Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over het geestelijk welbevinden van de Belgische kinderen
Vraag om uitleg over het algemeen welzijn van kinderen en jongeren bij de mondmaskerplicht vanaf 12 jaar
Vraag om uitleg over de structurele verankering van kinderrechten in het coronabeleid
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Ik denk dat onze vragen allemaal een andere insteek hebben, maar de koppeling zal te maken hebben met het gemeenschappelijke onderwerp: het welzijn van kinderen.
Mijn vraag was geïnspireerd door een onderzoek van de Universiteit Hasselt, waarin voor het eerst een link werd aangetoond tussen intelligentie en een groene leefomgeving. We weten uit andere onderzoeken wel dat de leefomgeving van kinderen een grote impact heeft op hun ontwikkeling, maar dit onderzoek toonde voor de eerste keer aan dat de leefomgeving ook een invloed heeft op het IQ. Zelfs de leefomgeving van een zwangere vrouw is bepalend voor het IQ van de baby. Daarmee wil ik maar zeggen dat we dus terecht, zoals we hebben gedaan naar aanleiding van het buitenspeelonderzoek, blijvend aandacht moeten hebben voor groene elementen, wat zeker in stedelijke contexten niet gemakkelijk is. Professor Nawrot van de Universiteit Hasselt stelde dat deze bevindingen relevant zijn voor beleidsmakers – dat zijn wij – om een optimale omgeving te creëren waarin kinderen de kans krijgen om hun volledig potentieel te ontwikkelen.
Was u op de hoogte van het onderzoek en de bijhorende resultaten?
Plant u op basis van de resultaten nieuwe initiatieven om de lokale besturen – daar zijn ze weer – extra te informeren en inspireren over het belang van een groene omgeving?
Zult u hierover overleg plegen met uw collega bevoegd voor de natuur, het leefmilieu en de ruimtelijke ordening, met het oog op mogelijke initiatieven om lokale besturen en misschien zelfs provinciale besturen deze informatie mee te geven, in eerste instantie in het kader van hun stadsplanning?
De heer Vandenhove heeft het woord.
Collega’s, uit een internationaal vergelijkend onderzoek, dat niets met corona te maken heeft, van kinderrechtenorganisatie UNICEF blijkt dat België van plaats 8 naar plaats 17 zakt op het vlak van de gezondheid van kinderen en vooral op het vlak van hun geestelijk welbevinden. Er wordt gesproken over zorgwekkende resultaten, en ik stel mijn vragen aan u, minister, omdat u als minister van Jeugd toch wel verantwoordelijk bent voor de bekommernis voor deze groep, over alle domeinen heen.
Wat is uw interpretatie van deze cijfers, wat het gedeelte Vlaanderen betreft? Hoe reageert u op die cijfers en plant u eventueel concrete initiatieven, zeker rond het gegeven van de geestelijke gezondheid van jongeren?
In welke mate en bij welke initiatieven zult u het Kinderrechtencommissariaat betrekken bij de analyse van deze resultaten voor Vlaanderen, specifiek voor initiatieven die u samen met uw collega-ministers zult nemen?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega’s, wat onze vragen ook bindt, het gaat om het welzijn van kinderen. En ik maak even de sprong naar het welbevinden van kinderen en jongeren tijdens deze coronacrisis. Ik stel me de vraag op welke manier we echt rekening houden met de stem van kinderen en jongeren bij de maatregelen die we nog steeds nemen. Als er één les is die we hebben getrokken uit de eerste periode, dan is het dat we moeten bekijken hoe we maatregelen het beste op hun maat kunnen afstemmen. Daar maak ik me nog wat zorgen over, en vandaar ook mijn vraag.
Mijn vraag is geïnspireerd door de open brief van meer dan zeventig artsen over de mondmaskerplicht op school. De mondmaskerplicht voor kinderen vanaf 12 jaar baart de artsen zorgen, omdat zij in hun praktijk meer en meer geconfronteerd worden met kinderen en jongeren die klachten hebben over de opgelegde regels. Dat gaat van angst- en slaapproblemen tot hechtingsproblemen en verslavingsproblematiek.
Gezondheid en ontwikkeling zijn nauw met elkaar verweven, zoals ook in andere vragen duidelijk aan bod komt, en het welbevinden van kinderen en jongeren is in hoge mate afhankelijk van de emotionele verbondenheid met anderen. Een mondmasker zorgt niet alleen voor hoofdpijn, oorpijn en concentratieverlies, maar maakt ook non-verbale communicatie moeilijk. De artsen stellen dan ook duidelijk dat het algemeen welzijn van onze kinderen en jongeren onder druk staat.
Uiteraard mogen we de waakzaamheid rond de verspreiding van het virus niet vergeten en blijven ook de afstands- en quarantaineregels en een goede contacttracing belangrijk in het terugdringen van het virus. Ik denk dat dat ook belangrijke conclusies waren uit de eerste golf. Vanuit het oogpunt van onze kinderen en jongeren bekeken, is de bezorgdheid van de artsen er eentje die we echter niet zomaar naast ons mogen neerleggen. Het vraagt met andere woorden een sereen en evenwichtig debat.
Minister, in de dagen en weken die volgden op de open brief verbaasde het me dan ook wel een beetje dat het debat wat werd afgehouden: ‘De regels zijn er nog maar net, we moeten niet permanent regels gaan veranderen.’ Ook ik heb daar begrip voor. We kunnen de regels inderdaad niet van dag tot dag veranderen. Dat is zeker een argument. Maar ik heb er wel een probleem mee dat het debat niet gevoerd wordt. Ik besef ook dat de cijfers niet positief evolueren, maar ook dat mag niet zomaar een argument zijn om een sereen debat uit de weg te gaan over de impact en de negatieve neveneffecten van bepaalde maatregelen. Dat is niet terecht, denk ik. Ik vraag heel duidelijk om een sereen debat en om een evenwichtig verhaal. Ik vraag ook zeker niet om alles zomaar overboord te gooien, want de verspreiding van het virus blijft belangrijk, maar ik stoor me wel aan het feit dat er heel wat uit de hoek gehaald wordt om het debat niet te hoeven te voeren, waardoor de negatieve effecten die er wel degelijk zijn, eigenlijk geen antwoord krijgen. Ik ben er wel van overtuigd dat we met alle kennis die we vandaag hebben, meer op maat moeten kunnen werken.
