Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Minister, mijn vraag gaat over het aantrekken van buitenlandse zelfstandigen met zoveel mogelijk economische meerwaarde en meerwaarde inzake innovatie en dergelijke meer. Er zijn plannen om dat beleid te herzien. Op dit moment kun je als buitenlandse ondernemer hier aan de slag gaan als je een beroepskaart hebt. Daarvoor moet je effectief een activiteit willen opstarten in Vlaanderen, niet de nationaliteit hebben van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte (EER) en mag er geen andere reden zijn waardoor je een vrijstelling kunt verkrijgen.
Heel de procedure gebeurt nog grotendeels op papier. De registratie gebeurt al digitaal. Er is een termijn van ongeveer twee maanden. Toch zijn er een aantal knelpunten, zoals de criteria voor de toetsing van die economische meerwaarde of het innovatieve karakter van de ondernemersactiviteit. De procedure kan ook een stuk eenvoudiger en actueler. En uiteraard moeten we misbruik proberen te voorkomen.
De uitdaging is vooral om sterke buitenlandse ondernemers en zelfstandigen aan te trekken die een meerwaarde kunnen zijn voor onze Vlaamse economie. Er is dus duidelijk nood aan een nieuw regelgevend kader en aan een herziening van de procedure. Het eerste kan gaan over de introductie van verschillende categorieën van zelfstandigen. Het tweede kan bijvoorbeeld gaan over administratieve vereenvoudiging en partnerschap over de beleidsdomeinen heen.
Minister, hoever staat u met de uitwerking van een nieuw regelgevend kader en met de herziening van de procedure tot het verkrijgen van een beroepskaart? Welke knelpunten komen in deze fase naar boven? Binnen welke termijn voorziet u het ontwerp van decreet hier te kunnen bespreken? Welke stakeholders zult u betrekken bij de opmaak en op welke manier?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, op 10 juli van dit jaar heeft de Vlaamse Regering de visienota ‘Vlaanderen als aantrekkingspool voor start-ups en innovatief ondernemend talent’ goedgekeurd. Dat is een belangrijk moment voor mij. Ik zal u daar ook wat toelichting bij geven. Ondertussen heeft de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) al zijn advies over de visienota gegeven, op 14 augustus. De SERV heeft het advies ook toegelicht op de VESOC-werkgroep (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) van 11 september 2020. Er zijn een aantal aandachtspunten bezorgd, waar ik u graag een overzicht van geef.
De nota is trouwens ook officieel ingediend bij het Vlaams Parlement, dus ik heb er ook geen probleem mee om daar in de komende periode een gedachtewisseling over te houden, als jullie dat graag zouden hebben.
We zouden in de toekomst drie categorieën van ondernemingen onderscheiden: de start-ups en scale-ups, de klassieke ondernemingen, en de speciale statuten, zoals sportlui of kunstenaars. We zullen focussen op het aantrekken van start-ups en scale-ups, omdat zij innovatieve initiatieven naar Vlaanderen brengen. Ik zie ook heel veel potentieel in de samenwerking met onze kennisinstellingen wat dat betreft. Ook klassieke ondernemingen blijven welkom in Vlaanderen, maar zullen aan strengere voorwaarden moeten voldoen.
Wij willen ook inzetten op kwaliteit. Zo zal de persoon die zich hier wil vestigen met een klassieke onderneming minimaal over een diploma secundair onderwijs moeten beschikken en over een startkapitaal van 18.600 euro. Als wij buitenlands talent willen aantrekken, is het echt van belang dat het goede bedrijven zijn die we aantrekken.
De SERV heeft over het bezit van een diploma secundair onderwijs en een startkapitaal enkele aandachtspunten opgeworpen. Om een aantrekkingsbeleid te voeren gericht op start-ups en scale-ups vind ik het persoonlijk gerechtvaardigd om voor hen soepelere toelatingsvoorwaarden te voorzien. In 2019 werden 883 beroepskaarten aangevraagd. 550 aanvragen werden goedgekeurd en 333 aanvragen werden geweigerd. Dit betekent dus dat we kieskeurig zijn in wie we toelaten en dat er groeimarge is op het vlak van kwaliteit. De meeste beroepskaarten worden uitgereikt binnen de sectoren groothandel, vervoer en opslag, en horeca. Die sectoren kennen ook innovatieve trends, maar we zien bij de topaanvragers dus nog geen innovatieve sectoren. Ik vind het echt van belang dat ons beleid ook innovatie aantrekt.
