Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Terwijl de opties voor oudere, zorgbehoevende mensen vroeger beperkt waren tot hetzij thuis blijven wonen of inwonen bij bijvoorbeeld de kinderen – zo gebeurde het heel vroeger –, hetzij opgenomen worden in een woonzorgcentrum, zien we dat er nu veel meer differentiatie komt in het aanbod. We krijgen daar een heel scala.
Zo loopt in Borgerhout al zes jaar het project rond solidair samenwonen onder de noemer Senioren Thuis. Vijf 65-plussers delen een sociale woning in hun eigen buurt. Alle bewoners hebben hun eigen wooneenheid en delen een aantal gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen, zoals een eetruimte en een wasmachine. Het initiatief gaat uit van Beweging.net en de sociale huisvestingsmaatschappij De Ideale Woning. De minister kent het project want hij is er zeer recent op bezoek geweest.
Senioren Thuis kadert in sociale huisvesting en richt zich op alleenstaande 65-plussers met een geringe financiële draagkracht, een beperkt sociaal netwerk en een beginnende zorgbehoefte. In hun gezamenlijke woning vinden ze elkaar, leven zij samen en zorgen zij voor mekaar. Doordat er in het project een aantal gemeenschappelijke ruimtes zijn en de senioren mekaar dus heel gemakkelijk kunnen ontmoeten, wordt het risico op eenzaamheid duidelijk kleiner. Daarnaast bevordert het samenleven zeker ook het veiligheidsgevoel bij de bewoners. De bewoners krijgen ook hulp van vrijwillige begeleiders, die het samenleven mee in goede banen leiden. Ook de buurt kan daarbij een rol vervullen, terwijl anderzijds door de kleinschaligheid en het feit dat het project midden in een leefgemeenschap is ingeplant, de bewoners zelf ook veel meer kunnen deelnemen aan het sociale leven. Het is eigenlijk een toonvoorbeeld van de vermaatschappelijking van de zorg. Wat betreft de zorg doen de bewoners een beroep op een breed zorgnetwerk zoals gezinszorg en thuisverpleging.
Senioren Thuis werkt op een geëngageerde manier mee en is een alternatieve invulling van de doelstelling dat ouderen die zorg nodig hebben zo lang mogelijk in de eigen woning of minstens in de eigen buurt moeten kunnen blijven wonen. Gezien het succes van de formule kijken de initiatiefnemers uit naar nieuwe, soortgelijke woningen. Zo staan er nu in Antwerpen en Kontich gelijkaardige projecten op stapel. Hoewel veel van de organisatie wordt gedragen door vrijwilligers en verenigingen, vragen de initiatiefnemers ook ondersteuning vanuit Vlaanderen.
We weten ondertussen zeer goed dat eenzaamheid een heel reëel probleem is bij de oudere bevolking. Zulke kleinschalige woonprojecten spelen daar goed op in. Bovendien maken ze ook betaalbaar wonen mee mogelijk. Dergelijke vormen van kleinschalig wonen bieden met andere woorden heel wat voordelen. Het geeft ook veel meer gevoel van veiligheid als je met andere mensen samenwoont dan als je alleen woont, soms in een grote woning.
Minister, hoe staat u tegenover kleinschalige woonvormen voor oudere, kwetsbare mensen? Op welke manier kan Vlaanderen mee ondersteuning bieden aan dergelijke vormen van kleinschalig wonen en die ook mee promoten? Senioren Thuis betreft een vorm van sociaal wonen. Zult u in overleg gaan met uw collega van Wonen om die kleinschalige woonvormen mee te ondersteunen?
In het verleden werkte Vlaanderen een specifieke regeling uit voor kleinschalige dagopvang via de CADO’s (Collectief Autonome DagOpvang), namelijk door het bundelen van thuiszorg voor verschillende ouderen samen. Bestaat die mogelijkheid ook voor nachtzorg? Zo neen, hoe staat u ertegenover om dat ook mogelijk te maken voor nachtzorg? Zou dat een aanvulling kunnen zijn op de zorg die in een project als Senioren Thuis wordt gegeven?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, met het nieuwe Woonzorgdecreet krijgen initiatiefnemers de mogelijkheid om een heel divers aanbod van zorgvoorzieningen ter beschikking te stellen. Het decreet wil voor elke oudere een omgeving creëren die maximale veiligheid en kansen op autonomie kan bieden. Dat concretiseert zich in een heel divers aanbod. Het kleinschalig genormaliseerd wonen voor personen met dementie binnen een woonzorgcentrum bijvoorbeeld, is een concept dat de Vlaamse overheid wil aanmoedigen. Verschillende woonzorgcentra werken al met dat concept en krijgen steeds meer navolging.
