Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, u weet dat Vlaanderen drie erkende adoptiediensten voor interlandelijke adoptie kent: Ray of Hope, Het Kleine Mirakel en FIAC-Horizon. Zij staan in voor de contacten met de adoptiekanalen en het verloop van de interlandelijke adoptie. Zij zijn dus dé schakel tussen de kandidaat-adoptieouders en het adoptiekind. Een transparante en vlotte communicatie is dan ook bijzonder belangrijk. Soms laat men daar wel eens een steek vallen, en dat is iets dat wij dan natuurlijk heel snel horen van kandidaat-adoptieouders.
Soms gaat het over dossiers die in het land van herkomst pas op een latere datum aankomen, of zijn er een aantal onduidelijkheden over op basis van welke criteria kandidaat-adoptieouders in aanmerking komen voor een adoptiekind: de aanmelddatum, het kindprofiel dat ze hebben opgesteld. Het is dus heel belangrijk dat we kandidaat-adoptieouders altijd heel goed informeren.
Op 7 maart 2018 hebben we in de plenaire vergadering een resolutie aangenomen waarin het parlement aan de regering een aantal opdrachten geeft en vraagt om de regeling van de interlandelijke adopties verder te stroomlijnen. Zo moet er een betere samenwerking komen met de federale overheid, moet het communicatietraject met de kandidaat-adoptieouders worden verbeterd en moet de werking van de drie adoptiediensten op elkaar worden afgestemd.
De vorige regering heeft daaraan gehoor gegeven door te beslissen dat er tegen 2023 nog slechts één adoptiedienst voor interlandelijke adoptie zal worden erkend in Vlaanderen. Door middel van de fusie van de drie adoptiediensten kunnen de beschikbare financiële middelen, kennis en expertise worden gebundeld. Eind vorig jaar startten daarvoor de eerste verkennende gesprekken met de adoptiediensten. In navolging hiervan startte het agentschap Opgroeien met het voorbereiden van een insteek om de toekomstige opdracht van de eengemaakte adoptiedienst te definiëren.
Minister, mijn eerste vraag gaat over communicatie: hoe ziet u heel concreet toe op het feit dat de adoptiediensten steeds met volledige transparantie communiceren naar de kandidaat-adoptieouders?
Kunt u toelichting geven bij de stand van zaken omtrent de insteek die het agentschap Opgroeien voorbereidt met het oog op die eengemaakte adoptiedienst? Is die al besproken met de verschillende diensten? Wat waren de voornaamste bevindingen, wat zijn de uitgangspunten, wat zijn de volgende stappen? Wanneer kunnen we daarin effectief een aantal beslissingen verwachten?
Zal er na de eenmaking van de adoptiediensten worden onderzocht of er kan worden gewerkt met een centrale, transparante wachtlijst zodat er meer perspectief kan worden geboden aan de kandidaat-adoptieouders? Zullen die ouders bij zo’n centrale wachtlijst op voorhand nog een keuze moeten maken wat betreft het land van herkomst?
Minister, kunt u een overzicht geven van de beleidsdaden die al werden gesteld naar aanleiding van de resolutie die ik daarnet heb geciteerd, waarin er onder andere werd gevraagd om een fonds op te richten voor projectsteun en te kijken of er daarrond internationaal een alliantie kon worden gemaakt?
Is er overleg geweest tussen de Vlaamse centrale adoptieautoriteit, de federale adoptieautoriteit en de Dienst Vreemdelingenzaken? Is er bilateraal overleg geweest met de FOD Buitenlandse Zaken in verband met het uitreiken van visa?
Welk communicatietraject is er opgezet tussen al die verschillende entiteiten en de Vlaamse adoptie-entiteit naar kandidaat-adoptieouders?
Is er al nieuws over het feit of het al dan niet moeilijk is om de accreditatie te behouden van een eengemaakte adoptiedienst naar de verschillende landen van adoptie waarmee wordt samengewerkt?
Op welke manier wordt er controle uitgeoefend op de contactpersonen in de herkomstlanden?
