Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, enkele weken geleden kwam het Fietsrapport van het Rekenhof uit en dit werd bediscussieerd in de plenaire vergadering. U verwees toen naar de investeringen en bijkomende budgetten, maar ook naar het Fietsfonds en de verantwoordelijkheid van alle partners, zoals andere besturen.
Eind mei verstuurde de gedeputeerde voor Mobiliteit van de provincie West-Vlaanderen een persbericht waarin hij liet weten dat de onzekerheid over de middelen de lokale besturen er soms van weerhoudt om nu de nodige projecten op te starten. Het fonds moet net een stimulans zijn voor elke actor om meer werk te maken van fietsinfrastructuur. In West-Vlaanderen is er daarom alvast de bereidheid over bestuurs- en bevoegdheidsgrenzen heen om gezamenlijke inspanningen te doen. Het provinciebestuur is zelfs graag bereid om bovenop de reeds eerder besliste verdubbeling van de inspanning, de nodige coördinatie op zich te nemen.
In datzelfde bericht vraagt de gedeputeerde ook een correcte verdeling van de voorziene fietsmiddelen van 1,2 miljard op de provinciale legislatuur. De gedeputeerde meent dat 18,5 procent van het totale investeringsbudget voor West-Vlaamse projecten billijk zou zijn, goed voor een bedrag van 222 miljoen euro. Aangevuld met de inspanningen van de provincie zou zo dus 240 miljoen euro geïnvesteerd kunnen worden in West-Vlaamse fietsinfrastructuur.
In de vorige legislatuur vroeg de heer Ceyssens naar de investeringen in fietsinfrastructuur opgedeeld per provincie. Uit de cijfers weten we dat het bedrag per jaar sterk schommelt. In het beste jaar, 2013, ging het voor West-Vlaanderen over 28 procent en in het slechtste jaar, 2015, ging het over amper 8,7 procent.
We zien hier een duidelijke vermindering in de vorige legislatuur.
Ik ben er mij voor de duidelijkheid van bewust dat te veel betonneren leidt tot moeilijkere situaties en te veel budgetten blokkeert. We willen allen dat er heel wat fietsinfrastructuur bij komt en we willen dit zo vlot mogelijk laten gebeuren, maar de vraag van de provincie West-Vlaanderen is wel gerechtvaardigd, en daarom volgende vragen.
Minister, welke stappen zult u zetten om een billijke verdeling van de voorziene middelen voor fietsinfrastructuur tussen de provincies te garanderen?
Welke stappen zult u zetten om de verschillende actoren te activeren inzake investeringen in fietsinfrastructuur?
Zult u de gedeputeerden een coördinerende rol laten opnemen in de fietsinvesteringen? Is er hierover overleg geweest met de andere provincies?
Minister Peeters heeft het woord.
Mevrouw Fournier, ik dank u voor uw vragen. Ik was een paar dagen geleden nog in Brugge, waar we het ook hadden over de fietsinvesteringen en zeker ook over de vragen van de provincie.
In het regeerakkoord werd opgenomen te investeren in fietsinfrastructuur via een steil groeipad naar 300 miljoen euro tegen het einde van de legislatuur. Het is niet 300 miljoen euro per jaar, zoals sommigen denken, maar 300 miljoen euro tegen het einde van de legislatuur. Voor 2020 werd in het geïntegreerd investeringsprogramma (GIP) voor 180 miljoen euro investeringen in fietsinfrastructuur ingeschreven. Dat is al een paar keer gecommuniceerd.
Bij de opmaak van het GIP 2020 wordt steeds bij een project aangegeven in welke stad of gemeente de voorziene investeringen gelokaliseerd zijn. Dit laat toe om in kaart te brengen hoe de middelen voor fietsinfrastructuur vanuit de diverse entiteiten van Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) verdeeld zijn over de verschillende provincies heen. Die verdeling verloopt normaal vrij gelijk over de verschillende provincies, zegt men mij. De fietsinvesteringen in de provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant liggen dit jaar wel hoger dan in de andere provincies vanwege een aantal grote werken, waaronder heel wat fietsinfrastructuur, die door De Werkvennootschap zullen uitgevoerd worden rond de R4 en de R0.
