Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Reuse heeft het woord.
Mondmaskers, alcoholgels inslaan, nadruk op handhygiëne, veel extra opleiding en ondersteuning van de dienst geriatrie van naburige ziekenhuizen: dit is de rode draad van de aanbevelingen die de werkgroep onder leiding van professor huisartsengeneeskunde Jan De Lepeleire veertien jaar geleden op papier heeft gezet. Toen werkte op vraag van de overheid een werkgroep van academici een voorstel uit voor de beheersing van zorginfecties in woon- en zorgcentra. Dat was dus, anders gezegd, voor als er een epidemie zou uitbreken.
Men schatte toen dat de implementatie van het plan zowat 20.000 euro per instelling zou kosten. In 2010 behaalde een proefproject goeie resultaten. Toch achtte de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid – de bevoegdheid was toen nog niet overgedragen aan Vlaanderen – het niet realistisch om het plan breed uit te rollen in onze woonzorgcentra. Dit is toch wel een gemiste kans. Meer zelfs: professor De Lepeleire stelde zelfs in de pers: “De politiek heeft ons in de steek gelaten. Dit zou levens gered hebben.”
Ik vraag dan ook aan de minister: had u kennis van dat plan, kreeg u er kennis van bij de bevoegdheidsoverdracht? Hebt u het plan intussen al bestudeerd? Gebruikt u het plan als basis voor een draaiboek in geval van een nieuwe pandemie of in geval van een tweede golf van de huidige pandemie? Bevat het plan nog andere inzichten die op heden nog niet worden toegepast?
Minister Beke heeft het woord.
Collega De Reuse, voorzitter, ik wil nog iets zeggen over het voorgaande punt. Bij de beslissing om een taskforce op te richten was een van de punten een strategie voor het beschermingsmateriaal. Hoe gaan we daarmee om? Hoe gaan we de mensen het materiaal bezorgen? Wanneer gaan we het bezorgen aan de instellingen? Dat alles is besproken met de sector zelf. Deze commissie heeft gezegd dat het heel goed is dat er een taskforce is en heeft gevraagd dat de maatregelen zouden worden doorgesproken met de sector. Dat heb ik gedaan. Ik heb het doorgesproken met de sector en zij waren tevreden met de aanpak. Dan heb ik die aanpak laten goedkeuren door de regering. Het is wel degelijk de bedoeling, collega Van den Bossche, dat wij ook in Vlaanderen een eigen voorraad zouden uitbouwen, om over twee tot drie maanden reserve te kunnen beschikken. Wat we met de sector zijn overeengekomen, zullen wij nakomen.
Collega De Reuse, de FOD Volksgezondheid startte op 1 januari 2010 een onderzoeksproject ‘Beheersing van zorginfecties in woonzorgcentra’, met vier consortia bestaande uit ziekenhuizen en woonzorgcentra. Het doel ervan was om de haalbaarheid van het strategische plan ‘Voorstel voor een wetgevend initiatief voor de beheersing van zorginfecties in RVT’s en ROB’s’ te evalueren. Een uitbreiding van dit pilootproject vond plaats in 2013 met twee extra consortia.
Door de zesde staatshervorming werd de bevoegdheid voor dit thema op 1 juni 2014 overgeheveld naar de Vlaamse overheid. Mijn voorganger ontving het eindrapport van dit federale pilootproject in juni 2016. Ik heb de documenten doorgenomen en de vergelijking gemaakt tussen geformuleerde aanbevelingen en het huidige zorginfectiebeleid in de woonzorgcentra (WZC’s).
De diverse aanbevelingen geformuleerd in dit rapport, werden reeds ter harte genomen.
Sinds 2010 wordt tweejaarlijks een handhygiënecampagne georganiseerd in de Vlaamse woonzorgcentra in elke provincie. Ik heb daarover al bericht in deze commissie, de laatste keer in november vorig jaar. Bij die campagne worden heel wat materiaal en tools, zoals audittools voor basisvoorwaarden en structuurvoorwaarden voor handhygiëne, gratis ter beschikking gesteld aan de woonzorgcentra. De laatste keer gebeurde dat dus in 2019.