Ten slotte is mijn laatste vraag eigenlijk ook mijn eerste. Het laatste punt in de resolutie luidde namelijk ook dat er een traject moest worden opgezet naar een eengemaakte adoptiedienst.
Minister Beke heeft het woord.
Collega, de wijze waarop adoptiediensten communiceren naar de kandidaat-adoptieouders, behoort in eerste instantie tot de verantwoordelijkheid van deze voorzieningen. Op dit niveau wordt normaal niet ingegrepen zolang de erkenningsvoorwaarden worden nageleefd. Indien kandidaten voor adoptie ontevreden zijn over de communicatie kunnen zij dit melden aan het Vlaams Centrum voor Adoptie (VCA). Dat kan leiden tot een klacht. Het VCA neemt het in ieder geval verder op. Dit kan uiteindelijk ook leiden tot een handhavingstraject.
Met het besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 22 maart 2013 betreffende het inzagerecht en de bemiddeling bij interlandelijke adoptie, en meer bepaald artikel 16, werd alvast meer nadruk gelegd op de begeleiding en psychosociale ondersteuning van de kandidaat-adoptant door de adoptiedienst doorheen de verschillende fases van de adoptieprocedure. Dat impliceert onder meer dat kandidaat-adoptanten omstandig en geregeld geïnformeerd moeten worden over het profiel van de kinderen die nood hebben aan adoptie, de situatie in het herkomstland en de voortgang van de procedure, zeker wanneer er ingrijpende veranderingen of gebeurtenissen zouden plaatsvinden in het herkomstland of de eigen procedure.
Wat betreft de financiële aspecten van de procedure: zowel in het kanaalonderzoek, als bij afsluiting van een bemiddelingsovereenkomst, moeten de adoptiediensten een volledig overzicht geven van alle kosten die verbonden zijn aan de specifieke procedure. Deze informatie wordt opgenomen op de website van het VCA, zodat dit te allen tijde kan worden geverifieerd.
Periodiek organiseert het VCA een bevraging bij kandidaat-adoptanten en adoptieouders om te peilen naar de tevredenheid over zowel de eigen dienstverlening als die van de adoptiediensten. Het aspect communicatie is daarin een belangrijk onderdeel. De resultaten van deze peiling, alsook de mogelijkheden tot verbetering worden uiteraard besproken met de sector. Indien hierbij aandachtspunten naar voren treden, speelt het VCA hierop in, in het kader van de reguliere opvolging van de diensten.
De fusieoperatie is als alternatief op een open competitie tussen de thans nog actieve interlandelijke adoptiediensten gericht op het samenbrengen van deze adoptiediensten in een eengemaakte dienst, waarbij de bestaande knowhow behouden blijft en de visie, missie, aanpak, organisatie en beschikbare mensen en middelen van de respectieve kandidaat-deelnemers in het kader van een optimalisatie door deze fusie worden samengebracht.
Op de startvergadering in 2019 waarop de besturen van de betrokken adoptiediensten waren uitgenodigd en waaraan de besturen hetzij voltallig, hetzij bij delegatie hebben deelgenomen, werd de aanpak van de fusieoperatie uiteengezet. Hierbij werd de vraag gesteld om de juridische, financiële en organisatorische begeleiding te laten voorafgaan door een inhoudelijke afstemming van de missie en visie inzake adoptie. Het doel hiervan was de eigen accenten waarop de kandidaat-deelnemers aan de fusie hun werking tot nog toe hadden gebaseerd, te aligneren en te consolideren tot een stabiele basis voor de toekomstige samenwerking.
Teneinde elke adoptiedienst toe te laten in alle openheid de eigen visie en missie toe te lichten, alsook de ideeën over de eengemaakte adoptiedienst mee te geven, werden in het najaar van 2019 bilaterale gesprekken tussen de begeleider en de adoptiediensten gepland en gevoerd. Uit deze gesprekken zijn verschillende, niet altijd gelijklopende, accenten naar voren gekomen. Teneinde het debat over deze inhoudelijke accenten verder op gang te brengen, werd aan de kandidaten voor de fusie een vragenlijst overhandigd met het verzoek dat elkeen deze vragen schriftelijk zou beantwoorden. De antwoorden op deze vragen moeten toelaten, zowel inhoudelijk als organisatorisch – vooralsnog op hoog niveau –, een gemeenschappelijke basis voor de samenwerking te definiëren. De adoptiediensten kregen hiervoor de tijd tot half april, maar door de COVID-19-omstandigheden werd deze termijn op vraag van enkele betrokken adoptiediensten verlengd tot eind mei.