Wij blijven ook inzetten op een goede opvolging door onze sociale inspectie. In 2019 voerde de inspectie bijna 2000 controles uit. 882 controles gebeurden binnen het thema economische migratie. Die betreffen zowel de arbeidskaarten als de gecombineerde vergunningen als de beroepskaarten voor zelfstandigen. Het merendeel van de controles gebeurt op de arbeidskaarten en gecombineerde vergunningen. Dat is ook logisch want hiervan worden er meer dan 11.000 uitgereikt op jaarbasis. Voor de beroepskaarten ligt dit met 550 veel lager.
Met de feedback die ik van de SERV ontving, ga ik nu aan de slag op twee werven. Ten eerste werk ik aan een nieuw decretaal kader ter vervanging van de 55-jaar oude regelgeving. U hoort het goed: de regelgeving voor de beroepskaarten is 55 jaar oud. Ten tweede is er het operationele luik van de aanvraagprocedure waarnaar u verwees. Hierbij willen we de doorlooptijden van de aanvragen gevoelig naar beneden halen. Net als we deden voor het aanvraagsysteem bij de werknemers, werk ik hier aan een digitaal systeem. Het is een soort b-post-trackingsysteem. Hierbij kan de klant, de aanvrager van een beroepskaart, op elk moment van de dag de vordering in zijn dossier raadplegen. Ook hier kan digitalisering het verschil maken.
Wat betreft de knelpunten, bevat het dossier een aantal kruisverbanden met het federale niveau. Momenteel zijn we een aantal juridische vraagstukken aan het uitklaren. Ik geef een voorbeeld: met de zesde staatshervorming is de materie economische migratie overgeheveld naar de gewesten. Voor de beroepskaarten zijn de gewesten bevoegd voor het hele pakket met uitzondering van de personen die vrijgesteld zijn van beroepskaart omwille van hun verblijfsrechtelijke situatie, bijvoorbeeld een erkend vluchteling. De FOD Economie is hiervoor bevoegd gebleven. Maar er rijzen in de praktijk wat vragen over de interpretatie van deze vrijstellingsgronden aangezien ieder gewest dit op zijn eigen manier invult.
Hoewel ik een tijgermotiefje in mijn kledij niet schuw, verafschuw ik wel papieren tijgers. Bij de beroepskaarten ben ik, net als bij de arbeidskaarten en gecombineerde vergunningen, opnieuw op een papieren tijger gebotst. Ik zal u kort schetsen waarom het zo belangrijk is op digitalisering in te zetten. Een buitenlander kan op twee manieren een beroepskaart aanvragen. Ten eerste bij een ondernemingsloket in Vlaanderen als hij hier legaal verblijft. Ten tweede bij een ambassade in het buitenland. De aanvraag gebeurt volledig op papier. Dat papier wordt vervolgens overgezonden aan het Departement Werk en Sociale Economie. Meermaals stellen we vast dat deze papieren aanvraagdossiers onvolledig zijn en in sommige gevallen kunnen we de buitenlandse onderdaan niet bereiken omwille van onleesbare documenten of het ontbreken van een e-mailadres. Samen met het federale niveau, onder andere bevoegd voor de ambassades, bekijken we hoe we deze procedure kunnen digitaliseren. Dat moet altijd op een gebruiks- en klantvriendelijke manier gebeuren omdat het de bedoeling is talent aan te trekken en niet af te schrikken. Daarvoor is het van belang te digitaliseren.
Wat is de termijn? Ik wil op 1 januari 2022 het decreet en het besluit van de Vlaamse Regering in werking laten treden. Er zijn een aantal stakeholders bij de opmaak van de regelgeving betrokken. In elk geval zijn dat de sociale partners via de SERV, FIT en VLAIO en het Departement Onderwijs. Voor de speciale statuten – schouwspelartiesten, sporters, diamantairs – roepen wij de expertise in van het Departement Cultuur Jeugd en Media, Sport Vlaanderen en de Federatie der Belgische Diamantbeurzen. Ook de federale overheden zijn betrokken zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, de FOD Economie, en het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). En uiteraard het Vlaams Parlement. Ik heb mijn conceptnota ingediend in het Vlaams Parlement en ik kijk uit naar de gedachtewisseling.
Het was een omstandig antwoord, maar de vragen waren heel gedetailleerd, en ik wilde toch al het kader schetsen van een discussie die zeker nog moet worden gevoerd.
Waarvoor dank.
Ik denk dat dit een bijzonder belangrijk onderwerp is. U hebt het heel juist geschetst: de regelgeving van 55 jaar oud kan onmogelijk beantwoorden aan de noden, zowel van de mensen als van de arbeidsmarkt als van de economie van vandaag. Het is hoog tijd dat daar een en ander wordt geactualiseerd.
