Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, het is me een groot genoegen om bij het begin van het schooljaar als eerste spreker in de eerste commissie Onderwijs een vraag te mogen stellen aan de minister. Mijn vraag gaat over de kwaliteit van het buitengewoon onderwijs, waarvan we de evaluatie op het einde van het vorige schooljaar kregen van de onderwijsinspectie.
We weten dat kinderen met bijzondere zorgnoden les kunnen volgen in het gewoon onderwijs, mits ondersteund vanuit het buitengewoon onderwijs, via de ondersteuningsnetwerken. De N-VA heeft steeds onderstreept dat inclusief onderwijs het uitgangspunt moet zijn wanneer dat haalbaar en mogelijk is, het buitengewoon onderwijs wanneer dat nodig is. Niet elk kind kan immers het beste onderwijs krijgen in een klas binnen het reguliere onderwijs, zelfs niet met de beste ondersteuning en de beste middelen. Een kwalitatieve buitengewone onderwijssetting blijft dus nodig. Ook in het Vlaams regeerakkoord kunnen we dat lezen.
Op donderdag 2 juli bracht de onderwijsinspectie haar verslag in de onderwijscommissie. De inspectie lichtte toe dat het buitengewoon onderwijs met een kwaliteitsprobleem zit. De kwaliteit van de doorgelichte scholen liet te wensen over. Er liggen met andere woorden nog grote uitdagingen voor ons in het buitengewoon onderwijs.
Welke conclusies trekt u uit het rapport van de onderwijsinspectie wat betreft het buitengewoon onderwijs?
Welke inschattingen maakt u over de gevolgen van het M-decreet op de scholen voor buitengewoon onderwijs?
Welke maatregelen op korte en lange termijn wilt u nemen om de kwaliteit van het buitengewoon onderwijs omhoog te krikken?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil eerst even ingaan op de resultaten. De onderwijsinspectie heeft 35 scholen voor buitengewoon basisonderwijs en 18 scholen voor buitengewoon secundair onderwijs doorgelicht. Daarin zijn een aantal verbeterpunten naar boven gekomen, vooral op het vlak van de onderwijskwaliteit: de kwaliteitsontwikkeling voldoet in de helft van de doorgelichte scholen niet aan de verwachtingen. Dat was de conclusie.
Dat geldt bij uitstek voor wat men het handelingsplanmatig werken noemt bij het nastreven van de onderwijsdoelen. Nochtans zou dit een belangrijk handelsmerk van scholen voor buitengewoon onderwijs moeten zijn, namelijk dat ze via die individuele handelingsplanning veel meer op maat van de leerling werken, veel meer dan in het reguliere onderwijs. Het ontbreekt volgens de inspectie veelal aan gedragen, doelgerichte en duidelijke afspraken over het proces van de handelingsplanning en aan ondersteuning van de teamleden in dit proces. Ook het systematisch en betrouwbaar evalueren is voor meer dan de helft van de scholen een ‘uitdaging’, zoals men het wat verbloemd stelt. Scholen hebben in hun evaluaties volgens de inspectie te weinig doelgericht aandacht voor de evaluatie van de onderwijsleerpraktijk, voor het cyclische proces van handelingsplanning en voor de resultaten en effecten bij de leerlingen.
Sinds de introductie van het M-decreet hebben we een gestage daling van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs gezien, maar de laatste jaren zien we weer een gestage toename, in die mate zelfs dat er op sommige plaatsen capaciteitsproblemen zijn ontstaan. Ook in de plenaire vergadering hebben we het daar al een aantal keer over gehad. Ik heb moeten optreden om extra infrastructuurmiddelen vrij te maken, maar ook extra omkaderingsmiddelen, door de introductie van een tweede telmoment in oktober. We zijn dus aan beide vereisten tegemoet gekomen. Enerzijds moet er fysieke ruimte zijn om leerlingen te kunnen ontvangen, en daarvoor hebben we een soort van noodbudget op de korte termijn.
Daarnaast moet je natuurlijk ook de omkaderingsmiddelen hebben, en ook die mogelijkheid hebben we voorzien door de organisatie van een tweede telmoment in oktober, zodat zowel de infrastructuur als de omkaderingsmiddelen voorhanden zijn.