Volgens experts zal de dualiteit tussen woonzorgcentra en thuiszorg vervagen en komen er meer mengvormen. Het doel is mensen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen in een warme, zorgzame buurt. Alternatieve zorg- en woonvormen, zoals mobiele woonruimtes die bijvoorbeeld in de tuin van een familielid kunnen worden opgesteld wanneer een oudere tijdelijk meer zorg behoeft of tijdelijk kleinschalig groepswonen met wijkzorg, zijn mogelijkheden die het waard zijn om onderzocht te worden.
Men moet echter ook rekening houden met de kritische succesfactoren voor alleenstaande kleinschalige autonome woonzorgcentra of initiatieven van groepswonen. Ze worden geconfronteerd met de toenemende administratieve en juridische complexiteit op het vlak van beheer en organisatie van wonen en zorg. Vaak missen zij de expertise en de middelen op het vlak van infrastructuurwerken en technieken, gespecialiseerde zorg en ondersteuning, ICT, financieel management. Woonzorgcentra, ingebed in grotere groeperingen of samenwerkingsverbanden van zorg, creëren door het bundelen van krachten schaalvoordelen, wat hun de mogelijkheid biedt om inhoudelijke expertise te delen, alsook stevig in te zetten op kostenefficiëntie.
Positieve punten zijn dan weer dat kleinschalige woonzorgcentra vaak goed geïntegreerd zijn in de lokale gemeenschap en samenwerkingsverbanden allerhande. Zij kunnen goed inspelen op de specifieke lokale behoeften. Zij zijn dus op hun manier kwetsbaar, maar hebben tegelijkertijd ook een sterke lokale inbedding en gedragenheid.
De wijze waarop oudere personen leven, wonen en verzorgd willen worden, verandert continu, alsook de wijze waarop voorzieningen voor wonen, welzijn en zorg en de samenleving daaraan vormgeven. Dat heeft te maken met onder andere demografische evoluties, veranderende sociaal-maatschappelijke opvattingen en wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Die realiteit dwingt Vlaanderen om actief op zoek te gaan naar een aangepast beleid, dat inspeelt op de diverse veranderingen die daarmee gepaard gaan.
De vragen die ik me daarbij stel, zijn de volgende. In hoeverre moet onze manier van samenleven in dergelijke mate van detail in regelgeving worden gegoten? En ook: gaat het hier over een zorgvorm of veeleer over een woonvorm? Binnen de uitvoering van het Woonzorgdecreet voorzien we in erkenningsvoorwaarden voor thuiszorg, residentiële zorg en zorgtussenvormen. Ik ben er geen voorstander van om bijkomende woonzorgvormen in deze regelgeving te gaan creëren. Iedereen weet dat dit het silodenken alleen maar gaat versterken en de zorgorganisatie en zorgintegratie vaak complexer gaat maken.
In dat opzicht kan ook verwezen worden naar de memorie van toelichting bij het Woonzorgdecreet van 2019, waarin expliciet is opgenomen dat het samenwonen van ouderen niet het voorwerp van het Woonzorgdecreet uitmaakt. Daar werd aan toegevoegd dat uiteraard ook die bewoners met een zorg- en ondersteuningsvraag als gebruikers een beroep zullen kunnen doen op het thuiszorgaanbod, waaronder individuele of collectieve gezinszorg in de eigen woonomgeving.
In dat kader wil ik wel met mijn collega Diependaele, bevoegd voor het wonen, bekijken in hoeverre de woon- en huurwetgeving en de wetgeving inzake stedenbouw eventueel moeten worden aangepast om dergelijke initiatieven ademruimte te geven. Zoals ook uit de hoorzittingen in de Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie met betrekking tot mobiele mantelzorgwoningen is gebleken, zijn er vaak ook aanpassingen in aanverwante regelgevingen nodig om dergelijke initiatieven mogelijk en levensvatbaar te maken.