Hoe staat u tegenover de open brief van de artsen en hun roep om de algemene mondmaskerplicht voor kinderen ouder dan 12 jaar in de klas opnieuw in vraag te stellen? Hoe valt deze algemene regel te rijmen met de lessen die we getrokken hebben uit de coronamaatregelen de eerste maanden van de pandemie, toen kinderen en jongeren gesmeekt hebben om hun stem meer te horen, en met het feit dat we vandaag meer kennis hebben en we reguliere maatregelen dus wat meer verfijnd en op maat kunnen maken?
Bent u ertoe bereid om, als minister van Jeugd, deze problematiek opnieuw bespreekbaar te maken met uw collega’s binnen de Vlaamse Regering enerzijds en met de virologen anderzijds?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Collega’s, minister, wij blijven inderdaad een beetje op dezelfde nagel kloppen, dezelfde kwestie die we ook voor de zomer regelmatig besproken hebben binnen deze commissie en waar we het binnen deze commissie ook over eens zijn. Onze gekoppelde vragen hebben inderdaad een andere insteek, maar ik bouw toch vooral verder op de vraag van collega Rombouts, die toch ook een aantal terechte opmerkingen meegeeft.
Een van de belangrijkste lessen uit deel 1 van de crisis was dat we kinder- en jongerenrechten meer centraal moeten stellen. Dat was een les voor ons, ook al was deze commissie daar al van bij het begin van doordrongen, maar vooral ook voor andere sectoren die een gigantische impact hebben op het leven en welzijn van jongeren. Ik stel de vraag aan u, omdat u als coördinerend minister de leiding moet nemen.
Op 9 september 2020 riepen zeventig artsen in een open brief op om de mondmaskerplicht in scholen te herbekijken en hierover een maatschappelijk debat te voeren, zoals collega Rombouts daarnet al zei. Ook Sciensano gaf nogal opvallend een signaal dat dit onderzocht moet worden.
Ik zoom even uit, want deze problematiek staat niet op zichzelf. Door de betrokkenheid van de jeugdsector en het beleid, alsook uw kabinet en uzelf, kon het jeugdwerk de voorbije maanden grote groepen kinderen en jongeren alsnog een fijne zomer bezorgen. Niettemin is de impact op onze kinderen en jongeren van deze voortdurende gezondheidscrisis gigantisch en ze dreigt nog groter te worden.
Het jeugdwelzijnswerk drukt stelselmatig op de alarmknop. Structurele problemen worden door de coronacrisis extra op scherp gesteld. De voorbije maanden kwam het algemene welzijn van kinderen en jongeren sterk onder druk te staan. Ik quote een aantal elementen uit de open brief. “We zien in onze praktijken een toenemend aantal kinderen en jongeren met klachten te wijten aan de gedragsregels die hen zijn opgedrongen. We diagnosticeren angst- en slaapproblemen, gedragsstoornissen en smetvrees. We zien een toename van huiselijk geweld, isolatie en deprivatie. Velen missen fysiek en emotioneel contact; hechtingsproblemen en verslaving liggen voor de hand.”
Deze vaststellingen – ik denk dat we die conclusie delen – zijn niet onschuldig. De gevolgen van de coronacrisis zullen structureel en deels blijvend zijn. Een diepgaandere aanpak over de plaats van kinder- en jongerenrechten dringt zich op, met in het vooruitzicht een situatie die zeker nog tot het voorjaar 2021 precair zal zijn. Ik sluit me ook aan bij de oproep van collega Rombouts om dit debat inderdaad genuanceerd en evenwichtig te voeren. Ook de betrokkenheid van kinderen en jongeren in de totstandkoming van dit beleid zal cruciaal zijn. Ik heb al een aantal keer gezegd dat het onze kinderen en ouderen zijn die op dit moment het minst eigenaar zijn van de vormgeving van hun eigen leven. Er wordt heel veel gepraat over kinderen en jongeren, over beslissingen die een impact hebben op hun leven en welzijn, maar er wordt veel te weinig gepraat mét kinderen en jongeren.
Ook vandaag, als we de actualiteit bekijken, zien we een aantal links die me toch wel wat zorgen baren. Er zijn grote discussies over de vraag of kotstudenten in het weekend al dan niet naar huis mogen. Er zijn de afgelopen weken onaanvaardbare situaties opgedoken in het busvervoer en die zijn, zoals ik gisteren van minister Peeters heb vernomen, nog niet opgelost. Kinderen in het buitengewoon onderwijs zitten tot vijf uur per dag op een bus met een mondmasker aan en daarna moeten ze de rest van de dag ook nog een mondmasker opzetten. Wanneer ze eindelijk aankomen op school, hebben ze al in hun broek geplast. Dat zijn toch een aantal zaken waar we grote vragen over moeten stellen en die meer aandacht verdienen. Als minister van kinder- en jongerenrechten zult u dat ongetwijfeld helemaal naar u toe trekken.
Hoe evalueert u de jeugdwerkzomer? Hoeveel jongeren werden bereikt? Hoeveel corona-annuleringen van jeugdwerkactiviteiten gebeurden er in totaal? Ik weet dat het niet evident is om daar exacte cijfers over te hebben.
Hoe ontvangt u de oproep om rond de impact van mondmaskers een breder debat te voeren? Neemt u dit op met uw collega's in de Vlaamse Regering?
Deelt u de analyse dat de kinderrechten in deze crisis structureel onder druk komen?
Hoe zult u blijvende gevolgen van de maatregelen zo maximaal mogelijk vermijden? Moet er een extra inspanning gebeuren in het jeugdwelzijnswerk? Ik heb het dan ook over een eventuele financiële inspanning. Ik weet dat er al zaken werden aangekondigd en kijk dan ook vooral naar de toekomst.
Op welke manier kan er specifiek aandacht gaan naar de relationele ontwikkeling van kinderen en jongeren?
Hoe wilt u het eigenaarschap van kinderen en jongeren over hun eigen leven in coronatijd de komende maanden vergroten?
Op welke manier kunnen we de participatie van kinderen en jongeren bij het maatschappelijk debat over het coronabeleid versterken?
