Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
De vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen, van de Universiteit Gent organiseerde voor de tweede keer een bevraging van ouders over het thuisleren. We geven enkele conclusies mee die specifiek betrekking hebben op leerlingen met een ontwikkelingsstoornis.
Lagereschoolkinderen met een ontwikkelingsstoornis besteedden ook in de tweede periode van thuisleren meer tijd aan schoolwerk dan hun leeftijdsgenoten zonder ontwikkelingsstoornis. Ouders gaven aan gemiddeld meer tijd per week te spenderen aan de ondersteuning van hun lagereschoolkinderen bij het thuisleren: zes uur in plaats van vijf uur, maar bij ouders van kinderen met ontwikkelingsstoornis was deze stijging nog groter: negen uur in plaats van zeven uur.
Voor de helft tot drie vierde van de leerlingen werd een gedifferentieerde aanpak gehanteerd door de leerkracht. Slechts bij een minderheid werd tijdens het thuisleren meer rekening gehouden met de ontwikkelingsstoornis dan voor de paasvakantie.
Kinderen maakten zich nog steeds het meest zorgen over de socialdistancingmaatregelen. Wie een ontwikkelingsstoornis had, maakte zich ook meer zorgen over schoolwerk dan leeftijdsgenoten zonder ontwikkelingsstoornis. In de lagere school namen beide zorgen nog toe in vergelijking met de periode voor de paasvakantie.
De angst voor een coronabesmetting daalde in het secundair onderwijs.
Zo’n 30 procent van de ouders merkte een verbetering na de paasvakantie ten opzichte van ervoor. Problemen waren nog steeds groter voor wie een kind met een ontwikkelingsstoornis had.
Onvoldoende tijd werd gerapporteerd als grootste probleem. In het lager onderwijs kwam daar nog een moeilijke combinatie met de andere kinderen bij. Een op de vijf ouders van lagereschoolkinderen vond na de paasvakantie nog steeds dat er te veel taken gegeven werden. Bijna 90 procent van de ouders vond het wel duidelijk wat hun kind moest doen, een stijging van 10 procent in vergelijking met de eerste periode van thuisleren. Ouders van kinderen met een ontwikkelingsstoornis begrepen de leerstof vaker niet. Er was een halvering van het aantal mensen met onvoldoende middelen om het thuisleren mogelijk te maken, echter alleen in de lagere school. Ouders van kinderen met een ontwikkelingsstoornis rapporteerden ook vaker een gebrek aan motivatie bij hun kind.
Uit de bevragingsresultaten, minister, blijkt dat het thuisleren niet evident is en dat leerlingen en ouders een serieuze tijdsinvestering moeten doen om het thuisleren te bolwerken. Van alle problemen blijkt ook dat het thuisleren de kinderen met ontwikkelingsstoornissen en hun ouders het hardst op de proef stelt: er is meer tijd nodig, er is meer stress, er is meer onzekerheid, er is minder aangepast thuisleermateriaal, er is minder motivatie. Aangezien het afstandsleren in de toekomst wellicht een rol zal blijven spelen, bijvoorbeeld door een heropleving van COVID-19 of door een bewuste keuze voor thuisleren, hebben we de volgende vraag voor u.
Kunt en zult u iets doen om in het vervolg van het thuisleren te voorzien in extra ondersteuning voor leerkrachten van leerlingen met ontwikkelingsstoornissen, voor die leerlingen zelf en hun ouders, om een meer gedifferentieerde aanpak binnen het thuisleren mogelijk te maken?
Met andere woorden, minister: u hebt gisteren een plan voorgesteld ter voorbereiding van het schooljaar. Ik heb dat plan toegejuicht, want duidelijkheid is een goede zaak, maar deze vraag blijft wel relevant, omdat er nog altijd een groep kinderen is die meer moeilijkheden ervaren. Hebt u ook met die groep rekening gehouden? Dat zou ik graag van u horen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil even meegeven dat de resultaten op de ervaringen slaan in de periode van 6 tot 18 mei, toen er inderdaad nog veel afstandsonderwijs werd gegeven. Intussen zijn de maatregelen verder versoepeld en zijn er verschillende scenario’s uitgewerkt die scholen moeten toelaten verder te bouwen op de resultaten en ervaringen tijdens de heropstart en met het thuisleren. Sinds 2 juni kunnen kleuters weer voltijds naar school, evenals alle leerjaren van het lager onderwijs. We zitten dus in een andere situatie.