Eind 2013 werd het protocolakkoord met betrekking tot het Nationaal Plan Multidrugresistente Organismen (MDRO) ondertekend.
Bij de ontwikkeling van het nieuwe werkinstrument infectiepreventiebeleid in Vlaamse woonzorgcentra, een project dat in opdracht van Zorg en Gezondheid werd uitgevoerd onder leiding van professor De Lepeleire, werd aan de opdrachtnemer gevraagd om de aanbevelingen uit het federale pilootproject te implementeren en werden deze ook geïntegreerd in het werkinstrument.
Het project was een actualisering en uitbreiding van het oorspronkelijke draaiboek. Met name in de periode 2008-2009 werd er door de Vlaamse overheid reeds een subsidie gegeven aan de KU Leuven voor de ‘Opmaak en wetenschappelijke validatie draaiboek infectieziektebeleid RVT/ROB en bijhorende opleidingspakketten voor de Vlaamse rusthuizen’, eveneens onder leiding van professor De Lepeleire.
Het draaiboek ‘Infectiepreventiebeleid in Vlaamse woonzorgcentra’ heeft als doel de zorgvoorzieningen een leidraad aan te bieden bij de uitwerking en navolging van hun intern beleid omtrent infectiepreventie. Dat boek bevat 123 bladzijden en is opgesteld door Katrien Van Crombrugge en Jan De Lepeleire. Het werd eind februari via een mailing bezorgd aan alle instellingen, waarbij benadrukt werd dat dit goed doorgenomen moest worden met het oog op wat zou komen.
Het nieuwe Woonzorgdecreet van 15 februari 2019 en daaraan gekoppeld het besluit van de Vlaamse Regering geven eveneens een zeer duidelijk kader voor de inhoud van het infectiepreventiebeleid. In bijlage 11 bij dit besluit worden meerdere elementen vermeld die rechtstreeks te maken hebben met het infectiepreventiebeleid in het woonzorgcentrum.
Artikel 5 vermeldt dat er geen opname- of ontslagcriteria gehanteerd mogen worden die te maken hebben met dragerschap van micro-organismen waarvoor preventie van overdracht mogelijk is door het toepassen van de voorzorgsmaatregelen en voor zover dit dragerschap op dat moment geen risico vormt voor de andere bewoners.
Artikel 26 bepaalt dat het woonzorgcentrum een beleid voert rond het voorkomen van infecties en het afzonderen van bewoners die lijden aan een infectie met besmettingsgevaar.
Artikel 35 bepaalt dat een algemeen reglement voor de medische activiteit van behandelende artsen elementen voorziet rond samenwerking en rond antibioticabeleid en antibioticumgebruik.
Artikel 37 voorziet een samenwerkingsovereenkomst met een regionaal platform voor ziekenhuishygiëne.
Artikel 65 voorziet dat de coördinerend en raadgevend arts (CRA) taken heeft ten opzichte van het medische korps om de voorgaande elementen te implementeren en daarrond opleidingen te voorzien.
Aangezien u spreekt over een nieuwe pandemie wil ik er, zoals ik zonet ook al deed, op wijzen dat de federale staat verantwoordelijk is voor het crisisbeleid wanneer een acute pandemie dringende maatregelen vereist.
Het rapport waarnaar u verwijst, wordt niet specifiek gebruikt als basis voor een nieuw draaiboek voor de aanpak van een pandemie. Het is ook niet specifiek vanuit dat opzet geschreven. Uiteraard zullen vele elementen die in dit rapport beschreven staan – zoals handhygiëne, standaardvoorzorgsmaatregelen, communicatie, bijkomende voorzorgsmaatregelen, gebruik van persoonlijk beschermingsmateriaal – geïntegreerd worden in de aanpak voor komende epidemieën.
Het in de vorige vraag vernoemde Werkinstrument Infectiepreventiebeleid en zijn voorganger van een decennium eerder, is voor de sector die daarmee aan de slag gaat een goede leidraad voor algemene preventie en de aanpak van infecties en uitbraken in woonzorgcentra, en blijft dat ook. Dit uiteraard naast de zeer recente en covidspecifieke richtlijnen en procedures.