– Elisabeth Meuleman treedt als voorzitter op.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor de vragen, die aantonen dat we die zaken vanuit deze commissie op de voet volgen. Vooraleer ik dieper inga op de verschillende vragen – want het zijn er heel wat – start ik graag met wat duiding over het globale kader.
Reeds van bij de aanvang van mijn beleidsperiode, en al zeker in het kader van de COVID-19-crisis, streefde ik ernaar het kind- en jongerenperspectief centraal te stellen. De uitwerking van mijn beleid in de beleidsnota is hierop integraal geënt. We hebben het tijdens de afgelopen periode, tijdens de coronacrisis, allemaal moeilijk gehad, maar voor kinderen en jongeren was het misschien nog het moeilijkst van al. We hebben dat ook heel snel vastgesteld bij bijvoorbeeld Awel, aan de hand van de oproepen die daar toekomen. Een cijfer dat ik altijd citeer, is de verdrievoudiging van het aantal oproepen in verband met huiselijk geweld. Die lockdown in het begin heeft bijzonder veel schade met zich meegebracht. Ook de periode nadien was verre van evident. Het is belangrijk dat we op zo’n moment het kinderen- en jongerenperspectief centraal stellen. We hebben de afgelopen maanden daarin geleerd, we hebben geleerd om te gaan met het virus.
Met een aantal partners op het terrein streef ik een zo nauw mogelijk overlegmodel na om de vinger aan de pols te houden en zo goed mogelijk te kunnen inspelen op vastgestelde noden en ontwikkelingen. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan de Vlaamse Jeugdraad en De Ambrassade, het Kinderrechtencommissariaat, het jeugdwerk en hun bovenbouwstructuren, zoals De Ambrassade.
De uitbraak van de coronapandemie heeft alles op scherp gesteld en de uitdagingen die er al waren, nog acuter gemaakt. We hebben moeten vaststellen dat de impact van de coronamaatregelen enorm was. We hebben heel wat geleerd in die periode. Dat is ook normaal. Het is een pandemie van een ongeziene omvang, het is de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog. Het is normaal dat we daar bijleren.
Maar we hebben in volle lockdown ook meteen beslissingen genomen, om dat kind- en jongerenperspectief centraal te stellen. Ik denk bijvoorbeeld aan de versterking van Awel en WAT WAT en aan het aanbod dat de VRT uitwerkte voor kinderen en jongeren. Ik denk ook aan de erkenning in een federale tekst van het jeugdwelzijnswerk als een essentieel beroep. Ik denk verder aan de uitwerking, samen met de actoren van het terrein, van het actieplan Generatie Veerkracht, met extra financiële impulsen gericht op maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Dat plan is op korte termijn en in breed overleg tot stand gekomen en wordt vandaag effectief uitgerold en uitgevoerd. Ik heb de afgelopen maanden heel wat van die projecten kunnen bezoeken en vastgesteld dat die middelen zeer doelmatig werden ingezet voor de meest kwetsbaren. Tot slot, collega’s, denk ik aan de publieke ruimte voor kinderen en jongeren: de heropening van speelpleinen, speel- en skateparken werd verkregen om kinderen en jongeren adem- en speelruimte te geven.
Vrij snel in het proces heb ik een sectoraal overleg opgestart met virologen, de jeugdsector en beleidsmakers, zowel in de Vlaamse Gemeenschap, als in de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Dat overleg mondde uit in de beslissing dat de zomerkampen en -activiteiten konden doorgaan. Gedetailleerde regels werden uitgewerkt en sterk en kordaat opgevolgd. Ik mag trots zeggen dat het een geslaagde zomervakantie was, door de immense inzet van de vele vrijwilligers, de leiding en de kinderen.
Met blijvend respect voor de maatregelen en mits enige aanpassingen zijn vanaf september ook de scholen heropend en kan het jeugdwerk zijn reguliere werking hervatten. Dat zijn allemaal zeer belangrijke maatregelen voor kinderen en jongeren.
Jullie vragen betreffen de coronacrisis, maar gaan ook breder dan dat en verwijzen ook naar het reguliere beleidswerk. Een van de belangrijkste dossiers, dat momenteel in een laatste rechte lijn zit, is de opmaak van een Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan dat, zoals jullie weten, inzet op vijf prioriteiten: het welbevinden, de ruimte om jong te zijn, het vrijwillig engagement, vrijetijdsbesteding voor allen en tot slot mediawijsheid. De komende jaren zal dit plan worden uitgevoerd in overleg met mijn collega-ministers en de sector.
Ik heb ook vastgesteld dat die vijf prioriteiten die we hebben vastgelegd voor corona, ook tijdens corona hun relevantie hebben behouden en zelfs nog acuter geworden zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de eerste prioriteit, rond het mentaal welbevinden.
Ook vele van mijn collega-ministers coördineren op dit moment de opmaak en aanpak van transversale plannen. Vanuit mijn bevoegdheden breng ik actief acties binnen vanuit een kinder- en jongerenperspectief. Ik denk bijvoorbeeld aan het plan van collega Beke rond armoede, het zogenaamde Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA), waarin uiteraard ook het kind- en jongerenperspectief centraal zal staan.
Tot slot wil ik ook wijzen op de relance. Vandaag is de Vlaamse Regering bezig met de ontwikkeling van een economisch én maatschappelijk relanceplan. U herinnert zich dat er net voor de zomer twee indrukwekkende rapporten werden afgeleverd door een economisch en maatschappelijk relancecomité. Een van de experten in dat maatschappelijk relancecomité was de voorzitter van de Vlaamse Jeugdraad, Alexandra Smarandescu.
Na deze inleiding ga ik heel graag in op jullie meer punctuele vragen. Collega Vaneeckhout, u peilde naar de cijfers rond de jeugdwerkzomer. Zoals ik aangaf, vind ik het een geslaagde jeugdzomer. Ik heb dan ook fier en met volle overtuiging de hashtag #TrotsopJeugdwerk, die het jeugdwerk lanceerde, gedeeld.