Het regeerakkoord stelt ook dat het essentieel is te zorgen dat onze kinderen en jongeren de juiste begeleiding krijgen op de juiste plaats, in de juiste scholen met de juiste omkadering. Dat is de hele discussie rond het M-decreet die momenteel wordt gevoerd. Het uitgangspunt is: gewoon onderwijs als het kan, buitengewoon onderwijs als het nodig is.
Op dit moment bereiden we samen met de administratie een conceptnota voor, die ik zo snel mogelijk wil voorleggen aan de Vlaamse Regering. Het verbeteren van de kwaliteit van het buitengewoon onderwijs is natuurlijk een aandachtspunt. We gaan er niemand kunnen toe brengen om toch te opteren voor het buitengewoon onderwijs als de kwaliteit van het buitengewoon onderwijs onder druk staat. Dat is onlosmakelijk met dit verhaal verbonden en we hebben echt nog wel een weg te gaan.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
U wijst terecht op het handelingsgericht werken dat een handelsmerk van het buitengewoon onderwijs zou moeten zijn. We waren dan ook een beetje verbaasd dat volgens de inspectie het buitengewoon onderwijs daar een beetje tekortschiet. Ze hebben de reputatie van te werken op maat van de leerling om de cognitieve ontwikkeling en de vaardigheden te stimuleren op een planmatige manier zodat zij ook een bepaald doel kunnen bereiken. Het is dan een beetje verbazend dat er niet systematisch een opvolging gebeurt en dat er geen betrouwbare evaluatie is. Het zijn twee belangrijke pijnpunten die de inspectie aanhaalt en die belangrijk zijn om op te volgen.
Ik heb een bijkomende vraag. Gaat u specifiek opdracht geven aan de inspectie of eventueel aan de pedagogische begeleidingsdienst of aan een samenwerking tussen beide om de oorzaken van die knelpunten te achterhalen en om dan op basis daarvan een verbetertraject te kunnen doorlopen? Ik denk dat het een uitdaging is waarop we moeten ingaan.
Ik ben ook blij te vernemen dat u dit gegeven en de kwaliteit van het bijzonder onderwijs zeker meeneemt voor de conceptnota waaraan u werkt in het kader van het inclusief onderwijs. We kijken uiteraard uit naar de conceptnota en zeker ook naar de bespreking die dan in deze commissie zal volgen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, het is een interessante vraag. Er werd aan dit thema al heel wat tijd besteed tijdens de bespreking van de Onderwijsspiegel. Voor ik een vraag stel aan de minister, wil ik toch nog eventjes het volgende zeggen. In tegenstelling tot wat u zegt, mevrouw Krekels, willen we zeker nooit stellen dat het buitengewoon onderwijs niet regulier zou zijn. In uw vraag stelt u dat het buitengewoon onderwijs niet regulier zou zijn. Integendeel, wij zouden willen poneren dat, zonder enige twijfel, het buitengewoon onderwijs ook voor ons in de toekomst deel moet uitmaken van het algemeen onderwijssysteem. Meer nog, we stellen eigenlijk dat de focus altijd moet liggen op kwaliteit en leerwinst en dat die even groot moet zijn als in het gewoon onderwijs.
Ik wil nog even herhalen wat Lieven Viaene in deze commissie begin juli heeft gezegd, namelijk dat we net zouden moeten zorgen voor de meest kwetsbare kinderen in het onderwijs, en dat zijn misschien wel die leerlingen die in het buitengewoon onderwijs zitten. Ze moeten zeker ook zeer goed onderwijs krijgen.
Mevrouw Krekels, u vraagt of er een onderzoek komt naar de redenen van de daling van het buitengewoon onderwijs. Ik kan me daarin vinden. Eigenlijk zijn er al een aantal redenen naar voren geschoven, ook tijdens de bespreking van de Onderwijsspiegel. Er werd toen aangehaald dat de populatie binnen het buitengewoon onderwijs diverser is geworden, dat het buitengewoon onderwijs goed is in het verzamelen van gegevens maar dat het moeilijk is om concrete acties op te zetten die tegemoetkomen aan de behoeften van de leerlingen. Wat ik toch wel cruciaal vind, is dat er een correlatie is: die scholen die een goede kwaliteitscyclus kunnen doorlopen, zijn ook zeer sterk in het begeleiden en opstellen van behandelingsplannen.