Specifiek in functie van het managen van COVID19-heropflakkeringen keurde de Vlaamse Regering op 26 juni de inzet van vijftien mobiele teams goed, waarbij telkens een arts, een verpleegkundige en een health promotor tijdelijk worden ingezet ter versterking en uitbreiding van het Team Infectieziektebestrijding en Vaccinatie van Zorg en Gezondheid.
Een aantal aanbevelingen uit het rapport zijn nog niet of slechts gedeeltelijk verder uitgewerkt in wetgeving en voorschriften, zoals bepaalde auditvoorstellen, de aanbeveling om beschikking te hebben over hygiënist of een referentieverpleegkundige, transmurale samenwerking, gegevensuitwisseling en ondersteuning. De recente gebeurtenissen in de sector zullen binnen het beleid en in de sector zeker leiden tot een scherpere aandacht van infectieziektepreventie in de woonzorgcentra. En, voorzitter, iets in mij zegt dat we daar in deze commissie, als het gaat over aanbevelingen, zeker nog op zullen terugkomen.
Ik denk het wel.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. We hebben hier blijkbaar weer een duidelijk verschil tussen wat de politiek erover denkt en wat de experten erover denken. Als we professor De Lepeleire hoorden op de radio en lazen in de krant, dan stelde hij toch wel duidelijk dat de zaken niet geïmplementeerd waren, wat u hier toch weerlegt.
U zegt dat, in geval van een pandemie, de federale overheid inderdaad de noodsituatie moet aanpakken. Maar dat ontslaat ons natuurlijk niet van de plicht om preventief in onze woonzorgcentra en onze instellingen het nodige te doen, voor als er een pandemie uitbreekt. Daarop wil ik zeker de nadruk leggen.
Het zou ook heel interessant zijn, mocht het draaiboek beschikbaar worden gesteld, zodat we er zelf kennis van kunnen nemen. Zeker voor de leden van de ad-hoccommissie zal dit een interessant werkstuk worden, vermits ook professor De Lepeleire daar zal worden gehoord, net zoals u zult worden gehoord. Ik denk dat deze discussie inderdaad nog niet zal zijn beslecht.
Ik heb nog een bijkomende vraag. U en uw voorganger hebben dit rapport gekregen. De implementatie is begonnen. Er zijn inderdaad nog resterende aanbevelingen die – u verwijst er terecht naar – zeker nog ter sprake zullen komen in de commissie Welzijn en die nog verdere implementatie behoeven.
Minister, werden er nog andere rapporten meegegeven bij de bevoegdheidsoverdracht vanuit het federale niveau naar Vlaanderen, waarrond er misschien nog iets moet worden gedaan? Want inderdaad, je weet nooit: we kunnen niet in de toekomst kijken, maar misschien zijn er nog plannen die ooit door vooruitziende mensen werden opgesteld. Misschien is het weleens interessant om daarnaar te informeren?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is natuurlijk zo dat woonzorgcentra een gedeeltelijke knowhow hebben over hoe ze moeten omgaan met infectieziekten. Zo hebben we al regelmatig uitbraken van gastro-enteritis vastgesteld. Maar op een dergelijke crisis zijn de woonzorgcentra zeker en vast niet voorbereid. We hebben echt gemerkt dat er nood is aan samenwerking, niet alleen op het niveau van de eerste lijn, maar ook op het niveau van de eerste lijn met ziekenhuizen. Want we zien dat er daar wél specifieke knowhow zit. Ik denk maar aan de hygiënische maatregelen. In sommige woonzorgcentra is er een hygiënist geweest, maar we hebben ook gezien dat dat afhankelijk was van persoonlijke contacten. Bij sommige woonzorgcentra is dat goed gelopen met de ziekenhuizen, bij andere minder. Het is dus echt wel nodig om de medische expertise binnen te brengen in de woonzorgcentra, en ook om bepaalde opdrachten te organiseren, om het juist efficiënter en veilig te kunnen doen. Dat moet zeker en vast worden opgenomen in het draaiboek, zodat we de samenwerking vooral snel en efficiënt kunnen doen.