Wat de subsidiemiddelen voor het Fietsfonds betreft, heb ik eerder een rondvraag voor prognoses gedaan bij de verschillende provincies, op basis van hun goedgekeurde meerjarenplanning. De vijf provincies hebben allen een ambitieuze fietsinvesteringsagenda voorgelegd. Ik onderzoek momenteel hoeveel subsidiemiddelen voor de provincies beschikbaar kunnen worden gesteld en hoe de Vlaamse subsidies onderdeel kunnen uitmaken van het ambitieuze groeipad van 300 miljoen euro fietsinvesteringen tegen het einde van de legislatuur.
De entiteiten van MOW worden gestimuleerd om sterk in te zetten op fietsinvesteringen. Voor 2020 is het bedrag aan fietsinvesteringen alvast verhoogd tot 180 miljoen euro. In 2019 was dit 145 miljoen euro. Er is toch een stijging van 55 miljoen euro, alleen al voor dit jaar. Intussen werd er al overleg opgestart om te bekijken hoe we in functie van de engagementen van het regeerakkoord hier het best invulling aan kunnen geven bij de verdere uitwerking van het GIP 2021-2024.
Verder heb ik ook aan de provincies de vraag gesteld om een oplijsting te maken van de geplande fietsinvesteringsprojecten tijdens deze legislatuur. In dit overzicht zitten niet enkel projecten van de provincies, maar wordt ook een overzicht gegeven van fietsinvesteringen door de gemeenten, die voor subsidies in aanmerking komen.
De investeringen inzake het Fietsfonds bedragen 10 miljoen euro in 2020.
Nu, we zijn nu volop bezig met de opmaak van het (GIP) 2021-2024 en in overleg met de provincies kijken we of die investering van 10 miljoen euro al dan niet aangepast moet worden.
Daarnaast zet ik ook in op specifieke initiatieven voor lokale overheden, zoals bijvoorbeeld de toolbox duurzame mobiliteit en de bijhorende subsidieoproep. Ook andere verhalen zoals de schoolomgevingen en dergelijke, daar blijven we verder op inzetten.
Met alle provincies werd in 2018 een nieuw mobiliteitscharter afgesloten, waarin een aantal afspraken zijn opgenomen omtrent de samenwerking rond en de investeringen in fietsinfrastructuur.
Tweemaal per jaar vindt een ambtelijk overleg plaats met de provincies omtrent dit mobiliteitscharter en op die momenten worden meer concrete afspraken vastgelegd. Ook de samenwerking rond fietsinvesteringen en de uitwisseling van data met betrekking tot fietsinfrastructuurprojecten en de realisatie van het bovenlokaal functioneel fietsnetwerk komen in dit overleg aan bod. In het najaar plan ik daarnaast ook een politiek overleg met de provincies in functie van de verdere investeringen in fietsbeleid tussen 2021 en 2024.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is duidelijk dat u de rol van de provincies erkent en er nauw mee samenwerkt. Ik versta ook dat er geen specifieke budgetten aan de provincies zullen worden toegekend, maar u zult wel een efficiënte samenwerking hebben met de provincies.
Er is een beetje een misverstand over de 1,2 miljard euro. De provincie gaat er waarschijnlijk van uit, als men die bedragen gedurende zes jaar optelt, dat dit in totaliteit 1,6 miljard euro is.
In de vorige legislatuur was er ook al een discussie: hoeveel procent van een bepaald project gaat er inderdaad naar fietsinfrastructuur? Soms worden daar procenten opgeplakt die niet echt realistisch zijn. Dat is in de vorige legislatuur al aan bod gekomen. Dat zijn bijvoorbeeld ‘duikers’, nutsvoorzieningen, ecoveloducten, veiligheidscoördinaties, dat werd allemaal meegeteld in het budget van de fietsinfrastructuur.