En minister, ik ben blij om te horen dat er effectief werk wordt gemaakt van de conceptnota rond het nieuwe Begeleidingsdecreet. Ik heb al een viertal punten naar voren geschoven. Ik las bij de bespreking van de Onderwijsspiegel dat er zeker twee zaken worden meegenomen. Dat was de ondersteuning door het beleid; de directies in het buitengewoon onderwijs hebben echt nood aan die ondersteuning, net om de kwaliteitscyclus goed te kunnen doorlopen. Twee, de professionalisering van de leerkrachten in het buitengewoon onderwijs; zij moeten alle mogelijkheden krijgen. Bent u bereid om die twee punten mee te nemen?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Dit is inderdaad een zeer belangrijk thema, dat we zeker moeten bekijken. Het is ook een zeer moeilijk thema. We moeten het op veel verschillende vlakken bekijken. Ik zal specificeren op twee zaken. Eén, de capaciteitsproblemen in het buitengewoon onderwijs. Verschillende ouders hebben me al gecontacteerd, ze kunnen hun kind niet inschrijven ook al krijgen ze dat verslag van het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB). De kinderen mogen zich wel inschrijven in een school voor buitengewoon onderwijs, maar kunnen er niet naartoe, want er is te weinig plaats. Er is zelfs een verhaal over een kind dat noodgedwongen is ingeschreven in het gewoon onderwijs door dat plaatstekort en daar vorig jaar totaal niet kon aarden.
Mijn tweede bezorgdheid is de draagkracht van de scholen. Uiteraard is onze partij altijd al voorstander geweest van inclusief onderwijs, we zijn niet de enigen. Natuurlijk moet het ook nog haalbaar blijven. Er zijn leerkrachten met 22 kinderen in de klas, waarvan 7 à 8 die bijzondere zorg nodig hebben. We moeten zorgen dat die mensen dat kunnen blijven bolwerken. Het blijft dansen op een slappe koord. In het belang van het kind moet inclusie voorop blijven staan, maar uiteindelijk moeten we ook gaan kijken naar de capaciteit in het buitengewoon onderwijs.
Minister, wat zult u doen aan het plaatstekort in het buitengewoon onderwijs? Zult u de CLB’s extra ondersteunen en versterken zodat ze hun begeleidende rol van kinderen met zorgnoden nog beter kunnen uitoefenen? Zij spelen daar een cruciale rol in.
De heer De Witte heeft het woord.
Ik vind dit ook een heel belangrijk thema. Ik ben benieuwd, minister, naar uw concrete uitwerking van het Begeleidingsdecreet. Zoals de heer Vandenberghe zijn wij ook voor inclusief onderwijs. Ik heb begrepen dat de meesten hier daarvoor kiezen. Hoe gaan we dat concreet doen? Dat is me nog niet duidelijk, zeker met het grote lerarentekort.
Nog een punt dat ik wil toevoegen aan het debat en dat ik wil vragen aan de minister, is de kwestie van het vervoer. Dat is een beetje de olifant in de kamer. We horen er momenteel heel veel over in de pers. Ik kreeg deze morgen nog telefoon van een buschauffeur in Geel, een zekere Luc. Hij vertelde dat hij elke morgen en elke avond minstens twee uur onderweg is. Dinsdag, eergisteren, lagen de kinderen te slapen in het gangpad van de bus. Hij belde een beetje in paniek. Probeer je maar eens te concentreren als je vijf uur per dag in een bus zit en het bovendien super warm is.