Minister, het lijkt mij wel zinvol om dat op het niveau van de regionale zorgzones te doen. Zij lijken mij het meest geschikt om dit uit te werken. Hoe staat u daar tegenover?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Collega De Reuse, het draaiboek waarnaar de minister verwijst, is publiek beschikbaar op de site van Zorg en Gezondheid. Ik heb daar ondertussen een viroloog naar laten kijken, om te bekijken hoe we dat nog beter kunnen maken.
Maar mijn vraag gaat over het feit dat dat draaiboek 130 pagina’s telt, minister. We hebben gisteren in de Commissie ad hoc voor de Evaluatie en Verdere Uitvoering van het Vlaamse Coronabeleid ook een getuigenis gehoord dat wat men van de overheid krijgt vaak moet vertalen in praktische aanbevelingen. Ik denk dat dit wel een werkpunt is omdat je als directielid van een woonzorgcentrum dat draaiboek van 130 pagina’s bovenop alle andere dingen er nog bij krijgt.
Daarom heb ik een vraag over een ander document dat ook beschikbaar is op de site van het agentschap Zorg en Gezondheid, namelijk het advies bij influenza-uitbraken. Dat document telt maar 9 pagina’s en raadt een aantal zaken aan die toch bijzonder relevant zijn bij een coviduitbraak, zoals het dragen van mondmaskers, verhoogde waakzaamheid bij handhygiëne en het vermijden van aerosolinfecties. Zijn die 9 pagina’s opnieuw ter beschikking gesteld van de woonzorgcentra?
Er wordt veel gesproken over handhygiëne en de manier waarop men dat controleert. Doen we dat op de juiste manier? Ik heb die vraag gisteren ook in de commissie ad hoc gesteld omdat er heel veel inspectieverslagen over bestaan, maar inspecteren we wat de uitkomst daarvan is of controleren we gewoon of er een handgelpompje of alcoholgel aanwezig is? We weten eigenlijk niet of er in de praktijk echt aan infectiepreventie wordt gedaan. Moet de manier van werken van de inspectie niet bijgesteld worden?
U hebt net gezegd dat een samenwerking met een ziekenhuishygiënist een van de dingen was die in het plan stonden. Staat u daar positief tegenover? Wij zien alleszins veel heil in de samenwerking tussen ziekenhuizen, woonzorgcentra en andere zorgverstrekkers in één netwerk.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik wil even inpikken op uw aanvullend antwoord. U blijft erbij dat de overheid de noodstock moet beheren, maar we zien dat dat eerder ontoereikend is voor het andere materiaal. Waarom geeft u de sector niet het vertrouwen en het budget om er dan zelf voor te zorgen dat zij de volgende crisisperiode op een degelijke manier kunnen doorstaan, waarbij zij hun personeel kunnen beschermen en geruststellen zodat zij als voorheen hun werk kunnen doen?
U kunt zich dan focussen op de noodvoorraad, die absoluut nodig is en die we in de eerste coronafase echt hebben gemist. Daarnaast kunt u de sector simpelweg het budget en het vertrouwen geven om er zelf voor te zorgen dat zij een voorraad hebben van wat nodig is. Denkt u niet dat dat een goede oplossing is? Ik weet dat de sector daar een grote voorstander van is. Wat houdt u tegen om daarmee in te stemmen?
De heer Anaf heeft het woord.
Ik wil toch mijn bezorgdheid uiten. We moeten vermijden dat we tweemaal dezelfde discussie voeren in deze commissie en in de commissie ad hoc. U hebt daar zelf ook al een aantal keren op aangedrongen, voorzitter. Ik heb u gisteren dan zelf gecontacteerd en gevraagd of u mijn eigen vraag over de verslagen van de Risk Management Group wilt laten vallen, want die ging eerder over de evaluatie van wat er geweest is, en niet over de huidige situatie. Ik vind het dan echt vreemd dat hier een vraag over een noodplan van 14 jaar geleden wel wordt weerhouden.
