Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister, sinds 2017 loopt er onder coördinatie van BioForum een project omtrent mobiele slachteenheden in Vlaanderen. Dat project is er gekomen omdat men vaststelde dat kleinschalige veehouders het steeds lastiger hebben om toegang te krijgen tot slachthuizen. Zeker als het gaat om biologische landbouwers die via biologisch gecertificeerde slachthuizen willen slachten voor rechtstreekse verkoop, blijkt dat heel moeilijk. Kleine slachthuizen vallen ertussenuit en grote slachthuizen zijn vaak niet afgestemd op die kleinere landbouwer. Vaak vraagt men ook een minimumaanvoer van een aantal dieren. Ook in functie van dierenwelzijn is het wenselijk dat transport zoveel mogelijk vermeden wordt.
Het is heel positief dat het project met mobiele slachteenheden is gestart. De verwachtingen zijn hoog binnen de sector. Men is volop in overleg. De bedoeling is om met pluimvee te beginnen, omdat daarvoor al mobiele slachteenheden bestaan en men daar bijvoorbeeld in Duitsland ervaring mee heeft, waaruit blijkt dat het ook economisch rendabel is.
Er zijn echter nog enkele hinderpalen. Een van de voornaamste is het feit dat de omgevingsvergunning blijkbaar bij de individuele landbouwer ligt en niet bij de uitbater van zo’n mobiele slachteenheid. Dat heeft te maken met een artikel uit het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, dat mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten definieert als de door de Vlaamse Regering aangewezen inrichtingen of activiteiten die vanwege hun aard op verschillende locaties al dan niet binnen een vergunde inrichting kunnen worden ingezet.
De Vlaamse Regering heeft evenwel tot op vandaag nog geen mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten aangeduid. Het gevolg is dat wanneer men dat project wil uitrollen en met zo’n mobiele slachteenheid wil gaan werken, elke individuele landbouwer – het gaat over kleinere bedrijven – telkens de eigen milieuvergunning moet aanpassen. Men moet een omgevingsvergunning vragen waarin een slachteenheid is opgenomen. En dat is natuurlijk niet het geval. Het zou veel gemakkelijker zijn, ook qua administratieve lasten, kosten enzovoort, als de vergunning bij de mobiele slachteenheid zou liggen, die dan ter plekke gaat bij de pluimveebedrijven. Het zijn er een vijftigtal waar men nu aan denkt, die in aanmerking zouden komen of die geïnteresseerd zijn om deel te nemen aan het project. U begrijpt dat dat vandaag zou betekenen dat al die vijftig kleinere bedrijven hun omgevingsvergunning moeten aanpassen, terwijl er in het andere geval enkel een vergunning zou moeten zijn voor die mobiele slachteenheid, die dan die verschillende bedrijven aandoet.
Bent u zich bewust van de situatie en van de vraag? Bent u bereid om werk te maken van het aanduiden van mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten? Zo ja, zal zo’n mobiele slachteenheid daar dan onder vallen?
Minister Demir heeft het woord.
Ik ben me heel bewust van het probleem dat u schetst en ik vind dat we daar dan ook een oplossing voor moeten vinden. De omgevingsvergunning en alles wat daarrond bestaat, is niet de enige wetgeving natuurlijk die op het slachten van dieren van toepassing is. Ook de dienst Dierenwelzijn, de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) hebben elk een specifieke wetgeving, maar er is op dit moment ook een werkgroep Mobiele Slachteenheden waar het Departement Omgeving aan tafel zit. Daar is opdracht gegeven om na te gaan hoe we dit kunnen oplossen. Zodra er oplossingen naar voren komen en aan mij worden voorgelegd, zal ik die ook uiteraard met de nodige aandacht bekijken en ook uitvoeren. Ik ben me wel bewust van het probleem.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik denk dat het een voorbeeld is van hoe we de mensen op het terrein kunnen helpen. In de landbouw veranderen er veel dingen. We zien een opschaling, bijvoorbeeld in de slachthuizen. Er verdwijnen veel lokale of regionale slachthuizen. Meer en meer moeten mensen verder gaan om te kunnen slachten. Zeker voor kleinere bedrijven is dat een probleem. Dit is echt een oplossing die veel voordelen heeft.