Wat zijn de oplossingen op korte termijn? U voorziet 2 miljoen euro. Ik heb ook begrepen van een vakbondsafgevaardigde in de sector dat er 110 bussen zijn ingeschakeld, maar dat er nog 390 autocars wachten op inschakeling. Zij verwachten een signaal van u en vooral ook de middelen om die te kunnen inschakelen. Dat is een oplossing op korte termijn, dat is noodzakelijk. Op lange termijn is er vraag naar de arbeidsvoorwaarden van die buschauffeurs en begeleiders. Zoals ik het begrijp, wordt dat nu uitbesteed door De Lijn en creëert u een zekere schaarste omdat de arbeidsvoorwaarden zeer penibel zijn. Graag meer toelichting rond dat structureel maar ook zeer acuut probleem.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik was niet van plan om tussen te komen maar naarmate ik de spreker hoorde, dacht ik: tiens.
Minister, als N-VA zijn wij zeer blij met de extra middelen en capaciteit die u voorziet. Er wordt hier gedaan alsof dat gemakkelijk was, maar dat is niet zomaar gebeurd. De realiteit heeft aangetoond dat een aantal kinderen beter in het buitengewoon onderwijs een plaats hebben, zoals mevrouw Krekels al wou zeggen, om te leren. Dat is de kern van de zaak. Daar wil ik nog even op ingaan. De totaliteit van ons onderwijs is om het leren van het kind centraal te zetten in de setting waar het hoort.
Mevrouw Vandromme, als we dan spreken over regulier onderwijs, dan is dat in de volksmond ‘een gewone school’. Als we spreken over het buitengewoon onderwijs, dan is dat het niet-reguliere, zo u wilt. Daarom heet het ook ‘buitengewoon’. Anders hadden we het ‘gewoon’ genoemd. Laat ons daar het debat toch niet over voeren, wel over de kern van de vraag van mijn collega: de kwaliteit en het leren van dat kind. Dat staat voorop.
De heer De Gucht heeft het woord.
Het schijnt, als je spreekt, dat je het coronavirus dan niet verspreidt. (Jean-Jacques De Gucht zet zijn mondmasker af. Gelach)
De heer Daniëls heeft het daarnet al aangehaald: het is heel belangrijk dat we ons bewust zijn van de uitdagingen in het buitengewoon onderwijs. De extra middelen die u daarvoor vrijmaakt, minister, zijn een bijzonder goede zaak.
Ik vind het wel wat raar dat de vraag over busvervoer naar voren komt. Ik had die vraag ook gesteld, maar die is dan verwezen naar de commissie Mobiliteit, waar we gisteren een heel debat aan het onderwerp gewijd hebben. Zowel minister Weyts als minister Peeters proberen, zo heb ik begrepen, dat probleem zo snel mogelijk op te lossen. Er zijn ook al autocars vrijgemaakt die op de drukkere lijnen tussenkomen. Dat betekent natuurlijk niet dat het geen groot probleem is geweest in de eerste week van het schooljaar, maar zoals ik begrepen heb uit de commissievergadering die daarvoor speciaal is georganiseerd, wordt dat opgevolgd en gaat men daarover in de komende dagen en weken verder samenzitten, met het oog op een oplossing. Ik zeg dit allemaal niet omdat ík daarop wilde antwoorden, maar wel omdat mijn eigen vraag verwezen is naar een andere commissie en ik het raar zou vinden dat we dat debat, dat belangrijke debat, hier opnieuw zouden voeren.
Dat klopt, deze vraag ging inderdaad over de kwaliteit van het buitengewoon onderwijs, maar het busvervoer is dus ook ter sprake gekomen.
Minister Weyts heeft het woord.
De oorzaken van de gemelde problemen zijn al aangehaald, maar ik denk dat het vooral belangrijk is dat de verbeteringstrajecten zo snel mogelijk starten en dat de scholen zelf, al dan niet geassisteerd door de pedagogische begeleidingsdiensten, daar zo snel mogelijk werk van maken en de handen uit de mouwen kunnen steken.