Inmiddels werden de bijzonder omstandige en onderbouwde antwoorden van de adoptiediensten ontvangen en worden deze verwerkt tot een voorstel voor toekomstige samenwerking binnen de eengemaakte adoptiedienst. Dit voorstel zal aan de adoptiediensten voor het zomerreces worden overgemaakt en zal dan voorwerp uitmaken van verdere bespreking in plenum en, indien nuttig of noodzakelijk, bilateraal met de procesbegeleider, zodat in het najaar 2020 de eengemaakte adoptiedienst vormgegeven kan worden. Er zal dan ook werk worden gemaakt van statuten, de samenstelling van een bestuur en een personeelskader, de juridische en financiële aspecten van de fusie, met inbegrip van de sociale en arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers, een huishoudelijk reglement, het stroomlijnen van de bedrijfsprocessen tot een transparante interne organisatie en het behandelen van de accreditaties in de landen van herkomst.
Parallel hiermee worden de accrediteringsprocedures in de respectieve herkomstlanden onderzocht. De oprichting van een eengemaakte adoptiedienst houdt voor de landen van herkomst in dat een nieuwe rechtspersoon de adoptiedossiers zal behartigen. Dit bilaterale aspect van internationaal privaatrecht kan leiden tot een overdracht van de accreditering, maar ook tot het opstarten van een nieuwe accrediteringsprocedure. De doorlooptijd van voornoemde procedures is afhankelijk van de regelgeving van de betrokken landen van herkomst.
Een echte centrale wachtlijst is materieel en juridisch onmogelijk. De overgrote meerderheid van de herkomstlanden waarmee vandaag wordt samengewerkt, organiseert immers zelf de instroom van dossiers, het beheer van de wachtlijst en de matching. Dit geldt met name voor alle Haagse landen, alsook voor herkomstlanden die het verdrag nog niet hebben geratificeerd, maar waar interlandelijke adopties wel centraal worden opgevolgd door een bevoegde overheidsinstelling. Het zijn met andere woorden dus niet de adoptiediensten die de wachtlijst beheren, maar de centrale autoriteiten in de herkomstlanden waarmee wordt samengewerkt. Kandidaat-adoptanten worden op een dergelijke wachtlijst opgenomen nadat hun dossier door de adoptiedienst wordt opgestuurd naar het herkomstland en vervolgens door de centrale autoriteit wordt aanvaard. Ze komen aldus op de wachtlijst in het herkomstland, samen met en tussen de dossiers van kandidaat-adoptanten vanuit andere ontvangende landen, veelal in volgorde van aanmelding.
De verwachting dat de Vlaamse adoptiediensten deze wachtlijsten centraal – dit is voor alle kandidaat-adoptanten samen – vanuit België zouden beheren, strookt niet met de realiteit. Het beheer ligt in de handen van de herkomstlanden zelf. Zij houden daarbij, behalve met de volgorde van aanmelding, ook rekening met de kindprofielen waarvoor kandidaten openstaan en de vraag of kandidaat-adoptanten beantwoorden aan de vereisten die door hen worden gesteld.
Heel wat herkomstlanden formuleren immers erg specifieke verwachtingen ten aanzien van kandidaat-adoptieouders, zodat in de praktijk de meeste kandidaten slechts voor een beperkt aantal landen in aanmerking komen.
Wat de diensten wel kunnen opvolgen, is de volgorde waarin de dossiers van kandidaat-adoptanten worden opgestuurd naar de herkomstlanden. Na de eenmaking zal dit evident centraal kunnen worden beheerd. Men zal ook makkelijker kunnen overstappen in geval van schorsing of sluiting van een lopend adoptiekanaal, al werden hiervoor bij de laatste aanpassing van de regelgeving al wel een aantal belangrijke aanpassingen doorgevoerd.
