Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
De toegankelijkheid van het openbaar vervoer is een thema dat collega’s en ikzelf hier vaak in commissievergaderingen aanbrengen. Deze vraag gaat specifiek over de toegankelijkheid voor blinden en slechtzienden. Ik heb daarover een aantal schriftelijke vragen gesteld, heel specifiek over de Antwerpse Noorderlijn.
Minister, in uw antwoord werden drie vereisten opgenomen inzake de toegankelijkheidsnorm voor blinden en slechtzienden. Ten eerste een waarschuwingsmarkering: dat is de strook met noppentegels en markering op 30 centimeter afstand van de perronboord. Ten tweede een opstapvlak van 90 op 90 centimeter in rubbertegels, en ten derde een geleidelijn: dat is een strook in ribbeltegels en een markering vanaf het opstapvlak tot aan de natuurlijke geleiding.
Bij dit antwoord werd vermeld dat de nieuwe Noorderlijn slechts 2 op de 36 haltes heeft die de norm voor blinden en slechtzienden volgen. De stad Antwerpen weigert immers om rubberen tegels te leggen, wat een van die toegankelijkheidsnormen voor blinden en slechtzienden is. In plaats daarvan hanteert de stad Antwerpen een eigen norm, waarbij de waarschuwingsstrook ophoudt ter hoogte van het opstapvlak. Ik was verbaasd dat een lokaal bestuur de Vlaamse toegankelijkheidsnorm gewoon terzijde kan schuiven en een eigen norm kan hanteren, zeker aangezien – en dat is belangrijk om te benadrukken – het hier gaat om haltes die op gewestwegen liggen en die zijn aangelegd binnen een project waarvan het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) en De Lijn de opdrachtgevers zijn, zij het samen met de stad Antwerpen. Vandaar, minister, heb ik een aantal vragen daarover.
Indien een lokale overheid bij de aanleg of heraanleg van halte-infrastructuur de Vlaamse norm niet volgt, welke reactie volgt er dan van de Vlaamse administratie?
Kan een lokaal bestuur de aanleg of heraanleg van halte-infrastructuur volgens Vlaamse norm verbieden of tegenhouden indien de halte-infrastructuur zich op een gewestweg bevindt?
Welke verklaring is er dat de tramhaltes op gewestwegen van de Noorderlijn niet conform de Vlaamse norm inzake toegankelijkheid voor blinden en slechtzienden werden aangelegd?
De stad Antwerpen hanteert dus haar eigen methode, maar ook deze werd niet altijd toegepast op de haltes op de Noorderlijn. Hier zijn dus nieuwe haltes aangelegd op een gewestweg zonder enige voorziening voor blinden en slechtzienden. Wat is de reden hiertoe en welke oplossing kan er geboden worden voor dit probleem?
De stad Antwerpen weigert om rubberen tegels aan te leggen wegens veiligheidsproblemen. Deze zouden door vocht omkrullen op termijn en valpartijen kunnen veroorzaken. Dat willen we natuurlijk ook niet. Het is dus begrijpelijk dat de stad de rubberen tegels liever niet plaatst, maar het is toch logisch dat ze hierover in dialoog gaat met de Vlaamse overheid om de Vlaamse norm aan te passen, als er blijkbaar een probleem is. Zijn er gesprekken over gevoerd om aan dit probleem tegemoet te komen?
En dan ten slotte, in welke mate is het opportuun dat lokale besturen afwijken van de Vlaamse norm en een eigen norm hanteren? Welke stappen zullen er worden genomen om, alleszins op gewestwegen, een uniforme toegankelijkheidsnorm te bereiken waar niet van afgeweken wordt?
Minister Peeters heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, ik heb intussen – ook hier in de commissie – al heel wat vragen gekregen rond de toegankelijkheidsnorm voor blinden en slechtzienden. Het is en blijft uiteraard ook heel belangrijk. We hebben 30.299 haltes in Vlaanderen. Uiteraard is het heel belangrijk dat die toegankelijk zijn voor eenieder.
De basisregel is en blijft dat de wegbeheerder instaat voor de aanleg en het onderhoud van deze haltes. Dat zijn ofwel de lokale besturen, ofwel de Vlaamse overheid.
U zult merken dat ik in mijn punctuele antwoorden ook een paar keren zal verwijzen naar het Masterplan Toegankelijkheid dat in het regeerakkoord staat en in mijn beleidsnota en waar we volop aan werken. Dit maakt nog maar eens duidelijk dat het een goede inschatting was dat een masterplan nodig is. De vele vragen bewijzen dat, dat is een teken dat ook veel parlementsleden daarover gecontacteerd zijn. Het is en blijft belangrijk. Zoals reeds aangekondigd, heb ik de bedoeling om de timing rond oktober klaar te hebben om dan met ons Masterplan Toegankelijkheid te kunnen komen.