De vraag werd hier ook gesteld of we de ondersteuning voor het gewoon onderwijs ook meenemen in het debat rond het M-decreet en de lerarenopleiding. Ja, vanzelfsprekend. We hebben dat ook al gedaan: we hebben gezorgd voor een budget van zo’n 7 miljoen euro vanaf september voor extra ondersteuning in het gewoon onderwijs, voor extra handen in de klas. We hebben uitgerekend wat 7 miljoen euro ongeveer betekent, want dat klinkt veel, maar daar doe je in het onderwijs nog niet zo gek veel mee, en het komt neer op ongeveer 1,5 voltijdsequivalenten (vte’s) per scholengemeenschap. En ik meen dat dat op kruissnelheid is, want die maatregel die nu 7 miljoen euro kost, zal er volgend kalenderjaar eigenlijk al 23 miljoen kosten. Dat is al een heel concrete extra ondersteuning voor de leerkrachten, zodat die zich wat meer kunnen concentreren op hun kerntaken: lesgeven. Ook opleiding voor leerkrachten is belangrijk, zodat zij sterker staan en gestalte kunnen geven aan die basiszorg.
Wat tot slot de discussie rond het vervoer betreft, daar heeft de heer De Gucht terecht op geantwoord. Ik moet collega Peeters bedanken, want De Lijn staat voor een moeilijke opdracht, in een markt met arbeidskrapte. Ik had collega Peeters twee vragen gesteld, waarop ze snel is ingegaan. De eerste vraag was de herziening van de toch wel vrij stringente veiligheidsbeperkingen die men had uitgewerkt. Zo had men gezegd dat leerlingen jonger dan 12 jaar en leerlingen ouder dan 12 niet samen op één bus mochten, maar dat is vrij snel aangepast. Een andere beperking betrof de wisselparkings. Het gebruik daarvan zorgt organisatorisch en planmatig voor een aanzienlijke beperking van de reistijd. Ook daar is men op ingegaan.
De tweede vraag was er een naar extra middelen, middelen die er toch nog waren in het kader van de steun aan de autocarsector. We zijn eigenlijk overeengekomen om die middelen actief te gaan inzetten: in plaats van een passieve ondersteuning, waarbij we geld geven om niet te rijden, geven we geld om wél te rijden. Dat was de ratio erachter en nu worden private autocarmaatschappijen ook ingezet en ook dat is een goede zaak.
Het blijft natuurlijk puzzelen, ongelooflijk puzzelen. Het is gemakkelijk gezegd, maar het vervoer voor het buitengewoon onderwijs, dat is van deur tot deur. Doe dat maar eens voor een hele school. In de praktijk hebben scholen voor buitengewoon onderwijs ook nog eens een veel groter bereik, in afstand, dan gewone scholen. Maar ik hoop dat we nu, al doende en na een beetje vallen en opstaan, uiteindelijk misschien zelfs een betere regeling zullen kunnen hebben dan voor de coronacrisis.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoorden. Ik heb uiteraard geen bijkomende opmerkingen meer voor u, maar ik ga van de gelegenheid toch even gebruik maken om te reageren op de tussenkomst van mevrouw Vandromme. Mevrouw Vandromme, ik denk dat u mij kent als iemand die binnen het onderwijs twee belangrijke pijlers ziet, namelijk het gewoon onderwijs naast het buitengewoon onderwijs. Ik vind het belangrijk dat we die pijlers naast elkaar zien, want het zijn partners binnen ons onderwijs. Als we spreken over het regulier onderwijs, dan hebben we het inderdaad over het gewoon onderwijs, gewoon omdat dat volgens de definitie ook zo is. De definitie van het regulier onderwijs is een gangbare verzamelterm voor onderwijs dat zich niet richt tot speciale doelgroepen. En die speciale doelgroepen zijn het buitengewoon onderwijs, het onthaalonderwijs enzovoort. Ik denk dat ik in dezen het begrip ‘regulier onderwijs’ toch wel juist heb gebruikt.
U stelde een vraag over de oorzaken. U hebt er terecht op gewezen dat de inspectie al een aantal oorzaken heeft gegeven tijdens de bespreking binnen de onderwijscommissie. Maar vandaar kwam ook mijn vraag die zich richt op de onderwijsinspectie, gekoppeld aan de pedagogische begeleidingsdienst, in functie van de vervolgtrajecten die de scholen zullen moeten doorlopen. Daar heeft de minister ook op geantwoord, dus ik denk dat ik uiteindelijk toch wel juist begrepen ben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.