Minister, het zou daarom wel goed zijn als u een systeem uitwerkt – ik weet dat het niet evident is – dat over de legislaturen heen een duidelijk zicht geeft op het budget dat wordt geïnvesteerd in de fiets. Coördinatie, studies en veiligheid kan men er dan gemakkelijk bij tellen om zo tot 300 miljoen euro te komen. Dat kan zeker onze bedoeling niet zijn. Die 300 miljoen euro moet toch naar de fiets gaan.
Het Fietsteam werd opgericht in 2010 onder minister Crevits. Daar moesten alle actoren inzake fietsinfrastructuur samen zitten. Het heeft zeker zijn nut bewezen, maar ik denk dat hier een hervorming nodig is. Het zou efficiënter moeten werken. Het Fietsteam moet op een andere manier worden opgesteld. Het stond vermeld in het regeerakkoord: “Het projectteam binnen het beleidsdomein MOW wordt gereorganiseerd en garandeert de realisaties, inclusief het wegwerken van de onveilige, ontbrekende, en oncomfortabele schakels in de fietsverbindingen, op het terrein.”
Minister, kunt u een stand van zaken geven van deze hervorming? Misschien is het wel een piste om per provincie een dergelijk team te lanceren.
Terug naar West-Vlaanderen. Zoals ik al zei, is het dus blijkbaar uw bedoeling niet om dat te betonneren binnen een bepaald budget. Ik ben blij dat u dit ook al op uw kabinet hebt. Dat zijn specifieke werken, zaken, projecten die in West-Vlaanderen op de planning staan. Het zou wel goed zijn dat die zo snel mogelijk met een nieuwe coördinatie kunnen tot stand komen. We hebben allemaal maar één bedoeling: zoveel mogelijk mensen op de fiets krijgen op zo goed mogelijke fietspaden.
Zijn er leden die zich willen aansluiten? Mevrouw Lambrecht, u zit al een tijdje in poleposition.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Voorzitter, ik zit inderdaad in poleposition, omdat het zo nodig is. Als we het fietsbeleid ernstig willen nemen, dan moeten we het elke week op de agenda krijgen, met velen samen. De noden zijn zeer groot en er is een enorme inhaalbeweging te doen. Als ze in Limburg tussen de bomen kunnen fietsen, willen wij in West-Vlaanderen op veilige fietspaden fietsen, voor normaal fietsverkeer.
Ik zal niet herhalen wat mevrouw Fournier zei. Ik ga daar nagenoeg volledig mee akkoord. Maar ik maak van de gelegenheid gebruik om hier wat dieper in te gaan op de financiering van de fietssnelwegen. Dat is toch een zeer belangrijk onderdeel van onze fietsinfrastructuur, zeker nu er meer en meer mensen de elektrische fiets gebruiken, om op die manier grote afstanden af te leggen. En we moeten dat stimuleren.
In onze provincie West-Vlaanderen is het gedeputeerde Vanlerberghe die onder andere bezig is met de fietssnelweg – ik neem er eentje uit – tussen Kortrijk en Waregem. En er is daar best wel wat werk voor nodig. Er moet een bijna volledige bedding worden aangelegd. Ook tunnels en bruggen zijn nodig. U hoort mij komen, minister: er is daarvoor heel wat geld nodig, er moet daar veel worden geïnvesteerd voor veilige, vrij liggende fietspaden.
We spreken over veel geld, maar eigenlijk is dat nooit veel in vergelijking met wat we aan auto’s en autowegen geven. Voor fietsen is het veel geld, want we spreken hier al snel over een project van 20 miljoen euro. De provincie staat in voor de aanleg van de fietssnelweg, met 50 procent subsidies vanuit Vlaanderen.