Ik geef u graag enkele bijzondere cijfers mee. Op ongeveer 23.600 jeugdactiviteiten waren er slechts 58 coronagevallen. Bij slechts 46 van die 58 jeugdactiviteiten werden effectief coronabesmettingen vastgesteld. Bij 25 activiteiten gebeurde dit tijdens de activiteit, bij 21 was dat na afloop. 12 jeugdactiviteiten werden preventief geannuleerd, maar achteraf bleken er geen besmettingen te zijn. Van alle jeugdactiviteiten die deze zomer plaatsvonden, werd dan ook minder dan 0,2 procent getroffen door het coronavirus. Bij de overgrote meerderheid van de gevallen was er slechts sprake van 1 besmetting en werd alleen de bubbel opgedoekt. Dat succes is te danken aan het jeugdwerk en aan het engagement van meer dan honderdduizend jonge vrijwilligers om de regels na te leven. Heel veel dank namens heel de commissie voor die inspanning.
Verder is er het debat over de mondmaskerplicht, onder meer in scholen, en de open brief van artsen. Die brief is natuurlijk heel belangrijk. Als coördinerend minister van jeugd- en kinderrechten kan ik alleen maar bevestigen dat we de basisrechten van onze opgroeiende jeugd moeten respecteren en daar absoluut rekening mee moeten houden. Dit debat moet zeker worden gevoerd. Ik ben blij dat u oproept tot een sereen en evenwichtig debat, want we moeten zeker tijdens deze onvoorspelbare periode als samenleving blijven samenwerken.
Uiteraard moeten er verschillende elementen in rekening worden gebracht, heel specifiek het kind- en jongerenperspectief en de problemen die de mondmaskerdracht daar veroorzaken. Maar uiteraard – dat komt uiteraard eerst – is er ook het virologische aspect, de adviezen van onze virologen en de evolutie van het virus.
Ik ben me er absoluut van bewust dat wat we van iedere burger, en dus ook van de jeugd, vragen, niet evident is. Maar het is wel belangrijk dat we in deze uitzonderlijke tijden de uitdrukkelijke adviezen van de virologen respecteren en volgen. Zodra er enige ruimte is vanuit dat virologisch advies om het dragen van de mondmaskers in de klas te versoepelen, zal ik daarvan de eerste supporter zijn. Ik ben er ook van overtuigd dat collega Weyts daar heel veel oren naar zal hebben.
Dat kinderen en jongeren onder druk staan, is evident in deze periode. Het structureel binnenbrengen en waken over het respecteren van het kind- en jongerenperspectief op allerlei domeinen is een impactsvolle implementatie van kinderrechten. Het is op dit niveau dat de actie moet worden ondernomen.
Er zijn een aantal beleidslijnen relevant. Er zijn er die ik al geciteerd heb. Aanvullend geef ik graag mee dat op het vlak van beleidsparticipatie ik aan het bekijken ben welke lessen kunnen worden getrokken uit het project Reflector. Dit project werd uitgewerkt door het Kenniscentrum Kinderrechten. Het focuste zich op het ontwikkelen van concrete en toepasbare ondersteuning met het oog op het versterken van participatie van kinderen en jongeren aan het Vlaamse beleid.
Specifiek gerelateerd aan de coronacrisis steunen we daarnaast met Vlaanderen op interfederaal vlak via de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind het zogenaamde JOY-platform, opgericht binnen de Pediatric COVID 19 Task Force. Deze groep van Nederlandstalige en Franstalige pediaters, kinderpsychiaters en kinderverpleegkundigen streeft vanuit de aandacht voor kinderrechten het welzijn en de ontwikkeling na van alle kinderen en jongeren in België, tijdens en na corona. Dit project JOY sluit dan ook mooi aan bij mijn beleid om de kinderrechten te waarborgen in samenwerking met experten uit de academische wereld en het middenveld.
Het UNICEF-rapport gaat over Belgische cijfers, waarbij eventuele regionale verschillen niet werden opgenomen. Dat is de beperktheid daarvan. Ik heb goed overlegd met mijn collega's van de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en ik kan zeggen dat in het beleid soms aanzienlijke accentverschillen worden opgenomen. De aangekaarte problemen zijn pertinent, je kunt alleen geen onderscheid maken voor de verschillende gemeenschappen. Die problemen zijn jammer genoeg ook niet nieuw, wat ze uiteraard niet minder relevant maakt, integendeel.
Zoals ik aangaf bij de inleiding, schenk ik binnen mijn bevoegdheden bijzondere aandacht aan het versterken van het welbevinden van kinderen en jongeren. Het belang van het jeugdwerk is nauwelijks te overschatten. Het is immers de plek waar ieder kind of iedere jongere nabijheid ervaart en ademruimte krijgt om zichzelf te mogen en kunnen zijn, samen met anderen. Het rapport van UNICEF draagt zeker bij tot een verscherpte aandacht.
Zoals terecht werd aangegeven, verdienen dergelijke problematieken een bredere en meer transversale, horizontale aanpak. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan het Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan, maar ook het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, het Vlaams actieplan ter bestrijding van seksueel geweld en het Horizontaal Integratie- en Gelijkekansenbeleidsplan besteden uitdrukkelijk aandacht aan het mentaal welbevinden. Ik zal daar vanuit het kinderperspectief en als coördinerend minister een actieve rol in opnemen.
Het onderzoek over de relatie tussen de intelligentieontwikkeling bij kinderen en een groene leefomgeving wekt zeker belangstelling en bevestigt het belang van een groene omgeving voor kinderen en jongeren. Dat kan op vele plaatsen aan bod komen, op vlak van stadsontwikkeling bijvoorbeeld. Ook in het JKP wordt er aandacht aan besteed in de tweede prioriteit rond de duurzame stadsontwikkeling en duurzame buurten. Het is ook wat ik zeer vaak ervaar. Vorige week nog heb ik een bezoek gebracht aan Hanenbos, een Vlaams jeugdverblijf waar er een nieuw traject is, een buitentraject, een bostraject waar kinderen en jongeren kunnen spelen. Dergelijke projecten willen we natuurlijk verder ondersteunen. Het werd trouwens ook uitdrukkelijk aangekaart in het reeds geciteerde UNICEF-rapport en het in juni gepubliceerde grote buitenspeelonderzoek van Kind & Samenleving, wat aanleiding gaf tot een actuele vraag in het Vlaams Parlement van collega Tinne Rombouts.
Prioriteit 2, Gezonde en leefbare buurten, in het nieuwe JKP wil hierop inspelen. Minister Demir, bevoegd voor de natuur en het leefmilieu, wordt hier uiteraard bij betrokken.