Die vraag komt van uw partijgenoot, die gisteren nochtans ook in de commissie ad hoc zat. Ik vind dat vervelend. Iedereen die net aan het woord is gekomen, inclusief de vraagsteller, heeft het al gehad over discussies die in de commissie ad hoc werden gevoerd. Zo is het ook gegaan over de al dan niet structurele samenwerking met een ziekenhuishygiënist. Die dingen werden nochtans verschillende keren in de commissie ad hoc besproken. Ik vind het wat vervelend en ik heb er zelf een slecht gevoel bij dat ik dan mijn eigen vraag heb laten vallen. Er moet een lijn worden getrokken, anders zullen we dubbel werk doen en dan zijn zij die het wel correct willen doen, de dupe.
Mijnheer Anaf, ik zal misschien kort reageren wat het weerhouden van de vragen betreft. Het is natuurlijk wel zo dat de vragen die vandaag geagendeerd stonden of staan 14 dagen geleden werden ingediend, nog voor we wisten wat er in de commissie ad hoc gezegd zou worden.
Dat geldt ook voor mijn vraag. Ik heb die 14 dagen geleden ingediend. Er is gisteren een mail gekomen om ze al dan niet terug te trekken. Dit gaat over uw eigen partijgenoot. Ik vind het vreemd.
Ik heb u niet verplicht om uw vraag in te trekken. Het is trouwens op uw vraag, collega Anaf, dat ik een mail heb laten rondsturen om te vragen wie zijn vraag wilde intrekken. Maar u hebt ten gronde gelijk dat die overlapping tussen deze commissie en de ad-hoccommissie een probleem wordt. Ik heb nu al tot twee of drie keer toe bij de regeling der werkzaamheden van de ad-hoccommissie aan de voorzitter gevraagd om daar een nota, een overeenkomst over te maken binnen het Uitgebreid Bureau. Hij heeft gisteren – u was erbij – nogmaals beloofd om dat maandag te doen op het Uitgebreid Bureau. Hij zal een nota maken waar iedereen achter staat, om die overlapping niet meer te hebben.
Maar het wordt sowieso op een dunne lijn lopen. Ik vind ook dat er, aan de hand van de vragen die nu gesteld worden en de antwoorden die de minister geeft, nu natuurlijk wordt teruggegrepen naar hetgeen werd gezegd in de ad-hoccommissie. Ik heb het daarnet zelf gedaan.
Maar nogmaals, collega Anaf, ik begrijp u. Ik hoop dat we maandag een nota krijgen waar iedereen achter staat. Zo wordt duidelijk wat wel nog kan in deze commissie en wat niet meer kan, wat de coronacrisis betreft. Maar het is niet aan mij alleen om daarover te beslissen. Ik deel alleszins uw bekommernis.
Minister Beke heeft het woord.
Voorzitter, ik antwoord op de vragen die mij worden gesteld. Deze moeilijkheden heb ik niet gezocht, ik ga mij daar voor de rest buiten houden. (Gelach)
Collega De Reuse, u vroeg of er nog andere documenten zijn die ooit federaal zijn gemaakt, en die hier relevant kunnen zijn. Er is er zo een dat mij dat mij onmiddellijk te binnen schiet, en dat is het pandemieplan van 2006, dat toen is opgemaakt. Daar werd toen ook de nood aan noodstock en dergelijke in ingeschreven. Maar andere dingen kan ik mij niet onmiddellijk voor de geest halen, al sluit ik niet uit dat er hier of daar in een federale schuif nog iets ligt dat ooit relevant zou kunnen zijn voor een van de Vlaamse sectoren.
Ten tweede is dat inderdaad een lijvig rapport. Collega’s, als ik mijn antwoord even summier weergeef of samenvat, dan kun je niet zeggen dat er niets is gedaan met hetgeen er dertien of veertien jaar geleden op papier is gezet. Maar ik heb begrepen dat jullie professor De Lepeleire ook nog zullen zien in de commissie. Is alles geïmplementeerd? Neen, dat heb ik zelf ook gezegd. Maar er zijn wel een aantal heel belangrijke zaken rond infectiepreventie meegenomen. Professor De Lepeleire heeft daar zelf nog een geactualiseerd rapport over naar voren gebracht.