Wat de beleidsdaden ter uitvoering van de zeven punten in de resolutie betreft, overloop ik puntsgewijs de verschillende initiatieven: in overleg met de Federale Regering en in overleg met de departementen Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken de haalbaarheid te onderzoeken van de oprichting van een fonds waarin de projectsteun van adoptanten wordt verzameld; te onderzoeken welke internationale afspraken gemaakt kunnen worden voor de besteding van de middelen in het fonds; mee te onderzoeken hoe dat fonds kan worden beheerd zodat meer garanties kunnen worden ingebouwd voor de besteding van de middelen die in het fonds worden verzameld; na te gaan of die bijdragen voor projectsteun ook fiscaal aftrekbaar kunnen worden gemaakt.
Recent is binnen de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht een werkgroep opgericht die de financiële aspecten bij een interlandelijke adoptie onderzoekt. Hierin worden ook de wenselijkheid en de verschillende vormen van projectsteun bekeken. Het voordeel van dergelijke internationale werkgroep binnen de Haagse Conferentie is dat haar conclusies een brede gedragenheid hebben, zowel voor de herkomstlanden van adoptie als de ontvangende landen. Het VCA is dan ook van oordeel dat het beter is de bevindingen binnen deze werkgroep af te wachten alvorens hierover verder in overleg te treden met zowel de departementen Ontwikkelingssamenwerking als Buitenlandse Zaken.
Verder is het ook zo dat er recent, met de invoering van de wet van 1 maart 2018 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, een regeling is ingevoerd waarbij verschillende kosten, verbonden aan de adoptieprocedure, fiscaal kunnen worden ingebracht. Het betreft onder andere de kosten voor de geschiktheidsprocedure in België, de kosten voor tussenkomst van de adoptiedienst, de uitgaven voor de dossierkosten in het land van herkomst, enzovoort. De kosten voor projectsteun vallen hier evenwel niet expliciet onder.
Het tweede punt van de resolutie is het overleg over interlandelijke adoptie. Eind december 2017 is er een samenwerkingsprotocol tot stand gekomen tussen de Federale Centrale Autoriteit en de Autoriteiten van de gemeenschappen. Hierbij zijn de bevoegdheden van iedere deelstaat inzake adoptie verder verduidelijkt. Verder zijn er duidelijke werkafspraken gemaakt om de samenwerking tussen de verschillende actoren in de adoptieprocedure te stroomlijnen.
In 2018 werd ook een samenwerkingsprotocol gesloten tussen het VCA en de FOD Buitenlandse Zaken – dit gaat over het derde punt van de resolutie – met als doel een vlotte samenwerking te organiseren, met respect voor ieders bevoegdheid. Deze samenwerking dient niet alleen op metaniveau te worden georganiseerd, maar tevens op dossierniveau.
Het vierde punt van de resolutie. In het voormelde samenwerkingsprotocol tussen de Federale Centrale Autoriteit en de Autoriteiten van de gemeenschappen zijn ook afspraken gemaakt over het signaleren van problemen of opmerkingen over de werking van een adoptiekanaal of adoptiedossier.
Zo is het de bedoeling om elkaar op de hoogte te houden van eventueel gesignaleerde problemen en ook om verdere maatregelen – indien nodig – eventueel pas te nemen na overleg met de Federale Centrale Autoriteiten of andere betrokken actoren. De tussenkomst in een concreet dossier door de Federale Centrale Autoriteit zal zo ook niet kunnen zonder hiervan eerst de betrokken Centrale Autoriteit van de Gemeenschap op de hoogte te brengen. Deze werkwijze leidt tot een open en gedeelde communicatie en versterkt een gezamenlijk gedragen oplossing bij de bestrijding van eventuele problemen.