Collega's, het antwoord was lang, maar er waren ook veel vragen. Ik wil benadrukken dat ik het heel erg op prijs stel dat vanuit deze commissie het maximaal druk zetten op het kind- en jongerenperspectief aan bod wordt gebracht in alle aspecten van deze coronacrisis. Het is samen met jongeren dat we deze crisis zullen doorkomen. Het is ook samen met kinderen en jongeren dat we werk zullen kunnen maken van een sterke economische en vooral ook maatschappelijke relance.
De heer Vandenhove moest ons onverwacht en om dringende redenen verlaten. Hij zal niet kunnen repliceren.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het heel uitgebreid en divers antwoord. Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om even tussen te komen op de vraag van collega Rombouts. Wij moeten natuurlijk luisteren naar virologen en zeer omzichtig omspringen met alle maatregelen. Maar dan spreken we over maatregelen die genomen worden op nationaal niveau. Ik denk dat we soms onderschatten hoeveel beslissingen op lokaal niveau door lokale veiligheidscellen worden genomen en die ook impact hebben op de leefwereld van jongeren en kinderen. De kindreflex ontbreekt vaak in de veiligheidscel. De schepen van Jeugd zit daar meestal niet in en een jeugdwerker ook niet.
Ik heb een kleine anekdote uit mijn eigen gemeente. Hier was het verplicht om vanaf 2,5 jaar een mondmasker te dragen op de schoolbus. Ondertussen is dan 6 jaar geworden, wat nog altijd veel strenger is dan wat de Nationale Veiligheidsraad heeft opgelegd voor het openbaar vervoer. Daar zouden we vanuit de Vlaamse overheid het best sensibiliseren via de burgemeesters die daar in eerste lijn zitten, om die kindreflex toch mee te nemen. We snappen allemaal dat iedereen vanuit zijn bevoegdheid wil werken aan zo weinig mogelijk coronabesmettingen, maar daar zou af en toe toch een kindreflex bij moeten zijn. Ik doe de suggestie om niet alleen met de schepen van Jeugd te overleggen, maar ook met de burgemeesters om daarvoor te sensibiliseren.
Mevrouw Rombouts heeft het woord
Minister, dank u wel voor het antwoord. Wat mij positief stemt, is dat u heel duidelijk aangeeft dat het debat inderdaad moet worden gevoerd en dat we dat verplicht zijn aan de kinderen en jongeren. In het hele verhaal is het belangrijk dat we perspectief kunnen bieden. De virologen steunen nu heel sterk op het verhaal dat de cijfers zeer belangrijk zijn, maar we moeten natuurlijk opletten dat het psychisch welzijn niet slechter af is dan wat het virus ons kan aandoen. Dit zeker als we bijvoorbeeld kijken naar de cijfers die vandaag kenbaar worden gemaakt, namelijk dat eigenlijk maar 0,05 procent van de leerlingen of de leerkrachten besmet is. Dat is een signaal dat het verspreiden in de scholen op zich duidelijk niet het punt is. We hebben deze zomer trouwens vastgesteld dat in de zomerkampen, wanneer er besmettingen zijn, het heel belangrijk is om voorzorgsmaatregelen te nemen, en dat snelle en goede tracering belangrijke maatregelen waren. Dat zijn andere maatregelen die er echt wel mee voor kunnen zorgen dat het virus wordt ingeperkt. Daarom het pleidooi om meer op maat te kunnen werken en de vraag welk perspectief er kan worden geboden om meer op maat te kunnen werken.
Minister, u hebt deze zomer zeer positieve ervaringen gehad met de samenwerking met de Vlaamse Jeugdraad en de Ambrassade om te zien hoe we op een goede manier de zomer konden organiseren. Ik heb ook heel wat positieve signalen gekregen van de virologen over de manier waarop zij ervaren dat jongeren en het jeugdwerk mee klaarstonden en creatief waren om ervoor te zorgen dat het virus kon worden ingeperkt.
Als we dan kijken naar de maatregelen die nu worden genomen, stel ik mij de vraag op welke manier we het jeugdwerkveld meer kunnen betrekken bij ... (onverstaanbaar) ... Ik stel me de vraag of zij er niet ergens een rol in kunnen spelen om die klik meer automatisch te maken.
Collega Coenegrachts verwees daarnet naar het lokale niveau. Ik begrijp, zeker als ik de maatregelen hoor die de collega aangeeft, dat daar zeker ook nood aan is. Maar het zal al een heel grote en belangrijke stap zijn mochten we vanuit het bovenlokale niveau ook daar een signaalfunctie opnemen en zorgen dat ook kinderen en jongeren een stem hebben, of dat daar een reflectie gebeurt naar de maatregelen toe. Ik stel mij de vraag of, op het moment dat er onderwijsmaatregelen genomen worden – ik weet dat dat in heel nauw overleg gebeurt met het onderwijsveld – daar ook kinderen en jongeren mee betrokken worden. Daar gaat het immers vaak ook over kinderen en jongeren. In het hele schoolgebeuren hebben we de leerlingenraden waar ze nauw betrokken zijn, maar specifiek rond bijvoorbeeld coronamaatregelen op Vlaams niveau stel ik mij de vraag of die reflex interessant zou kunnen zijn of hoe we dat zouden kunnen organiseren. Misschien toch iets om over na te denken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dat was een ruim antwoord op een zeer diverse vraag. Ik wil toch een beetje voortbouwen op een aantal opmerkingen van de collega’s Rombouts en Coenegrachts. De vaststelling voor mij is vandaag dat niet de goede wil en het engagement of daden bij u ontbreken, of bij uw diensten, of bij de jeugdsector zelf. Ik denk dat er daar een grote betrokkenheid is, dat iedereen het belang van de kinder- en jongerenrechten iedere dag aanvoelt en dat ook in de praktijk probeert om te zetten. Wat ik wel mis, zijn een aantal structurele instrumenten om dat ook in andere sectoren te garanderen. Ik verwijs opnieuw naar de voorbeelden van de collega’s, maar we kunnen bijvoorbeeld ook wijzen op het busvervoer, het leerlingenvervoer, waar ik daarnet al even over sprak. Het is eigenlijk onwaarschijnlijk dat de voorbereiding zo gebrekkig was dat dat op 1 september zulke problemen opleverde, die blijkbaar vandaag nog altijd niet opgelost zijn, dat dat ook in het buitengewoon onderwijs tot extra problemen leidt voor een doelgroep die het al niet makkelijk heeft. Ik denk echt dat we daar met een grove schending van kinder- en jongerenrechten zitten, die een gigantische impact heeft op directe termijn, maar ook op langere termijn. Als men ervan uitgaat dat we hier minstens nog een jaar in zitten, is dat echt problematisch.