De Vlaamse normen werden opgenomen in vademecums en ontwerprichtlijnen. Deze normen zijn best practices en steden en gemeenten wordt dan ook sterk aanbevolen en dus niet verplicht om deze normen te volgen. Het behoort dus, zoals ik al zei, tot de gemeentelijke autonomie om hiervan af te wijken. Als ze vinden dat ze betere accenten kunnen leggen, is dat hun goed recht. Het gaat om hun domein dat ze in beheer hebben.
Het Vlaamse Gewest heeft, wat betreft de aanleg van gemeentewegen, juridisch gezien geen enkele richtlijn op te leggen aan de steden en gemeenten, de Vlaamse overheid kan enkel een aanbeveling doen.
Wanneer er echter subsidies worden gegeven door de Vlaamse overheid voor de aanleg van infrastructuur op gemeentewegen, worden de Vlaamse ontwerpstandaarden en normen opgelegd als voorwaarde voor het krijgen van de subsidies. Verder worden de Vlaamse ontwerpnormen gepromoot. Bij de publicatie van nieuwe normen worden bijvoorbeeld infosessies georganiseerd. Ook de Vlaamse Stichting Verkeerskunde (VSV) organiseert vaak opleidingen om de bestaande Vlaamse ontwerpnormen verder te verspreiden en de lokale besturen daarbij zoveel mogelijk te ondersteunen.
Indien de halte-infrastructuur op een gewestweg wordt aangelegd of heraangelegd, kan een lokaal bestuur deze aanleg juridisch gezien niet verbieden. Het lokaal bestuur heeft natuurlijk vanuit zijn bevoegdheden wel een aantal instrumenten om deze tegen te houden door bijvoorbeeld een signalisatievergunning voor het uitvoeren van de werken niet te verlenen. Uiteraard wordt er altijd voorrang gegeven aan overleg en consensus. Dat is nog altijd de beste methode.
Bij de aanleg van de tactiele geleiding op de haltes van de Noorderlijn werden, op vraag van de stad Antwerpen, de richtlijnen zoals opgenomen in het ‘draaiboek openbaar vervoer’ van de stad Antwerpen zelf toegepast. Ze hebben die vraag expliciet gesteld en daar is op ingegaan.
Ik kom tot uw vierde vraag. Er zouden nieuwe haltes zijn aangelegd in Antwerpen zonder enige voorzieningen voor blinden en slechtzienden. Ik kan u meegeven dat bij de haltes op de Noorderlaan waarschuwingsmarkeringen in noppentegels correct werden aangebracht. Het opstapvlak dat volgens de Vlaamse richtlijn in rubbertegels dient te zijn uitgevoerd, werd echter niet aangelegd. Er werd ook niet in een onderbreking van de noppentegels voorzien, zoals opgenomen in het openbaarvervoerdraaiboek van de stad Antwerpen zelf. De reden waarom dat niet gebeurde, waarom Antwerpen het eigen draaiboek hieromtrent niet volgde, is ons niet duidelijk. We kunnen daaromtrent verder navraag doen.
Het niet correct toepassen van de richtlijnen voor de tactiele geleiding op openbaarvervoerhaltes is inderdaad een probleem, en niet alleen hier. Het is bekend dat dat op meerdere locaties zo is. In het verleden werden er ook al eens haltes aangelegd of heraangelegd en had men daar niet voldoende aandacht voor. De aandacht en de betrokkenheid zijn de jongste jaren wel toegenomen, en gelukkig maar. Dit is ook een van de vele redenen waarom we werken aan een Masterplan Toegankelijkheid. Dat masterplan is nodig. We hopen dat we ermee nog meer aandacht kunnen vragen van alle lokale besturen indien ze bezig zijn met de aanleg van de haltes.
In het kader van het Masterplan Toegankelijkheid onderzoeken wij op dit ogenblik een aantal oplossingen die zich toespitsen op deze problemen, met het voorzien in stimulansen en een actualisering van het dienstorder dat daaromtrent geldt, zodat wordt gezorgd voor een goede toegankelijkheid.
Dan was er uw vraag over de weigering van de stad Antwerpen om rubberen tegels te leggen. De administratie laat me weten dat daarover wel degelijk gesprekken zijn gevoerd tussen de stad Antwerpen en De Lijn. De rubberen tegel ter aanduiding van de opstapplaats voor blinden en slechtzienden is een conventie afgesproken met de koepelorganisaties. Die voorzieningen dienen om weggebruikers te informeren door aan te geven waar exact ze moeten opstappen op de bus of de tram. Ze helpen personen met een visuele beperking om zich zelfstandig in de openbare ruimte te verplaatsen. Een andere materialisatie dan die afgesproken in deze conventie met de koepelorganisaties gaat uiteraard in tegen de conventie, en is dus uiteraard niet wenselijk.