Het vijfde punt van de resolutie. De opsplitsing dient te worden gemaakt tussen reeds lopende kanalen en nog te openen kanalen. Wanneer twee of meer diensten interesse tonen en concrete stappen wensen te zetten om een werking op te starten in eenzelfde herkomstland, dan worden de betrokken diensten aangemoedigd om – met oog op de toekomstige fusie – zo veel als mogelijk krachten te bundelen en samen te werken.
Verder werd in het kader van de nakende fusie, alvast een inventaris gemaakt van alle spelregels in verband met accreditatie, en dit voor de verschillende herkomstlanden waar de erkende adoptiediensten momenteel actief zijn.
Aan de hand van deze inventaris zal worden nagegaan wanneer en op welke manier een eventuele overdracht kan gebeuren. In ieder geval wordt deze informatie mee opgenomen tijdens de fusiegesprekken.
Het zesde punt van de resolutie is eind 2017 besproken tijdens een Commissie van Opvolging en Overleg met zowel de vertegenwoordigers van Justitie als van de FOD Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding van deze bespreking werd de vraag geformaliseerd in een nota en voorgelegd aan het expertisenetwerk van het College van procureurs-generaal.
De conclusie luidt dat geen informatie kan worden gegeven over personen die voorwerp uitmaken van een lopend gerechtelijk onderzoek omdat dit het onderzoek in het gedrang zou kunnen brengen. Het VCA is dan ook aangewezen op de informatie die het kan krijgen via Justitie en de FOD Buitenslandse Zaken en heeft zelf geen verdere bevoegdheden ter zake.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2013 betreffende het inzagerecht en bemiddeling bij interlandelijke adoptie is recent gewijzigd. Bij de wijziging van het besluit werd rekening gehouden met de recente wijzigingen van het decreet Interlandelijke adoptie en met de nadruk op het behoud van de wachtanciënniteit voor kandidaat-adoptanten bij onvoorziene omstandigheden in het adoptiekanaal en het bijkomend nazorgaanbod.
Het nieuwe artikel 14/1 van het BVR geeft de kandidaat-adoptanten de mogelijkheid om te heroriënteren naar de wachtlijst voor een ander herkomstland binnen de eigen adoptiedienst of bij een andere adoptiedienst. Om te beoordelen of heroriëntatie naar de wachtlijst bij een andere adoptiedienst mogelijk is, zullen de adoptiediensten in overleg moeten treden en samen moeten zoeken naar een constructieve oplossing.
De wijziging van het BVR heeft verder nog geleid tot de toekenning van extra subsidies aan de adoptiediensten voor de uitwerking van een bijkomend nazorgaanbod. De fusie indachtig werden de adoptiediensten sterk gestimuleerd om een gezamenlijk initiatief uit te werken.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wat het traject naar de eenmaking betreft, ben ik blij te horen dat daar druk aan gewerkt wordt. Dat is een goede zaak.
Wat die eengemaakte wachtlijst betreft, begrijp ik heel goed dat een deel van het beheer van die wachtlijst altijd in handen zal zijn van het land van herkomst, waar een kind geboren is. Maar de vraag is of je als kandidaat-adoptieouder op voorhand op de wachtlijst van een bepaald land moet staan. Men zou er komaf mee kunnen maken dat kandidaat-adoptieouders kunnen kiezen uit welk land ze een kind adopteren. Dan is er één centrale wachtlijst, en voor het volgende kind op die lijst, of dat nu uit China, India, Chili of Portugal komt, komen de kandidaat-adoptieouders eventueel in aanmerking voor adoptie.
Dat is natuurlijk ook zo bij binnenlandse adoptie, daar is er ook één wachtlijst waarbij men niet kan kiezen en waarbij men werkt met een chronologisch systeem. Dat zou natuurlijk heel wat frustratie bij veel kandidaat-adoptieouders wegnemen. Zo kan ik bijvoorbeeld op de wachtlijst voor Chili staan waar dan iets gebeurt waardoor ik twee jaar op die lijst moet blijven staan, terwijl ik even goed voor de lijst van Zuid-Afrika had kunnen kiezen waar ik misschien binnen de drie maanden een adoptie had kunnen doen. Kandidaat-adoptieouders voelen dit als zeer onrechtvaardig aan. Ik denk dat we het agentschap Opgroeien de opdracht moeten geven om er eens over na te denken of het land van herkomst wel zo’n belangrijk keuzecriterium is dat daar aparte wachtlijsten voor moeten zijn. We moeten toch nog eens goed reflecteren over die centrale wachtlijst.