In die zin stel ik ook de vraag: welke structurele mechanismen kunnen we inbrengen om te zorgen dat er ook in die andere sectoren een permanente herinnering is aan beslissingen? Het zou misschien een idee kunnen zijn dat er bij alle coronagerelateerde beslissingen een soort van kinder- en jongerenparagraaf zou komen die duidelijk maakt wat de impact is op het gebied van kinder- en jongerenrechten, en dat dat bij beslissingen die langs de Vlaamse Regering passeren, telkens het moment kan zijn waarop u een aantal dingen in perspectief kunt plaatsen en er eventueel ook de nodige impact op kunt hebben. Ik maak me toch wel zorgen over een aantal dingen. Ik hoop dat het JKP een soort aanleiding kan zijn om dat in een aantal sectoren waar het nog niet voldoende doorgedrongen is, wat meer te gaan doen. We zullen dat ook met blijde verwachting op 1 oktober gadeslaan, of dat ook gelukt is. Dat is immers de deadline voor het indienen van het JKP. Zit u daar op schema en zult u dat op het juiste moment kunnen indienen? Ik hoop alvast van wel.
Ik kijk ook uit naar de Septemberverklaring om toch wat zicht te krijgen op dat relanceplan, maatschappelijk en economisch. Maar ik hoop dat ook in de Septemberverklaring en in het relanceplan de nodige aandacht naar die kinderen en jongeren gaat.
Ik maak mij wel zorgen over de integratie bij de andere sectoren. Je voelt dat dat geen automatisch mechanisme is. Je voelt dat inderdaad, collega Coenegrachts, op lokaal niveau, maar je voelt dat helaas ook op Vlaams niveau. We zullen daar toch echt de leiding in moeten nemen.
Ik wil nog één link maken, en dat is een link met het project van De Touristen van de Vlaamse Jeugdraad, die momenteel bezig zijn met hun hele traject rond de samenstelling van de Vlaamse Jeugdraad en hun prioritaire thema’s voor de komende jaren.
Ze hebben begin deze week een vijftal thema’s naar voren geschoven die uit bevraging van de Vlaamse kinderen en jongeren de thema’s zijn waar ze zelf het meest mee bezig zijn. Dat gaat over fit in je hoofd, mobiliteit, klimaat, armoede en gelijke kansen. Ik denk dat ook hier sterke links zijn met een aantal dingen die in coronatijd zeer relevant zijn. Ik zou dus ook de vraag stellen om in het JKP die handvatten ook aan te grijpen om dat daarin te versterken en vooral benadrukken dat we toch meer geïntegreerd een structurele opvolging van die kinder- en jongerenrechten in het bredere beleid nodig hebben.
De heer Anaf heeft het woord.
De heer Vandenhove moest wegens dringende persoonlijke redenen even weg. Hij vond het heel jammer dat hij zijn vraag niet verder kon bespreken.
Ik wou nog twee kleine punten aanhalen. Ten eerste is het heel belangrijk dat we blijvend aandacht hebben voor het mentaal welzijn van alle kinderen en jongeren in deze crisis, maar zeker ook na deze crisis. Ik denk dat er veel mensen in deze commissie zijn die daarbij bijzondere aandacht willen hebben voor kwetsbare kinderen en jongeren. We hebben gezien wat een gigantisch succes de projectoproep van Generatie Veerkracht was, hoeveel aanvragen er daarvoor geweest zijn. Minister, ik zou u willen vragen of er al opties zijn om die oproep te herhalen of om daar extra budget voor te voorzien, zodat er toch nog meer projecten kunnen worden toegekend in de nabije toekomst.
Ten tweede neem ik aan dat jullie weten dat ik ook actief ben in de coronacommissie en de commissie Welzijn. Ik ben toch heel erg bezorgd – en dat is geen populaire boodschap die ik nu ga brengen –: als je kijkt naar de cijfers die de laatste dagen aan het evolueren zijn, vrees ik dat we nog voor een veel grotere uitdaging staan dan de zogenaamde tweede golf; dan was dat maar klein bier, vrees ik. Ik hoor de laatste weken heel veel discussies van allerlei opiniemakers, politici ook, over versoepelingen, hoe we nog verder de maatregelen kunnen versoepelen. Een aantal debatten, onder andere het debat over de mondmaskers, collega Rombouts, zijn terechte debatten, die absoluut gevoerd moeten kunnen worden. Alleen vrees ik dat, als ik de cijfers zie evolueren, het er niet goed uitziet en dat er binnenkort een aantal van de vrijheden die we teruggekregen hebben, opnieuw ingeperkt zullen moeten worden. Er zullen opnieuw extra maatregelen genomen moeten worden, bijna onvermijdelijk, denk ik, om ervoor te zorgen dat we het opnieuw onder controle krijgen. In de eerste golf waren we totaal niet voorbereid en dan zie je dat er een aantal zaken gebeurd zijn rond kinderen en jongeren waar we achteraf allemaal van zeggen dat we dat niet meer mogen doen. In de coronacommissie is dat ook nog niet echt aan bod kunnen komen, omdat we ons eerst gefocust hebben op de woonzorgcentra. Dat zal nog wel aan bod komen, maar ik vrees een beetje dat we door de realiteit ingehaald zullen worden. Dingen zoals bijvoorbeeld het jeugdwerk, allerlei andere activiteiten, bijvoorbeeld in de vakantie die komt, maar ook sportactiviteiten voor kinderen en jongeren, zullen wellicht dingen zijn die eerst in het vizier gaan komen; het onderwijs laat ik nog even buiten beschouwing. Ik vraag mij af of er binnen de schoot van de regering al nagedacht is over dit: als er opnieuw maatregelen moeten gebeuren, dat er dan toch zeker en vast goed aan die kinderen en jongeren wordt gedacht. In de exitstrategie heeft het wat te lang geduurd voor we echt die kinderen en jongeren weer centraal konden stellen, ik denk dat we daar allemaal inspanningen voor gedaan hebben, en zeker ook u, minister, maar we moeten er nu goed over nadenken: als er echt een grote tweede golf aankomt – of noem het desnoods een derde golf – moeten we daar goed op voorbereid zijn.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Ik zou willen starten met toch nog een bijvraagje te stellen op de vraag van de heer Vandenhove – ik hoop trouwens dat alles oké is.
