel iets aan te doen, maar u blijft het wel opvolgen.
Ik wil toch vragen om met hen in overleg te treden, en ook om te kijken of er geen legitieme economische redenen zijn om die sector te ondersteunen, zodat wij voor hen een extra inspanning kunnen doen. Dat is uiteraard niet alleen uw verantwoordelijkheid. Ik heb minister Demir daar op dinsdag 15 september tijdens de gedachtewisseling over corona en toerisme ook al over aangesproken. Zij gaf hetzelfde antwoord als het uwe. In die zin is er wel eenduidigheid binnen de Vlaamse Regering. Ik heb ook daar opgeroepen om dit toch nog eens te herbekijken, want ik hoor grote noodkreten en ik maak me zorgen over hoe die sector er over een jaar zal uitzien.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Dit is een terechte vraag. Het is een punt dat ook al vaker werd aangehaald. Het is ook helemaal geen makkelijk gegeven. We weten dat de middelen uit het noodfonds niet oneindig zijn. We moeten erop letten dat ze secuur worden ingezet. Ik ben ervan overtuigd dat de minister en zijn collega’s dat in eer en geweten zo goed mogelijk hebben gedaan. We mogen ook niet vergeten dat de lokale besturen in totaal 87 miljoen euro hebben gekregen om in noodsteun voor cultuur, jeugd en sport te voorzien. De niet-erkende jeugdverblijven kunnen bij hun lokaal bestuur aankloppen met hun vragen en ik mag ook hopen dat ze daar gehoor krijgen. De lokale besturen mogen hen daar zeker wel in ondersteunen, dat was nu eenmaal de bedoeling.
Dit is niet het enige probleem. Het verschil tussen de erkende en niet-erkende jeugdverblijven duikt wel vaker op, en ik vrees dat we dat niet hier en nu meteen opgelost krijgen. Ik besef natuurlijk wel dat de toestand dringend is voor die verblijven.
Naast steun voor de niet-erkende jeugdverblijven is ook de gedeeltelijke recuperatie van de voorschotten belangrijk, die mogelijk al door jeugdorganisaties werden betaald.
Als antwoord op mijn schriftelijke vraag van 10 april gaf u, minister, aan dat de Vlaamse overheid onderzocht hoe ze de getroffen jeugdorganisaties die hun voorschot niet terugbetaald kregen door de annulering van hun kamp in het kader van de coronacrisis, kon bijstaan. Ik vroeg me af of dat onderzoek ondertussen al werd opgeleverd. Wat zijn de resultaten?
Ik denk dat het bij deze problematiek ook belangrijk is dat de jeugdinfrastructuur in Vlaanderen in kaart wordt gebracht. Het Departement Cultuur, Jeugd en Media gaf al aan dat het aan de inventaris werkt. Hoe vordert deze oefening, minister?
Zoals ik echter al zei, is dit geen evident gegeven. Ik vrees dat we door deze pandemieramp voor alle sectoren middelen tekortkomen. Zo is helaas de situatie.
Minister Dalle heeft het woord.
Bedankt voor de laatste vragen.
Ik wil toch nog eerst even benadrukken dat dat onderscheid tussen gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde hostels een heel belangrijk onderscheid is. Dat is uiteraard zo omdat we met de gesubsidieerde hostels een decretale en beleidsmatige band hebben. De gesubsidieerde jeugdhostels die onder dat decreet vallen, moeten voldoen aan tal van inhoudelijke voorwaarden die gelinkt zijn aan mijn jeugdbeleid. In artikel 12 van het decreet staat bijvoorbeeld als voorwaarde dat 50 procent van de overnachtingen door jeugdgroepen moet zijn. Daarnaast is er de prijszetting die lager moet zijn dan in de niet-gesubsidieerde sector. Er gelden ook voorrangsregels voor jeugdorganisaties. Het is dus zo dat die gesubsidieerde hostels moeten voldoen aan tal van decretale voorwaarden, wat hun subsidiëring verantwoordt en wat ook verantwoordt dat wij binnen het kader van het noodfonds voor hen de verantwoordelijkheid hebben opgenomen en dit onderscheid hebben gemaakt.
U hebt er beiden naar verwezen dat er breder ook nood is aan een evaluatie. We moeten ook verder kijken hoe we daarmee omgaan. Dat moet in het veel bredere traject kaderen waarin het decreet ter zake wordt geëvalueerd. Dat zit in de pipeline. We zijn met een nieuwe decreetgeving bezig en dat zal niet te lang meer duren. We zullen dus ook in dat kader deze problematiek moeten bekijken.
We hadden nooit gedacht dat ons decreet deze impact zou hebben. Wie had immers gedacht dat we ooit een noodfonds nodig zouden hebben? Bij de evaluatie zullen we de impact ervan kennen.
Ik houd, samen met minister Demir, wel vast aan het onderscheid dat we gemaakt hebben. Dat is niet alleen vanuit onze beleidsdomeinen relevant, maar ook vanuit de verplichtingen die we decretaal opleggen aan de organisaties die we hebben ondersteund.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dit is een volledig antwoord. Ik kan niet veel extra vragen meer stellen. Ik kan alleen maar aangeven dat het mij ter ore is gekomen dat een aantal erkende, maar niet-gesubsidieerde hostels zich uit eigen beweging ook engageren om zich aan een aantal voorwaarden en mechanismen te houden. Daarover bestaat wat wrangheid.
Het is uiteraard zo, mevrouw Perdaens, dat de budgettaire middelen altijd beperkt zijn, zeker in een crisis als deze, maar door het spanningsveld met de rest van de sector voelen zij uiteraard extra wrevel.
Ik zal verder nog in overleg gaan met die sector, en ik hoop dat dit ook voor de betrokken ministers geldt.
We kunnen hier in de toekomst nog op terugkomen als we meer zicht hebben op de lengte en impact van de crisis. We kunnen later nog eens kijken of er nog impulsen nodig zijn om de sector van de jeugdlogiezen in zijn breedheid voldoende ondersteuning te geven.
Ik begrijp ook de logica en ik denk dat de regering op dit moment standvastig is om die aan te houden. Dank u wel voor die helderheid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.