Dat zijn inderdaad 123 bladzijden, maar dat staat ook niet op zich, dat staat niet alleen. Daarnaast zijn er om de twee jaar provinciale sessies die daarrond worden georganiseerd. Er worden ook filmpjes gemaakt. De zorginspectie komt ook ter plaatse om concreet te kijken of alles wordt geïmplementeerd.
Wil dat zeggen dat alles perfect is? Neen. Ik heb zelf ook al aangegeven dat we waarschijnlijk op de een of andere manier en op een bepaald moment zullen kijken hoe een aantal zaken die vandaag in de decreten staan ook effectief uitvoering op het terrein krijgen, en hoe we daar op een actievere manier misschien mee moeten omgaan.
Collega Saeys heeft zelf de liaison met de ziekenhuizen naar voren gebracht. Ik denk dat dat een zeer terechte vraag is. Ik ben intussen al in veel woonzorgcentra op bezoek gegaan, en ik stel vast dat in veel woonzorgcentra die liaison ook actief is. Dat wil zeggen dat men weet met welk ziekenhuis men te maken heeft, en dat men weet op wie men een beroep moet kunnen doen als er problemen zijn. Als er informatie-uitwisseling, ondersteuning enzovoort moet gebeuren, dan gebeurt dat ook.
Maar ik stel ook vast dat dat niet overal het geval is. Ik denk dus dat het een heel interessante vraag is om te kijken hoe we daar in de toekomst mee om moeten gaan. Dat lijkt mij een zeer terechte vraag. Op dat vlak moeten we ook lessen trekken uit de periode die we nu doormaken. Wat kan er beter? Veel zaken zijn geïmplementeerd, veel zaken kunnen beter. Moet dat rapport van 123 bladzijden wat anders geformuleerd worden, zodat het toegankelijker is? Dat kan allemaal zijn. Misschien moeten we dat nog met andere instrumenten mee ondersteunen, bijzonder graag.
Ik denk dat we eens goed moeten bekijken op welke manier een aantal dingen waaraan ik vandaag heb gerefereerd, vandaag op het terrein zelf worden geïmplementeerd.
Wat het beschermingsmateriaal betreft, nogmaals, we hebben een taskforce, daar is over gesproken. Het grote probleem van het beschermingsmateriaal was dat het moeilijk was om eraan te kunnen geraken, en dat is voor een aantal zaken nog steeds zo. Wij zullen dus zorgen voor een buffer. Mevrouw Van den Bossche, daarstraks zei u dat de overheid dat moet kopen. Nu zegt u dat die voorzieningen daarvoor moeten worden gecompenseerd. Wij hebben de voorzieningen in de voorbije periode gecompenseerd voor de aankoop van extra beschermingsmateriaal. Dat heb ik aan de regering voorgelegd, en dat is dus gebeurd. De meeste hebben hun eigen aankoopcentrales. De overheid zal daar aanvullend verder op toezien, omdat men die niet verder heeft willen openstellen. Wij zullen zorgen …
Ik zie u knikken. Dat was de vraag van collega Parys. Er was de vraag of de aankoopcentrales die de koepels hebben, niet verder kunnen worden opengesteld voor anderen. Daarover heeft men blijkbaar in de schoot van de tasforce gezegd dat men dat niet zou doen, omdat men eerst de vandaag aangesloten leden de zekerheid wou geven dat ze zouden kunnen krijgen wat ze vragen. Daarom zal Het Facilitair Bedrijf tot het einde van dit jaar verder zijn verantwoordelijkheid nemen, en dan zullen we zien. Ik weet niet waar we tegen het einde van het jaar zullen staan wat dat betreft, maar ik denk dat we daar nog veel over zullen spreken, in deze commissie, in de schoot van de taskforce en op veel andere terreinen.
Dat is dus wat we zullen doen. We zullen ervoor zorgen, wanneer er uitbraken zijn, dat er dan in materiaal is voorzien voor het terrein. Dat is de policy die we daaromtrent hebben afgesproken met het veld zelf.
De vraag om uitleg is afgehandeld.