Terecht zegt u dat er andere diensten bij betrokken zijn. Maar ik begrijp uit uw antwoord dat, wanneer men in dit project verdergaat, uw diensten meer betrokken zijn. Ik hoop dat u bereid bent om mee te denken en die bepaling, die voorzien is in het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), toe te passen zodanig dat zulke mobiele slachteenheden wel degelijk een vergunning kunnen krijgen.
We zijn allemaal voorstander van het beperken van de administratieve last voor onze ondernemingen en het vermijden van het onnodig opdrijven van kosten. Ik denk dat iedereen alleen maar achter zo’n idee kan staan. Ik hoop van harte dat u samen met de collega’s snel tot een oplossing komt zodat de mensen die in dat project werken, het vooruitzicht hebben om dat economisch op het terrein echt te kunnen realiseren. Dat is toch een verwachting die er leeft. Het is vaak zo bij nieuwe initiatieven dat je ziet dat de wetgeving ofwel nog niet aangepast is ofwel nog niet in dingen voorziet omdat het in het verleden niet nodig was. Als overheid moeten we toch in staat zijn om voor zulke positieve initiatieven oplossingen aan te reiken, moeten we die ondersteunen en ons best doen om die obstakels weg te werken. Ik reken erop dat u daaraan zult meewerken.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord en collega Steenwegen voor de vraagstelling. Ik heb een korte bedenking of vraag, minister, om mee te geven. De problematiek over de omgevingsvergunning is daarnet heel duidelijk gekaderd. Maar het is ook een uitdaging om die eenheden financieel haalbaar te maken. Ik begrijp dat de vraagmarkt groot genoeg moet zijn en dat Vlaanderen dat bekijkt in samenwerking met Wallonië. Bij deze de vraag, minister, of de werkgroep en de samenwerking waarbij uw departement ook betrokken is, ook overschrijdend is – zowel Vlaanderen als Wallonië – en of het overleg daar ook voldoende samen kan lopen. Ik denk dat, als de vraag vanuit beide landsdelen komt, we dan ook moeten zorgen dat we afstemming, regelgeving enzovoort in zo goed mogelijk overleg doen en we samen kijken om het zo eenvoudig mogelijk te houden voor de mensen die er morgen mee aan de slag zouden moeten gaan.
Minister Demir heeft het woord.
Bedankt voor de tussenkomst. Voor alle duidelijkheid, de werkgroep is op Vlaams niveau. We hebben onze wetgeving en Wallonië heeft zijn wetgeving. Er is de werkgroep waar het departement Omgeving, OVAM en het FAVV aan tafel zitten. Ook tussen de dienst Dierenwelzijn en het FAVV wordt er natuurlijk overlegd. Het is niet dat Wallonië mee aan tafel zit.
Dit is echt iets dat we op Vlaams niveau aan het bekijken zijn. We hopen daar weldra oplossingen voor te hebben. Dit is immers toch wel een probleem, zo blijkt ook als ik met diverse landbouwers spreek. Ik hoop dus dat we daar een oplossing voor zullen hebben.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Ik wil de minister en ook collega Rombouts bedanken. Ik denk dat de economische rendabiliteit inderdaad belangrijk is in dezen. Het proefproject dat nu loopt, richt zich nu op pluimvee precies omdat ervaringen, ook in het buitenland, aangeven dat dat economisch rendabel zou kunnen zijn. Het is wel de intentie om dat eventueel ook uit te proberen bij ander vee, want ook voor dat vee zou dat mogelijk een oplossing bieden voor problemen die rijzen. Ik snap wel dat de regelgeving Vlaams is, en misschien moeten we het eerst op Vlaams niveau oplossen, maar we moeten inderdaad kijken naar de ruimere context, naar de economische rendabiliteit. Het zou goed zijn, mocht men de scope wat kunnen verruimen.
Minister, ik zie u knikken, dus ik ga ervan uit dat we elkaar op dit vlak zeker zullen steunen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.