Minister, ik was blij te horen dat de gesprekken die u hebt gevoerd met de federale overheid er in se niet meer toe mogen leiden dat we situaties krijgen zoals tijdens de vorige legislatuur waarin Vlaanderen een adoptietraject goedkeurt, de ouders vertrekken met toestemming van het agentschap Opgroeien en daar dan vastzitten omdat ze van Buitenlandse Zaken te horen krijgen dat ze België niet binnen mogen omdat die adoptieautoriteit oordeelt dat de adoptie niet volgens de wet is verlopen. Als u mij nu de garantie kunt geven dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren door de samenwerking met de federale overheid, dan ben ik een tevreden man.
Natuurlijk moeten we erover waken dat het federale niveau niet gewoon op de Vlaamse bevoegdheden tussenkomt en zegt dat die en die landen sowieso niet kunnen voor hen, terwijl Vlaanderen misschien het omgekeerde zou zeggen. Ik denk dus dat daar nog wat werk zit.
Ten derde, als het over accreditaties gaat, goed wetende dat we in 2023 één eengemaakte adoptiedienst hebben, zou ik er wel voor willen pleiten om nu al, bij wijze van spreken, een juridische constructie te maken. Daardoor komt een juridische accreditatie in een bepaald land wel toe aan die nieuwe juridische constructie die dan die eengemaakte adoptiedienst moet worden. Anders dreigen we nu bijvoorbeeld heel veel werk te steken in het accrediteren van een adoptiedienst, en kan het heel goed zijn dat een land op het einde van de rit, wanneer we naar een eengemaakte dienst gaan, zegt dat die accreditatie niet langer geldig is, en dat we die hele procedure opnieuw moeten doorlopen. In het belang van de kinderen en in het belang van de ouders zou ik er wel voor willen pleiten om dat met het zicht op de toekomst te doen.
Minister, in verband met de controle op contactpersonen, wat niet zo lang geleden ook echt een onderwerp van heel wat debat is geweest – ik denk aan Sri Lanka – hebt u toen gezegd dat wij geen informatie kunnen krijgen die eventueel in een strafrechtelijk dossier zit. Maar dat betekent natuurlijk dat het zou kunnen dat sommige adoptiediensten vandaag werken met contactpersonen die door de justitie als malafide worden aangemerkt, en dat zij dat gewoon niet weten. Het lijkt mij toch dat we er iets op moeten vinden om daar beter mee om te gaan, ook in het belang van die transparantie en in het belang van de ouders en de kinderen.
Ik had dan nog twee vragen in verband met ethische reflecties. Daar is de vorige legislatuur ook heel wat rond te doen geweest. De ethiek in interlandelijke adoptie is een thema dat steeds vaker naar voren komt. Het is zo dat er gezegd is dat er binnen de adviesverlening van het agentschap Opgroeien, binnen de organen die daarvoor zijn opgericht, een beroep kan worden gedaan op een ethicus wanneer dat nodig is. Mijn vraag is of dat al ooit is gebeurd.
Wat de adoptabiliteit van kinderen met special needs betreft: er stond op het programma om in de loop van dit jaar de begrenzing van die kindprofielen op te stellen, dit in samenwerking met experten binnen de jeugdhulpverlening. Weet u wat de stand van zaken daaromtrent is?