Verder wil ik verduidelijken dat ook binnen een woonzorgcentrum kwetsbare ouderen op een kleinschalige wijze kunnen wonen, al of niet binnen een meer grootschalige context. In overleg met het agentschap Zorg en Gezondheid en de sectorvertegenwoordigers zal verder onderzocht worden in welke mate het concept kleinschalig wonen voor ouderen binnen de huidige regelgeving kan worden gestimuleerd.
In het verleden heeft mijn voorganger, de heer Vandeurzen, reeds overleg gepleegd met de minister van Wonen met betrekking tot de uitbating van sociale assistentiewoningen. Er loopt daarnaast binnen Wonen-Vlaanderen sinds 2018 ook een project rond diverse vormen van experimenteel wonen, waaronder ook een aantal projecten rond wonen met zorg. Dat is in uitvoering van een resolutie van 15 oktober 2015 van het Vlaams Parlement, waarbij aan de Vlaamse Regering gevraagd is om proefprojecten voor gemeenschappelijk en vernieuwend wonen te stimuleren. De resultaten daarvan worden verwacht in 2024. Net zoals mijn voorgangers zal ik, wanneer vereist, in overleg gaan met mijn collega binnen de Vlaamse Regering bevoegd voor het wonen.
De organisatie van nachtzorg in een kleinschalig concept als CADO, dat niet verbonden is aan een grotere organisatie zoals een woonzorgcentrum of een centrum voor herstel, is vanuit economisch en organisatorisch standpunt moeilijk te verwezenlijken. Momenteel zijn voorbeelden van nachtzorg opgestart in het kader van kortverblijf binnen een woonzorgcentrum. Zo organiseren het woonzorgcentrum Vincenthove in Roeselare en het woonzorgcentrum De Vijvers in Gent nachtopvang in het kader van kortverblijf. Nachtzorg wordt momenteel reeds uitgevoerd door een dienst voor oppashulp, diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, een centrum voor kortverblijf met aanbod nachtzorg of een erkend initiatief voor nachtzorg.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
We zien dat het aanbod momenteel veel diverser wordt. Het is inderdaad niet meer: of je woont nog thuis, of je gaat naar een woonzorgcentrum. Er zijn heel veel tussenvormen, en dat is maar goed ook, want die komen wel degelijk tegemoet aan een vraag.
Het is cruciaal om aan de ouderen te vragen: hoe wil je oud worden, waar wil je verzorgd worden, in welke omgeving wil je dat het liefst? En dan moeten we op zoek gaan op welke manier dat kan.
Er zijn vandaag inderdaad nog heel wat drempels in de regelgeving. Ik heb zelf de conceptnota rond mobiele mantelzorgwoningen als hoofdindiener ingediend. Ik heb de hoorzittingen gevolgd. Ik denk dat we allemaal wel begrepen dat er regelgevende aanpassingen nodig zijn, willen we dat effectief een kans geven. Nochtans zie je dat heel wat mensen daar vragende partij voor zijn. Ik denk dat we dan op die vraag van een maatschappij moeten ingaan. Dat is hetzelfde met die kleinschalige woonvormen, zoals Senioren Thuis, waar ouderen samenwonen.
Het is inderdaad cruciaal om eerst de vraag te stellen of het een woonvorm of een zorgvorm is. Daarbij moet je natuurlijk ook zien wat die oudere daarbij verwacht. Het verwachtingspatroon is, denk ik, heel belangrijk. Het kan niet dat een woonvorm zich voorstelt als een zorgvorm en dat ouderen dan niet de zorg krijgen waarop ze hadden gehoopt en die ze eigenlijk ook gewoon moeten krijgen.
Ik heb ook een vraag in dezelfde zin ingediend bij uw collega van Wonen. Het zou goed zijn om eens samen te kijken welke drempels er momenteel nog zijn voor kleinschalige woonvormen zoals Senioren Thuis, en of die op een afdoende manier, voor de verschillende mensen die er wonen, ondersteund kunnen worden door de thuiszorg, om dan te zien welke stappen eventueel verder nog moeten worden gezet.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, ik ga even terug naar een actualiteitsdebat van vlak voor corona. Ik denk dat het in februari was dat we het project van cohousing in Aarschot besproken hebben. Dat was een heel geanimeerd debat. Ik had op dat moment het gevoel dat u daar niet echt positief tegenover stond.