Wanneer het over kinderen gaat met een ontwikkelingsstoornis die beschikken over een gemotiveerd verslag of een verslag, blijft de ondersteuning in het kader van het ondersteuningsmodel natuurlijk bestaan, ook voor leerlingen die nog niet naar school kunnen. Ondersteuners zetten de ondersteuning van leerlingen of hun leraren online of via telefoon verder. De ondersteuner bepaalt samen met de leerkracht, de leerling en zijn ouders hoe de ondersteuning vorm krijgt. Ondersteuning van leerlingen, zoals hulp bij planning, structuur bieden en verduidelijking van opdrachten, kan telefonisch of digitaal opgenomen worden.
Leraren blijven terechtkunnen bij hun ondersteuningsnetwerk of ondersteunende school voor buitengewoon onderwijs met vragen over de afstemming van afstandsleren op de noden van leerlingen. Er wordt hulp geboden bij de vormgeving van lesmateriaal en opdrachten voor individuele leerlingen, in het bijzonder voor leerlingen die een individueel aangepast curriculum (IAC) volgen. Ook ouders kunnen een beroep doen op ondersteuners, bijvoorbeeld voor vragen over de dagindeling, planning, opdrachten en de toepassing van redelijke aanpassingen thuis.
Een van de uitgangspunten bij de opstartscenario’s was het recht op leren. Een ander uitgangspunt was om de meest kwetsbare kinderen maximaal te ondersteunen, op die manier zelfs dat we inzake veiligheidsmaatregelen soepeler zijn voor de meest kwetsbare kinderen dan voor andere leerlingen. Heel concreet: als het gaat over Opleidingsvorm 1 en 2 (OV1 en OV2), kunnen scholen zelfs in scenario ‘oranje’ of ‘rood’ openblijven. Dat is maar één voorbeeld.
Wat de rol van ondersteuners op de klasvloer betreft, werken we nu aan de mogelijkheid om derden op de klasvloer te laten komen voor bepaalde essentiële onderwijsopdrachten tijdens de scenario’s ‘oranje’ of ‘rood’. De vakbonden staan daar nog wat terughoudend tegenover en we werken daaraan met de Groep van Experts belast met de Exitstrategie (GEES). De vragen zijn onder andere wat die essentiële opdrachten zijn, wie de essentiële dienstverleners zijn en wat we doen met personeel dat op verschillende locaties werkt. We hebben al een dertigtal bladzijden daarover in een draaiboek, maar we gaan zulke praktische vragen nog meer in detail gaan beantwoorden, samen met de GEES, met een onderscheid tussen hoog- en laagrisicocontacten. De problematiek dient zich uiteraard nog niet aan, want die stelt zich vooral bij code ‘oranje’ en ‘rood’. En daar zijn we gelukkig nog niet aan toe.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik ben blij dat er hier in de toekomst nog meer en concretere richtlijnen en aandacht voor zullen komen in de draaiboeken. Het is mij inderdaad ook opgevallen dat u bij de voorstelling van de plannen voor september benadrukt hebt dat u het als les meeneemt dat er voor kwetsbare kinderen zeker extra aandacht nodig is. U hebt nu ook verwezen naar kinderen in het buitengewoon onderwijs; ik ben blij dat er voor hen nu ook speciale scenario’s zijn uitgewerkt, maar dit zijn natuurlijk kinderen in inclusief onderwijs en uit resultaten blijkt dat alles nu een pak meer stress bezorgt en meer tijd en inspanningen vraagt en dat er dus toch wel specifieke moeilijkheden zijn bij deze groep. Ik zou dus zeker willen vragen om rekening te willen houden met de resultaten van de bevraging en om die resultaten mee te nemen. Ik denk dat dat heel goed materiaal is.
Ik heb begrepen dat u dat zult doen. Wij kijken uit naar de draaiboeken.
De heer Brouns heeft het woord.
Mevrouw Meuleman uit in haar vraag terechte bezorgdheden. Ze zijn het resultaat van een onderzoek naar wat de ervaringen van alle betrokkenen zijn bij dat online afstandsonderwijs, dat thuisleren dat we de voorbije weken hebben gekend. Het is heel belangrijk om heel breed en diepgaand onderzoek te doen naar alle ervaringen van alle betrokkenen, zo breed mogelijk.