In welke mate is het opportuun dat lokale besturen afwijken van de Vlaamse norm en een eigen norm hanteren? Ik denk dat zeker blinden en slechtzienden er alle baat bij hebben dat er eenduidigheid is, dat er een grote herkenbaarheid is, dat de publieke ruimte overal op dezelfde manier wordt heringericht. Maar opnieuw, waar lokale besturen bevoegd zijn, kan ik hen op dit ogenblik niet dwingen. Het is echter zeker heel belangrijk om te communiceren dat blinden en slechtzienden baat hebben bij eenduidigheid. Opnieuw, langs gewestwegen proberen wij alleszins de normen zoals die zijn opgenomen in het vademecum maximaal te volgen. Natuurlijk, als steden of gemeenten er een andere visie op na houden, waarbij ze vanuit pragmatisch oogpunt kiezen voor een andere realisatie, die misschien enigszins afwijkt van de voorstellen die in het vademecum of de richtlijn zijn opgenomen, dan kan dat op zich. We vragen echter toch om zo veel mogelijk te zorgen voor uniformiteit en eenduidigheid, want daar heeft men nood aan. Dat zal ook in het Masterplan Toegankelijkheid duidelijk naar voren komen.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik kijk ook uit naar uw Masterplan Toegankelijkheid. De CD&V-fractie heeft altijd veel aandacht voor dit thema gehad. Het klopt dat op de lokale wegen de lokale overheden verantwoordelijk zijn. Wij kunnen dat niet opleggen. Mijn vraag ging over haltes langs de gewestwegen. Eenduidige regels zijn altijd goed, maar voor slechtzienden of blinden is dat nog belangrijker.
Mijn collega’s in de gemeenteraad, Nahima Lanjri en Caroline Bastiaens, hebben hierover ook al vragen gesteld aan schepen Claude Marinower. In zijn antwoord wijst hij op vier verschillende segmenten van aanleg. Ik zal ze niet overlopen, maar de conclusie is wel dat, wie ook de opdrachtgever is – de stad Antwerpen, het Agentschap Wegen en Verkeer, De Lijn of de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) –, iedereen maar wat doet. Ook op de gewestwegen worden niet altijd de richtlijnen van het vademecum gevolgd. Het gevolg is dat de gebruiker in de kou blijft staan.
Waarom volgt het gewest niet de eigen regels op de gewestwegen? En in Antwerpen zijn het niet alleen de gewestregels die niet worden toegepast, het Antwerpse stadsbestuur volgt op de lokale wegen ook niet altijd zijn eigen richtlijnen. Het is een hele kakofonie van welke richtlijnen al dan niet worden gevolgd.
De uniformiteit is heel belangrijk. Wij kunnen zeker de veiligheidsoverwegingen volgen, maar ik hoop dat er voor die rubberen tegels een oplossing komt en dat er uniformiteit zal zijn. Dat is het nut van een centraal vademecum: dat niet elke wegbeheerder eigen richtlijnen volgt die alleen nog maar voor meer onduidelijkheid en bijgevolg minder veiligheid zorgen.
Ik heb nog een coronagerelateerde vraag. We kregen allemaal het bericht van de Vereniging van Blinden en Slechtzienden (VeBeS). Zij roepen op om na te denken over de coronamaatregelen. Zij wachten aan die tegels, aan de voordeur van de bussen. Achteraan opstappen is voor hen gemakkelijker gezegd dan gedaan, zeker nu er geen mensen zijn die spontaan een handje toesteken om die blinden en slechtzienden te helpen omdat zij de afstandsregels willen respecteren. Wat zal er met deze oproep worden gedaan?
Minister, u had het in uw antwoord op mijn vierde vraag over stimulansen opdat de richtlijnen gevolgd zouden worden. Over welke stimulansen hebt u het concreet?
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, het is opvallend. We hebben hier al een aantal keren gedebatteerd over de toegankelijkheid van haltes, niet alleen voor blinden en slechtzienden maar ook voor andere mindervaliden. Het is duidelijk dat er nog heel veel werk aan de winkel is. Niet alleen voor de steden en gemeenten is er een belangrijke inhaaloperatie nodig. Ook voor de haltes langs de gewestwegen, die onder het Vlaamse niveau vallen. We moeten in de eerste plaats daarvoor de nodige middelen vrijmaken, zodat blinden, slechtzienden of andere mindervaliden zo snel mogelijk volledig zelfstandig gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. We moeten ervoor zorgen dat die mensen niet in een vervoersarmoede terechtkomen.