Als ik uw antwoord nu beluister, heb ik veeleer het gevoel dat u wel wilt onderzoeken met uw collega van Wonen – want cohousing is eigenlijk een woonvorm en geen zorgvorm – of u de obstakels kunt wegwerken of niet. Klopt mijn bedenking? Of zegt u dat u voor cohousing nog altijd niet door het vuur gaat?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Sinds enkele decennia blijven ouderen in Vlaanderen zo lang mogelijk zelfstandig wonen, hetzij in de eigen woning, hetzij in een assistentiewoning. Vlaanderen heeft daartoe ook een heel scala aan thuiszorgdiensten ontwikkeld om dat mogelijk te maken.
Als ouderen dan toch de stap zetten naar een vorm van collectief wonen, dan doen ze dat natuurlijk het liefst van al in vormen waar ze maximale regie hebben, waarbij ze hun eigen zorg in handen houden, en het liefst ook in settings die niet te grootschalig zijn. Ouderen gaan ook pas naar een woonzorgcentrum als ze echt zwaar zorgbehoevend zijn en ze echt totaal niet meer zelfstandig kunnen wonen.
Die tendens naar maximale regie en naar kleinschalig wonen tekent zich ook al af in de sector voor personen met een handicap, waar ouders en familieleden initiatieven ontwikkelen, of in de bijzondere jeugdzorg, waar men ook wil gaan werken met kleinere leefgroepen.
Denk maar aan het recente voorval in Villa De Proost. Zorginspectie wou die sluiten. De bewoners omschrijven hun initiatief als een vorm van cohousing, maar Zorginspectie zag dat veeleer als een illegale woonzorgvoorziening. Het Woonzorgdecreet maakt het mogelijk de sluiting te bevelen van een niet-erkende voorziening die de opdrachten vervult van een centrum voor kortverblijf, een centrum voor herstelverblijf, een groep van assistentiewoningen of van een woonzorgcentrum. Gelukkig heeft het gezond verstand gezegevierd en is dat voorlopig van de baan. Maar het kan volgens mij toch niet de bedoeling zijn dat een overheid een initiatief van ouderen om samen te wonen, als die de woon- en leefkosten willen delen en een beroep willen doen op thuiszorg, gaat tegenhouden en sanctioneren. Voor mij heeft men nog altijd het recht om vrij te kiezen voor een woonvorm, met wie men gaat samenwonen en hoe men die kosten wil verdelen. Volgens mij kan dat niet alleen beperkt zijn vanwege de leeftijd, maar ook door een zorgnood in de eigen woning, die eventueel door thuiszorg zou kunnen worden opgevangen. Ik vind dat we als overheid zulke initiatieven echt wel moeten toejuichen. Zoals gezegd, past het volledig in de vermaatschappelijking van de zorg. We willen allemaal onze oude dag zo comfortabel en prettig mogelijk samen doorbrengen.