Het kader is bekend. U hebt het gisteren geschetst na het overleg. Dit kader zal vanaf 1 september gelden. Van minstens enkele van de pandemieniveaus zal het online afstandsonderwijs een essentieel onderdeel vormen. Meer dan ooit moeten we dus diepgaand de consequenties onderzoeken, de voor- en nadelen. We moeten een beeld krijgen van de pijnpunten, om ervoor te zorgen dat, wanneer het nodig is om dat te blijven inzetten, dat op een zodanige manier gebeurt dat iedereen mee is, dat de leerprestaties er positief door beïnvloed worden, en dat iedereen daar inclusief zijn plek in kan krijgen.
Het onderzoek waarnaar collega Meuleman verwijst, bevat ook een aantal interessante positieve vaststellingen. De ouders leerden al een aantal zaken. En de scholen zijn de voorbije weken aan de slag gegaan. In mijn regio heb ik weet van onderzoeken en enquêtes bij leerkrachten en ouders. De Tijd verwijst vandaag naar een studie van AGORA bij duizend studenten.
Minister, mijn fractie vindt het heel belangrijk dat goed in beeld wordt gebracht wat de ervaringen zijn, welke lessen we moeten trekken, welke pijn- en verbeterpunten er nog zijn. U hebt samen met alle partners het kader voor de toekomst geschetst, met de vier pandemieniveaus, waarin het online afstandsonderwijs een belangrijk onderdeel zal blijven. Plant u dat grote onderzoek? Komt het op tafel bij de ad-hoccommissie om een goed beeld te krijgen van de plaats van het online afstandsonderwijs, nu en in de toekomst?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, niemand zal ontkennen dat het voor heel veel ouders geen evidente tijd is geweest. Zeker voor de ouders van kinderen met ontwikkelingsstoornissen of van kinderen met een beperking is het heel zwaar geweest.
De conclusies van het onderzoek die betrekking hebben op het aantal uren, waaruit blijkt dat kinderen meer uren nodig hebben om bepaalde zaken gedaan te krijgen voor hun opdrachten, zijn niet alleen maar aan het thuisleren en corona gelinkt. Het is altijd zo. Als zij huiswerk moeten maken voor school, doen zij daar langer over dan andere kinderen. Voor ouders die meerdere kinderen hebben, is het niet altijd even evident of gemakkelijk om dat te begeleiden. Voor de ouders die ook nog eens moesten thuiswerken, was het nog een extra belasting. Daar moet rekening mee worden gehouden in onze conclusies bij dit onderzoek. Daarmee wil ik zeker niet de bezorgdheid minimaliseren die er wel degelijk is.
Minister, u geeft terecht aan dat de ondersteuningsnetwerken zijn blijven werken. De scholen en dus ook de ouders hebben daar gebruik van kunnen maken. Volgens mij zat de knoop eerder in het feit dat we de vraag moeten stellen of er inderdaad wel voldoende gebruik van is gemaakt. Ik hoor de scholen zeggen dat het lijkt of de ondersteuningsnetwerken op een bepaald moment een beetje van de aardbol verdwenen waren. De scholen hadden het gevoel dat ze er alleen voor stonden, terwijl dat eigenlijk niet het geval was. Ik sluit mij dus een beetje aan bij de bezorgdheid van de heer Brouns, en bij zijn vraag om daar rekening mee te houden in de evaluatie. De ondersteuningsnetwerken waren er, ze moesten werken en ze hebben gewerkt.
Maar in welke mate hebben de scholen de reflex gehad om hen als partners mee te nemen in vragen die ze van ouders kregen? In welke mate is er een link kunnen zijn tussen de ouders en eventueel rechtstreekse ondersteuningsnetwerken, waar dat in een gewoon schooljaar altijd wel via de school gebeurt en de link minder duidelijk is? In welke mate hebben de ondersteuningsnetwerken misschien ook te weinig proactief initiatieven gegeven aan de scholen? In welke mate is een bestaand kanaal in deze periode te weinig benut? In de evaluatie moeten we dat zeker meenemen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik hoorde een aantal opmerkingen van scholen over ondersteuners die heel divers werden ingezet. Ik zag dat als een kans om daar in het licht van het nieuwe decreet over ondersteuning uit te leren. Ik hoor van sommige scholen dat ondersteuners zeer creatief op zoek zijn naar methodieken om de leerlingen op afstand te begeleiden. Anderen zijn er minder in geslaagd om hun leerlingen te bereiken, maar het lijkt me goed, zeker in het licht van het nieuwe decreet, om dit nauw op te volgen.
Minister Weyts heeft het woord.