Minister, u haalde al aan dat de cijfers enige nuance verdienen omdat we weten dat er qua beleid en qua evolutie gewoon een verschil zit tussen de verschillende aanpakken in België. Ik vroeg mij af of het dan niet interessant zou zijn om, misschien zelfs samen met minister Beke, overleg te plegen en om te onderzoeken hoe we het mentale welzijn van de Vlaamse jongeren verder in kaart kunnen brengen, om doelmatige acties te kunnen ondernemen.
We kunnen ons dan minder toespitsen op die Belgische cijfers, waarvan er dan nog een deel ontbrak, maar eerder op de Vlaamse situatie van het mentale welzijn van de jongeren.
Het andere grote luik in deze heel brede vraagstelling is de aanpak van de mondmaskers. De elementen zijn heel duidelijk: die kindreflex centraal stellen, mét en niet alleen óver de jongeren praten en dat mentale welzijn zeker meenemen in de relance en alles wat daarna komt – zeker en vast. Het debat kan breed worden gevoerd in, zoals aangehaald, onderwijs en welzijn. Collega Coenegrachts haalde het zeer terecht aan: het is best wel imposant wanneer een burgemeester beslist om al vanaf 2,5 jaar mondmaskers te verplichten. Ik denk dat de discussie ook met de burgemeesters kan en mag worden aangegaan.
De cijfers in het onderwijs zijn momenteel nog oké, in vergelijking met de rest van de cijfers. En hoe komt dat? Omdat we heel erg voorzichtig zijn. Er is iets dat we absoluut moeten vermijden – en daar ben ik absoluut van overtuigd –, namelijk dat de cijfers daar evolueren zoals de rest van de cijfers. Collega Anaf is terecht ongelooflijk bezorgd over wat er nu op ons afkomt. We hebben in de eerste golf gezien wat de impact is op onze kinderen en jongeren van niet naar school te kunnen, van die sociale contacten niet te hebben. Ik ben mij ervan bewust dat er een impact is van die mondmaskers en de maatregelen die nu gelden, voor scholen en organisaties allerhande. Maar ik ben mij er ook heel erg van bewust dat de impact van het opnieuw thuiszitten en compleet afgesloten zijn van die sociale contacten nóg erger zou zijn.
Ik hoorde deze week de virologen spreken, niet alleen over de cijfers die eigenlijk onrustwekkend zijn, maar ook over het synchroniseren en op elkaar afstemmen van de verschillende maatregelen. Ik denk dat iedereen die maatregelen met de beste wil van de wereld zo voorzichtig mogelijk wil houden, maar dat die duidelijkheid, het op elkaar afstemmen, inderdaad nodig is. Ik leg mijn vertrouwen dan in de experten, de virologen. Ik mag hopen dat zij toch het best van al weten hoe de verspreiding van dit virus verder kan worden voorkomen. Ik kijk daarvoor dus vooral naar hen.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, ik dank jullie voor de bijkomende vragen en bemerkingen. Ik begin met de laatste vragen van collega Perdaens, over het onderzoek, samen met collega Beke, om het mentale welzijn van onze jongeren – de diversiteit van onze jongeren, want dé jongere bestaat natuurlijk niet – te monitoren. Op dat vlak denk ik dat er vandaag bijzonder veel initiatieven zijn en dat we op diverse wijzen de vinger aan de pols houden. Wat mijn beleidsdomein betreft, gaat het bijvoorbeeld over de jongerentelefoon Awel, waarvan we regelmatig resultaten krijgen die een vrij goed beeld geven van de problemen die worden doorgestuurd via de verschillende kanalen die Awel hanteert. U herinnert zich vast dat er ook een onderzoek is geweest van Uit De Marge. Verder is er de klachtenlijn van de Kinderrechtencommissaris en het rapport dat zij heeft gerealiseerd samen met Kenniscentrum Kinderrechten (KeKi) en de Kinderrechtencoalitie. Ook in het beleidsdomein Welzijn zijn er tal van initiatieven. We hebben dus heel wat instrumenten die ons toelaten om de vinger aan de pols te houden. Maar ik ben het wel met u eens dat het goed is om die samen te brengen en coördinerend aan te pakken.
Collega Anaf verwees al – en het lijkt mij nuttig om die insteek hier binnen te brengen – naar de gezondheidsaspecten en de vraag hoe we vanuit de Vlaamse Regering hiernaar kijken, in het licht van een mogelijke – en zelfs waarschijnlijke – moeilijkere situatie in het najaar. U weet dat we in de verschillende sectoren kleurencodes hebben uitgewerkt, bijvoorbeeld in de onderwijssector en ook in de jeugdsector. We volgen dat zeer nauwgezet op, samen met het overleg dat ook de jeugdwerkzomer heeft voorbereid. Het gaat om een overleg met de jeugdsector, de drie gemeenschappen en de virologen. Ik heb hen gisteren nog gezien. We blijven samenzitten. Begin september hebben we afgesproken dat de jeugdwerkregels van de zomer kunnen blijven worden toegepast, maar dat, als we naar code oranje zouden gaan, de regels strenger zullen moeten zijn voor binnensituaties en voor plus-12-jarigen. Op dat moment zullen we binnen effectief naar kleinere groepen van twintig moeten gaan.
Vandaar de aanbeveling om zoveel mogelijk activiteiten buiten te doen, en om dat zoveel mogelijk door te trekken tot in de wintermaanden. Onze jeugdorganisaties kunnen dat: door weer en wind, met regenweer en zelfs met sneeuw kunnen zij buiten werken. Als zij toch opteren voor binnenactiviteiten, zullen wij strenger moeten zijn wanneer de situatie verslechtert. Het spreekt voor zich dat we dit afstemmen met de andere sectoren, zoals onderwijs maar ook sport. Ook het lokale niveau kan daarin een rol spelen. Burgemeesters kunnen op het lokale vlak voorstellen doen en beslissingen nemen, bijvoorbeeld om richting code oranje te gaan.