Mijn laatste vraag gaat over het expertenpanel interlandelijke adoptie. Wij wachten op de bevindingen die gepland zijn voor eind 2020. De vraag is of er ook een interimrapport wordt opgeleverd, zodat we kunnen volgen welke discussies zich daar ontspinnen, en zodat we een beetje zicht hebben op wat daar gebeurt. Ik dank u.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Dit is een goede vraag met een goede insteek. Ik ga niet alles nodeloos herhalen, maar ik heb kort drie dingen waar wij ook de aandacht op willen vestigen. Ten eerste is er de vraag van die centrale wachtlijsten. Die zijn enorm belangrijk. Je hebt nu wachtlijsten met verschillende snelheden en verschillende dynamieken. Dat zorgt inderdaad voor enorm veel frustraties. Ouders die veel eerder – al jaren eerder – aan een procedure begonnen zijn, merken dan uiteindelijk dat andere ouders bij wijze van spreken voorrang krijgen. Dat is natuurlijk niet zo, maar zij vinden soms een kortere weg omdat ze zich voor een ander land aangeven. Ik denk dat het echt heel nuttig zou zijn als we met een centrale wachtlijst werken. Ik denk dat de heer Parys daar 100 procent gelijk heeft.
De tweede vraag ging inderdaad over de vooruitzichten die waren gesteld voor jongeren met special needs. Is daar al meer duidelijkheid over?
Ten derde is er de expertencommissie, die momenteel in alle onafhankelijkheid haar werk aan het doen is. We laten die experts hun werk ook doen, zo hoort dat. Maar krijgen we daar op de een of andere manier een tussentijdse evaluatie van? Er was veel te doen rond de samenstelling van het panel. Als er enige verduidelijking zou kunnen zijn over wat de gang van zaken momenteel is, dan zou dat mooi zijn. Maar nogmaals: de expertencommissie heeft alle onafhankelijkheid.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik dank de heer Parys voor de vraag. Het is goed dat we eens een update krijgen met betrekking tot de uitvoering van het decreet en de resolutie die we in de vorige legislatuur hebben goedgekeurd. Ik dank ook de minister voor zijn uitvoerig antwoord daarop.
Ik wil over enkele thema’s nog even aanvullen of een bijkomende vraag stellen, ten eerste over de eengemaakte dienst. Het aantal interlandelijke adopties daalt jaar na jaar. Vorig jaar waren er nog maar 32. In 2012 waren dat er bijvoorbeeld nog 122. De deskundigheid waarmee die moeten worden afgehandeld, is zo groot dat die kleine diensten dat onmogelijk verder op deze manier kunnen doen. Het is natuurlijk daarom dat we in de vorige legislatuur al hebben gezegd dat het beste zou zijn dat er naar één dienst zou worden toegewerkt.
Dat we dat pas vrij laat hebben gedaan, en niet al een aantal jaren eerder, had te maken met de problematiek van de accreditaties. Tijdens hoorzittingen die we in de vorige legislatuur hebben georganiseerd, kregen we van de Vlaamse adoptieambtenaar te horen dat er daar mogelijk een probleem zou zitten. En als je maar een beperkt aantal kanalen lopen hebt, en vanuit die verschillende kanalen kan ook maar een beperkt aantal kindjes geadopteerd worden, en als je weet dat de inspanningen om zo'n kanaal te openen en te blijven controleren, heel groot zijn, spreekt het voor zich dat je wel duidelijkheid moet hebben met betrekking tot die accreditaties, voordat je die fusie echt aangaat. Ik wil erop wijzen dat dat een van de belangrijke elementen is in heel het proces. Dat is een van de zaken waar bij voorrang verder werk van wordt gemaakt, zodat elk verder kanaal dat zou kunnen worden geopend, ineens ook op een juiste manier geaccrediteerd is en dat daar zeker geen problemen mee komen.
Ten tweede is er de centrale wachtlijst. We hebben allemaal de mening geuit dat dat een goede zaak zou zijn. Als je in de positie van de ouders hier zit, is dat natuurlijk zo. Want als je op dezelfde manier de hele toeleiding doet naar de procedure en op een bepaald moment op een wachtlijst komt voor één land, en daar gebeurt iets, terwijl een ander koppel dat misschien op hetzelfde moment is begonnen, op een andere wachtlijst staat, en je ziet dat dat soms jaren kan verschillen, dan is dat natuurlijk heel ingrijpend voor de mensen die dat meemaken. Heel veel landen werken zelf met een centrale wachtlijst, waardoor dit stukje toch wel gehypothekeerd wordt. Het probleem dat ik daaromtrent altijd heb vernomen, is dat als je, om dat op te lossen, zou toelaten dat bepaalde kandidaat-adoptanten hier zich in verschillende landen inschrijven en dan afwachten welk land het eerst aan bod zou kunnen komen, er op dat moment in dat herkomstland ook al kosten moeten worden gemaakt. De kosten van zo'n procedure zijn sowieso al hoog. Dat weten we allemaal.