Nu ik de kans heb, wil ik dit toch even duiden. In het secundair onderwijs hebben we een specifieke rol voorzien voor afstandsonderwijs. Ik benader dat vrij positief, omdat het een mogelijkheid is om ons afstandsonderwijs te verankeren in ons onderwijs, alleszins minstens tijdelijk, maar wellicht ook op lange termijn.
In de regel zouden we de woensdagvoormiddag spenderen aan afstandsonderwijs. Dat biedt mogelijkheden in functie van een aanpak op maat van elke leerling. Iedereen heeft ongetwijfeld thuis kunnen ervaren dat kinderen verschillend reageren op dat afstandsonderwijs. Voor sommigen is dat een minder aangename ervaring, maar andere kinderen gebruiken dat net om dieper te kunnen ingaan op de leerstof en de lesinhoud. Leerlingen met een iets grotere appetijt vinden dat ook wel een interessant medium. Het is bijvoorbeeld mogelijk om via afstandsonderwijs op woensdagvoormiddag degenen met een achterstand bij te spijkeren, bijvoorbeeld via livelessen, terwijl anderen ondertussen van thuis uit kunnen verdiepen, meer en andere lesinhoud kunnen krijgen die dieper kan gaan. Het is ook een goed instrument om bijvoorbeeld een aanpak op maat mogelijk te maken voor kinderen met specifieke problematieken. Via het digitale afstandsonderwijs kunnen we daarop inspelen.
Het is zeker zinvol dat we een en ander evalueren, dat we in kaart proberen te brengen wie wat heeft gedaan, in welke mate de ondersteuningsnetwerken zich hebben kunnen aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden en de weerbaarheid van dat systeem.
Ik deel het eerste aanvoelen, maar het is net zoals bij jullie ook een aanvoelen dat het wat gelijkloopt met de evaluatie van de ondersteuningsnetwerken die daarvoor is gebeurd. Er is een grote variëteit, er zijn heel wat kwalitatieve verschillen. Sommige ondersteuningsnetwerken hebben ongetwijfeld veel beter geantwoord op deze crisis. Dat loopt een beetje gelijk met de leerkrachten. Goede leerkrachten in de klas zijn dikwijls ook goede leerkrachten in de digitale klas. Bij de ondersteuningsnetwerken loopt dat een beetje gelijk. Het is alleszins zinvol om dat te evalueren.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Uiteraard moet het afstandsleren grondig worden geëvalueerd. Het kan zeker een vraag zijn voor de coronacommissie, die nu is opgestart met een aantal welzijnsissues, maar die daarna ook zeker het onderwijs onder de loep zal nemen.
Ik denk alleen dat we ook deze groep daarbij niet mogen vergeten. We moeten voor alle groepen alles in kaart brengen. Inderdaad, mevrouw Krekels, die kinderen hadden ervoor wellicht al meer tijd nodig en het is sowieso al minder evident. Daarin geef ik u gelijk. De voorbije periode en de periode van afstandsleren was voor ouders met kinderen die heel vlot leren al een enorme uitdaging, en dus zeker voor deze ouders en hun kinderen. Ik kan me voorstellen dat dit heel stresserend was. Dan moeten we toch kijken hoe we maximaal en optimaal kunnen ondersteunen. Het is jammer als er geen volledige match is tussen ondersteuningsnetwerken die klaarstonden en de vraag die niet bij het aanbod terechtkwam en omgekeerd. Dat is een heel belangrijke les.
Ik ben het ook eens met het voorstel om in september de woensdag te gebruiken voor verdieping, remediëring, digitale bijscholing, afstandsleren en zelfstandig werken en dergelijke. Ik vind dat een opportuniteit. Ik heb op Twitter gezien dat daar kritiek op is gekomen, onder andere van Wouter Duyck, die vindt dat dit geen goed voorstel is van de GEES en dat een dag zonder leren voor veel kosten zorgt. Het hangt er natuurlijk van af hoe die dag ingevuld zal worden. Als dat een dag is om thuis te zitten omdat er gekuist moet worden, dan is dat weinig zinvol. Ik denk wel dat er iets goeds van te maken valt. Ik wil u daarin ondersteunen, maar dan moeten we kijken dat het op een uniforme manier gebeurt. Er is kritiek dat men heel veel verscheidenheid krijgt, met scholen die dingen heel zinvol hebben ingevuld en scholen die dat minder hebben gedaan. U moet duidelijk maken wat de bedoeling is van die woensdag, maar u hebt dat ook wel gedaan. Dat is een goed idee. Wordt vervolgd, en zeker ook in de ad-hoccommissie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.