In het volledige meerjarenplan van de provincie kan er voor maximum 40 miljoen euro aan projecten worden gerealiseerd: 20 miljoen euro eigen middelen en 20 miljoen euro subsidies. Als ze echt stappen vooruit willen zetten in de fietsinfrastructuur, dan is het voor de provincie nagenoeg onmogelijk om dat allemaal te doen, want ik praat hier over slechts één project.
Een eerlijke verdeling van investeringen, van fietsinfrastructuur over de provincies is echt wel nodig. Ik hoorde u daarnet opsommen dat Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant meer hadden gekregen in 2020. Wel, dan hoop ik dat wij in West-Vlaanderen eerst meer zullen krijgen in 2021. U moet opletten met dat ‘meer geven’. De noden zijn overal zeer, zeer groot.
Minister, ik heb één aanvullende vraag voor u. Is het mogelijk dat de Vlaamse overheid beheerder wordt van fietssnelwegen, zoals ze dat ook is van de autosnelwegen? De provincie kan dan nog altijd de opdracht geven om die fietssnelwegen te bouwen, met 100 procent subsidie welteverstaan, om ze nadien dan in beheer te geven van het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) in plaats van het beheer te versnipperen, zoals nu vaak gebeurt, over de lokale besturen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, het zal u niet verbazen dat een aantal gouwgenoten uit West-Vlaanderen mee op de kar springen. Qua inhoudelijke boodschap zullen we niet veel verschilpunten opmerken in deze vraagstelling.
Mevrouw Fournier, ik dank u voor uw vraagstelling. Het is een relevant thema, dat lokaal en provinciaal echt leeft. Dat wil ik graag meegeven. U zei daarnet, waarschijnlijk terecht, dat er in andere jaren normaal gezien een relatief goed evenwicht is tussen de provincie. Nu is dat een beetje anders getekend.
Op het terrein leeft het gevoel dat we historisch een stuk zijn achtergesteld. Als ik de situatie van een aantal dossiers zie, is het gevoel er echt dat er een inhaaloperatie nodig is. Ik ben mij ervan bewust dat collega's in andere provincies net hetzelfde gevoel hebben. In die zin denk ik niet dat we hier moeten gaan naar een opstelling tegen elkaar, maar dat de dringendheid van de investeringen die voorzien zijn duidelijk is. Wat onze fractie betreft, mocht het uiteraard nog meer zijn. Ik zal het daar vandaag niet te veel over hebben. We kunnen die boodschap namelijk iedere week brengen, maar dat zal op dit moment niet veel zoden aan de dijk brengen. De oproep van de provincie is een zeer belangrijke. Dat is, ten eerste, een oproep om ervoor te zorgen dat de verdeling inderdaad gebeurt op basis van de echte noden en de concrete dossiers die op tafel liggen.
En ten tweede – en dat is een frustratie die ik zelf als schepen de voorbije zeven jaar heb ondervonden – is er de ongelooflijke traagheid waarmee projecten vooruitgaan. Dat is niet alleen zo omdat niet is voorzien in middelen, maar vaak ook omdat de administratieve weg heel erg log is, omdat er geen duidelijke coördinatie is, omdat niet alles op elkaar afgestemd wordt. Ik denk dat ook de oproep van de provincie in dat licht moet gelezen worden. Zij vragen echt duidelijkheid over de middelen die worden toegewezen: zorg dat ze vooraf zijn toegewezen, zodat er na de aanbesteding niet nog een discussie ontstaat over of er nog middelen zijn, terwijl het bij aanvang van het project duidelijk leek dat het project zou kunnen doorgaan.
Er moet ook duidelijk één coördinerende partner zijn. Zij vragen uiteraard om die opdracht aan de provincie te geven. Wij hebben als partij onze kijk op provincies. Maar zolang dat niveau er is, stel ik voor dat we het ten volle inzetten en dat we de terreinkennis die er is gebruiken. Ik geloof in de legitieme ambitie van het provinciebestuur van West-Vlaanderen en de betrokken deputé om dat waar te maken. Maar ik wil toch vragen dat u naar aanleiding van dit schrijven van de provincie in overleg gaat met ons provinciebestuur om te bekijken hoe dossiers sneller vooruit kunnen gaan.