Wij kijken reikhalzend uit naar het Masterplan Toegankelijkheid, dat we blijkbaar, hoop ik toch, dit jaar zullen mogen ontvangen. Ik hoop dat daarin duidelijke richtlijnen staan, ook voor de gemeenten en de steden. U zegt dat u enkel advies kunt geven. Maar misschien moeten we toch wel de aanzet geven zodat steden en gemeenten, als zij haltes aanpassen of er nieuwe creëren, ervoor zorgen dat deze meteen voldoen aan de richtlijnen voor alle mindervaliden. Ik denk daarbij aan de mobipunten die zouden moeten worden gerealiseerd. Daar zullen ook nog wel infrastructuurwerken bij te pas komen. Het is niet meer dan evident dat we op dat ogenblik er meteen voor zorgen dat de haltes zijn aangepast.
In Nederland en Duitsland staat men op dat vlak veel verder. Een innovatieve regio zoals Vlaanderen moet dringend op datzelfde niveau komen. Ik hoop dat de aanbevelingen iets strikter zullen zijn, dat we meer druk zullen kunnen zetten op de gemeenten zodat dat in orde komt, maar vooral dat Vlaanderen in de eerste plaats zijn eigen haltes in orde brengt.
Minister Peeters heeft het woord.
Collega's, dank u wel voor uw bijkomende vragen. Ik heb de vraag gehoord over welke extra stimulansen we zullen nemen voor lokale besturen en het Vlaamse Gewest. We moeten helaas vaststellen dat noch de ene noch de andere altijd de richtlijnen volgt. Soms zal dat zijn wegens gebrek aan ruimte of wat dan ook. Ik ken niet alle details waarom men bepaalde richtlijnen of het dienstorder niet volgt. Het is alleszins belangrijk dat we sowieso iedereen oproepen, zeker bij nieuwe haltes of heraanleg van haltes, om daar ten volle werk van te maken.
Ik heb een paar keer verwezen naar ons Masterplan Toegankelijkheid. In het kader daarvan zijn we aan het onderzoeken of we een aantal oplossingsgerichte elementen naar voren kunnen brengen. Zo denken we enerzijds aan een subsidie van toegankelijkheidselementen waar lokale besturen een beroep op kunnen doen en zich specifiek houden aan die richtlijnen die opgelegd worden. Natuurlijk moet er nadien een controle komen of men zich daar effectief aan houdt. Maar dit is natuurlijk in het belang van de mindervaliden of slechtzienden.
Anderzijds blijf ik het belangrijk vinden om over te gaan tot een actualisering van het dienstorder. Het huidige dienstorder dateert van 2012. Vandaag wordt onze publieke ruimte anders ingericht dan in 2012. Het is van belang dat we overgaan tot een actualisering van deze dienstrichtlijn. Dan kunnen we hopelijk in de toekomst gaan naar een betere toegankelijkheid van onze haltes. Het zal niet in één beweging kunnen. Zoals gezegd, zitten we met meer dan 30.000 haltes op het grondgebied van Vlaanderen. Maar als we daar allemaal samen werk van maken, dan zal het alleszins een betere zaak zijn, ten behoeve van de blinden en slechtzienden.
Wat betreft de oproep voor blinden en slechtzienden: vandaag moeten we bij onze voertuigen van De Lijn, of het nu gaat over de bussen of de trams, achteraan opstappen. Dat is niet altijd gemakkelijk voor mindervaliden of slechtzienden. Maar ik hoop dat we toch een klein beetje mogen rekenen op de hoffelijkheid van de medeburgers en dat daar minstens wat steun wordt gegeven. Aan onze chauffeurs van De Lijn is zeker gevraagd om de nodige bijstand te verlenen. Wanneer men aan een halte stopt en men ziet dat daar personen staan die bijkomende hulp nodig hebben, dan zal men die hulp ook wel verlenen.
Dat er nog veel werk voor de boeg is, kan ik niet ontkennen. Ik hoop alleszins dat we in oktober met ons masterplan naar buiten kunnen komen.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, wij kijken uit naar een voorstel van uw Masterplan Toegankelijkheid. Ik herhaal het nogmaals: ons openbaar vervoer is pas echt openbaar wanneer het toegankelijk is voor iedereen, voor mensen met een fysieke of motorische beperking, voor mensen die tijdelijk slecht te been zijn, voor mensen die een kinderwagen voortduwen en voor blinden en slechtzienden. Het is ons doel om naar een volledige toegankelijkheid te gaan. Dat is soms moeilijk met de vele haltes gelegen aan lokale wegen. Er moet een inhaalbeweging gebeuren.
Langs de andere kant worden er ook nieuwe haltes aangelegd en dan is het toch wel jammer om te zien dat die niet allemaal conform de richtlijnen zijn. Nogmaals, op de Noorderlijn zijn er 2 op de 36 toegankelijk. Dat is heel weinig. Ik geloof oprecht in uw goede wil met uw initiatief rond het Masterplan Toegankelijkheid. Ik hoop dat we grote stappen vooruit kunnen zetten om het openbaar vervoer openbaar te maken voor iedereen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.