Ten derde: de projectsteun. Ik heb altijd heel sterk gepleit voor een fonds, omdat er toch wel hoge bedragen aan projectsteun worden gevraagd, buiten de kost die de adoptieprocedure al met zich meebrengt. Mensen willen dan ook zeker zijn dat die projectsteun op een goede manier terechtkomt. En dat is heel vaak moeilijk te controleren, voor de mensen zelf, maar ook voor de kandidaat-adoptanten. Ik hoor u nu zeggen, minister, dat dat een kwestie van internationale samenwerking is. Voor mij is het belangrijkste dat er zekerheid is. De grens tussen ‘wanneer betaal je om een kind te kunnen adopteren’ en ‘wanneer is het projectsteun’ kan natuurlijk snel vrij flou zijn. We moeten dus zeker zijn dat het gaat over middelen die ten goede komen aan projecten in de landen van herkomst. Dat is heel belangrijk.
Ten vierde is er de screening van contactpersonen. Ik heb al meermaals gezegd dat het van hieruit relatief gemakkelijk is om te zeggen dat iemand al dan niet betrouwbaar is, als je iemand zou moeten screenen in ons land. Voor diensten die hier gevestigd zijn en die dat moeten gaan opvolgen in een land van herkomst, met een heel andere cultuur en taal, is dat echter uitermate moeilijk. Contacten met iemand worden stilletjes aan opgebouwd. Men zit daar niet continu naast. Men gaat wel eens naar het land van herkomst, zoals het VCA soms doet, maar verder lopen de contacten heel vaak zoals wij die nu hebben. Opvolging is dus niet zo eenvoudig. Vandaar hebben we er ook voor gepleit dat ook Buitenlandse Zaken en de verschillende ambassades van ons land in de herkomstlanden, waar toch wel mensen aanwezig zijn en waar we contacten hebben, mee zouden helpen bij die controle.
Tot slot, met betrekking tot de toevoeging van de ethicus en de vragen rond ethiek, hebben we altijd de bedoeling gehad om dit alleen in algemeenheid te doen. Ik denk dat dat ook niet anders kan. Tot welke leeftijd is het goed dat we kinderen vanuit het buitenland adopteren? Wat met special needs? Hoever kan dat gaan? Ik denk dat het goed is dat die discussie in het algemeen gevoerd wordt. Diensten stellen zich daar vragen over en zouden daar dan een beroep op kunnen doen, al denk ik dat het goed is dat niet alleen zij dat doen, maar ook dat wij dat stelselmatig opvolgen. Tot daar mijn tussenkomst.
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, ik heb een paar korte bedenkingen.
Wat die ethische reflecties betreft en het aantal mensen dat daar al gebruik van gemaakt heeft, dat zou ik moeten opvragen. Dat weet ik zo niet uit mijn hoofd. Dat geldt eveneens voor de special needs.
De centrale wachtlijst is niet zo simpel, omdat het eigenaarschap in het land van herkomst ligt.
Wat het interimrapport van het expertenpanel betreft: dat was niet voorzien, maar het is wel zo dat de werkzaamheden van het panel door de coronaproblematiek vertraging hebben opgelopen.
De heer Parys heeft het woord.
Ja, ik denk gewoon dat het belangrijk is dat we toch aan het agentschap Opgroeien eens vragen om die reflectie rond de centrale wachtlijst te voeren. Natuurlijk kan dat maar tot een bepaald ogenblik, maar als je het concept zou afschaffen dat je moet kiezen voor een land, dan kun je daar wel extra stappen in nemen.
Ik kijk uit naar de andere informatie die u beloofd hebt, minister. Wij gaan dit dossier samen met de collega’s uiteraard blijven opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.