Een en ander heeft ook te maken met besparingen op de medewerkers in de dienst MOW, enzovoort. Dat is ook mijn ervaring, dat die mensen overbevraagd zijn en dat de snelheid van de dossiers niet stijgt omdat er niet voldoende versterking is. Maar dat is nog een ander debat.
Minister, ik wil u uitdrukkelijk vragen om naar aanleiding van dit schrijven in overleg te gaan met ons provinciebestuur, om ervoor te zorgen dat wij in West-Vlaanderen de komende vier jaar echt stappen zetten, dat er niet alleen in geld wordt voorzien maar dat er effectief meters kwalitatief fietspad bij komen.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, het zal u uiteraard niet verbazen dat ik als gouwgenoot – en dat is, voor alle duidelijkheid, met een g geschreven – samen met de collega’s een pleidooi wil houden om zoveel mogelijk Vlaamse middelen naar de West-Vlaamse fietspaden te halen. We moeten daar inderdaad eerlijk over zijn: elke provincie denkt dat ze te weinig geld krijgt, elke provincie heeft veel projecten, elke gemeenteraad en provincie wil terecht van het fietsbeleid een grote en belangrijke pijler maken. Ik merk daar een trendbreuk. Sinds de start van de nieuwe bestuursperiodes is dat echt een thema dat in bijna alle gemeenten in Vlaanderen bovenaan staat. Dat is ook te danken aan de inspanningen van Vlaanderen. Daar ben ik echt van overtuigd. Vlaanderen heeft een groeipad naar 300 miljoen euro ingetekend voor de middelen die worden geïnvesteerd in fietspaden. Dat is een heel sterk en krachtig signaal. Ik hoop echt dat er voldoende projecten zijn om die middelen te besteden – en ik twijfel daar niet aan.
Wat zagen we in de vorige legislatuur, minister? Toen heeft uw voorganger, minister Weyts, een paar keer het signaal gegeven aan de gemeenten: ‘Geef mij projecten, want de middelen geraken niet op.’ Dat heeft, zoals collega Vaneeckhout daarnet terecht zei, te maken met de traagheid.
Ik moet u in alle eerlijkheid zeggen dat ik ook een koerswijziging merk bij een aantal entiteiten. Bijvoorbeeld De Vlaamse Waterweg, die bij ons in de streek echt wel vooruitziend is wat betreft fietspaden. Ik wil hen en ook u daar ook zeker voor feliciteren.
Ik verwees al naar het probleem dat door de traagheid het geld soms moeilijk opgeraakt. Ik heb een persoonlijke doelstelling – enfin, niet één maar meerdere – als het gaat over fietsen: als we fietssnelwegen willen ontwikkelen op jaagpaden naast de waterwegen, schieten we in één iets tekort. Het onderhouden lukt, het heraanleggen lukt ook, maar je zou er ook voor moeten kunnen zorgen dat die fietspaden degelijk verlicht zijn. Dat is de essentie van een goed fietspad. Ik ga mijn dochter van 9 jaar, zelfs niet binnen zes jaar, alleen langs het kanaal laten fietsen naar een andere stad om daar eens met vrienden uit te gaan. Dat zal bij iedereen hetzelfde gevoel zijn. We moeten daar echt over nadenken, of we met het Fietsfonds niet de verlichting van fietspaden moeten subsidiëren, fietspaden die zeer functioneel zijn en die deel uitmaken van een bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk.
De heer Verheyden heeft het woord.
Uiteraard schaart mijn fractie zich achter de vraag van mevrouw Fournier. Ik zeg dat hier als enige niet-West-Vlaming, tussen al die West-Vlamingen. Elke provincie heeft recht op de middelen die nodig zijn om een goed en modern fietspadennetwerk uit te bouwen.