Het is ook een dam die gecreëerd wordt tegen eenzaamheid. Vaak worden we geconfronteerd met heel wat verliesmomenten. Heel wat ouderen wonen alleen thuis. Dat zou een belangrijk element kunnen zijn van cohousing, dat men onder elkaar is en dat er ook toezicht is. Daarom wil ik voorstellen dat er een decreet zou worden gemaakt waarbij we ervoor zorgen dat er een regelluw kader komt om initiatieven van cohousing voor ouderen te creëren, omdat ik absoluut denk dat dit de toekomst zal zijn.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik kan natuurlijk alles beamen wat mijn collega zegt. Zoals ze terecht opmerkt, beperkt de roep en de evolutie naar kleinschalige zorg zich niet tot de ouderenzorg, maar is dat ook het geval voor bijvoorbeeld de sector voor personen met een beperking. Ik ben heel blij dat dat ook door andere partijen, door iedereen eigenlijk, nu gedeeld wordt dat kleinschalige zorg, dicht bij mensen, het belangrijkste is. Ook bij de personen met een beperking bestaan daar nog heel wat obstakels voor, bijvoorbeeld welke ondernemersvorm mensen moeten aannemen om zorg aan te bieden. Ik heb daar ook een conceptnota over ingediend, getiteld ‘Sociaal ondernemerschap’. Ik hoop dat we die ook weer kamerbreed kunnen steunen – ik hoop dat we alles kamerbreed kunnen steunen – en ervoor zorgen dat die kleinschalige zorg zich ook bij mensen met een beperking kan voortzetten.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ook onze N-VA-fractie is altijd voorstander geweest van die kleinschalige zorginitiatieven, zeker wanneer die van onderuit in de samenleving op een zeer organische manier ontstaan. Dat was ook zo in februari 2020 – mijn collega's hebben het daarnet ook al even aangehaald – toen we in de plenaire vergadering een discussie hadden over villa De Proost, waar eveneens een aantal ouderen met een beperkte zorgvraag samenwonen. Zij doen voor verpleging een beroep op externe thuishulp, net zoals het initiatief dat hier werd aangehaald. Tijdens die vergadering hebben we gevraagd om uitvoering te geven aan artikel 40 van het Woonzorgdecreet.
Minister, net zoals de collega’s wil ik u vragen naar de stand van zaken rond artikel 40 en een regelluw kader. Het is immers de taak van de Vlaamse overheid om een oplossing te bieden voor problemen die zich aandienen en geen problemen te creëren waar er geen zijn.
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, we zullen wellicht een aantal keren terugkeren naar dit debat. Zoals ik daarnet heb gezegd, denk ik niet dat we voor elke woon- of zorgvorm een apart regelgevend kader nodig hebben. Een aantal uitgangspunten zijn belangrijk. Als gezonde zeventigers ervoor kiezen om voor elkaar te zorgen en eventueel gebruik te maken van thuiszorgdiensten, dan kan dat. Maar wanneer het gaat over mensen met een zwaar zorgprofiel, waarvoor er dag en nacht permanentie nodig is en er gekwalificeerd personeel moet zijn, dan hebben we het over een woonzorgcentrum en dan moeten er bijkomende voorwaarden zijn. We hebben net een coronacrisis achter de rug, waarbij de vraag hoe om te gaan met kwetsbare mensen rond een aantal zaken – infectieziektebestrijding, noem maar op – een duidelijk kader vereist. En dat kader hebben we ook, namelijk een woonzorgcentrum. En dat ter bescherming van de ouderen zelf.
Dat zijn de twee elementen. In het ene geval heb je een ander profiel dan wanneer het gaat over de echt kwetsbare mensen, die permanente zorg nodig hebben en waarvoor een juist kader moet worden gecreëerd, net om de mensen zelf te beschermen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik heb de bijkomende vraag van de collega's gehoord. We moeten een onderscheid maken. In geval van senioren thuis – en daarover gaat de vraag – gaat het niet over een kleinschalig woonzorgcentrum. Het gaat over senioren die samenwonen, die nog actief zijn, maar liefst niet meer alleen willen wonen, omdat ze dan eenzamer zijn en zich minder veilig voelen. Ze delen samen een aantal ruimtes en zorgen ook voor elkaar, in een woning die is ingebed in de buurt. Dat is een specifieke woonvorm, waar ik inderdaad wel in geloof. Daarbij kunnen de mensen vanzelfsprekend een beroep doen op thuiszorg, zoals iemand die thuis woont. We zien dat er heel wat evoluties in die richting zijn – er zijn ook proefprojecten –, maar dat er toch ook nog heel wat drempels zijn. Het is belangrijk dat wij, vanuit onze rol als parlementslid, mee proberen die drempels te detecteren en nagaan of het drempels zijn in Welzijn. Zoals ik het nu hoor, zitten de drempels niet zozeer hier, maar vooral bij Wonen, met betrekking tot cohousing, en bij Omgeving, met betrekking tot vergunningssituaties, en mogelijk bij nog heel wat andere beleidsdomeinen, bijvoorbeeld met betrekking tot de combinatie samenwonen en pensioen of vervangingsinkomen en dergelijke. Het zou goed zijn om die drempels te detecteren, zodat we een antwoord kunnen bieden op de maatschappelijke vraag die er ter zake is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.