De richting zit juist: meer richting innovatieve ondernemingen, meer richting kwaliteitsvol ondernemerschap, maar tegelijkertijd digitalisering en versnelling van de doorlooptijd.
Ik lees wel dat er bij de SERV een aantal bezorgdheden zijn, onder andere over waar de lat wordt gelegd, zowel wat betreft het startkapitaal als de diploma’s. Persoonlijk ben ik voorstander van een lat die een lat is. Wat hier nu over startkapitaal is ingeschreven is een minimum minimorum. Een onderneming start je niet met een paar duizend euro. Daarom is zo’n drempel wel degelijk nuttig.
Ik heb nog een vraag over het nagestreefde kwalificatieniveau en de eventuele gelijkschakeling van diploma’s. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat wat binnen het National Academic Recognition Information Centre (NARIC) moet gebeuren goed afgestemd is op de procedure inzake beroepskaarten?
Er is nu een SERV-advies. Het is wel degelijk nuttig om de volgende weken een gedachtewisseling te houden met de mensen die hier op het terrein mee bezig zijn.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitgebreide antwoord op de interessante vraag van collega Bothuyne. We zullen het debat nog voeren in de commissie.
U zegt dat versoepelingen zich aandienen. Wil dat zeggen dat u dat startkapitaal wilt wegen? Dat heb ik niet goed begrepen. Je hebt het startkapitaal dat collega Bothuyne omschrijft als een minimum minimorum, een bedrag van, als ik mij niet vergis, 18.600 euro. Maar er wordt ook gesproken van de mogelijkheid dat een ondernemer zichzelf een loon kan uitkeren, dat 120 procent van het leefloon zou moeten zijn. Voor iemand die een startend bedrijf heeft, kan dat een grote drempel zijn. Je zou daardoor mensen niet kunnen betrekken, of een kloof opwerpen die misschien in eerste instantie niet nodig is. Wordt het financiële luik mee opgenomen in de versoepelingen, de aanpassingen die er zitten aan te komen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u voor de aanvullende vragen.
Ik volg wel de mensen die bezorgd zijn over die lat. In de visienota heb ik die lat nu op 18.600 euro gelegd. Er moet sowieso een lat komen. Collega Annouri, die lat is er niet voor start-ups en scale-ups. Ik vind dat er meer innovatieve bedrijven mogen komen. Er komt vanuit het buitenland veel te weinig innovatief talent naar ons. Dat is mijn persoonlijke overtuiging. Dat zal ook de overtuiging van de SERV zijn. Wat dat betreft moet het licht meer op groen. Wat betreft de klassieke zaken, zoals broodjes- of kebabzaken, mogen we echt wel zoeken naar waar de lat het best ligt. We hebben nu gezegd dat dat 18.600 euro moet zijn, en ook een loonvoorwaarde opgelegd. We moeten uiteraard rekening houden met het karakter van de starter. Ik begrijp absoluut dat ze in het begin niet veel kunnen verdienen of winst maken. Ik ben daarom bereid om er een beetje aan te schuiven, maar er moet wel ergens een drempel zijn.
Laat ons dat goed doen, in onderling overleg. Dit is voor mij geen ideologische kwestie. Het is een kwestie van aantrekken en helder zijn in wat je verwacht. Dat moeten we meer doen. Nu is het een beetje een kader van niets. Je dient een aanvraag in en dan bekijkt men of het kan of niet. Dat is niet meer van deze tijd. Je moet daar scherper in zijn.
We moeten zeer goed afstemmen met NARIC, voorzitter. We hebben nu al de werkwijze om diploma’s die we eerder erkenden niet opnieuw bij NARIC te vragen. We moeten met NARIC overleggen over de gehanteerde doorlooptijd. Dat is ook een belangrijk issue.
Collega Annouri, over die 120 procent zullen er wel nog wat discussies zijn. Ik vind het goed dat we daarover met jullie discussiëren. Voor mij is het principe cruciaal dat je helder moet zijn over wat je verwacht.
Ik wil naar een moderne regelgeving, veel zuurstof voor start-ups en scale-ups, een extra boost voor de samenwerking met de hogescholen en universiteiten. Maar voor de klassieke zaken zijn er toch een aantal voorwaarden.
Minister, ik denk dat het inderdaad hoog tijd is dat we werk maken van een offensief beleid om ondernemend talent aan te trekken. Ik ben dan ook blij met uw initiatief. Tegelijk zullen we vanuit de commissie onze inbreng doen via de gedachtewisseling die er aankomt. We bespreken dat straks in de regeling van de werkzaamheden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.