De vraag van collega Maertens om dat te verlichten komt alleen maar de veiligheid ten goede.
Ik denk dat het in de eerste plaats, over alle partijgrenzen heen, toch onze taak is om er door middel van goed uitgeruste fietspaden voor te zorgen dat het aantal verkeersslachtoffers daalt. Dat is onze eerste bekommernis. Ik denk dat we op dat vlak allemaal op dezelfde golflengte zitten.
Minister, ik heb nog een bijkomende vraag. Aangezien ik problemen met het geluid had, weet ik niet of die vraag misschien al is gesteld, maar in West-Vlaanderen is er een Roadmap Fietsinvesteringen. Die kaart geeft blijkbaar een illustratief overzicht van tientallen projecten die momenteel worden voorbereid en die deze legislatuur zullen worden uitgevoerd. Wordt deze Roadmap Fietsinvesteringen eveneens als een leidraad gezien voor de urgentie op het vlak van veiligheid?
Minister Peeters heeft het woord.
Mevrouw Fournier, ik zal met uw bijkomende vragen beginnen. U hebt om een hervorming van het Fietsteam gevraagd. Ik moet daarover bij de administratie bijkomende informatie opvragen. Ik heb daar niet onmiddellijk een antwoord op.
We blijven ten volle op de infrastructuur inzetten. Het is niet altijd heel gemakkelijk om iets alleen op de fietsinfrastructuur te enten. Vaak gaat het ook om missing links en veilige oversteekplaatsen. Dat komt het fietsen ten goede, maar het gaat ruimer dan enkel de aanleg van fietspaden. Het is een en-en-enverhaal.
Aangezien een aantal Vlaamse volksvertegenwoordigers daarop hameren, wil ik er tegelijkertijd op wijzen dat het lijkt alsof er in 2020 meer geld naar twee provincies is gegaan en dat een ongeveer evenredig bedrag naar Antwerpen, Limburg en West-Vlaanderen is gegaan. Er is bijkomend nog een bedrag van 20 miljoen euro dat op de noemer ‘Vlaanderen’ is geënt omdat het niet heel specifiek te verdelen valt. Vaak gaat het om een aantal projecten die net op dat moment klaar zijn. Hier gaat het om een aantal projecten die De Werkvennootschap op de R4 en R0 uitvoert. Die projecten passen in een groter geheel. Hierdoor wordt op die specifieke locaties vaak in afzonderlijke fietsinfrastructuur en fietsoversteekplaatsen geïnvesteerd, wat betekent dat er op dit ogenblik meer geld naar Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant gaat. Dat heeft specifiek met de R4 en de R0 te maken. Het is zeker niet zo dat we een agenda hebben om bepaalde provincies te bevoorrechten. Dat is absoluut niet zo. Hoe meer projecten op tafel liggen om te worden uitgevoerd, hoe beter.
Mijnheer Vaneeckhout, dat brengt me bij uw vraag. Ik heb zelf een jarenlange ervaring in lokale besturen. Ik kan alleen maar beamen dat het vaak allemaal te lang duurt. Ik zal niemand met de vinger wijzen, maar er zijn tal van oorzaken. Er moet natuurlijk in de middelen worden voorzien, maar los daarvan zijn vaak tal van bijkomende noodzakelijke studies nodig, moet er afstemming zijn met de verschillende entiteiten die her en der inspraak hebben en zijn er onteigeningen, die ook vaak een heikel punt zijn. In het Vlaams regeerakkoord is opgenomen dat er een verandering moet komen en dat onteigeningen sneller moeten kunnen worden uitgevoerd. Het duurt allemaal lang, maar als we allemaal met de neuzen in dezelfde richting staan, allemaal het belang van die bijkomende fietsinfrastructuur erkennen, wat in de verduurzaming van de mobiliteit een heel belangrijke factor is, allemaal aan hetzelfde touw trekken en iedereen ervan kunnen overtuigen dat sneller en vlotter moet kunnen worden uitgerold, hoop ik dat we sowieso het een en het ander in beweging kunnen brengen.