Dit is zeker iets wat we moeten blijven opvolgen. Daarom heb ik het overleg dat de jeugdwerksector heeft voorbereid, de afgelopen week voortgezet. Ik zal dat ook de komende weken en maanden blijven doen.
Mijnheer Vaneeckhout, het waren inderdaad schrijnende verhalen die we hoorden over de kinderen uit het buitengewoon onderwijs op de bussen. We hebben met de Vlaamse Regering, op initiatief van collega Lydia Peeters, daarover vrij snel beslissingen genomen. Lydia Peeters stelde voor aan de Vlaamse Regering om daarvoor 12,5 miljoen euro extra uit te trekken. Dat is ook zo beslist. Met De Lijn en in samenwerking met private busmaatschappijen. Er wordt opgetreden en wij zullen dat opvolgen.
Collega Vaneeckhout, ik zal mij inderdaad houden aan de decretaal voorziene timing om tegen 2 oktober 2020 klaar te zijn met het JKP. Op 2 oktober is het een jaar geleden dat de Vlaamse Regering de eed heeft afgelegd. Dit moet nog passeren via de Vlaamse Regering. Ik heb daar goede hoop op. Maar dit is nog maar een start. Dan zullen wij met de jeugdsector en met jullie daarmee de komende jaren aan de slag kunnen gaan.
Dan is er de transversaliteit van het beleid. We moeten niet alleen binnen de jeugdsector aandacht hebben voor de jongeren. Er is het JKP. We zullen ook de Jokertest evalueren, conform de beleidsnota. Al die zaken liggen de komende maanden op de plank, zowel in de Vlaamse Regering als in de gemeenten. Het zijn niet alleen de schepenen van Jeugd die met jeugd moeten bezigzijn. Ik heb onlangs, bij een bezoek aan een gemeente, gezegd dat elke schepen eigenlijk een schepen van Jeugd moet zijn. Dat geldt ook voor de Vlaamse Regering: elke Vlaamse minister is ook een minister van de toekomst en dus ook van kinderen en jongeren.
Tot slot, collega Rombouts, u verwees naar het belang van de betrokkenheid van kinderen en jongeren. We hebben het al gehad over de Jeugdraad. In de jeugdsector is dat relevant, maar ook in het onderwijs. Ik ben het er absoluut mee eens dat in onderwijs niet alleen het advies moet gevraagd worden van de koepels en de vakbonden, en van de ouders, maar zeker ook van de kinderen en de jongeren.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord.
Het is natuurlijk uiterst belangrijk om de virologische toestand in het oog te houden. We moeten de negatieve effecten indijken. Anderzijds starten in september veel meer activiteiten. We zullen te maken krijgen met stijgende cijfers. De vraag is natuurlijk hoe dit zal evolueren. Maar als we er schrik voor hebben dat het de verkeerde kant opgaat, is het des te belangrijker dat we perspectief bieden, opdat de mensen gemotiveerd blijven om de maatregelen te blijven opvolgen. Daarom betreur ik dat men het debat niet zou willen voeren. Ik vind het belangrijk dat men over elke maatregel een sereen debat kan voeren. Een debat voeren over een maatregel wil niet altijd zeggen dat we elke maatregel zomaar tout court willen versoepelen en op een andere manier iets willen oplossen. Het virus op een betere manier indijken kan ook een oplossing zijn en is niet zomaar een versoepeling. Het is niet omdat je het debat voert dat je maar in één richting kijkt. Dat is een belangrijke nuance.
Nu, minister, ik ben blij dat u duidelijk aangeeft dat het interessant is om ook naar andere beleidsdomeinen te kijken, om te zien hoe kinderen en jongeren een stem kunnen krijgen in dat debat bij de genomen maatregelen. Op welke manier dat het beste kan worden georganiseerd, valt misschien nog nader te bekijken. Ik vertrouw er alleszins op dat u dat ook met uw collega’s bespreekt. Alvast hartelijk dank daarvoor.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, bedankt voor het ruime antwoord. Ik denk dat we elkaar op heel wat zaken vinden. Ik deel de bezorgdheid van collega Anaf – die hij heel treffend naar voren schuift – over wat de komende jaren nog zullen brengen. Ik vrees dat we in maart inderdaad in een zeer acuut crisisbeleid zijn terechtgekomen, maar dat het nu de uitdaging is om te schakelen naar een gelijkaardig crisisbeleid dat wel houdbaar is op lange termijn. En dan moeten we inderdaad, zoals mevrouw Rombouts zegt, alle debatten durven te voeren zonder daar al een eindbeslissing aan te koppelen.
Ik zou willen eindigen met een voorbeeld van zo’n langeretermijnimpact, en dat is iets wat ik in mijn eigen omgeving ook merk. Ik ben deze zomer ook op kamp getrokken en er was een leider van een jeugdbeweging die zei: ‘Drie maanden niet aan een nieuw lief kunnen denken, daar kan ik mee leven. Maar vanwege de voorschriften een jaar en een half daar niet aan kunnen denken, dat is wel een zeer hard vooruitzicht.’ Het klinkt een beetje plat, en het is misschien niet onze eerste bezorgdheid op dit moment, maar op je 16, 17 of 18 kan dat echt een gigantische impact hebben. Dat is iets om ook aandacht voor te hebben.
Ik roep daarom op om onze vorm van commissievergadering van enkele maanden geleden te herhalen, waarbij we de stem aan een aantal mensen geven. Ik weet dat we toen gezocht hebben naar de juiste vorm. Ik denk dat we een evaluatie kunnen doen van wat het toen was. Het is zeker interessant om een aantal van die mensen die we toen hebben gehoord, binnen een tweetal maanden opnieuw het woord te geven. Dat was toen onder andere met de kinderrechtencommissaris. Dan kunnen we kijken waar we nu staan, en op welke manier we eventueel moeten bijsturen. Ik zou dat niet meteen doen, want ik denk dat u ook nog altijd met een aantal zaken bezig bent. Maar het is als commissie misschien interessant om binnen een tweetal maanden eens te bekijken op welke manier we daar een opvolging van kunnen doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.