Ik heb in het verleden al gezegd dat de investeringen in fietsinfrastructuur voor mij niet enkel om het aantal kilometers fietswegen gaat. Het gaat om het groter verhaal, met veilige oversteekplaatsen, tunnels en ecorecreaducten, want ook die zorgen voor veilige oversteekplaatsen. Het gaat om een globaal verhaal.
Mevrouw Lambrecht, ik wil u vooral bedanken om Fietsen tussen de bomen, een toeristisch project van Toerisme Limburg, hier nog wat extra te promoten. We zijn natuurlijk blij dat heel wat mensen het fietsen hebben heruitgevonden. We horen van fietsverkopers dat ze de vraag op dit ogenblik bijna niet kunnen volgen, dat er ook langere wachttijden zijn voor het leveren van fietsen. We zien sowieso heel wat meer mensen fietsen, dat blijkt uit tal van statistieken. Helaas zien we ook dat er meer ongevallen gebeuren met fietsen, en daar moeten we zeker ook de nodige aandacht aan geven: dat dat ook in alle veiligheid kan gebeuren.
Ik heb dan de vraag van de heer Maertens, denk ik, rond de kwestie van de verlichting van de fietspaden. Daar balanceren we vaak op de dunne koord. Enerzijds zegt men vaak vanuit milieuoogpunt: zo weinig mogelijk verlichting. Anderzijds, vanuit verkeersveiligheidsaspect moeten we wel inzetten op extra verlichting. Wat dat betreft is MOW op dit ogenblik bezig met een lichtvisiestudie om te kijken wat, waar en hoe tegemoetgekomen moet worden aan die vraag om extra verlichting. Maar zoals u terecht de bedenking maakt: niemand fietst graag langs een onverlicht fietspad, langs een kanaal bijvoorbeeld. Ik wil zien wat straks die lichtvisiestudie naar voren brengt, maar veiligheid is en blijft ook voor ons zeker een heel belangrijk gegeven.
Tot slot, mijnheer Maertens, uw positieve opmerkingen aan het adres van De Vlaamse Waterweg zal ik graag aan hen overmaken en zij zullen dit zeker graag horen.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Ik denk dat het duidelijk is dat de meer landelijke provincies redelijk op hun strepen staan wat de budgetten betreft. Wij hebben nog altijd de indruk dat er misschien iets meer budget gaat naar de Vlaamse Ruit. Minister, we zijn ook blij dat u een Limburgse bent. Limburg heeft ook wel genoeg noden en ook vragen naar budgetten. Als u de twee landelijke provincies een extra duwtje in de rug zou kunnen geven, denk ik dat u een heel tevreden commissie zou hebben.
Een van de grootste problemen om zaken te kunnen realiseren, is de onteigening. De Vlaamse Regering is er ook mee bezig om dit sneller te laten verlopen. Ik ga de timing nu niet vragen, want u kunt me niet antwoorden. Maar ik hoop dat dat zo snel mogelijk op de agenda zal staan, om die onteigeningen vlotter te laten verlopen.
Nog een korte opmerking aan collega Maertens over de lichtstudie, over het feit dat de jaagpaden beter verlicht zouden moeten zijn. Ik ben het daar volledig mee eens. Er gaat niemand zijn kinderen sturen langs een jaagpad, langs de Leie, langs een kanaal, als het niet verlicht is. Enkele jaren geleden was er een optie om zo weinig mogelijk te verlichten en op een besparende manier. Als we de mensen echt veel meer op de fiets willen krijgen, moeten we ook de veiligheid en dus die verlichting mee kunnen subsidiëren, of toch maximaal kunnen uitvoeren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.